Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
1.2.3 De goede trouw 36. Wettelijke basis. Artikel 1134 oud BW
‘Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet. Zij kunnen niet herroepen worden dan met hun wederzijdse toestemming of op de gronden door de wet erkend. Zij moeten te goeder trouw worden ten uitvoer gebracht.’
Artikel 1135 oud BW
‘Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend.’
37. Begrip. De goede trouw vormt een derde leidinggevend principe in de contractuele relatie tussen contractpartijen. Artikel 1134 oud BW vereist dat overeenkomsten te goeder trouw worden uitgevoerd. Het begrip ‘goede trouw’ is een open begrip. Het refereert in zijn algemeenheid aan wat contractpartijen – binnen het kader van wat zij vrijelijk overeenkwamen (contractvrijheid) en waartoe zij dus gehouden zijn (bindende kracht van de overeenkomst) – in redelijkheid van elkaar mogen verwachten. De invulling van welke eisen de goede trouw in een concreet geval stelt, zal, ten minste in geval van een geschil, door de rechter moeten gebeuren. Het beginsel van de goede trouw, dat als een rode draad doorheen het overeenkomstenrecht loopt, heeft enkele belangrijke functies. – De interpretatieve werking van de goede trouw. Wanneer een overeenkomst geïnterpreteerd moet worden, zal de rechter de goede trouw als toetssteen hanteren. De rechter zal zich laten leiden door de gemeenschappelijke bedoelingen van de partijen en door de zin en de betekenis die men redelijkerwijze aan de wederzijds afgelegde verklaringen en de omringende omstandigheden mag toedichten. – De aanvullende werking van de goede trouw. Partijen beperken hun afspraken vaak tot het essentiële, zonder alle denkbare hypotheses tot in de puntjes uit te werken. Tot wat contractpartijen dan precies ten opzichte van elkaar gehouden zijn, zal mee ingevuld en aangevuld worden door de vereiste van goede trouw tussen contractpartijen. In artikel 1135 oud BW is bepaald dat partijen niet alleen gebonden zijn door wat zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend. – De matigende werking van de goede trouw. Een partij mag uiteraard van haar wederpartij verlangen dat zij haar verbintenis nakomt (bindende kracht van de overeenkomst). Maar dat neemt niet weg dat een partij zich bij de uitoefening van haar contractuele rechten enigszins redelijk en billijk moet gedragen. Wanneer een partij een recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde concrete omstandigheden, maakt die partij zich schuldig aan rechtsmisbruik. De rechter
87
Praktisch Verbintenissenrecht 2021_v7.indd 87
28/06/21 16:23