7 minute read

overeenkomsten

Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen

Voorbeelden

Op grond van een bruikleenovereenkomst (artikel 1876 oud BW) krijgt de bruiklener het recht om gedurende een bepaalde tijd kosteloos gebruik te maken van een goed. De uitlener (die zijn zaak afstaat aan de ontlenende bruiklener) streeft hierbij geen eigen voordeel na. Andere voorbeelden van overeenkomsten uit vrijgevigheid zijn de schenking, (onbezoldigde) lastgeving (artikel 1986 oud BW) en de (eigenlijke) bewaargeving (artikel 1917 oud BW).

1.1.2.4 Benoemde overeenkomsten, onbenoemde overeenkomsten en gemengde overeenkomsten

24. Onderscheidingscriterium. Een volgend onderscheid dat van belang is voor de praktijk, houdt verband met de regels die van toepassing zijn op de overeenkomst. Het gaat om het onderscheid tussen benoemde, onbenoemde en gemengde overeenkomsten.

25. Benoemde overeenkomsten. De basisregels in verband met de verbintenissen uit overeenkomst zijn terug te vinden in Titel III (‘Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen’) van Boek III van het oud Burgerlijk Wetboek (artikel 1101 e.v. oud BW). Zij vormen inzake overeenkomsten het gemeen recht. Daarnaast zijn er nogal wat overeenkomsten waarvoor er nog een bijzondere wettelijke regeling bestaat die in meer of mindere mate afwijkt van de gemeenrechtelijke regeling. De overeenkomsten die zo in het oud Burgerlijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek een eigen specifieke regeling gekregen hebben, noemt men meestal de ‘benoemde overeenkomsten’.

Elke type van overeenkomst heeft constitutieve / wezenlijke / essentiële bestanddelen. Het zijn die bestanddelen die objectief gezien steeds aanwezig moeten zijn opdat er sprake zou zijn van een bepaald type van overeenkomst. Daarnaast kunnen bepaalde bestanddelen voor een of meerdere partijen subjectief gezien essentieel zijn voor de totstandbrenging van de overeenkomst; dit noemt men substantiële bestanddelen. Belangrijk is dan wel dat de wederpartij ervan op de hoogte is dat een bepaald bestanddeel een substantieel bestanddeel is voor een partij; zo niet kan die partij zulks haar wederpartij niet tegenwerpen.

Voorbeelden

Koop (gewone koop, consumentenkoop), huur (gemene huur, woninghuur, handelshuur, pacht), aanneming, lening (bruiklening, verbruiklening), bewaargeving, sekwester, kanscontract, lastgeving, borgtocht, dading.

In de bijlage die achter in dit handboek is opgenomen, wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste benoemde overeenkomsten, hun essentiële bestanddelen en kenmerken.

Ook buiten het oud Burgerlijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek, voornamelijk in de sfeer van het ondernemingsrecht, zijn er overeenkomsten die met een specifieke naam genoemd worden en die min of meer omvattend geregeld zijn.

Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen

Voorbeelden

– Woninghuurovereenkomst (Vlaams Woninghuurdecreet) (ingevolge regionalisering van het huurrecht);

– Huurovereenkomst van korte duur voor handel en ambacht (Vlaams Pop-updecreet) (ingevolge regionalisering van het huurrecht); – Huwelijksbemiddelingsovereenkomst (Huwelijksbemiddelingswet); – Reiscontract (Reiscontractenwet); – Arbeidsovereenkomst (Arbeidsovereenkomstenwet); – Consumentenkredietovereenkomst (verkoop op afbetaling, financieringshuur, lening op afbeta- ling) (Boek VII, Titel 4, Hoofdstuk 1 WER); – Handelsagentuurovereenkomst (Boek X, Titel 1 WER); – Vervoerovereenkomst (o.a. Boek X, Titel 4 WER); – Verzekeringsovereenkomst (o.a. Verzekeringswet en WAM); – Vennootschapsovereenkomst (WVV);

Daarnaast zijn er buiten het oud Burgerlijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek talloze overeenkomsten terug te vinden die met een specifieke naam genoemd worden, maar die slechts fragmentarisch geregeld zijn.

