
4 minute read
2.1.2 Overzicht van de buitencontractuele aansprakelijkheidsregimes
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
Op voormelde uitzondering bestaat opnieuw een uitzondering. De contractant kan de hulppersonen ingeschakeld door zijn medecontractant uitzonderlijk toch aansprakelijk stellen op buitencontractuele grondslag wanneer:
– de ten laste gelegde fout niet alleen een contractuele wanprestatie uitmaakt, maar tegelijkertijd ook een schending van de algemene zorgvuldigheidsplicht uitmaakt; en daarenboven (cumulatief)
– de fout ook andere schade heeft veroorzaakt dan de schade die te wijten is aan de slechte uitvoering van het contract.
Deze uitzonderlijke hypothese is de facto slechts aan de orde wanneer er sprake is van een misdrijf in hoofde van de hulppersoon.
Merk op dat deze voorwaarden analoog zijn aan die waar uitzonderlijk een cumul tussen een contractuele en buitencontractuele vordering tussen twee personen mogelijk is (zie hiervoor).
Voorbeeld
Een bouwheer belast een aannemer met de volledige renovatie van zijn woning (inbegrepen het schilderen van de muren). Voor de schilderwerken schakelt de hoofdaannemer een onderaannemer-schilder in. Furieus omdat hij niet tijdig betaald werd voor zijn werk (door de hoofdaannemer), giet de schilder een pot verf uit over een eikenhouten trap. De schade is enorm. De bouwheer kan voor deze schade de hoofdaannemer aansprakelijk stellen op contractuele grondslag en uitzonderlijk ook de onderaannemer op buitencontractuele grondslag. In casu is er immers sprake van een misdrijf (opzettelijke beschadiging van andermans onroerende eigendommen – artikel 534ter Sw.) en zijn de voorwaarden voor een cumul van een contractuele vordering (opzichtens de hoofdaannemer) en een buitencontractuele vordering (opzichtens de onderaannemer) vervuld.
5. Wettelijk kader. Amper zes artikels van het oud Burgerlijk Wetboek vormen samen het wettelijk kader voor de buitencontractuele aansprakelijkheid. Het gaat om de artikels 1382 t.e.m. 1386bis oud BW. Uit de beknoptheid van de wetgever mag niet de verkeerde conclusie getrokken worden. Rond die zes artikels is een heel belangrijk en heel omvangrijk leerstuk uit het verbintenissenrecht opgebouwd: dat van de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad.
De beperkte wettelijke basis maakt dit leerstuk moeilijk te bevatten: om de aansprakelijkheidsregimes goed te begrijpen is een grondige studie van de rechtspraak en rechtsleer noodzakelijk. Hierna worden de krachtlijnen samengevat.
6. Basisprincipe. Hét basisartikel inzake buitencontractuele aansprakelijkheid is artikel 1382 oud BW: een persoon die zelf door een eigen fout schade veroorzaakt aan een andere persoon, is verplicht om die schade te vergoeden.
Artikel 1382 oud BW wordt meestal in één adem genoemd met artikel 1383 oud BW dat de aansprakelijkheid uitbreidt tot de schade die men door nalatigheid of onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.
Het recht legt op die manier aan elke persoon een algemene zorgvuldigheidsplicht op. Wie die overtreedt en daardoor schade veroorzaakt, krijgt een verbintenis tot vergoeding van de schade opgelegd.
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
Het principe dat wordt verwoord in artikel 1382 oud BW is zo fundamenteel dat het artikel ongetwijfeld een van de meest geciteerde en toegepaste wetsbepalingen is geworden.
Om vergoeding te krijgen voor zijn schade, moet het slachtoffer een drievoudig bewijs kunnen leveren:
1 Diegene die wordt aangesproken heeft een fout, nalatigheid of onzorgvuldigheid begaan.
2 De schadelijder heeft schade geleden.
3 De schade van de schadelijder is het gevolg van de fout, nalatigheid of onzorgvuldigheid van degene die wordt aangesproken: de toepassing van artikel 1382 oud BW vereist met andere woorden een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
Als een van de drie voorwaarden niet kan worden aangetoond, dan zal er geen aansprakelijkheid aan de orde zijn.
Voorbeeld
Een bestuurder heeft net zijn wagen geparkeerd en opent zonder nadenken zijn portier. Een voorbijfietsende vrouw wordt verrast door het bruuske openzwaaien van de deur, verliest haar evenwicht en komt ten val. Zij breekt daarbij een arm. Om vergoed te worden voor haar schade zal de dame moeten aantonen dat de bestuurder inderdaad een fout of onvoorzichtigheid heeft begaan (het plots openen van de deur), dat zij schade heeft geleden (de gebroken arm) én dat de schade een gevolg was van het gedrag van de chauffeur. Wanneer de vrouw er in dezelfde situatie alleen maar met de schrik van af komt, zal zij geen schadevergoeding kunnen eisen: alleen wie daadwerkelijk schade lijdt, kan aanspraak maken op schadevergoeding.
7. Persoonlijke aansprakelijkheid versus kwalitatieve aansprakelijkheid. De klassieke aansprakelijkheid op grond van de artikels 1382 en 1383 oud BW is een persoonlijke aansprakelijkheid. Zij steunt op een eigen fout van de aansprakelijke persoon (schadeveroorzaker, schadeverwekker of dader).
Daarnaast noemt het oud Burgerlijk Wetboek nog enkele situaties waarin een persoon aansprakelijk gesteld kan worden omwille van schade die is aangericht door een andere persoon, een zaak of een dier waarvoor hij instaat. Men is dan niet aansprakelijk op grond van een eigen fout, maar omwille van zijn hoedanigheid, als verantwoordelijke voor een andere persoon, een zaak of een dier. Men spreekt in dit geval over een ‘kwalitatieve aansprakelijkheid’.
Het gaat om:
– de aansprakelijkheid van ouders voor de foutieve gedragingen van hun minderjarige kinderen (artikel 1384, tweede lid oud BW);
– de aansprakelijkheid van aanstellers voor de foutieve gedragingen van hun aangestelden (artikel 1384, derde lid oud BW);
– de aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslieden voor de foutieve gedragingen van hun leerlingen en leerjongens (artikel 1384, vierde lid oud BW);
– de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door zaken (artikel 1384, eerste lid oud BW), dieren (artikel 1385 oud BW) en gebouwen (artikel 1386 oud BW) die men onder zijn bewaring heeft.