Voorbeelden

– Commerciële samenwerkingsovereenkomst (Boek X, Titel 2 WER);

– Overeenkomst van concessie van alleenverkoop (Boek X, Titel 3 WER); – Commissieovereenkomst (Wet 5 mei 1872 betreffende het pand en de commissie, BS 7 mei 1872);

26. Onbenoemde overeenkomsten. De realiteit evolueert altijd sneller dan het recht. In de praktijk duiken er dan ook geregeld nieuwsoortige overeenkomsten op, waarvoor er geen kant-en-klaar wettelijk kader bestaat of hoeft te bestaan. Dat zijn de onbenoemde overeenkomsten.

Zij zijn onderworpen aan de algemene regels van de verbintenissen uit overeenkomst (en eventueel aan bijzondere wetten die bepaalde aspecten regelen). Vaak worden ook de regels van gelijkaardige benoemde overeenkomsten naar analogie toegepast.

Voorbeelden

– Franchiseovereenkomst. Een franchiseovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij (de franchisegever) aan de andere partij (de franchisenemer), die juridisch onafhankelijk is, tegen vergoeding het recht verleent om een franchiseformule voor de afzet van bepaalde goederen of de verrichting van bepaalde diensten te exploiteren. Naast het algemeen verbintenissenrecht is op de franchiseovereenkomst Boek X, Titel 2 WER van toepassing.

Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen

– Overeenkomst van financiële leasing (financieringshuur of huurkoop). Deze overeenkomst betreft eigenlijk een kredietoperatie. De leasinggever koopt op aangegeven van de leasingnemer een leasegoed (een bepaald investeringsgoed, zoals bedrijfsmaterieel) aan, en stelt dit leasegoed vervolgens gedurende de leaseperiode tegen een periodieke leasevergoeding ter beschikking van de leasingnemer. Bij het einde van de leaseperiode kan de leasingnemer eventueel een aankoopoptie lichten om het leasegoed te verwerven. Bepaalde aspecten van een overeenkomst van financiële leasing vertonen gelijkenissen met een huur-verhuurovereenkomst (m.n. het feit dat gedurende de leaseperiode de leasingnemer een persoonlijk gebruiksrecht op het leasegoed heeft tegen betaling van een periodieke leasevergoeding). Er zitten echter nog andere aspecten aan dergelijke overeenkomst, bijvoorbeeld een verkoopbelofte (bij het einde van de leaseperiode kan de leasingnemer eventueel een aankoopoptie lichten om het leasegoed te verwerven). In haar geheel is dergelijke overeenkomst dus zeker niet met een huur-verhuurovereenkomst gelijk te stellen.

27. Gemengde overeenkomsten. Gemengde overeenkomsten tot slot zijn overeenkomsten waarin elementen van verschillende benoemde overeenkomsten te herkennen zijn.

Voorbeeld

De eigenaar van een paard heeft een afspraak met een manegehouder dat hij zijn paard mag stallen in diens manege en dat het paard er gevoederd, verzorgd en getraind zal worden. Dat alles uiteraard in ruil voor een flinke maandelijkse vergoeding. Wanneer nu het paard gewond zou geraken op het ogenblik dat het tijdelijk wordt overgeplaatst naar een andere stal, zal bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de manege al snel de vraag rijzen hoe dit contract gekwalificeerd moet worden. Het vormt immers een kruising tussen een huurcontract (het gebruik van een stal in ruil voor de betaling van een huurprijs) en een aannemingsovereenkomst (waarbij tegen betaling een werk – namelijk de verzorging van het paard – wordt verricht). Mogelijk kan er in dit contract zelfs een aspect van bewaring en bewaking (bewaargeving dus) worden herkend.

Er bestaan verschillende theorieën om te bepalen welke regels op gemengde overeenkomsten van toepassing zijn.

Zo moet volgens sommigen worden uitgemaakt welk aspect overheerst in het geheel van de overeenkomst en moeten de regels van de benoemde overeenkomst die met dit aspect correspondeert dan op de gehele overeenkomst worden toegepast. Dit noemt men de absorptietheorie.

Volgens anderen moeten op ieder afzonderlijk aspect van de overeenkomst zo veel mogelijk de regels van de ermee corresponderende benoemde overeenkomst worden toegepast. Dit noemt men de cumulatietheorie.

Nog volgens anderen betreft het een overeenkomst sui generis – een overeenkomst met een volstrekt eigen aard – die niet onder een bepaalde categorie is onder te brengen. Dergelijke overeenkomst is dan onderworpen aan de algemene regels van de verbintenissen uit overeenkomst. De regels van gelijkaardige benoemde overeenkomsten kunnen hoogstens bij wijze van analogie worden toegepast.

Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen

Praktisch: vaststellen van de toepasselijke set van regels op een concrete overeenkomst

We wezen er hiervoor al op dat een goede jurist niet zozeer iemand is die alle regeltjes vanbuiten kent, maar vooral iemand die weet dat regels bestaan en kunnen veranderen en de vigerende regels kan terugvinden.

Wanneer je geconfronteerd wordt met een bepaalde overeenkomst moet je je deze vragen stellen:

– Bestaan er in oud Burgerlijk Wetboek, het Burgerlijk Wetboek of in bijzondere wetten specifieke regels met betrekking tot de overeenkomst in kwestie?

Probeer het volledige wettelijke kader van de overeenkomst in kwestie in kaart te brengen. Het is mogelijk dat deze oefening leidt tot meerdere sets van toepasselijke regels.

Voorbeeld

Op een handelsagentuurovereenkomst kunnen (onder meer) van toepassing zijn: 1) het algemeen verbintenissenrecht, 2) de regels m.b.t. de aanneming (huur van diensten), 3) de regels m.b.t. de lastgeving, 4) de bepalingen van Boek X, Titel 2 WER en 5) de bepalingen van Boek X, Titel 1 WER.

– Als er meerdere sets van toepasselijke regels zijn, hoe verhouden deze regels zich ten opzichte van elkaar?

Bij tegenstrijdigheid tussen regels zijn belangrijke uitgangspunten dat bijzondere regels voorrang hebben op algemene regels (met een Latijnse rechtsspreuk luidt dit: lex specialis derogat legi generali) en dat recentere regels voorrang hebben op oudere regels (met een Latijnse rechtsspreuk luidt dit: lex posterior derogat legi priori).

– Wanneer je het volledige wettelijke kader van de overeenkomst in kwestie hebt uitgezet en bepaald hebt welke regels eventueel voorrang hebben, moet je je nog de vraag stellen of partijen contractueel misschien van deze regels mogen afwijken.

Regels van aanvullend recht gelden slechts voor zover partijen niets anders overeengekomen zijn.

Contractuele bepalingen die strijdig zijn met regels van dwingend recht of van recht van openbare orde kunnen nietig verklaard worden (of gesanctioneerd worden met een andere sanctie waarin de wet voorziet).

Het is niet altijd even eenvoudig om uit te maken wat de precieze aard van een rechtsregel is. Als de wetgever zelf op de schending van een rechtsregel de nietigheid stelt, kan je hieruit afleiden dat deze rechtsregel minstens van dwingend recht is. Ook de frasering ‘niettegenstaande enige strijdige bepaling’ of gelijkaardige bewoordingen wijzen hierop. Als een rechter de schending van een rechtsregel ambtshalve mag inroepen, wijst dat erop dat die rechtsregel wellicht de openbare orde raakt. In gevallen waarin de wetgever niet duidelijk is, zul je hiervoor de rechtspraak en de rechtsleer moeten consulteren.

Voorbeelden

Artikel 1153 oud BW en artikel 1231 oud BW (‘ambtshalve’). Overdreven intrestbedingen of schadebedingen kunnen ambtshalve gematigd worden. Deze artikels raken de openbare orde. Artikel 75 Reiscontractenwet (‘van rechtswege nietig’). De bepalingen van de Reiscontractenwet zijn van dwingend recht.

This article is from: