
93 minute read
1.4.2.2 De toerekenbare niet-nakoming: contractuele aansprakelijkheid
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
106. Contractuele fout. Wanneer een schuldenaar zijn verbintenissen helemaal niet, onvolledig, gebrekkig of laattijdig uitvoert, zonder dat dit aan een vreemde oorzaak te wijten is, is er sprake van een contractuele fout (of contractuele tekortkoming of contractuele wanprestatie of contractbreuk).
107. Foutcriterium. Belangrijk daarbij is dat zelfs de lichtste fout al een contractuele tekortkoming uitmaakt. De maatstaf om te kijken of er een fout begaan werd, is die van een voorzichtig en redelijk persoon (een goede huisvader) die weliswaar in dezelfde concrete omstandigheden wordt geplaatst.
108. Schade en oorzakelijk verband. Een contractuele fout van een contractspartij op zich is niet voldoende opdat er sprake zou zijn van contractuele aansprakelijkheid in haren hoofde. Die is immers maar aan de orde als de wederpartij schade geleden heeft en die schade in oorzakelijk verband staat met de contractuele fout. Op dit punt is er dus een duidelijke parallel tussen de voorwaarden voor contractuele aansprakelijkheid en die voor buitencontractuele aansprakelijkheid (zie verder).
Voorbeeld
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het Hof van Cassatie van 28 juni 201818 . Situering. Verkopers (hierna: ‘eisers’) gaven een vastgoedmakelaar (hierna: ‘verweerster’) de opdracht om een koper voor hun onroerend goed te zoeken. Via de verkoopbemiddeling van verweerster werden kopers gevonden voor het onroerend goed van eisers en werd een onderhandse verkoopovereenkomst gesloten tussen eisers en die kopers. Die verkoopovereenkomst bepaalde dat er geen bodemattest was bij het ondertekenen ervan en dat de verkoopovereenkomst aangegaan werd onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een lening door de kopers en van het afleveren van een attest door OVAM waaruit blijkt dat er voor het onroerend goed geen verontreiniging gekend is. De kopers lieten eisers later weten dat zij de verkoop niet wettig achtten omdat er schendingen zouden zijn van artikel 5.2.5 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (dat bepaalt dat iedereen die een onderhandse akte van verkoop van een onroerend goed opmaakt informatie over de vergunningstoestand en de meest recente stedenbouwkundige bestemming moet meedelen) en van artikel 101 van het Bodemdecreet (dat bepaalt (1) dat voor het sluiten van een overeenkomst betreffende de overdracht van gronden de overdrager of desgevallend de gemandateerde bij de OVAM een bodemattest moet aanvragen en de inhoud ervan moet meedelen aan de verwerver en (2) dat de onderhandse akte waarin de overdracht van gronden wordt vastgelegd, de inhoud bevat van het bodemattest). Eisers stelden hierop een aansprakelijkheidsvordering in tegen verweerster. Zij hielden voor dat verweerster aansprakelijk was voor de niet-realisatie van de verkoop van hun onroerend goed nu de nietigheidsgrond te wijten was aan een fout van verweerster. Verweerster had immers een verkoopovereenkomst laten ondertekenen waarin de wettelijke informatieverplichtingen niet werden nageleefd. Merk op dat de juistheid van het standpunt van de kopers dat de onderhandse verkoopovereenkomst nietig was om reden dat er geen bodemattest was bij het ondertekenen ervan in dit arrest niet meer ter beoordeling stond. Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 22 maart 201819 wat betreft de noodzaak van de aanwezigheid van een bodemattest nochtans dat partijen “wel een overeenkomst betreffende de overdracht van grond (kunnen) sluiten onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen
18 Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0696.N, www.juportal.be en RW 2018-19, afl. 32, 1260, noot.
19 Cass. 22 maart 2018, ECLI:BE:CASS:2018:ARR.20180322.7, TBBR 2019, afl. 3, 158, noot P.J. DEBEL en F. VAN DEN
ABEELE, TOO 2018, 364, noot S. VANDAMME, RW 2018-19, 937, noot M. DE POTTER DE TEN BROECK en TBO 2018,426, noot M. MEIRLAEN.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
van een blanco bodemattest of een bodemattest waaruit blijkt dat er geen bodemverontreiniging is”.
‘… 5. Degene die schadevergoeding vordert, moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich concreet heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat. Dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade zich niet had voorgedaan zoals ze zich heeft voorgedaan. Er is bijgevolg geen oorzakelijk verband wanneer de schade zich eveneens zou hebben voorgedaan indien de verweerder de hem verweten handelwijze correct had uitgevoerd. De rechter moet aldus bepalen wat de verweerder had moeten doen om rechtmatig te handelen. Hij moet abstractie maken van het foutieve element in de ontstaansgeschiedenis van het schadegeval, zonder de andere omstandigheden ervan te wijzigen, en nagaan of de schade zich ook in dat geval zou hebben voorgedaan. Indien de rechter daarbij vaststelt dat de schade zich op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan of oordeelt dat dit onzeker is, is er geen oorzakelijk verband tussen fout en schade. 6. De appelrechters oordelen vooreerst, zonder op dit punt te worden bekritiseerd, dat de verweerster een contractuele fout heeft begaan door als makelaar de eisers, verkopers, niet de nodige informatie en bijstand te hebben verleend en er meer bepaald niet voor te hebben gezorgd dat voorafgaandelijk aan het sluiten van de verkoopovereenkomst een bodemattest werd opgevraagd en meegedeeld aan de kopers. Vervolgens oordelen zij dat: – deze vaststelling niet volstaat om de gevorderde schadevergoeding toe te kennen aangezien de verweerster het oorzakelijk verband tussen de contractuele tekortkoming en de gevorderde schade betwist; – de verweerster argumenteert dat, zelfs indien art. 101 Bodemdecreet zou zijn nageleefd, dit nog niet betekent dat een verkoopovereenkomst zou zijn tot stand gekomen; – de opschortende voorwaarde van het voorleggen van een bodemattest waaruit blijkt dat er geen verontreiniging bekend is, volgens de verweerster niet vervuld is; – met de verweerster moet worden vastgesteld dat er nog steeds geen bodemattest voorligt waaruit geen bodemverontreiniging blijkt; – er dus niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verweerster in overeenstemming met art. 101 Bodemdecreet een onderhandse akte had kunnen opstellen en laten ondertekenen door de kopers; – de eisers aldus niet slagen in het bewijs dat de koopovereenkomst wel geldig zou zijn tot stand gekomen indien de verweerster haar contractuele verplichtingen was nagekomen. 7. Door aldus te oordelen, vervangen de appelrechters, zonder daarbij de andere concrete omstandigheden te wijzigen, de foutieve gedraging van de verweerster door zijn rechtmatig alternatief, namelijk de hypothetische situatie waarin de verweerster met toepassing van art. 101 Bodemdecreet voorafgaandelijk aan het sluiten van de koopovereenkomst een bodemattest zou hebben opgevraagd en zou hebben meegedeeld aan de kopers, en beslissen zij naar recht dat het bewijs van het oorzakelijk verband tussen de contractuele tekortkoming van de verweerster en de gevorderde schade niet wordt geleverd. Het subonderdeel kan niet worden aangenomen. …’
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
109. Aansprakelijkheid voor hulppersonen. Algemeen wordt aangenomen dat een contractant niet alleen contractueel aansprakelijk is voor de schade die hij zelf veroorzaakt heeft door het contract niet zorgvuldig na te leven, maar dat hij ook aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door de hulppersonen die hij inschakelt en de zaken die hij gebruikt voor de nakoming van de overeenkomst.
Voorbeelden
– Een bouwheer heeft een aannemingscontract gesloten met een aannemer. De aannemer schakelt een onderaannemer in om de funderingen te zetten. Later blijkt dat er een stabiliteitsprobleem is met het gebouw door een gebrek in de funderingen ten gevolge van een fout van de onderaannemer. De fout van de onderaannemer is toerekenbaar aan de hoofdaannemer. De bouwheer zal de hoofdaannemer kunnen aanspreken voor deze fout. Merk nog op dat de bouwheer de onderaannemer niet op contractuele grondslag kan aanspreken omdat hij met hem geen overeenkomst heeft. In de regel kan hij dat ook niet op buitencontractuele grondslag (zie verder).
– Een consument koopt een keuken bij een keukenbouwer. De kasten en toestellen worden gemonteerd en geïnstalleerd door een gespecialiseerd montagebedrijf waarmee de keukenbouwer exclusief samenwerkt. Na enige tijd komen er scharnieren los omdat de vijzen niet goed aangeschroefd zijn. Tenzij de consument specifiek voor de montage een afzonderlijke overeenkomst gesloten heeft met het montagebedrijf (in welk geval de keukenbouwer en het montagebedrijf respectievelijk verkoper en aannemer, dan wel nevenaannemers zijn), zal de consument enkel de keukenbouwer kunnen aanspreken voor dit probleem (want het montagebedrijf is in dit geval een onderaannemer van de keukenbouwer).
110. Bewijslast. Elke partij moet het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert (artikel 8.4 BW en artikel 870 Ger.W.).
De bewijslast voor de contractuele wanprestatie ligt dus bij de schuldeiser. Die moet aantonen:
1 dat de schuldenaar een bepaalde contractuele verbintenis heeft;
2 dat de schuldenaar tekort komt aan die contractuele verbintenis.
Wanneer het gaat om een resultaatsverbintenis is dat bewijs vrij eenvoudig te leveren. Bij een inspanningsverbintenis is de op de schuldeiser rustende bewijslast zwaarder;
3 welke schade hij geleden heeft door de tekortkoming van de schuldenaar.
De schuldenaar zal op zijn beurt proberen om zich tegenover de aanspraken van de schuldeiser te verdedigen. Hij zou kunnen aantonen dat hij niet verplicht is om de beweerde contractuele verbintenis uit te voeren of dat hij ze al heeft uitgevoerd en dus bevrijd is. Als hij ze nog niet heeft uitgevoerd, kan hij eventueel het bewijs leveren van een vreemde oorzaak waardoor de tekortkoming niet aan hem toerekenbaar is.
Vaak zal de schuldenaar ook de omvang van zijn contractuele verplichtingen betwisten. In bepaalde gevallen zal hij zich in zijn verweer kunnen baseren op contractuele clausules die hem van zijn aansprakelijkheid ontslaan (zie verder in verband met exoneratiebedingen).
111. Stappenplan. De schuldeiser die geconfronteerd wordt met een schuldenaar die zijn verbintenissen niet vrijwillig nakomt, zal verschillende stappen moeten doorlopen om genoegdoening te verkrijgen.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
– De schuldenaar moet in de meeste gevallen eerst geldig in gebreke worden gesteld.
– In bepaalde gevallen kan de schuldeiser via een beroep op de exceptie van niet-uitvoering of op een retentierecht zijn schuldenaar enigszins onder druk zetten en proberen te bewegen tot uitvoering.
– Als de schuldenaar ook na de ingebrekestelling niet de gewenste acties onderneemt, zal de schuldeiser doorgaans een gerechtelijke procedure moeten opstarten. Op die manier kan hij bijvoorbeeld proberen de gedwongen uitvoering in natura van de verbintenis te verkrijgen.
– Het uiteindelijke vonnis dat de schuldenaar veroordeelt, zal – als de schuldenaar het vonnis niet spontaan naleeft – uitgevoerd moeten worden (met de hulp van een gerechtsdeurwaarder). Men spreekt hier over de ‘dwanguitvoering van het vonnis’.
A De ingebrekestelling van de schuldenaar
112. Begrip. De ingebrekestelling is een rechtshandeling waarmee de schuldeiser zijn schuldenaar ondubbelzinnig en uitdrukkelijk aanmaant om zijn verbintenissen na te komen.
113. Principiële plicht tot ingebrekestelling. Wie gerechtelijke stappen wil ondernemen om de nakoming van een overeenkomst af te dwingen, moet in principe altijd éérst zijn medecontractant in gebreke gesteld hebben.
Pas wanneer de schuldenaar duidelijk en ondubbelzinnig in gebreke gesteld werd en hij hieraan niet het gepaste gevolg gegeven heeft, zal de schuldeiser in een latere fase een uitvoerbare titel ten aanzien van zijn schuldenaar kunnen verkrijgen, om tot de gedwongen uitvoering te kunnen overgaan. Het Hof van Cassatie riep dat principe uit tot een algemeen rechtsbeginsel.
Ook wie zich wil beroepen op bepaalde contractuele clausules (bv. de toepassing van een schadebeding of een uitdrukkelijk ontbindend beding) moet in principe eerst zijn schuldenaar in gebreke stellen.
Eventueel, in dringende zaken, kan gewerkt worden met een aanmaning-dagvaarding, d.w.z. een dagvaarding voor het gerecht die tezelfdertijd dienst doet als ingebrekestelling.
Sommige wetten leggen uitdrukkelijk de verplichting op om de schuldenaar van tevoren (‘voorafgaandelijk’) in gebreke te stellen en dwingen de schuldeiser om hierbij bepaalde formaliteiten en/of termijnen na te leven.
Voorbeelden
– Artikel 6 Wet Minnelijke Invordering Schulden Consument: wanneer schulden worden ingevorderd van een consument door een incassobureau, gerechtsdeurwaarder of advocaat buiten een uitvoerbare titel om, moet er minstens vijftien dagen voor het opstarten van een gerechtelijke procedure eerst een ingebrekestelling verstuurd worden die voldoet aan bepaalde vereisten (zie verder).
– Artikel 2244, §2 oud BW: de ingebrekestelling door een advocaat of een gerechtsdeurwaarder kan een verjaringsstuitende werking hebben als zij voldoet aan bepaalde vereisten.
– Artikel 1338 e.v. Ger.W.: om een uitvoerbare titel te verkrijgen via de summiere rechtspleging om betaling te bevelen moet de schuldeiser eerst een ingebrekestelling versturen die voldoet aan bepaalde vereisten.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
– Artikel 1394/20 e.v. Ger.W.: de schuldeiser kan via de buitengerechtelijke procedure voor de invordering van geldschulden maar een uitvoerbare titel verkrijgen lastens de schuldenaar als de gerechtsdeurwaarder de schuldenaar eerst een aanmaning tot betalen gestuurd heeft die voldoet aan bepaalde vereisten (en de schuldenaar die niet betwist heeft).
– Artikel 70 Verzekeringswet: wanneer de verzekerde zijn verzekeringspremie niet betaalt, kan de dekking geschorst worden of de overeenkomst opgezegd worden op voorwaarde dat de verzekerde in gebreke is gesteld. Deze ingebrekestelling moet bij deurwaardersexploot of bij aangetekende brief gebeuren.
114. Uitzonderingen. Er bestaan veel uitzonderingen op het principe dat men zijn schuldenaar in gebreke moet stellen vooraleer men verdere stappen kan ondernemen en/of bepaalde rechtsgevolgen intreden.
– Wettelijke uitzonderingen. Soms bepaalt de wetgever dat de voorafgaande ingebrekestelling niet nodig is (om bepaalde rechtsgevolgen teweeg te brengen). Voorbeelden daarvan zijn terug te vinden in het oud Burgerlijk Wetboek, maar ook in een aantal bijzondere wetten.
Voorbeelden
Artikel 1657 oud BW. Artikel 102 Arbeidsovereenkomstenwet. Artikel 4 en 5 Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties.
– Contractuele afwijkingen. De vereiste van een voorafgaande ingebrekestelling is niet van openbare orde: partijen kunnen er contractueel van afwijken.
Voorbeeld
De algemene voorwaarden van een verkoper zouden het volgende kunnen bepalen: ‘Bij gebrek aan betaling op de vervaldag van een of meerdere facturen worden alle openstaande maar nog niet vervallen facturen die opgemaakt werden door ons aan de klant van rechtswege en zonder ingebrekestelling opeisbaar.’
– Situationele uitzonderingen. Een voorafgaande ingebrekestelling is evenmin nodig in een aantal specifieke situaties, bijvoorbeeld:
• als zij onverenigbaar is met het voorwerp of de aard van de overeenkomst of de bedoeling van de partijen (bv. als de schuldenaar een verbintenis om iets niet te doen schendt, bv. een schending van een geheimhoudingsclausule);
• als het voorwerp van de verbintenis niet meer kan worden nagekomen;
• als de schuldenaar duidelijk te kennen gegeven heeft dat hij zijn verbintenis niet kan of wil nakomen.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
In de gevallen waar een ingebrekestelling niet verplicht is, is het veelal toch nuttig om een ingebrekestelling te sturen.
– De niet-betaling van facturen is veelal het gevolg van slordigheid of vergeetachtigheid of van het feit dat ze, om een of andere reden, niet zijn toegekomen. Via een ingebrekestelling kunnen deze redenen van niet-betaling op relatief goedkope en snelle wijze geremedieerd worden. Hetzelfde kan gelden voor andere prestaties dan de betaling van een geldschuld (bv. een niet-tijdige levering);
– Een gerechtelijke procedure of een buitengerechtelijke invorderingsprocedure is kostelijk en leidt onmiddellijk tot een verzuring van de relaties. In het kader van een goede (commerciële) verstandhouding is een ingebrekestelling – onder de vorm van een vriendelijke maar kordate brief (kies bv. voor het opschrift ‘herinnering’ in plaats van ‘laatste waarschuwing’) – een vorm van conflictvoorkoming en ook van beleefdheid;
– Een omstandig stilzwijgen van de debiteur na een ingebrekestelling (d.w.z. een stilzwijgen waaraan de rechter door de begeleidende omstandigheden een betekenis kan hechten) kan het dossier van de schuldeiser versterken. Van ondernemingen wordt trouwens verwacht dat zij reageren op briefwisseling die onjuistheden zou bevatten; bij het uitblijven van hun reactie zou dit als hun akkoord met de inhoud van deze briefwisseling kunnen worden uitgelegd (artikel 8.11 BW).
115. Vormvereisten. Buiten een aantal specifieke gevallen is de ingebrekestelling aan weinig vormvoorschriften gebonden. Volgens het Hof van Cassatie kan dat ‘elke akte (zijn) die een sommatie bevat waaruit de schuldenaar noodzakelijk heeft moeten opmaken dat hij in gebreke werd gesteld zijn verbintenis na te komen’.
Vereist is alleen dat de schuldeiser klaar en duidelijk (ondubbelzinnig) meldt dat de schuldenaar verondersteld wordt zijn verbintenis na te komen.
Het is dus niet vereist dat een ingebrekestelling plechtige bewoordingen bevat of een welbepaald opschrift. Veelal zal een ingebrekestelling wel duidelijk herkenbaar zijn omdat zij een ondubbelzinnig opschrift bevat zoals (eerste, tweede, laatste ...) ‘ingebrekestelling’, ‘aanmaning’, ‘herinnering’, ‘rappel’, ‘sommatie’, ‘in-mora-stelling’, ‘waarschuwing’, ‘verwittiging’ …
Omdat de wet voor de meeste ingebrekestellingen geen bijzondere vormvereisten oplegt, kan een schuldeiser perfect zelf zo’n ingebrekestelling opstellen en versturen. Er bestaan tal van modellen en richtlijnen die de schuldeiser kunnen helpen bij de redactie van een goede aanmaningsbrief (zie verder bij ‘Praktisch’).
Het is ook mogelijk om de ingebrekestelling over te laten aan een incassobureau, een advocaat of gerechtsdeurwaarder. Daarbij heeft de wetgever onder bepaalde voorwaarden een bijzonder effect gegeven aan ingebrekestellingen verstuurd door een advocaat of gerechtsdeurwaarder. Die kunnen – mits aan een aantal randvoorwaarden voldaan is – in het kader van de bevrijdende verjaring een verjaringsstuitende werking hebben (artikel 2244, §2 oud BW). Schuldeisers die vrezen dat hun schuldvordering zal verjaren, zijn daardoor niet verplicht om onmiddellijk te dagvaarden, maar kunnen er met een specifieke ingebrekestelling van een advocaat of gerechtsdeurwaarder voor zorgen dat de verjaring gedurende een termijn van (in beginsel, maar niet altijd) één jaar niet kan intreden. Dezelfde regeling geldt ook voor brieven die in het kader van een arbeidsgeschil worden verstuurd door afgevaardigden van representatieve werknemersorganisaties.
Voor ingebrekestellingen die uitgaan van een incassobureau, een advocaat of een gerechtsdeurwaarder moet men rekening houden met een aantal bijzondere bepalingen uit het consumentenrecht. De Wet Minnelijke Invordering Schulden Consument neemt in die gevallen de consument immers in be-
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
scherming tegen elke gedraging of praktijk in het kader van een invordering van schulden die zijn privéleven kan schenden of die hem kan misleiden.
Zo is het volgens artikel 3, §2 van deze wet niet toegestaan om:
– verwarring te creëren omtrent de hoedanigheid van de persoon van wie de ingebrekestelling uitgaat, bijvoorbeeld door ten onrechte te laten uitschijnen dat de brief werd opgesteld door een gerechtelijke instantie, een ministerieel ambtenaar of een advocaat;
– ongefundeerde juridische bedreigingen op te nemen of onjuiste informatie over de gevolgen van een wanbetaling;
– op de omslag te vermelden dat de brief de invordering van een schuld tot doel heeft.
Artikel 6 Wet Minnelijke Invordering Schulden Consument preciseert welke gegevens er in de ingebrekestelling opgenomen moeten worden:
‘§1 Elke minnelijke invordering van een schuld dient te starten met een schriftelijke ingebrekestelling gericht aan de consument. Deze ingebrekestelling dient op een volledige en ondubbelzinnige wijze alle gegevens omtrent de schuldvordering te omvatten. Zij dient minstens de gegevens, opgesomd in §2, te bevatten, en er kan maar tot andere invorderingstechnieken worden overgegaan na afloop van de in §3 vastgestelde termijn. §2 In deze ingebrekestelling komen minstens de volgende gegevens voor: 1° de identiteit, het ondernemingsnummer, het adres, het telefoonnummer en de hoedanigheid van de oorspronkelijke schuldeiser; 2° de naam of de benaming, het adres en, desgevallend, het ondernemingsnummer van de persoon die tot minnelijke invordering overgaat evenals de gegevens van het bevoegd toezichthoudend bestuur bij de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand & Energie; 3° een duidelijke beschrijving van de verplichting die de schuld heeft doen ontstaan; 4° een duidelijke beschrijving en verantwoording van de bedragen die van de schuldenaar geëist worden, met inbegrip van de geëiste schadevergoedingen en nalatigheidsintresten; 5° de vermelding dat, bij afwezigheid van reactie van de schuldenaar binnen de in §3 gestelde termijn, de schuldenaar tot andere maatregelen tot invordering kan overgaan; 6° ingeval de invordering gebeurt door een advocaat, een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijke mandataris wordt volgende tekst in een afzonderlijke alinea toegevoegd, in het vet gedrukt en in een ander lettertype:
“Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag).”
§3 De ingebrekestelling vermeldt een termijn waarbinnen de schuldenaar aan de vordering kan voldoen zonder dat er bijkomende maatregelen ter invordering mogen worden genomen. Deze termijn bedraagt ten minste vijftien dagen, en vangt aan op de datum waarop de schriftelijke aanmaning wordt opgestuurd.’
Op een schending van deze bepaling en andere bepalingen uit de aangehaalde wet staan – al zeker voor incassobureaus – verregaande sancties.
Om een uitvoerbare titel te verkrijgen via de summiere rechtspleging om betaling te bevelen moet de schuldeiser eerst een ingebrekestelling versturen die voldoet aan bepaalde vereisten (artikel 1338 e.v. Ger.W.). Deze procedure heeft tot dusver maar weinig succes gekend.
Via de buitengerechtelijke procedure voor de invordering van onbetwiste geldschulden kan de schuldeiser een uitvoerbare titel verkrijgen buiten enige rechtbank om als de door hem geïnstrueerde gerechtsdeurwaarder de schuldenaar eerst een aanmaning tot betalen gestuurd heeft die voldoet aan bepaalde vereisten (artikel 1394/20 e.v. Ger.W.).
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Praktisch: het opstellen en verzenden van een ingebrekestelling
Wie een ingebrekestelling opstelt moet, zoals gezegd, zorgen dat hij klaar en duidelijk stelt wat van de in gebreke blijvende partij verwacht wordt.
Idealiter stelt de schuldeiser een zakelijke brief op met de volgende elementen:
– een hoofding met de vermelding dat het om een ingebrekestelling gaat (‘ingebrekestelling’, ‘aanmaning’, ‘herinnering’ …);
– een uiteenzetting van de redenen van de ingebrekestelling, met een verwijzing naar de bron van de verbintenissen van de schuldenaar (bv. een verwijzing naar een welbepaald artikel uit het contract tussen de schuldeiser en de schuldenaar);
– een overzicht van de stappen die de schuldeiser eventueel al ondernomen heeft om de nakoming van de verbintenissen te verkrijgen (bv. telefonische contacten of gesprekken die er al geweest zijn);
– een duidelijke omschrijving van wat er nog verwacht wordt van de schuldenaar;
– een uiterste termijn waarbinnen de schuldenaar aan deze verwachtingen moet voldoen;
– een aankondiging van de bijkomende aanspraken die de schuldeiser zal formuleren (bv. betaling van aanhorigheden) en dat hij verdere stappen zal ondernemen als de schuldenaar na de ingebrekestelling hieraan niet het gewenste gevolg geeft;
– vaak wordt afgesloten met een clausule waarin de schuldeiser zich alle rechten voorbehoudt, bijvoorbeeld de standaardformule: ‘dit schrijven wordt u gericht onder voorbehoud van alle rechten en zonder enige nadelige erkentenis’.
Daarnaast mogen uiteraard enkele praktische gegevens niet ontbreken:
– de gegevens van de bestemmeling van de ingebrekestelling;
– de datum van de ingebrekestelling;
– de naam en contactgegevens van de schuldeiser;
– de bankrekening van de schuldeiser waarop de schuldenaar moet betalen (voor geldschulden).
Bepaalde ingebrekestellingen (die door professionele actoren, zoals gerechtsdeurwaarders en advocaten worden opgemaakt) moeten bepaalde wettelijk verplichte vermeldingen bevatten om bepaalde rechtsgevolgen te ressorteren.
Een ingebrekestelling heeft maar nut voor zover ze de bestemmeling ervan daadwerkelijk bereikt. Je controleert daarom best de gegevens van de bestemmeling. Hiervoor zijn er nuttige databanken:
1 De gegevens van rechtspersonen kunnen kosteloos gecontroleerd worden in het online rechtspersonenregister (http://www.ejustice.just.fgov.be/tsv/tsvn.htm);
2 De gegevens van de meeste ondernemingen (natuurlijke personen en rechtspersonen) kunnen kosteloos gecontroleerd worden in de online Kruispuntbank van Ondernemingen (http://kbopub.economie.fgov.be/kbopub/zoeknummerform.html);
3 De gegevens van natuurlijke personen kunnen gecontroleerd worden in het rijksregister; dit register is niet voor iedereen vrij toegankelijk (wel voor advocaten en gerechtsdeurwaarders tegen betaling voor een gerechtvaardigde reden in het kader van een concreet dossier);
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
4 Eventueel kan – veelal tegen betaling – een attest van woonst opgevraagd worden bij de gemeente van de (vermoede of laatste) woonplaats van de bestemmeling die een Belgische rijksinwoner is.
5 Via het internet (website van de debiteur, adressengidsen, betalende databanken) kunnen ook nuttige gegevens teruggevonden worden.
Het kan nooit kwaad om – bij twijfel over het adres van de debiteur – meerdere ingebrekestellingen naar een verschillend adres te versturen.
Een ingebrekestelling aan een debiteur beoogt veelal twee dingen tegelijk: enerzijds dat de debiteur de ingebrekestelling daadwerkelijk te lezen krijgt (en er gevolg aan geeft) en anderzijds dat, indien de debiteur niet vrijwillig gevolg geeft aan de ingebrekestelling en verdere acties nodig zijn, achteraf bewezen kan worden dat de debiteur wel degelijk in gebreke gesteld werd. Voor het bereiken van de eerste doelstelling is daarom een verzendingswijze aangewezen die de aflevering van de ingebrekestelling garandeert. Voor het bereiken van de tweede doelstelling is dan weer een verzendingswijze aangewezen die een verzendings- of ontvangstbewijs oplevert. Ook de kosten van de ene of de andere verzendingswijze zijn een belangrijke factor ter overweging.
Het is in de regel niet verplicht om een ingebrekestelling per aangetekende post (al dan niet met ontvangstbewijs) toe te zenden. Deze wijze van verzending is kostelijk, maar heeft als voordeel dat de verzending van de ingebrekestelling bewezen kan worden. Het risico bestaat echter dat de debiteur zijn aangetekende zending niet afhaalt, ze daardoor niet leest en er dan ook geen gevolg aan geeft. Op de website van de post kan je nakijken of een aangetekende zending al uitgereikt werd (http://www.bpost.be/track/).
Merk op dat een ingebrekestelling ook betekend zou kunnen worden bij gerechtsdeurwaardersexploot. Het spreekt voor zich dat dit een erg formele en kostelijke wijze van in gebreke stellen is, die wellicht slechts aangewezen is in zeer specifieke omstandigheden.
Eventueel kan je een ingebrekestelling ook per e-mail of per fax of via een ander elektronisch communicatiemiddel opsturen. Bij een verzending per e-mail kan een ontvangstbevestiging en/of leesbevestiging gevraagd worden. Ook bij de verzending per fax kan veelal een ontvangstbevestiging worden afgeleverd; de fax is echter een verouderd communicatiemiddel dat niet vaak meer gebruikt wordt. Voor andere wijzen van elektronische verzending ligt het bewaren van de ingebrekestelling en het verkrijgen van een ontvangst- of leesbevestiging minder voor de hand.
Aan te raden is om, indien mogelijk, een combinatie van voormelde verzendingswijzen te gebruiken (bv. per e-mail en gewone post, per aangetekende post en gewone post of via een tekstapp en gewone post).
Voorbeeld
‘BETALINGSHERINNERING
Geachte mevrouw, geachte heer Uit onze administratie blijkt dat u uit hoofde van vervallen facturering nog een bedrag van € [bedrag] aan ons verschuldigd bent. Als bijlage vindt u een detail van de openstaande facturering. Wellicht berust dit op een vergetelheid. Mogen wij u dan ook verzoeken om uiterlijk op [datum] voormeld bedrag te willen betalen door overschrijving op onze bankrekening met IBAN [IBAN-nummer] en met vermelding van onze referentie [klantnummer].
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Wij brengen u graag in herinnering dat onze algemene voorwaarden voorzien dat, bij gebrek aan tijdige betaling, (1) een forfaitaire schadevergoeding van 10 % en moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 10 % per jaar verschuldigd zijn en (2) alle openstaande maar nog niet vervallen facturen opeisbaar worden. U zult begrijpen dat wij, bij gebrek aan integrale betaling uiterlijk op voormelde datum, tevens de forfaitaire schadevergoeding en de moratoire intresten aan u zullen aanrekenen en een invorderingsprocedure zullen opstarten. Uiteraard zou dit, in voorkomend geval, bijkomende kosten met zich meebrengen, die geheel te uwen laste zullen worden gelegd. Wij hopen echter dat het zover niet hoeft te komen. Indien u het verschuldigde bedrag intussen al zou hebben betaald, mag u deze brief vanzelfsprekend als onbestaande beschouwen.
Met de meeste hoogachting’
‘Geachte mevrouw Geachte heer
Wij worden geraadpleegd door de heer [naam] en mevrouw [naam], beiden met woonplaats te [adres], met telefoonnummer [telefoonnummer] en met e-mailadres [e-mailadres], die ons verzoeken hun belangen te behartigen. Op [datum] sloot u met onze cliënten een schriftelijke woninghuurovereenkomst m.b.t. het appartement te [adres]. Deze huurovereenkomst bepaalt onder meer het volgende: U moet maandelijks een bedrag van € [bedrag] betalen ten titel van huurgeld en een bedrag van € [bedrag] betalen ten titel van provisie voor kosten. Het huurgeld moet op voorhand, uiterlijk op de werkdag die de vierde kalenderdag van elke maand voorafgaat, betaald worden door overschrijving op de bankrekening van onze cliënten. Bij gebrek aan tijdige betaling worden de verschuldigde bedragen van rechtswege en zonder ingebrekestelling vermeerderd met moratoire intresten aan een conventionele intrestvoet van 12 %. U bent beiden hoofdelijk gehouden. Uit de gegevens die onze cliënten ons verstrekten, blijkt dat u manifest in gebreke blijft om uw verplichtingen als huurder na te komen. Zo werden, ondanks herhaalde ingebrekestelling (o.a. bij e-mails van [data]), de huurgelden en provisies voor kosten voor de periode van [datum] t.e.m. [datum] en voor de periode van [datum] t.e.m. [datum] niet betaald.
Eerstdaags vervallen deze bedragen ook voor de opvolgende periode van [datum] t.e.m. [datum]. Als bijlage bij deze brief vindt u een gedetailleerde afrekening per [datum van de ingebrekestelling] met toepassing van de aangehaalde contractuele bepalingen. Hierbij manen wij u aan om het bedrag van € [bedrag van de achterstand] binnen de vijftien dagen in zijn geheel over te schrijven op onze derdenrekening met IBAN [IBAN-nummer] en met vermelding van referte ‘[dossierreferte]’.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Tevens manen wij u anticipatief aan om bovenop voormeld bedrag uiterlijk per [datum waarop het bedrag opeisbaar wordt] het bedrag van € [bedrag dat eerstdaags opeisbaar wordt voor de opvolgende periode] (ten titel van huurgelden en provisie voor de kosten m.b.t. de periode van [datum] t.e.m. [datum]) op dezelfde rekening en met dezelfde vermelding over te schrijven. Daarenboven kregen onze cliënten klachten over stank die uit uw appartement komt door onhygiënische toestanden, over muizen in het gebouw die aangetrokken worden door deze toestanden en over de inkomhal die al weken geblokkeerd wordt door gerief (lege drankflessen, kartonnen dozen, vuilzakken …) dat daar door u achtergelaten werd. De huurovereenkomst voorziet nochtans dat u het huurgoed in goede staat van zindelijkheid moet onderhouden. Hierbij manen wij u aan om onmiddellijk voormelde punten in regel te stellen. Onze cliënten behouden zich alle rechten voor om de schade die door uw handelen/nalatigheid aan het huurgoed aangebracht zou worden op u te verhalen. Bij afwezigheid van uw reactie binnen de hiervoor gestelde termijn kan onze cliënte tot andere maatregelen tot invordering overgaan. Wij hebben dan ook de opdracht om u te dagvaarden voor het bevoegde gerecht indien u binnen de gestelde termijn nog steeds niet volledig betaald hebt en voormelde punten in regel gesteld hebt. In dergelijke gerechtelijke procedure zullen naast een veroordeling tot betaling van de achterstand en intresten onder meer ook gevorderd worden: de ontbinding van de huurovereenkomst, een toelating tot uithuiszetting, een veroordeling tot betaling van een wederverhuringsvergoeding (begroot op zes maanden huur), een veroordeling tot betaling van een bezettingsvergoeding, de aanstelling van een gerechtsdeskundige om de huurschade vast te stellen, een veroordeling tot betaling van moratoire intresten op alle verschuldigde bedragen, een veroordeling tot betaling van de gerechtskosten … Uiteraard zou een gerechtelijke procedure, in voorkomend geval, aanzienlijke, bijkomende kosten met zich meebrengen, die geheel te uwen laste gelegd zullen worden. Wij hopen echter dat het zover niet hoeft te komen. Indien u nog vragen zou hebben, kunt u contact opnemen met ons of met onze cliënten. U vindt onze gegevens in de marge. De gegevens van onze cliënten vindt u bovenstaand.
Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag).
Deze brief wordt u toegestuurd onder voorbehoud van alle recht en zonder nadelige erkentenis. Hoogachtend’
116. Tijdstip. De ingebrekestelling gebeurt normaal op het ogenblik dat de termijn voor de uitvoering van de verbintenis verstreken is, maar kan ook al voordien (‘anticipatief’) gebeuren (zij krijgt dan wel pas effect vanaf het verstrijken van de termijn).
117. Gevolgen. Gevolgen van de ingebrekestelling:
– De partij die in gebreke is, is moratoire schadevergoeding (artikel 1146 oud BW) en/of moratoire intresten verschuldigd (artikel 1153 oud BW).
– De ingebrekestelling verplaatst het risico voor het toevallig tenietgaan van de (reeds verkochte maar nog niet geleverde) zaak van de koper naar de verkoper.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
– Sommige ingebrekestellingen hebben nog specifieke gevolgen, bv. een verjaringsstuitende werking (artikel 2244, §2 oud BW).
118. Probleemstelling. Overeenkomsten zijn in principe bindend en afdwingbaar. Zodra zij geldig tot stand gekomen zijn, moeten zij worden nageleefd. Er zijn echter gevallen waarin een overeenkomst tijdelijk of definitief geschorst kan worden. Tijdens die periode van schorsing kan de schuldeiser van de schuldenaar geen nakoming afdwingen. Omdat de schorsing een uitzondering vormt op de bindende kracht van de overeenkomst moet zij steeds op een rechtsregel kunnen steunen.
De niet-uitvoeringsexceptie, die steeds verband houdt met een contractuele tekortkoming, is een belangrijk toepassingsgeval.
Ook buiten de context van de contractuele tekortkoming bestaan gevallen van schorsing, onder meer:
– wettelijk voorziene gevallen
Voorbeeld
De schorsing van de arbeidsovereenkomst in bepaalde gevallen (artikels 26, 28, 29 en 31, §1 Arbeidsovereenkomstenwet).
– contractueel voorziene gevallen
Voorbeeld
Een kredietgever kan bedingen dat het krediet in bepaalde situaties wordt geschorst.
IDe niet-uitvoeringsexceptie
119. Begrip. De niet-uitvoeringsexceptie, of exceptie van niet-nakoming, of ‘exceptio non adimpleti contractus’, of, afgekort, ‘enac’) houdt in dat een partij tijdelijk de naleving van haar verbintenissen kan schorsen zolang haar wederpartij zelf nalaat de op haar rustende verbintenissen (behoorlijk) na te komen. Uit deze omschrijving blijkt al dat de niet-uitvoeringsexceptie alleen toepassing kan vinden bij wederkerige contracten.
120. Toepassingsvoorwaarden. Aan de toepassing van de niet-uitvoeringsexceptie zijn voorwaarden verbonden:
– De niet-uitvoeringsexceptie is slechts mogelijk bij wederkerige contracten.
– Een partij die zich op de niet-uitvoeringsexceptie beroept, moet kunnen aantonen dat haar medecontractant in gebreke is om zijn verbintenis na te komen (bijvoorbeeld door aan te tonen dat de wederpartij al in gebreke is gesteld).
De tekortkoming van de medecontractant mag niet het gevolg zijn van overmacht. Het moet gaan om een contractuele wanprestatie die toerekenbaar is aan de medecontractant.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
In de rechtspraak en de rechtsleer wordt veelal ook aangenomen dat de niet-uitvoeringsexceptie alleen kan worden ingeroepen als de medecontractant ernstig tekortschiet.
– Een partij die zich op de niet-uitvoeringsexceptie beroept, moet zelf te goeder trouw zijn. Zij mag niet zelf aan de basis liggen van de niet-nakoming van de verbintenis door de wederpartij.
Het is in dit verband belangrijk om uit te maken wie volgens de overeenkomst eerst moest presteren. De partij die eerst moest presteren, kan de uitvoering van haar verbintenis niet schorsen om reden dat haar medecontractant nog niet gepresteerd heeft.
Voorbeeld
Een partij kan haar betalingsverplichting niet schorsen in afwachting van de levering van een goed door haar medecontractant, wanneer zij, op basis van de overeenkomst, zelf eerst moest betalen alvorens haar medecontractant tot levering moest overgaan.
121. Buitengerechtelijk verweermiddel. De niet-uitvoeringsexceptie is eigenlijk een verweermiddel, dat kan worden ingeroepen tegen een schuldeiser die de uitvoering (in natura of bij equivalent) of de ontbinding van een overeenkomst vordert terwijl deze schuldeiser zelf zijn eigen verbintenis(sen) nog niet geheel heeft uitgevoerd.
Er is geen voorafgaande tussenkomst van de rechter vereist om de niet-uitvoeringsexceptie te kunnen inroepen.
122. Gevolg. Het gevolg van de niet-uitvoeringsexceptie is dat de nakoming van de eigen verbintenis tijdelijk kan worden opgeschort tot de wederpartij presteert. Wanneer duidelijk wordt dat de schuldeiser nooit tot nakoming zal overgaan, kunnen verdere stappen worden gezet (bijvoorbeeld de ontbinding van het contract vorderen).
Voorbeeld
Lees onderstaand uittreksel uit een vonnis van het vredegerecht van het vierde kanton van Antwerpen van 23 november 198320 . Situering. Een huurder (hierna: ‘verweerder’) weigert zijn verhuurder (hierna: ‘eiser’) nog huurgelden te betalen. De huurder is immers van oordeel dat de verhuurder – die een aantal ernstige problemen nog niet verholpen heeft – op grove wijze tekortkomt aan zijn verplichting om zijn huurder een rustig genot te verschaffen. ‘… Verweerder stelt niet tot de betaling van geciteerd bedrag gehouden te zijn, minstens dat zijn desbetreffende verplichting opgeschort is totdat de eigenaar zijn wettelijk voorziene onderhoudsplicht nakomt, zoals bepaald in de artikels 1719 en 1720 B.W. De huurovereenkomst is inderdaad een wederkerig kontrakt (sic) waarbij een partij geen rechten kan doen gelden, zonder tot enige korrelatieve (sic) verplichting gehouden te zijn (Cass. 15 januari 1971, R.W. 1971-72, 514). Het door verweerder ingeroepen middel veronderstelt een fout in hoofde van de eigenaar bij de niet uitvoering van zijn onderhoudsverplichting, die, in geval de tekortkomingen ten laste van de eigenaar bewezen
20 Vred. Antwerpen (4de k.) 23 november 1983, TRD-Dossier 1988, afl. 1, 4, noot.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
zijn, de huurder toelaat zijn kontraktuele (sic) verplichtingen tot betaling van de huurgelden op te schorten, zolang de eigenaar zijn verplichting tot onderhoud niet uitvoert (zie Overzicht van Rechtspraak in T.P.R. 1973, p. 436 nr. 85 en in T.P.R. 1975, p. 526 nr. 88; Cass. 7 februari 1979, R.W. 1978-79, 2453, A.C. 1978, 661). Op 20 december 1982 werd de eigenaar in gebreke gesteld in verband met de oorzaken van de water- en vochtschade, die hic et nunc nog steeds in meerdere of mindere mate blijkt te bestaan, vermits de herstellingswerken aan afvoerpijp W.C. en riolering, de waterschade niet uit de wereld hebben geholpen, wat ook de eigenaar blijkbaar niet ernstig betwist, vermits hij zich ter zitting van 9 november 1983 niet verzet heeft tegen een deskundig onderzoek, zij het dat hij de waterschade enkel een kwestie van kondensatie (sic) noemt, te wijten aan een gebrek aan verluchting, waarvoor enkel de huurder aansprakelijk is. Eiser argumenteert ten onrechte dat de verweerder zich akkoord heeft verklaard met de bestaande toestand bij de aanvang van de huur, wat nergens uit blijkt en trouwens de onderhoudsverplichting van de eigenaar blijft bestaan gedurende de ganse duur van de overeenkomst. Uit de voorgelegde bescheiden blijkt dus een zeker huurverlies in hoofde van verweerder, die dus terecht beroep doet op de exceptio non adimpleti contractus, zij het dat pas na een deskundig advies, waartegen beide partijen trouwens geen bezwaar hebben, over de juiste omvang ervan kan gestatueerd worden. Het zou evenwel niet verantwoord zijn dat de eigenaar verstokt zou blijven van alle huurgelden vanaf juni 1983 en wij zijn van oordeel dat de huurder in afwachting van de procedure van deskundig onderzoek gehouden is tot betaling van de helft der huurgelden, zulks ten provisionele titel, wat impliceert dat verweerder tot het bedrag dient veroordeeld van 16.028 F bij wijze van provisie op de huurgelden van juni tot en met november 1983. …’
II Het retentierecht
123. Begrip. Het retentierecht kende lange tijd geen algemene wettelijke regeling in het oud Burgerlijk Wetboek.
De Pandwet van 11 juli 2013 bracht daar verandering in door een ‘Hoofdstuk 3 Retentierecht’ in te lassen in ‘Titel XVII. Zakelijke zekerheden op roerende goederen’ van het oud Burgerlijk Wetboek.
Volgens artikel 73 Pandwet verleent een retentierecht aan de schuldeiser het recht om de teruggave van een goed dat hem door zijn schuldenaar werd overhandigd of dat bestemd is voor zijn schuldenaar op te schorten zolang de schuldenaar zijn schuld met betrekking tot dat goed niet heeft voldaan.
Voorbeeld
Een vervoerder kan de vervoerde koopwaar bij zich houden zolang de vrachtprijs niet is betaald.
De persoon die het retentierecht uitoefent, noemt men de ‘retentor’.
Toepassingsvoorwaarden. De Pandwet gaat niet expliciet in op de toepassingsvoorwaarden van het retentierecht. Klassiek worden in de rechtspraak en rechtsleer de volgende voorwaarden genoemd:
1 De schuldeiser-retentor beschikt over een opeisbare schuldvordering ten aanzien van de in gebreke blijvende schuldenaar.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
2 De schuldeiser-retentor houdt een lichamelijk roerend of onroerend goed van de schuldenaar onder zich dat hij op een normale en geoorloofde wijze verkreeg.
3 Er is een nauw verband tussen de schuldvordering van de schuldeiser-retentor en de zaak die hij achterhoudt. Het retentierecht kan dus alleen worden uitgeoefend op goederen die de schuldeiserretentor in het kader van de uitvoering van de overeenkomst met de schuldenaar in zijn bezit kreeg.
Het retentierecht kan echter wel conventioneel worden uitgebreid, ook tot zaken die geen directe band hebben met de schuldvordering.
4 De schuldeiser-retentor is te goeder trouw bij de uitoefening van het retentierecht. Het retentierecht kan niet worden ingeroepen wanneer de niet-nakoming door de schuldenaar mede te wijten is aan de houding van de schuldeiser-retentor zelf.
124. Tegenwerpbaarheid aan derden. Het retentierecht van de schuldeiser-retentor is tegenwerpbaar aan andere schuldeisers van de schuldenaar en ook aan derden die een recht op het goed hebben verkregen nadat de schuldeiser-retentor de feitelijke macht over het goed al heeft verworven. In sommige omstandigheden kan het retentierecht met betrekking tot een roerend lichamelijk goed zelfs tegengeworpen worden aan derden met een ouder recht dan dat van de schuldeiser-retentor. Dat is met name het geval wanneer de schuldeiser-retentor op het ogenblik dat hij het goed ontving, mocht aannemen dat de schuldenaar nog bevoegd was om dit goed aan een retentierecht te onderwerpen.
Voorbeeld
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 15 maart 200421 . Situering. De S.A. J. d’H. verkoopt een partij staalbobijnen aan de bvba S. De verkoop gebeurt onder een beding van eigendomsvoorbehoud, d.w.z. dat de S.A. J. d’H. eigenaar blijft totdat de bvba S. de gekochte goederen volledig betaald heeft. De bvba S., die de goederen wel al ter beschikking kreeg, laat de goederen opslaan in de magazijnen van de bvba R.N., een goederenbehandelaar in de haven van Antwerpen. De bvba R.N. heeft een schuldvordering op de bvba S. voor opslagkosten van zowel de partij staalbobijnen als de voorheen behandelde goederen. De bvba S. gaat failliet. De S.A. J. d’H. – die nog niet betaald is door de bvba S. en ingevolge het beding van eigendomsvoorbehoud nog steeds eigenaar is van de staalbobijnen – vordert van de bvba R.N. de afgifte van de staalbobijnen. De bvba R.N. weigert dit en stelt dat zij een retentierecht heeft voor de opslagkosten die zowel verband houdt met de partij staalbobijnen als met de voorheen behandelde goederen. ‘… Bij exploot van 13 september 1999 dagvaardde huidige geïntimeerde S.A. J. d’H. huidige appellante B.V.B.A. R.N. teneinde deze laatste te veroordelen tot vrijgave van een partij staalbobijnen, wegende 102 ton, door de S.A. J. d’H. verkocht en geleverd aan zekere B.V.B.A. S., maar door S. opgeslagen in het magazijn van R.N., dit alles tegen betaling door S.A. J. d’H. aan R.N. van 123.111 fr. S.A. J. d’H. vorderde ook een dwangsom van 100 000 fr. per dag vertraging in de vrijgave van de staalbobijnen vanaf de betekening van het vonnis. (...) De eerste rechter verklaarde de vordering ontvankelijk en gegrond en veroordeelde R.N. om de kwestieuze
21 Antwerpen 15 maart 2004, Eur.Vervoerr. 2005, afl. 3, 368, NJW 2005, afl. 114, 703, noot C. CAUFFMAN,
RHA 2004, afl. 4, 328 en RW 2004-05, afl. 34, 1354.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
staalbobijnen vrij te geven tegen betaling door S.A. J. d’H. van een bedrag van 123.111 fr. en veroordeelde R.N. tot een dwangsom van 10 000 fr. per dag vertraging in de vrijgave van de desbetreffende goederen vanaf de derde dag na de betekening van het vonnis, met een maximum van 1.437.105 fr. De eerste rechter was van oordeel dat R.N. geen ander retentierecht kan tegenwerpen aan S.A. J. d’H. als eigenaar dan het retentierecht met betrekking tot de kosten voor de goederenbehandeling en opslag die specifiek betrekking hebben op de betrokken koopwaar. Enkel voor wat deze kosten betreft, aldus de eerste rechter, bestaat er met de teruggehouden zaak het vereiste nauwe rechtstreeks verband. (...) De feiten en antecedenten van deze zaak zijn door de eerste rechter bondig weergegeven. Het Hof verwijst naar deze uiteenzetting en maakt ze tot de zijne. Enkel als complement kan worden vermeld: – B.V.B.A. S., de koper van de kwestieuze bobijnen, onderhield regelmatige handelsbetrekkingen met R.N. S. liet door R.N. diverse goederen opslaan, behandelen en/of verschepen etc. – S. had een ernstige betalingsachterstand in verband met prestaties die betrekking hadden op zowel voorheen behandelde goederen als op de kwestieuze staalbobijnen. Deze bobijnen waren sedert januari 1999 in het magazijn van R.N. gestockeerd op verzoek van S. (zie vonnis bij verstek van 5 mei 1999, rekeningoverzicht van door S. onbetaalde facturen). Beoordeling (...) De discussie gaat in essentie over de werking van een beweerd conventioneel retentierecht, meer bepaald of dit recht kan worden tegengeworpen aan de verkoper-eigenaar. Appellante erkent in conclusie dat het retentierecht van R.N., voor zover niet contractueel uitgebreid, haar tegengeworpen kan worden: appellante is bereid te betalen aan R.N., wat door S. aan R.N. verschuldigd was met betrekking tot de opgeslagen goederen. Het retentierecht verleent een schuldeiser de bevoegdheid de afgifte van de goederen te weigeren die aan een andere toebehoren zolang zijn schuldvordering met betrekking tot die goederen niet is voldaan. Er is geen discussie dat R.N. over een opeisbare schuldvordering beschikt, de materiële detentie over de goederen heeft, de debiteur in gebreke bleef, de retentor te goeder trouw was (zie infra) en een verband bestaat tussen schuldvordering en teruggehouden zaak. De discussie speelt vooral in verband met dit laatste aspect. Het is juist, zoals geïntimeerde betoogt, dat het retentierecht geen zakelijk recht is, maar in de doctrine en de rechtspraak wordt aan het retentierecht een zakelijke werking toegekend: als pressiemiddel gehanteerd, doorstaat het iedere samenloop (zie E. Dirix en R. De Corte, Zekerheidsrechten, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, nrs. 519 en 521). Niet betwist is dat R.N. en S. regelmatige handelsbetrekkingen onderhielden en S. een aanzienlijke betalingsachterstand had opgelopen in verband met de behandeling van goederen, waaronder, en dit voor het overgrote gedeelte, kosten in verband met andere goederen dan de staalbobijnen. In de contractuele relatie tussen R.N. en S. gelden de factuurvoorwaarden van R.N., waaronder het art. 4, dat als volgt luidt: “Wij behouden ons het recht voor, met toepassing van art. 1948 B.W., de afgifte te weigeren van de goederen welke ons worden toevertrouwd, of welke door ons worden behandeld of vervoerd worden, tot algehele, contante betaling van alle ons verschuldigde bedragen, zonder dat deze rechtstreeks betrekking moeten hebben op de ingehouden goederen”. Appellante voert eveneens aan dat krachtens art. 7 van haar algemene verkoop- en betalingsvoorwaarden de V.B.G. – A.B.A.S. – voorwaarden van toepassing zijn, maar een eenvoudige verwijzing in de factuur-
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
voorwaarden naar deze voorwaarden is op zichzelf onvoldoende om ze te kunnen tegenwerpen aan de wederpartij. Uitgangspunt is, in tegenstelling tot wat de eerste rechter oordeelde, dat in de relatie R.N. – S. een beding met uitbreiding van het retentierecht rechtsgeldig werd bedongen als deel uitmakend van hun overeenkomst. Een contractueel beding met uitbreidende werking qua retentierecht kan enkel, zoals in casu, worden gezien in een ruimere economische samenhang tussen vordering en goederen. Goederenbehandeling in een haven en in het raam van regelmatige handelsbetrekkingen, zoals in casu, is een continue bedoening. Goederen worden in de regel vlug verhandeld, verscheept, gelost etc., zonder dat de kosten voor behandeling met betrekking tot deze of gene specifieke goederen reeds geregeld werden. De behandelaar geeft goederen uit handen, terwijl inmiddels nieuwe goederen van dezelfde debiteur behandeld en opgeslagen worden. Aldus zullen de voor behandeling in ontvangst genomen goederen op die manier de schuldeiser tot zekerheid dienen, niet alleen voor de schuldvordering voortvloeiend uit de bewerking/behandeling met betrekking tot deze specifieke goederen, maar ook voor vroeger uitgevoerde behandelingen met betrekking tot goederen die reeds werden teruggegeven. Dit is de zin van het hierboven vermelde beding van art. 4, opgenomen in de algemene voorwaarden van R.N. Deze voorwaarde is niet fictief en sluit aan bij de economische realiteit. In casu kan nog worden aangestipt dat er een aanzienlijke achterstand in de betaling was: de achterstand opgelopen door S. overschreed in aanzienlijke mate de waarde van de staalbobijnen. In voorkomend geval kan een contractueel beding met uitbreidende werking van het retentierecht wel worden tegengeworpen aan derden, onder meer aan de verkoper, die krachtens een beding van eigendomsvoorbehoud aanvoert eigenaar te zijn gebleven. …’
C Remedies bij niet-nakoming
IOverzicht
125. Verschillende remedies. De schuldeiser die geconfronteerd wordt met een schuldenaar die zijn verbintenis niet nakomt, heeft verscheidene actiemogelijkheden.
In een aantal gevallen zal een vriendelijke herinnering of een formele ingebrekestelling al voldoende zijn om de schuldenaar de overeenkomst te doen uitvoeren (zie hiervoor).
Gaat het om wederkerige overeenkomsten, dan kan de schuldeiser de druk op zijn in gebreke blijvende schuldenaar opvoeren door de uitvoering van zijn eigen verbintenissen tijdelijk op te schorten (niet-uitvoeringsexceptie) of door bepaalde goederen van de schuldenaar achter te houden (retentierecht) (zie hiervoor).
Blijft de gewenste reactie uit, dan zal de schuldeiser in de regel via de gerechtelijke weg – d.w.z. via de tussenkomst van een overheidsrechter of, als er een arbitrageovereenkomst bestaat, van een scheidsgerecht – moeten proberen om zijn rechten af te dwingen.
In dit punt bekijken we vanuit verbintenisrechtelijke invalshoek tot welke resultaten de gerechtelijke actie kan leiden:
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
1 de gedwongen uitvoering, die drie subvarianten kent: a de uitvoering in natura door de schuldenaar zelf; b de uitvoering in natura door een derde op kosten van de schuldenaar; en c de uitvoering bij equivalent.
2 de ontbinding (enkel voor wederkerige overeenkomsten).
We merken nu al op dat de meeste schuldeisers bij voorkeur een gerechtelijke procedure vermijden. Bij de bespreking van de gerechtelijke remedies zullen we dan ook vaststellen dat er in de praktijk voor sommige van deze remedies buitengerechtelijke varianten ontstaan zijn. Zo zullen schuldeisers soms op eigen initiatief – zonder dat een rechter zich hierover heeft uitgesproken – de schuldenaar laten vervangen door een derde of de ontbinding van de overeenkomst inroepen. Die strategie is uiteraard niet zonder risico. Als die buitengerechtelijke variant wordt toegepast, zal de rechter in geval van discussies nog steeds achteraf (a posteriori) een controle kunnen uitoefenen om te beoordelen of alles correct gebeurd is.
Tot slot moet worden beklemtoond dat een zorgvuldige redactie van contracten al veel problemen kan voorkomen. Partijen kunnen inderdaad van bij de start in hun overeenkomst de nodige clausules opnemen in verband met de eventuele niet-nakoming door een van hen. Enkele van die veelvoorkomende contractuele clausules lichten we in het volgende punt toe.
Hiervoor werd al opgemerkt dat bepaalde rechten desnoods via de rechter afgedwongen zullen moeten worden. De rechter kan immers een zogenaamde ‘uitvoerbare titel’ afleveren. Voor de volledigheid voegen we hieraan toe dat ook notariële aktes dergelijke uitvoerbare titels kunnen zijn en dat de wetgever nog niet zo lang geleden in een buitengerechtelijke invorderingsprocedure heeft voorzien waarbij een schuldeiser uitzonderlijk door een beroep te doen op een advocaat en een gerechtsdeurwaarder in plaats van op een rechter een uitvoerbare titel ten laste van zijn schuldenaar zou kunnen verkrijgen (artikels 1394/20 e.v. Ger.W.). Deze laatste procedure is voorbehouden om de betaling van contractuele geldschulden van ‘professionele schuldenaars’ te verkrijgen en is aan strikte voorwaarden en vormvereisten onderworpen. De buitengerechtelijke invorderingsprocedure is dus een middel om de uitvoering in natura door de schuldenaar zelf af te kunnen dwingen.
In wat volgt laten we de notariële akte en de uitvoerbare titel die verkregen kan worden in het kader van een buitengerechtelijke invorderingsprocedure verder buiten beschouwing. De manieren waarop een uitvoerbare titel verkregen kan worden om het materiële recht af te dwingen en hoe zo’n uitvoerbare titel concreet uitgevoerd kan worden, worden nader bestudeerd in het procesrecht en het beslag- en executierecht. Daarom zullen we daar in dit handboek – waarin vooral de regels van het materiële recht bestudeerd worden – slechts zijdelings op ingaan.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Plan van aanpak bij toerekenbare niet-nakoming
Ingebrekestelling Niet-uitvoeringsexceptie Retentierecht
Buitengerechtelijke oplossing Beroep op de rechter
Vordering tot gedwongen uitvoering Vordering tot ontbinding (bij wederkerige ov.)
Uitvoering in natura Uitvoering bij equivalent (vervangende schadevergoeding)
Door de schuldenaar zelf Door een derde op kosten van de schuldenaar
II Uitvoering in natura
a Voorkeur voor uitvoering in natura door de schuldenaar
126. Rechterlijke tussenkomst. Als de schuldenaar niet reageert op de ingebrekestelling(en) door de schuldeiser en ook de niet-uitvoeringsexceptie hem niet tot de nakoming van zijn verbintenissen aanzet, kan de schuldeiser opteren om de uitvoering in natura af te dwingen via de rechter.
De schuldeiser zal proberen om een rechterlijke beslissing te verkrijgen die de schuldenaar verplicht om zijn verbintenissen na te komen.
Met een uitvoerbare rechterlijke beslissing kan de schuldeiser eventueel overgaan tot een dwanguitvoering.
127. Voorkeur voor de uitvoering in natura door de schuldenaar zelf. Het recht heeft een duidelijke voorkeur voor de uitvoering in natura door de schuldenaar zelf. De rechter zal de debiteur zelf dus in principe veroordelen tot de uitvoering van datgene waartoe hij zich verbonden had.
Pas als dat niet mogelijk of niet wenselijk is, zal de rechter de uitvoering in natura door een derde op kosten van de schuldenaar toelaten of een vervangende schadevergoeding toekennen (zie verder).
De schuldeiser behoudt altijd het recht om van de schuldenaar de uitvoering in natura te eisen, óók als er in het contract een uitdrukkelijk ontbindend beding was opgenomen (d.w.z. een beding dat de schuldeiser de mogelijkheid geeft om zonder de tussenkomst van een rechter een wederkerig contract te beëindigen (zie verder)).
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Omgekeerd heeft de schuldenaar ook het recht om de uitvoering in natura aan te bieden. Zolang de uitvoering in natura mogelijk en nuttig is, moet de schuldeiser daar in principe op ingaan.
128. Ondersteunende actiemiddelen. Die principiële gehechtheid aan de uitvoering in natura blijkt onder meer uit het bestaan van (bijkomende) actiemiddelen die helpen om de uitvoering in natura te verkrijgen.
Soms zal een extra stimulans nodig zijn om de onwillige schuldenaar tot uitvoering te bewegen. Men moet immers voor ogen houden dat fysieke dwang op de persoon uitgesloten is.
De volgende ondersteunende actiemiddelen zijn wel mogelijk:
– bij een verbintenis tot betaling van een geldsom:
De schuldeiser kan zijn vordering proberen veilig te stellen door het leggen van bewarend beslag (op roerend goed, op onroerend goed of onder derden). Bewarend beslag veronderstelt in de regel een zekere (d.w.z. niet voor redelijke betwisting vatbare), vaststaande (bepaalde of bepaalbare) en opeisbare vordering en spoedeisendheid (dreigende insolvabiliteit van de schuldenaar). Na het verkrijgen van een uitvoerbare titel kan het bewarend beslag omgezet worden in een uitvoerend beslag.
– bij een verbintenis om een onroerend goed op een bepaald ogenblik te verlaten:
De schuldeiser kan een rechterlijke machtiging vragen om de schuldenaar uit te drijven (met de hulp van een gerechtsdeurwaarder en de openbare macht).
– bij een verbintenis om een bepaalde toestemming te geven:
Als de schuldenaar zijn toestemming niet wil geven, kan de rechter zijn toestemming in de plaats stellen.
– bij een verbintenis anders dan de betaling van een geldsom:
Een veroordeling tot uitvoering in natura kan kracht worden bijgezet door er een veroordeling tot betaling van een dwangsom (per overtreding of per dag …) aan te koppelen (artikel 1385bis e.v. Ger.W.).
De uitvoering in natura wordt bovendien ondersteund door de procedures in kort geding, waarbij de schuldeiser die geconfronteerd wordt met een wanprestatie van de schuldenaar bij spoedeisendheid voorlopige maatregelen kan vorderen.
129. Bijkomende schadevergoeding. De veroordeling tot uitvoering in natura kan gepaard gaan met een veroordeling tot betaling van bijkomende of aanvullende schadevergoeding.
Het is immers denkbaar dat de laattijdige uitvoering de schuldeiser nog niet helemaal in de positie stelt waarin hij zich bevonden zou hebben wanneer de schuldenaar tijdig en correct zijn verbintenissen uitgevoerd zou hebben. De bijkomende schadevergoeding moet dan de bijkomende schade compenseren.
Voorbeeld 1
Een groothandel verkocht aan een kleinhandel goederen voor een bedrag van € 2 500 en stelde hiervoor een factuur op. De koper betaalt deze vervallen factuur, ondanks aanmaning, nog steeds niet. Omwille van een betwisting die gerezen is of dreigt te rijzen, opteert de verkoper om zijn schuldvordering gerechtelijk in te vorderen. De vordering van de verkoper zou dan zo kunnen luiden: ‘De vordering van verzoeker toelaatbaar en gegrond te verklaren, dienvolgens
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Gedaagde te veroordelen tot betaling aan verzoekster van de volgende bedragen: – € 2 500 uit hoofde van de factuur met nummer [nummer]; – moratoire intresten op het bedrag van € 2 500 berekend aan de intrestvoet bedoeld in artikel 5 van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties vanaf de vervaldag van de factuur (6 december 2020) tot en met de datum van volledige betaling. Gedaagde te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, daaronder begrepen, aan de zijde van verzoekster, de kosten van dagvaarding, zoals begroot in onderhavig exploot, en de toepasselijke rechtsplegingvergoeding, voorlopig begroot op € 780. Het te vellen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te horen verklaren niettegenstaande de aanwending van eender welk rechtsmiddel, zonder zekerheidstelling en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.’
Voorbeeld 2
Na de beëindiging van een arbeidsovereenkomst bezorgt een voormalige werknemer zijn bedrijfsvoertuig niet terug aan zijn voormalige werkgever. De vordering van de werkgever zou dan zo kunnen luiden:
‘De vordering van verzoeker toelaatbaar en gegrond te verklaren, dienvolgens Gedaagde te veroordelen tot teruggave aan verzoeker van het voertuig van het merk [merk] met chassisnummer [nummer], samen met alle boorddocumenten en sleutels. Bij gebrek hieraan te voldoen binnen de 24 uur na betekening van het tussen te komen vonnis, gedaagde te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 200 per dag vertraging. Gedaagde te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens gebruiksderving van € 50 per dag te rekenen vanaf de datum van dagvaarding tot op de dag dat het voertuig, de boorddocumenten en de sleutels aan verzoeker zijn teruggegeven. Verzoeker te machtigen om zich in het bezit te stellen van het voertuig waar het zich ook op de openbare weg zou bevinden. Akte te verlenen aan verzoeker dat hij zich het recht voorbehoudt om een schadevergoeding te vorderen moest schade, anders dan normale slijtage, aan het voertuig blijken en/of moesten boorddocumenten en/of sleutels ontbreken.
Gedaagde te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, daaronder begrepen, aan de zijde van verzoekster, de kosten van dagvaarding, zoals begroot in onderhavig exploot, en de toepasselijke rechtsplegingvergoeding, voorlopig begroot op € 1 440. Het te vellen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niettegenstaande de aanwending van eender welk rechtsmiddel, zonder zekerheidstelling en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.’
130. Schadebedingen. Contractpartijen kunnen in hun contract al bepaalde schadevergoedingen vaststellen die verschuldigd zullen zijn ter dekking van de bijkomende schade. Dit noemt men ‘schadebedingen’ (zie verder).
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Voorbeeld
‘Bij niet-betaling op de vervaldag wordt het factuurbedrag ten titel van conventionele schadevergoeding verhoogd met 10 %, met een minimum van € 40.’
b Mogelijkheid tot uitvoering in natura door een derde op kosten van de schuldenaar
131. Wettelijke basis.
Artikel 1144 oud BW ‘De schuldeiser kan ook, ingeval de verbintenis niet ten uitvoer wordt gebracht, gemachtigd worden om zelf de verbintenis te doen uitvoeren op kosten van de schuldenaar.’
132. Gerechtelijke vervanging. Wanneer de schuldenaar duidelijk niet van plan is of niet bij machte is om zijn verbintenissen naar behoren na te komen, voorziet artikel 1144 oud BW in de mogelijkheid voor de schuldeiser om op kosten van de in gebreke blijvende schuldenaar de verbintenis van de schuldenaar zelf uit te voeren of door een derde te laten uitvoeren.
Belangrijk is wel dat de schuldeiser dit niet zomaar eenzijdig kan beslissen. Hij moet zich daarvoor laten machtigen door de rechter. Vooraleer de rechter zijn toelating geeft, zal hij controleren:
– of het inderdaad duidelijk is dat de schuldenaar zelf niet bereid of in staat is de uitvoering in natura van zijn verbintenis te volbrengen;
– of de niet-nakoming toerekenbaar is aan de schuldenaar.
Als de rechter oordeelt dat de schuldenaar mogelijk nog wil en kan uitvoeren, zal hij die eventueel eerst nog een respijttermijn geven.
De rechter moet ook zeker zijn dat er geen sprake is van rechtsmisbruik. Ook hier dient de goede trouw dus weer als leidraad.
133. Buitengerechtelijke vervanging. Artikel 1144 oud BW is niet van openbare orde. Partijen kunnen er dus van afwijken en zelf een eigen regeling uitwerken die in een buitengerechtelijke vervanging van de schuldenaar voorziet.
Maar zelfs als partijen geen dergelijke regeling uitgewerkt hebben, wordt aanvaard dat een contractpartij die geconfronteerd wordt met een onwillige wederpartij onder omstandigheden en op eigen risico kan vooruitlopen op de toepassing van artikel 1144 oud BW door de verbintenis al op eigen initiatief – zonder voorafgaande rechterlijke machtiging – te laten uitvoeren door een derde.
Het is duidelijk dat zo’n eenzijdige actie vaak tot betwistingen aanleiding zal geven. Om te voorkomen dat schuldeisers al te lichtzinnig van deze mogelijkheid gebruik zouden maken en zo afbreuk zouden doen aan de bindende kracht van een overeenkomst, wordt er door rechters, wanneer er achteraf een geschil zou ontstaan, doorgaans een strenge controle uitgeoefend op de toepassing ervan:
– Er moet een toestand van hoogdringendheid zijn;
– De schuldenaar ontving een precieze ingebrekestelling (voor zover de uitvoering in natura door de schuldenaar nog mogelijk is);
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
– De stand van de werken waaruit de wanprestatie blijkt is duidelijk vastgesteld (bv. door een door de rechter in kort geding aangestelde gerechtsdeskundige of minstens door een gerechtsdeurwaarder na voorafgaande verwittiging van de onwillige partij);
– Er moet een onmiddellijke vervanging gebeuren conform de bewoordingen van de ingebrekestelling.
Voorbeeld
Een aannemer heeft zich er tegenover een bouwheer – een bank – toe verbonden om binnen een jaar tijd een kantoorgebouw voor de hoofdzetel te bouwen. Omdat de huidige huurovereenkomst van de bouwheer afloopt tegen het tijdstip waarop de aannemer het gebouw moet hebben opgeleverd, voorziet het contract in een stevige schadevergoeding voor het geval de afgesproken termijn wordt overschreden. Een onderaannemer waarop de aannemer een beroep doet, staat in voor het complexe leidingenstelsel in het kantoorgebouw. Maar die onderaannemer laat het afweten. Gelet op de tijdsdruk kan de hoofdaannemer zich geen uitstel veroorloven. In die omstandigheden zou de hoofdaannemer kunnen overgaan tot buitengerechtelijke vervanging van de onderaannemer, mits hij uiteraard de hiervoor uiteengezette toepassingsvoorwaarden in acht neemt. Er is immers geen tijd om een lange gerechtelijke procedure af te wachten.
134. Bijkomende schadevergoeding. Ook de vervanging van de schuldenaar door een derde kan gepaard gaan met een veroordeling tot betaling van een bijkomende of een aanvullende schadevergoeding.
De bijkomende schadevergoeding moet ervoor zorgen dat de schuldeiser volledig in dezelfde positie geplaatst wordt als diegene waarin hij zich zou bevinden bij een correcte en tijdige uitvoering van de overeenkomst.
135. Schadebedingen. Zoals gezegd, kunnen partijen al bij de sluiting van het contract afspraken maken over de bijkomende schadevergoedingen die verschuldigd zullen zijn bij een eventuele contractuele wanprestatie van een van hen. De geldigheid van zulke schadebedingen komt later nog aan bod.
III Uitvoering bij equivalent (vervangende schadevergoeding)
136. Vervangende of compensatoire schadevergoeding. In bepaalde gevallen is de uitvoering in natura niet meer mogelijk of wenselijk. De schuldeiser zal dan op een andere manier genoegdoening moeten krijgen. Dit is bijvoorbeeld het geval
– wanneer de uitvoering in natura materieel onmogelijk geworden is (bv. door het verstrijken van de termijn of omdat de verbintenis een specifieke zaak betrof die vernield is);
– wanneer alle drukkingsmiddelen niet helpen en duidelijk is dat de schuldenaar de verbintenis niet zal uitvoeren;
– wanneer het vorderen van de uitvoering in natura zou neerkomen op rechtsmisbruik.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Voorbeelden
De traiteur die het buffet voor een feest zou verzorgen, is nooit komen opdagen. Een advocaat krijgt van zijn cliënt de vraag om verzet aan te tekenen tegen diens veroordeling, maar de advocaat vergeet om tijdig het nodige te doen.
Omdat de uitvoering in natura niet langer aangewezen is, zal het recht in die gevallen noodgedwongen uitwijken naar een uitvoering bij equivalent. In de meeste gevallen zal dit betekenen dat de schuldenaar veroordeeld wordt tot de betaling van een geldsom. Deze vervangende (of compensatoire) schadevergoeding komt dan in de plaats van de uitvoering in natura.
Het opleggen van een vervangende schadevergoeding heeft uiteraard alleen maar zin wanneer een schuldenaar tekortschiet aan zijn verplichting om een bepaalde prestatie te leveren. Wanneer de schuldenaar in gebreke blijft om een bepaalde geldsom te betalen, zal de rechter hem vanzelfsprekend niet veroordelen tot een vervangende schadevergoeding, maar tot een uitvoering in natura (de betaling van de overeengekomen geldsom, verhoogd met de wettelijke intresten vanaf de ingebrekestelling).
137. Omvang van de vervangende schadevergoeding. De begroting van de schadevergoeding is een complexe aangelegenheid. De rechter zal de omvang van de schade en dus van de verschuldigde vervangende schadevergoeding moeten vastleggen op de dag van zijn uitspraak. Hij zal hiervoor een vergelijking moeten maken tussen de denkbeeldige situatie waarin de schuldeiser zich bevonden zou hebben wanneer de schuldenaar zijn verbintenissen correct had uitgevoerd en de reële situatie waarin de schuldeiser zich op dit moment bevindt, nu de schuldenaar zijn verbintenissen niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd heeft.
Bij dit alles moet de rechter ernaar streven om de door de schuldeiser geleden schade volledig te herstellen. In toepassing van artikel 1149 oud BW moet de verschuldigde schadevergoeding zowel zijn geleden verlies als zijn gederfde winst dekken.
De rechtspraak en de rechtsleer vullen de bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek bovendien ruim in. Elke (rechtmatige) schade, zelfs al vloeit die maar indirect voort uit de wanprestatie, komt voor vergoeding in aanmerking. Zo kunnen bijvoorbeeld ook de kosten die een partij gemaakt heeft om verdere schade te beperken of te vermijden, worden doorgerekend aan de in gebreke gebleven medecontractant.22
Om te vermijden dat de verplichting tot integrale schadevergoeding al te ver zou leiden, plaatsen de artikels 1150 en 1151 oud BW wel een dubbele rem op het principe van de integrale schadeloosstelling:
– De schadevergoedingsplicht blijft altijd beperkt tot de schade die een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg is van het foutieve niet-uitvoeren van de overeenkomst (zonder de wanprestatie zou de schade zich nooit hebben voorgedaan);
– In principe komt alleen de schade die was voorzien of die men kon voorzien bij het sluiten van het contract, voor vergoeding in aanmerking. Artikel 1150 oud BW maakt daarbij wel een uitzondering voor een schuldenaar die te kwader trouw zijn contractuele verbintenissen heeft geschonden.
22 Cass. 22 maart 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1011, Pas. 1985, I, 929, RW 1986-87, 851 en RCJB 1989, 7, noot R.
KRUITHOF.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Een schuldenaar die bewust (‘wetens en willens’) zijn contractuele verbintenissen naast zich neerlegt, zal ook aangesproken kunnen worden om de niet voorzienbare schade te vergoeden.
138. Vervangende versus bijkomende schadevergoeding. Zowel de uitvoering in natura als de uitvoering bij equivalent (door de betaling van een vervangende schadevergoeding) zijn volwaardige en onderscheiden wijzen waarop verbintenissen uitdoven. Dit heeft tot gevolg dat men niet tegelijkertijd de integrale uitvoering in natura én de betaling van een integrale schadevergoeding kan eisen.
Hoger werd wel al opgemerkt dat een veroordeling tot uitvoering in natura wel gepaard kan gaan met een veroordeling tot betaling van bijkomende of aanvullende schadevergoeding. De rechter zal immers proberen om de schuldeiser zoveel als mogelijk in de positie te brengen waarin die zich zou hebben bevonden als het contract naar behoren zou zijn uitgevoerd.
139. Schadebedingen. Opnieuw kan hier worden gewezen op de mogelijkheid voor de partijen om schadebedingen op te nemen in de overeenkomst. Bij contractuele wanprestatie is het in principe de rechter die, volgens de hierboven beschreven principes, de omvang van de schadevergoeding zal bepalen. De regeling van het oud Burgerlijk Wetboek is echter niet van dwingend recht. Het staat partijen dan ook vrij om in hun contract zelf al een forfaitaire vergoeding af te spreken die verschuldigd zal zijn wanneer het contract niet of niet naar behoren wordt nagekomen. In de praktijk komen zulke schadebedingen zeer vaak voor. Hun geldigheid komt verderop ter sprake.
IV Bijkomende mogelijkheid voor wederkerige contracten: de ontbinding
140. Wettelijke basis.
Artikel 1184 oud BW ‘In wederkerige contracten is de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt. In dit geval is het contract niet van rechtswege ontbonden. De partij jegens wie de verbintenis niet is uitgevoerd, heeft de keus om ofwel de andere partij te noodzaken de overeenkomst uit te voeren (wanneer de uitvoering mogelijk is), ofwel de ontbinding van de overeenkomst te vorderen, met schadevergoeding. De ontbinding moet in rechte gevorderd worden, en aan de verweerder kan, naargelang de omstandigheden, uitstel worden verleend.’
141. Begrip. De ontbinding is een wijze van beëindiging van een wederkerige overeenkomst ingevolge een ernstige wanprestatie van een van de contractpartijen.
De ontbinding is dus een sanctie ten aanzien van een partij die op ernstige wijze tekort komt bij de uitvoering van haar verbintenissen uit een wederkerige overeenkomst. De ontbinding wordt dan ook uitgesproken ten nadele (‘ten laste’) van de in gebreke gebleven partij.
De term ‘ontbinding’ heeft een eigen juridische betekenis. Hij moet onderscheiden worden van andere vormen van beëindiging van de overeenkomst (nietigheid, herroeping, verbreking, opzegging …) of – hoewel het oud Burgerlijk Wetboek hier zelf een verwarrende terminologie hanteert – van verbintenissen onder ontbindende voorwaarde (zie hiervoor).
142. Soorten. Er zijn diverse vormen van ontbinding: de gerechtelijke ontbinding, de eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding en het uitdrukkelijk ontbindend beding (zie verder).
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
143. Keuzerecht. Bij wederkerige contracten heeft de schuldeiser, die geconfronteerd wordt met een ernstige wanprestatie van zijn wederpartij, de keuze om de uitvoering dan wel de ontbinding van het contract te vorderen. In het eerste geval loopt het contract door, in het tweede geval zal de rechter het doen eindigen.
De keuze tussen die twee opties (uitvoering of ontbinding) ligt bij de schuldeiser (de partij die geconfronteerd wordt met een ernstige wanprestatie van haar wederpartij). Noch de schuldenaar (de partij die in gebreke is), noch de rechter kunnen de schuldeiser een keuze opdringen.
Alleen als de keuze van de schuldeiser neerkomt op rechtsmisbruik, kan de rechter hem die keuze ontzeggen.
Voorbeeld
Bedrijf A, gespecialiseerd in de verhuur van bijzondere voertuigen, verhuurt enkele speciale heftrucks aan een papierverwerkend bedrijf B, gelegen in Houthalen-Helchteren. Er worden zeven verschillende huurcontracten gesloten, met een verschillende looptijd en voor uiteenlopende bedragen. Het laatste contract wordt in juni 2006 ondertekend, voor een periode van 48 maanden. Amper enkele maanden later besluit de hoofdzetel van bedrijf B om de vestiging in Houthalen-Helchteren te sluiten. Het bedrijf verwittigt firma A dat het genoodzaakt is om de huurcontracten vroegtijdig te beëindigen, maar voegt er direct aan toe dat het bereid is om daar een schadevergoeding voor te betalen. Toch weigert A om de machines terug te halen en blijft het consequent de voortzetting van de huurovereenkomsten eisen. De rechter aan wie het geschil wordt voorgelegd, is van oordeel dat het hardnekkig blijven eisen van de uitvoering in natura in dit geval neerkomt op rechtsmisbruik. De schadebeperkingsplicht van de verhuurder maakt dat hij ofwel de ontbinding van de overeenkomsten moet vorderen, ofwel zich bereid moet tonen om een minnelijke regeling af te spreken met de huurder.
De schuldeiser dient uiteraard een duidelijke keuze te maken tussen de uitvoering en de ontbinding en consequent te handelen volgens die keuze (uitvoering en ontbinding hebben vanzelfsprekend andere gevolgen).
Wel is het mogelijk dat de schuldeiser zijn keuze op een gegeven ogenblik nog wijzigt.
Voorbeeld
Een verkoper leverde een voertuig aan een koper. De koper moet het voertuig nog betalen. In eerste instantie opteert de verkoper ervoor om de koper in gebreke te stellen tot betaling van de prijs (eventueel vermeerderd met intresten en een forfaitaire schadevergoeding voor de invorderingskosten). Hij kiest dus voor de uitvoering van het contract. De koper geeft geen gevolg aan de ingebrekestelling van de verkoper. De verkoper opteert daarom om in een gerechtelijke procedure de ontbinding van de koop-verkoopovereenkomst te vorderen met bijkomende schadevergoeding. Hij verandert dus zijn keuze van uitvoering naar ontbinding. Ingevolge de ontbinding zal de koper het voertuig moeten teruggeven. De bijkomende schadevergoeding kan onder meer betrekking hebben op de waardevermindering van het voertuig, herstelkosten …
Gevolgen van de ontbinding. Door de ontbinding van de overeenkomst worden de partijen van hun verbintenissen bevrijd.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
De partij op wiens verzoek de ontbinding werd uitgesproken, heeft nu opnieuw haar handen vrij en kan eventueel eenzelfde of een gelijkaardig contract sluiten met een andere partij.
Een kenmerk dat de ontbinding met de nietigverklaring gemeenschappelijk heeft is dat zij in principe ex tunc uitwerking heeft. Zij heeft dus terugwerkende kracht tot aan het ogenblik van de contractsluiting.
De ontbinding van de verbintenis impliceert dus dat de verbintenis haar bindende kracht niet alleen voor de toekomst, maar ook voor het verleden verliest.
Zoals bij de nietigverklaring moet de ontbinding in principe leiden tot een herstel in de ‘oorspronkelijke’ toestand wanneer die door de partijen wordt gevorderd. De partijen bij de ontbonden overeenkomst hebben dus wederzijdse restitutieverplichtingen.
Bij duurovereenkomsten met opeenvolgende prestaties is het echter vaak onmogelijk om wat al gepresteerd werd in de periode voorafgaand aan de ontbinding terug te geven. In die gevallen kan ervoor geopteerd worden om de ontbinding ex nunc uit te spreken.
De ontbinding kan gepaard gaan met een (bijkomende) schadevergoeding.
Voorbeeld
Een verhuurder sloot enkele jaren geleden een handelshuurovereenkomst met twee huurders, die zich hoofdelijk verbonden. De (geïndexeerde) huurprijs bedraagt € 2 000 per maand. De laatste vier maanden bleven de huurders, ondanks herhaalde ingebrekestelling, in gebreke om de huurgelden te betalen. Per 15 januari 2021 bedroeg de betalingsachterstand € 8 105,22 (samengesteld als € 8 000 vervallen huurgelden en € 105,22 vervallen intresten). De verhuurder wil nu de ontbinding van de overeenkomst verkrijgen. Het is van belang dat de verhuurder zijn vordering zo nauwkeurig mogelijk formuleert in de dagvaarding. Die vordering kan dan als volgt luiden: ‘De vordering van verzoekster toelaatbaar en gegrond te verklaren, dienvolgens
1 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan verzoekster van een bedrag van € 8 105,22 ten titel van betalingsachterstal m.b.t. de verschuldigde huurgelden tot en met de maand januari 2021, vermeerderd met de moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 8 % vanaf de respectieve data van opeisbaarheid zoals vermeld in de dagvaarding tot en met 15 januari 2021.
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 8 % op een bedrag van € 8 000 (de hoofdsom) vanaf 16 januari 2021 tot op de datum van volledige betaling.
2 Akte te verlenen aan verzoekster van haar voorbehoud om gedaagden hoofdelijk te horen veroordelen a tot betaling van huurgelden die verschuldigd zouden worden tussen het tijdstip dat de zaak in beraad wordt genomen en de datum van het tussen te komen vonnis dat de ontbinding van de huurovereenkomst vaststelt; en b tot betaling van de (gerechtelijke) moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 8 % op deze bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de datum van volledige betaling.
3 Te zeggen voor recht dat de huurovereenkomst betreffende het handelspand gelegen te [adres] wordt ontbonden ten laste van gedaagden vanaf de datum van het tussen te komen vonnis.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Dienvolgens gedaagden hoofdelijk te veroordelen om het hogervermelde handelspand met aanhorigheden te verlaten, te ontruimen en ter volle en vrije beschikking te stellen van verzoekster, uiterlijk binnen de 24 uur na betekening van het tussen te komen vonnis.
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot afgifte aan verzoekster van alle sleutels van het hogervermeld handelspand.
4 Bij gebrek hieraan vrijwillig te voldoen door gedaagden binnen de gestelde termijn, verzoekster van nu af en voor alsdan te machtigen tot uithuiszetting van gedaagden uit het hogervermeld handelspand met aanhorigheden, met opstraatstelling van al wie of wat er zich uit hoofde van gedaagden moge bevinden, door het ambt van de eerste daartoe aangezochte gerechtsdeurwaarder, desnoods met behulp van de openbare macht.
5 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling vanaf de datum van ontbinding van een maandelijkse bezettingsvergoeding gelijk aan het bedrag van de maandelijks verschuldigde huurgelden (desgevallend te indexeren) – waarbij iedere begonnen maand als een volledige maand zal gelden.
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de (gerechtelijke) moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 8 % op deze bezettingsvergoedingen vanaf de datum van opeisbaarheid (telkens de eerste dag van de maand) tot de datum van volledige betaling.
Minstens akte te verlenen aan verzoekster van haar voorbehoud om een vordering tot betaling van een bezettingsvergoeding te stellen lastens gedaagden.
6 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding en een wederverhuringsvergoeding begroot op de huurgelden voor 6 maanden, hetzij € 12 000.
Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de (gerechtelijke) moratoire intresten aan de conventionele intrestvoet van 8 % op deze schadevergoeding en wederverhuringsvergoeding vanaf de datum van dagvaarding tot op de datum van volledige betaling.
7 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens huurschade, begroot op € 1 provisioneel en alvorens hierover verder recht te doen een gerechtsdeskundige aan te stellen met als opdracht a de door gedaagden in huur gehouden plaatsen gelegen te [adres] te bezichtigen en te beschrijven; b na te gaan welke schade ten laste van gedaagden dient gelegd te worden, de nodige herstellingswerken te beschrijven, de kostprijs en de duurtijd ervan te ramen; c verder te antwoorden op alle terzake dienende vragen die partijen zouden stellen; d trachten partijen te verzoenen; e zo niet van zijn bevindingen een beredeneerd verslag op te stellen, bij het slot ervan schriftelijk onder eed te bevestigen.
Minstens akte te verlenen aan verzoekster van haar voorbehoud om een vordering wegens huurschade te stellen lastens gedaagden.
8 Verzoekster te machtigen om het bedrag van de huurwaarborg aan te wenden tot betaling van hetgeen gedaagden aan haar verschuldigd zijn.
9 Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van verzoekster op heden begroot als volgt: a kosten van dagvaarding [bedrag] €
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
b kosten van de gerechtsexpertise p.m. c rechtsplegingsvergoeding 2 400,00 €
10 Het te vellen vonnis van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niettegenstaande de aanwending van eender welk rechtsmiddel, zonder zekerheidstelling en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.’
a De gerechtelijke ontbinding
144. Tussenkomst van een rechter. Artikel 1184, laatste lid oud BW schrijft voor dat de ontbinding in rechte moet worden gevorderd. Als een wederkerige overeenkomst niet wordt nageleefd, kan de wederpartij aan de rechter vragen om de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie.
145. Voorwaarden. De algemene regel is dat de ontbinding een sanctie is die door de rechter moet worden uitgesproken. De rechter zal daarbij nagaan of de in gebreke blijvende partij vooraf op een geldige manier in gebreke is gesteld. Hij zal alleen de ontbinding uitspreken als hij van oordeel is dat de ingeroepen contractbreuk ernstig genoeg is om deze radicale sanctie te rechtvaardigen.
146. Uitstelmogelijkheid. Artikel 1184, in fine oud BW laat de rechter uitdrukkelijk de mogelijkheid om aan de partij die in gebreke is gebleven, uitstel te verlenen.
Voorbeeld
Zelfs wanneer in de hoger geciteerde huurzaak de handelshuurders al vier maanden in gebreke zijn om de huurgelden te betalen, heeft de verhuurder niet het recht om eenzijdig de handelshuurovereenkomst te beëindigen. Hij zal een vordering tot ontbinding van het huurcontract moeten instellen bij de bevoegde vrederechter. Die laatste zal het huurcontract niet noodzakelijk meteen ontbinden, maar kan de huurders een afbetalingsplan gunnen.
b De eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding
147. Begrip. Voor de schuldeiser die geconfronteerd wordt met een voldoende zwaarwichtige wanprestatie van een schuldenaar in een wederkerige rechtsverhouding kan een rechterlijke beslissing inzake een vordering tot ontbinding (te) lang op zich laten wachten. In de praktijk rijst daardoor geregeld de vraag of een schuldeiser bij een ernstige wanprestatie van de schuldenaar eenzijdig en zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst, de ontbinding van de overeenkomst kan inroepen.
In een aantal gevallen staat de wet een dergelijke actie toe.
Voorbeeld
Artikel VI.43 WER:
‘§1. Tenzij de partijen een ander tijdstip voor de levering zijn overeengekomen, levert de onderneming de goederen door het fysieke bezit van of de controle over de goederen onverwijld, doch in ieder geval niet later dan dertig dagen na de sluiting van de overeenkomst over te dragen aan de consument. §2. Indien de onderneming niet voldaan heeft aan zijn verplichting om de goederen op het met de consu-
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
ment overeengekomen tijdstip of binnen de in paragraaf 1 bedoelde termijnen te leveren, verzoekt de consument hem de levering te verrichten binnen een aanvullende termijn die gezien de omstandigheden passend is. Indien de onderneming de goederen niet binnen de aanvullende termijn levert, heeft de consument het recht de overeenkomst te beëindigen. Het eerste lid van deze paragraaf is niet van toepassing op verkoopovereenkomsten waarbij de onderneming heeft geweigerd de goederen te leveren, of waarbij de levering binnen de overeengekomen levertermijn essentieel is, alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking genomen, dan wel waarbij de consument de onderneming vóór de sluiting van de overeenkomst ervan in kennis stelt dat levering uiterlijk op of op een bepaalde datum essentieel is. In deze gevallen, als de onderneming de goederen niet op het met de consument overeengekomen tijdstip of binnen de in paragraaf 1 bepaalde termijn levert, heeft de consument het recht de overeenkomst onverwijld te beëindigen. §3. Bij beëindiging van de overeenkomst vergoedt de onderneming onverwijld alle uit hoofde van de overeenkomst betaalde bedragen. §4. Dit artikel is van toepassing onverminderd de gemeenrechtelijke sancties.’
Maar ook in gevallen waarin er daarvoor geen wettelijke basis is, hebben schuldeisers geregeld de neiging om zich eenzijdig op de ontbinding wegens zwaarwichtige wanprestatie te beroepen. Zij doen dat op eigen initiatief en dus op eigen risico. Een belangrijk deel van de lagere rechtspraak en van de rechtsleer aanvaardt inmiddels dat dit – onder voorwaarden – kan.
148. Voorwaarden. Ook het Hof van Cassatie heeft het principe van de buitengerechtelijke ontbinding van wederkerige overeenkomsten wegens ernstige wanprestatie aanvaard. Dit kan met name in gevallen waar ook de uitvoering in natura door plaatsvervanging zou kunnen gebeuren zonder voorafgaande toelating van de rechter. De voorwaarden daartoe zijn dan:
– Er is een voldoende ernstige contractbreuk die een gerechtelijke ontbinding zou kunnen rechtvaardigen;
– Het vragen van een rechterlijke machtiging is nutteloos (omdat de prestatie sowieso onmogelijk is geworden, omwille van de hoogdringendheid, omwille van de schadebeperkingsplicht …);
– De schuldenaar werd geldig in gebreke gesteld en een laatste respijttermijn gegund om zijn verbintenissen alsnog na te komen (voor zover dat zinvol is);
149. Rechterlijke controle achteraf. De schuldeiser verwittigt de schuldenaar van de eenzijdige ontbindingsverklaring en zijn redenen daarvoor. Een overeenkomst ontbinden zonder voorafgaande tussenkomst van een rechter houdt steeds een risico in. Als de partij lastens wie de overeenkomst eenzijdig werd ontbonden de geldigheid van deze ontbinding betwist, zal de rechter hierop, op vordering van deze partij, een controle achteraf (of controle a posteriori) kunnen uitoefenen. In zulke gevallen zal de rechter nagaan of de wanprestatie wel voldoende ernstig was om de ontbinding te rechtvaardigen.
Indien de rechter oordeelt dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was, kan hij ze onwerkzaam verklaren en zal hij de partij die eenzijdig besliste tot deze ontbinding veroordelen om de schade die zij veroorzaakte te vergoeden.
c Het uitdrukkelijk ontbindend beding
150. Begrip. Artikel 1184 oud BW is niet van openbare orde. Contractpartijen kunnen dus in hun overeenkomst een eigen regeling afspreken in verband met de ontbinding.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Zo kunnen contractpartijen het keuzerecht van de schuldeiser (tussen de uitvoering en de ontbinding) beperken of kunnen zij uitwerken in welke gevallen de overeenkomst zoal ontbonden kan worden (in het bijzonder door het opnemen van een al dan niet limitatieve lijst van tekortkomingen die partijen als zwaarwichtig beschouwen).
Contractpartijen kunnen ook bedingen dat de overeenkomst – in afwijking op de algemene regel – in bepaalde gevallen buitengerechtelijk ontbonden kan worden, dat wil zeggen zonder voorafgaande tussenkomst van de rechter. Zo’n beding noemt men een ‘uitdrukkelijk ontbindend beding’.
151. Geldigheid. Uitdrukkelijk ontbindende bedingen zijn principieel geoorloofd, behoudens wettelijke uitzonderingen.
In een aantal gevallen verbiedt de wetgever immers uitdrukkelijke ontbindende bedingen.
Voorbeeld
Artikel 1762bis oud BW: in huurovereenkomsten wordt een uitdrukkelijk ontbindend beding voor niet-geschreven gehouden (de tekst heeft het ten onrechte over een ontbindende voorwaarde).
De bewoordingen dat de ontbinding ‘van rechtswege’ of ‘zonder rechterlijke tussenkomst’ intreedt bij wanprestatie zijn niet sacramenteel. Het volstaat dat de bedoeling van de partijen om een eenzijdige ontbindingsbevoegdheid aan een van de partijen toe te kennen ondubbelzinnig blijkt.
Voorbeelden
‘Elke partij heeft het recht om onderhavige overeenkomst zonder voorafgaande ingebrekestelling en zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, mits het versturen van een aangetekende brief waarin deze beslissing ter kennis wordt gebracht, en dit zonder dat de partij die tot beëindiging overgaat uit dien hoofde enige schadevergoeding verschuldigd is, ingeval de andere partij tekortkomt in de nakoming van een of meer van haar verbintenissen en hieraan niet tegemoet is gekomen binnen de veertien dagen volgend op een aangetekende ingebrekestelling.’ ‘Indien de klant de goederen niet in ontvangst neemt binnen de vijf dagen na een ingebrekestelling door ons, hebben wij het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder rechterlijke tussenkomst te ontbinden ten laste van de klant en om van de klant een bijkomende schadevergoeding te eisen forfaitair begroot op 20 % van de prijs, onverminderd ons recht op een hogere schadevergoeding voor het geval onze schade groter zou zijn.’
152. Rechterlijke controle achteraf. Hiervoor zagen we dat een uitdrukkelijk ontbindend beding een partij de mogelijkheid geeft om een overeenkomst te ontbinden zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst. Dit neemt niet weg dat de rechter achteraf nog steeds een controle op de buitengerechtelijke ontbinding kan uitoefenen, wanneer er over deze wijze van ontbinding betwisting bestaat.
Bij zijn controle achteraf zal de rechter in eerste instantie nagaan of het beding waarop de buitengerechtelijke ontbinding gestoeld is, wel degelijk een uitdrukkelijk ontbindend beding is. Zo zou de rechter kunnen oordelen dat uit de tekst van het beding onvoldoende blijkt dat de voorafgaande tussenkomst van de rechter werd uitgesloten.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Daarnaast zal de rechter de toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding soms matigen vanuit het principe van de goede trouw uit artikel 1134, derde lid oud BW. De rechter moet zich hierbij wel terughoudend opstellen. Enkel wanneer het beroep op het uitdrukkelijk ontbindend beding manifest of kennelijk onredelijk was, kan de rechter de toepassing van het beding matigen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de ontbindingsbeslissing volgde op een minieme contractuele wanprestatie.
Vooruitblik naar het nieuwe Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek
De ontwerpers van het luik verbintenissenrecht van het nieuwe Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek sleutelden aan de mogelijke sancties bij een toerekenbare niet-nakoming van de schuldenaar. Volgens de ontwerpteksten heeft de schuldeiser recht op: 1° de uitvoering in natura van de verbintenis, hetzij door de schuldenaar zelf, hetzij door een derde.
2° (integraal) herstel van zijn schade, in natura of in geld.
3° de ontbinding van het contract. Ontbinding kan volgens de ontwerpteksten voortvloeien uit een gerechtelijke beslissing, uit de toepassing van een ontbindend beding of uit een kennisgeving van de schuldeiser aan de schuldenaar. Met die laatste constructie wordt de mogelijkheid van eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding wettelijk erkend.
4° een prijsvermindering. Deze mogelijkheid voor de schuldeiser om in rechte een prijsvermindering te eisen, is een nieuwigheid in het verbintenissenrecht. Voor sommige bijzondere overeenkomsten is een dergelijke sanctie wel al geruime tijd in de wetgeving ingeschreven (denk maar de regels van het gemeen kooprecht die een koper toelaten om een prijsvermindering te eisen wanneer hij na de verkoop een verborgen gebrek vaststelt aan de gekochte zaak). Dit recht op prijsvermindering kan volgens de ontwerpteksten ook eenzijdig, via een schriftelijke kennisgeving van de schuldeiser, worden ingeroepen.
5° de opschorting van de uitvoering van zijn eigen verbintenissen (een wettelijke toepassing van de niet-uitvoeringsexceptie dus).
Combinaties van deze sancties zijn mogelijk voor zover ze niet onverenigbaar zijn. Voor sanctie 1° tot en met 4° blijft een voorafgaande ingebrekestelling vereist. De niet-uitvoeringsexceptie kan volgens de ontwerpteksten nog steeds worden ingeroepen zonder dat er een ingebrekestelling aan vooraf is gegaan.
D Contractuele clausules in verband met de niet-nakoming van de overeenkomst
153. Uitgangspunt: contractuele vrijheid. De zonet besproken regels met betrekking tot de contractuele aansprakelijkheid zijn van aanvullend recht: de partijen kunnen ervan afwijken. In heel wat contracten zullen dan ook bedingen worden opgenomen die de contractuele aansprakelijkheid van de partijen verder regelen.
154. Overzicht. Hoger werd al gewezen op de mogelijkheid om in een contract een eigen definitie van overmacht op te nemen of de juridische gevolgen van overmacht tussen de partijen te moduleren door middel van zogenaamde ‘overmachtsbedingen’.
Vervolgens kunnen de partijen afspraken maken in verband met de ingebrekestelling. Sommige contracten zullen de verplichting tot ingebrekestelling uitsluiten, andere zullen de ingebrekestelling aan bepaalde vormvoorwaarden onderwerpen. Zo is het mogelijk om te eisen dat de ingebrekestelling per aangetekende brief wordt overgemaakt.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Verder zagen we ook al dat de partijen bij het sluiten van het contract uitdrukkelijk ontbindende bedingen kunnen voorzien, op grond waarvan het contract buitengerechtelijk ontbonden kan worden wanneer een van de partijen ernstig tekortkomt aan haar contractuele verplichtingen.
In dit laatste punt worden nog drie specifieke contractclausules met betrekking tot de niet-nakoming verder tegen het licht gehouden:
1 clausules die de contractuele aansprakelijkheid beperken of uitsluiten: exoneratiebedingen;
2 clausules waarin voorafgaandelijk bepaald is welke schadevergoeding verschuldigd zal zijn in geval van niet-nakoming: schadebedingen;
3 clausules met betrekking tot de verschuldigde intresten in geval van niet-nakoming: intrestbedingen.
IExoneratiebedingen
155. Begrip. Een exoneratiebeding (of ‘bevrijdingsbeding’) is een contractueel beding waarin een partij zich geheel of gedeeltelijk ontdoet van haar aansprakelijkheid.
Door middel van een exoneratiebeding kan men de eigen aansprakelijkheid in geval van niet-nakoming volledig uitsluiten of beperken (bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag of tot bepaalde situaties). Een exoneratiebeding kan zowel betrekking hebben op contractuele als op buitencontractuele aansprakelijkheid.
Voorbeelden
Een verkoper kan in een verkoopovereenkomst van een terrein de volgende clausule inlassen: ‘Het goed wordt verkocht, afgeleverd en overgedragen in de staat waarin het zich heden bevindt, welke de kopers verklaren goed te kennen, met alle voorrechten eraan verbonden, maar zonder waarborg betreffende verborgen gebreken’. In de algemene voorwaarden van een webshop die schoenen en kledij verkoopt, staat deze clausule: ‘We zullen proberen u op de hoogte te houden wanneer we verwachten dat we niet aan onze geschatte leveringsdatum kunnen voldoen, maar zijn, in zoverre wettelijk toegestaan, niet aansprakelijk voor verlies, aansprakelijkheid, waarde, schade, onkosten of uitgaven die voortvloeien uit late levering’.
156. Geldigheid. Exoneratiebedingen komen zeer vaak voor in algemene voorwaarden. Hun principiële geldigheid wordt niet betwist. Wel stellen de wetgever, de rechtspraak en de rechtsleer enkele grenzen aan de geldigheid ervan. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat (sterkere) contractpartijen hun verbintenissen stelselmatig uithollen door creatief om te springen met bevrijdingsbedingen.
Als een contractpartij zich voor de rechter op een exoneratiebeding beroept, zal de rechter in eerste instantie nagaan of de clausule in kwestie wel tegenwerpbaar is aan haar wederpartij. Daarvoor moet vast komen te staan dat de wederpartij kennis kon nemen van dit beding bij het sluiten van het contract en het aanvaard heeft. Hier gelden met andere woorden de eerder besproken voorwaarden met betrekking tot de tegenwerpbaarheid van algemene voorwaarden.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Bevrijdingsbedingen worden restrictief (beperkend) uitgelegd. Verder geldt de algemene interpretatieregel van artikel 1162 oud BW: bij twijfel wordt het exoneratiebeding uitgelegd in het nadeel van diegene die het heeft bedongen.
Wanneer de rechter de draagwijdte van het exoneratiebeding bepaald heeft, zal hij nagaan of het beding de grenzen van wat toegestaan is niet te buiten gaat.
Een exoneratiebeding dat ingaat tegen de regels van openbare orde of goede zeden of tegen andere dwingende wetsbepalingen is ongeldig.
Voorbeelden
– Boek VI WER beschrijft opnieuw speciale regels voor contracten tussen een onderneming en een consument. In de zogenaamde ‘zwarte lijst’ van de verboden clausules worden verschillende types van exoneratiebedingen ongeoorloofd verklaard (zie bv. artikel VI.83, 13° en 25° WER).
– Ook in de zogenaamde ‘grijze lijst’ van verboden clausules in overeenkomsten tussen ondernemingen staat een belangrijke beperking op exoneratiebedingen (artikel VI.91/5, 6° WER).
– Architecten en aannemers kunnen zich niet ontdoen van hun tienjarige aansprakelijkheid. Die bepaling is van openbare orde (artikel 1792 oud BW en 2270 oud BW).
Een exoneratiebeding is ook ongeldig wanneer het een schuldenaar bevrijdt van zijn aansprakelijkheid wegens zijn persoonlijke bedrieglijke of opzettelijke fout, bijvoorbeeld in de hypothese dat hij de schuldeiser eerst zelf heeft bedrogen of wetens en willens schade heeft toegebracht.
Voorbeeld
In de hypothese dat de verkoper van het terrein uit het vorige voorbeeld bij het sluiten van het contract opzettelijk verzwijgt dat er jarenlang giftige producten opgeslagen werden op dat terrein, verliest het exoneratiebeding zijn geldigheid.
In de regel zal ook een beding dat de onderneming ontslaat van haar aansprakelijkheid voor haar eigen grove schuld of zware fout – of voor het opzet, grove schuld of een zware fout van haar aangestelden – ongeldig zijn. Voor overeenkomsten tussen een onderneming en een consument staat dergelijk beding op de zwarte lijst van verboden bedingen (artikel VI.83, 13° WER). Voor overeenkomsten tussen ondernemingen onderling staat dergelijk beding op de grijze lijst van verboden bedingen (artikel VI.91/5, 6° WER).
Exoneratiebedingen zijn tot slot ook ongeldig indien zij elke betekenis ontnemen aan de verbintenis. Een exoneratiebeding mag geen middel zijn om het voorwerp van de eigen verbintenissen volledig uit te hollen of teniet te doen. Deze laatste regel brengt met zich mee dat een exoneratie voor eigen grove schuld of zware fout in de weinige hypotheses dat zij theoretisch nog toegestaan is, veelal de facto toch nog ongeldig bevonden zal worden.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Voorbeeld
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Gent van 27 november 200823 . Situering. Een voertuig wordt bij een garagist (hierna: ‘geïntimeerde’) binnengebracht voor herstelling. Na een avondlijke testrit wordt de garagist het slachtoffer van een carjacking. De eigenaar van het voertuig (hierna: ‘tweede appellante’) en zijn verzekeraar spreken de garagist aan voor de betaling van schadevergoeding voor de diefstal. De garagist verweert zich door zich te beroepen op zijn algemene voorwaarden die voorzien dat hij niet verantwoordelijk is voor ‘alle risico’s welke voor verzekering vatbaar zijn’. In ondergeschikte orde voert de garagist overmacht in zijnen hoofde aan. ‘… 1. K. is de verzekeraar diefstal van de sportwagen Ferrari F 355, toebehorende aan nv V.D. (tweede appellante), die het voertuig begin 1999 heeft aangekocht bij nv M. (geïntimeerde). Het voertuig was binnengebracht in de garage van geïntimeerde met het oog op de herstelling van een startprobleem. Volgens de verklaring van de zaakvoerder van geïntimeerde (W.D.) was de herstelling uitgevoerd op 15 juni 2000 en heeft hij ‘s avonds een proefrit gemaakt met de wagen. Toen hij omstreeks 23 uur op de oprit van het bedrijf was gestopt, werd hij geconfronteerd met een gemaskerde overvaller, gewapend met een pistool. D. gooide de sleutels van de wagen nog weg, maar de overvaller kon deze bemachtigen en er met het voertuig vandoor gaan. Bij het wegrijden, werd hij nog even gehinderd door een bus, waarvan de chauffeur de verklaring van D., aangaande het verlaten van de parking door de overvaller, bevestigt. Onder verwijzing naar de verplichting tot teruggave (artikel 1915 van het Burgerlijk Wetboek), die zij beschouwen als een resultaatsverbintenis, stellen appellanten geïntimeerde aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de diefstal van het voertuig. …
Beoordeling 1. Het voertuig van nv V.D. werd aan geïntimeerde toevertrouwd ter herstelling. Of als accessorium aan deze aannemingsovereenkomst tussen partijen ook een overeenkomst van bewaargeving is tot stand gekomen, is zonder belang, aangezien de garagehouder krachtens de aannemingsovereenkomst de verplichting op zich heeft genomen om het voertuig terug te geven en deze restitutieplicht in zijn hoofde een resultaatsverbintenis meebrengt. Hieruit volgt dat, in geval van verlies van de in bewaring gegeven zaak, geïntimeerde slechts bevrijd is van haar verbintenis indien zij het bewijs levert van een vreemde oorzaak. 2. Geïntimeerde beroept zich tevergeefs op haar verkoopsvoorwaarden die, naar zij voorhoudt, voorkomen op haar facturen, bestelbonnen en uitgaande briefwisseling, en meer bepaald artikel 9, dat luidt als volgt: “Wij zijn niet verantwoordelijk voor brand, gevolgen van vorst, beschadigingen aangebracht in de garage en werkplaatsen, en in het algemeen voor alle risico’s welke voor verzekering vatbaar zijn”. Vooreerst blijkt uit geen enkel stuk dat toen tweede appellante het voertuig heeft binnengebracht in de garage van geïntimeerde met het oog op de herstelling van een probleem met de toevoerleiding van de brandstof, zij kennis heeft gekregen van de factuurvoorwaarden van geïntimeerde, laat staan dat zij deze zou hebben onderschreven. Bovendien heeft de eerste rechter terecht gesteld dat een aannemingsovereenkomst, annex bewaargevingsovereenkomst, impliceert dat het toevertrouwde voertuig, na herstelling, in dezelfde staat aan de eigenaar wordt teruggegeven. Het door geïntimeerde ingeroepen exoneratiebeding is in dergelijke algemene termen geformuleerd (het geldt voor alle verzekerbare risico’s) dat het iedere betekenis aan de verplichting tot herstel, bewaking en teruggave van het toevertrouwd goed ontneemt. Een dergelijke clausule neemt het voorwerp
23 Gent 27 november 2008, T.Verz. 2009, afl. 3, 311.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
van de tussen partijen gesloten overeenkomst weg en is als zodanig niet rechtsgeldig. Het incidenteel beroep is derhalve ongegrond. 3. Blijft de vraag of geïntimeerde het bewijs levert van een bevrijdende vreemde oorzaak. Deze vraag werd positief beantwoord door de eerste rechter, die heeft aangenomen dat de zaakvoerder van geïntimeerde het slachtoffer is geworden van een gewapende carjacking, waartegen niets kon worden ondernomen. Het hof treedt deze zienswijze niet bij, omdat uit een aantal feitelijke elementen dient te worden afgeleid dat geïntimeerde, op wie de bewijslast van een vreemde oorzaak rust, er niet in slaagt het vereiste bewijs te leveren, met name dat de diefstal niet mogelijk gemaakt is door zijn fout en toedoen, en dat hij alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen heeft genomen om de diefstal te voorkomen. Vooreerst stelt zich de vraag waarom de zaakvoerder van geïntimeerde het nodig vond om omstreeks 21.30 uur nog een proefrit te maken met de Ferrari. Zelfs indien, zoals geïntimeerde beweert, het voertuig toen nog maar pas was hersteld, was er geen reden om op dit avondlijk uur een rit van meer dan een uur te maken, om na te gaan of het startprobleem was verholpen (het voertuig was binnengebracht omwille van een probleem met de toevoerleiding van brandstof). Bovendien blijkt dat W.D. de rit heeft onderbroken om een bezoek te brengen aan zijn ouders, hetgeen niet bij een normale proefrit hoort. W.D. verklaart dat het voertuig voorzien was van de gewone nummerplaat, daar waar getuige E., die in de nabijheid van de garage van geïntimeerde werd ingehaald door de Ferrari bestuurd door W.D., formeel stelt dat achteraan op de wagen een handelaarsplaat (Z-plaat) was aangebracht. Er is geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit van getuige E., die geen enkel belang heeft bij een onjuiste verklaring. Het was onverstandig om ‘s avonds met een dergelijke opvallende wagen rond te rijden met handelaarsplaten, aangezien derden hieruit kunnen afleiden naar welke plaats (garage) het voertuig zich vermoedelijk zal begeven. … De vraag is of geïntimeerde aan al haar verplichtingen als bewaarnemer heeft voldaan en of zij bijgevolg in het kader van de bewaarneming geen fouten heeft begaan en al het nodige heeft gedaan om een diefstal te vermijden. Deze vraag moet om de hiervoor vermelde redenen negatief worden beantwoord, zodat moet worden besloten dat geïntimeerde het bewijs van overmacht of een vreemde oorzaak niet levert. …’
II Schadebedingen
157. Begrip. Hoger werd al aangegeven dat de wettelijke regeling omtrent de omvang van de schadevergoeding bij contractuele aansprakelijkheid (artikels 1149 t.e.m. 1151 oud BW) niet van dwingend recht is. Partijen kunnen in hun overeenkomst dus eigen ‘schadebedingen’ opnemen, waarin zij de sanctie bij niet-naleving zelf bepalen (artikel 1226 oud BW).
Een schadebeding is met andere woorden een contractueel beding waarin partijen vooraf en op forfaitaire wijze het bedrag van de schadevergoeding vastleggen dat een van hen bij de in dat beding omschreven contractuele wanprestatie aan de andere zal moeten betalen.
158. Nut. Zo’n beding heeft als voordeel dat de schuldeiser in geval van contractuele wanprestatie vanwege zijn wederpartij het bestaan en de omvang van de daardoor veroorzaakte schade niet meer moet bewijzen.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Voorbeeld
‘Bij gebrek aan betaling binnen de vervaltermijn van een of meerdere facturen hebben wij van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een forfaitaire schadevergoeding van 10 % van het openstaande bedrag met een minimum van € 40 en een maximum van € 2 500 en dit onverminderd ons recht op vergoeding van de (invorderings)kosten ingeval een invorderingsprocedure moet gevoerd worden.’
159. Terminologie. De wetgever spreekt in artikel 1226 oud BW zelf over ‘strafbedingen’. In de rechtsleer verkiest men meestal de notie ‘schadebeding’. De bedoeling is immers niet om te straffen, maar om zich vooraf in te dekken voor schade die kan voortvloeien uit de niet-nakoming van het contract.
160. Geldigheid. Schadebedingen zijn principieel toegelaten, mits een aantal kanttekeningen.
Een schadebeding mag niet neerkomen op een private straf: de in het contract afgesproken forfaitaire schadevergoeding moet in verhouding staan tot de schade die men op het ogenblik van contractsluiting kon voorzien voor het geval de overeenkomst geschonden zou worden. Is dat kennelijk niet het geval, dan heeft de rechter de mogelijkheid om, op verzoek van de schuldenaar, maar ook ambtshalve, zo nodig de tussen de partijen afgesproken schadevergoeding te milderen, of, in de terminologie van de wetgever, te matigen.
Artikel 1231 oud BW bepaalt in dit verband het volgende:
‘§1 De rechter kan, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de straf die bestaat in het betalen van een bepaalde geldsom verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat dat de partijen konden vaststellen om de schade wegens de niet-uitvoering van de overeenkomst te vergoeden. In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een kleinere geldsom dan bij gebrek aan strafbeding verschuldigd zou zijn geweest.
§2 De straf kan door de rechter worden verminderd wanneer de hoofdverbintenis gedeeltelijk is uitgevoerd.
§3 Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet-geschreven gehouden.’
161. Daarnaast zijn er opnieuw heel wat bijzondere wetten die hieromtrent eigen regelingen in het leven hebben geroepen, die afwijken van het gemeen recht.
Voorbeelden
Artikel VI.83, 24° WER:
‘In de overeenkomsten gesloten tussen een onderneming en een consument zijn in elk geval onrechtmatig, de bedingen en voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden die ertoe strekken: 24° in geval van niet-uitvoering of vertraging in de uitvoering van de verbintenissen van de consument, schadevergoedingsbedragen vast te stellen die duidelijk niet evenredig zijn aan het nadeel dat door de onderneming kan worden geleden.’ Artikel VI.95/5, 6° WER
Schadebeding ≠ opzegbeding. Schadebedingen moeten onderscheiden worden van zogenaamde ‘opzegbedingen’ of ‘verbrekingsbedingen’. Over de nuances van dit onderscheid is in de rechtsleer al veel geschreven.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Wanneer een contract een forfaitair bedrag bepaalt dat verschuldigd is als een partij de overeenkomst voortijdig wil beëindigen, dan is dat volgens het Hof van Cassatie geen schadebeding, maar wel een beding dat voorziet in een vergoeding voor het recht om de overeenkomst op te zeggen (een opzegbeding dus).
Essentieel hierbij is te onthouden dat een schadebeding op forfaitaire wijze de schade begroot in geval van wanprestatie. Een opzegbeding creëert de mogelijkheid om een overeenkomst te beëindigen los van enige wanprestatie door het betalen van een ‘losprijs’.
Deze nuance is niet zonder belang. De rechter kan een schadebeding immers matigen wanneer dat overduidelijk verder gaat dan het vergoeden van de schade die partijen bij de contractsluiting konden voorzien voor het geval het contract geschonden zou worden, m.a.w. wanneer de (forfaitaire) schadevergoeding waarin het voorziet een vergoeding van de ‘potentiële schade’ manifest overstijgt. Bij opzegbedingen heeft de rechter die mogelijkheid niet.
Voorbeeld
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 27 november 200624 . Situering. Een vennootschap (hierna: ‘appellante’) bestelt een standruimte op een vakbeurs bij een verhuurder van standruimte (hierna: ‘geïntimeerde’). Voor de vakbeurs plaatsheeft ‘annuleert’ de vennootschap haar bestelling. ‘… Geïntimeerde vordert, wegens annulatie door appellante van een bestelde beursstand op de Pumps & Valvesvakbeurs van 13 tot 15 oktober 2004, op grond van art. 4 van het “algemeen beursreglement”, vermeld op het door appellante ondertekende inschrijvingsformulier, een annulatievergoeding van 6.497,70 euro, inclusief BTW, zijnde het volledige bedrag van de bestelling dat volgens het beursreglement verschuldigd is in geval van annulatie minder dan zes maanden vóór de aanvang van de beurs. Art. 4 van het Algemeen beursreglement bepaalt: “4 Annuleringen”: “Annuleringen worden uitsluitend schriftelijk aanvaard bij middel van een aangetekende brief t.a.v. de organisator.” “In geval van annulering negen maanden of meer voor de beurs, zijn enkel de dossierkosten verschuldigd. In geval van annulering zes maanden of meer voor de beurs, is 40 % voorschotfactuur (inclusief dossierkosten) verschuldigd. In geval van annulering minder dan zes maanden voor de beurs, is de volledige standhuur (inclusief dossierkosten) verschuldigd. Deze vergoedingen zijn onherroepelijk en volledig onafhankelijk van de reden voor annulering van de exposant. De inschrijver gaat uitdrukkelijk akkoord dat, zo hij de standruimte niet effectief inneemt, de organisator gerechtigd is de aan de inschrijver toegewezen standruimte alsnog te verhuren aan een derde of aan te wenden voor een ander doel zonder mededeling noch compensatie aan de originele exposant”. 1. Appellante beweert dat voormeld art. 4 van het algemeen beursreglement een verboden strafbeding is, terwijl geïntimeerde beweert dat het een opzegbeding betreft. Art. 1229, eerste lid, B.W. bepaalt dat het strafbeding de schade vergoedt die de schuldeiser lijdt ten gevolge van het niet nakomen van de hoofdverbintenis. Hieruit volgt dat het als strafbeding overeengekomen bedrag enkel een forfaitaire vergoeding mag zijn voor de schade die voor de schuldeiser kan voortvloeien uit het niet nakomen van die verbintenis.
24 Antwerpen 27 november 2006, RW 2008-09, 1770.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Bijgevolg kan geen strafbeding in de zin van deze bepaling zijn, het beding waarin een geldsom wordt overeengekomen, niet ter vergoeding van schade, maar als tegenprestatie voor de in de toekomst vastgelegde mogelijkheid om die overeenkomst eenzijdig te beëindigen. Dit laatste is een opzegbeding, zijnde een beding dat het recht verleent aan een partij om eenzijdig een einde te maken aan een overeenkomst, buiten elke wanprestatie van de opzeggende partij of van de wederpartij om, en eventueel de modaliteiten hiervan regelt, zoals het betalen van een opzegvergoeding, zijnde het bedrag dat de opzeggende partij ingevolge de eenzijdige opzegging verschuldigd is. Zoals een uitdrukkelijk ontbindend beding betreft een opzegbeding de beëindiging van de overeenkomst, maar in tegenstelling tot de ontbinding die slechts kan worden uitgeoefend na een wanprestatie van de wederpartij, gebeurt de opzegging buiten elke wanprestatie om. Daarom is een opzegbeding geen schadebeding. Art. 4 van het algemeen beursreglement – dat aan de inschrijver voor een beurs de mogelijkheid geeft om deze inschrijving te annuleren, tegen betaling van een vooraf overeengekomen vergoeding naargelang van het tijdstip van opzegging – dient derhalve te worden gekwalificeerd als een opzegbeding en niet als een schadebeding. De kwalificatie als opzegvergoeding brengt mee dat de wettelijke matigingsbevoegdheid van buitensporige schadebedingen (art. 1231, §1, B.W.) niet van toepassing is. In geval van een opzegbeding is het in de regel niet aan de rechter de verhouding tussen het overeengekomen bedrag en de schade die door die eenzijdige beëindiging kan worden veroorzaakt, te beoordelen. Alleen in het raam van de sanctie wegens rechtsmisbruik behoort matiging tot de mogelijkheden van de feitenrechter. …’
III Intrestbedingen
162. Begrip. Wanneer een debiteur een geldsom moet betalen en dit niet of laattijdig doet, is hij volgens artikel 1153 oud BW vanaf de datum van ingebrekestelling moratoire intresten verschuldigd aan de (relatief lage) gewone wettelijke intrestvoet.
Artikel 1153, eerste tot en met derde lid oud BW luidt als volgt:
‘Inzake verbintenissen die alleen betrekking hebben op het betalen van een bepaalde geldsom, bestaat de schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering nooit in iets anders dan in de wettelijke interest, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen.
Die schadevergoeding is verschuldigd zonder dat de schuldeiser enig verlies hoeft te bewijzen. Zij is verschuldigd te rekenen van de dag der aanmaning tot betaling, behalve ingeval de wet ze van rechtswege doet lopen. Indien er opzet van de schuldenaar is, kan de schadevergoeding de wettelijke interest te boven gaan.’
De Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties voorziet in een bijzondere regeling voor handelstransacties tussen ondernemingen en voor bepaalde handelstransacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties. Deze wet wijkt op verschillende punten af van de regeling uit het oud Burgerlijk Wetboek in het voordeel van de schuldeiser. De verplichting tot ingebrekestelling opdat de intresten zouden beginnen lopen wordt immers uitgesloten en de bijzondere wettelijke intrestvoet is merkelijk hoger.
Artikel 5 van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties luidt als volgt:
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
‘Indien de schuldeiser zijn contractuele en wettelijke verplichtingen heeft vervuld en het verschuldigde bedrag niet op tijd heeft ontvangen, heeft hij vanaf de daaropvolgende dag, van rechtswege en zonder ingebrekestelling, recht op betaling van een interest, behalve indien de schuldenaar bewijst dat hij niet verantwoordelijk is voor de vertraging. Indien de partijen niet anders zijn overeengekomen met inachtneming van artikel 7, is deze interest de interest tegen de referentie-interestvoet vermeerderd met acht procentpunten en afgerond tot het hogere halve procentpunt. Indien het handelstransacties betreft tussen ondernemingen en overheidsinstanties, waarbij de schuldenaar een overheidsinstantie is, is deze interest de interest tegen de referentie-interestvoet vermeerderd met acht procentpunten en afgerond tot het hogere halve procentpunt, ongeacht enige andersluidende overeenkomst tussen de partijen. De Minister van Financiën zal de aldus bepaalde interestvoet, alsmede iedere wijziging van deze interestvoet, via een bericht in het Belgisch Staatsblad meedelen.’
Partijen kunnen zowel van artikel 1153 oud BW als van artikel 5 van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties afwijken. In een intrestbeding kunnen zij een andere (bv. een hogere of een lagere) intrestvoet overeenkomen of het tijdstip vanaf wanneer de intresten verschuldigd zijn, wijzigen (bv. een ingebrekestelling verplicht of net niet verplicht maken).
Voorbeeld
‘Bij gebrek aan betaling binnen de vervaltermijn van een of meerdere facturen hebben wij van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van moratoire intresten aan een conventionele intrestvoet van 8 % per jaar of, als deze hoger zou zijn, aan de intrestvoet voorzien in artikel 5 van de Belgische Wet van 2 augustus 2002 op de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, vanaf de datum van opeisbaarheid van iedere factuur tot op de datum van volledige betaling.’
Net zoals bij schadebedingen heeft de rechter echter steeds een matigingsbevoegdheid, die partijen conventioneel niet kunnen uitsluiten. Deze volgt uit artikel 1153, laatste lid oud BW dat luidt als volgt:
‘Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 1907, kan de rechter, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de interest die werd bedongen als schadevergoeding wegens vertraging in de uitvoering, verminderen, indien de bedongen interest kennelijk de ten gevolge van de vertraging geleden schade te boven gaat. In geval van herziening kan de rechter de schuldenaar niet veroordelen tot een interest die lager is dan de wettelijke interest. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit lid wordt voor niet-geschreven gehouden.’
Praktisch: de wettelijke intrestvoet
Als de contractpartijen geen intrestbeding hebben opgenomen in hun contract, zal de wettelijke intrestvoet – al naargelang het geval de gewone wettelijke intrestvoet of de bijzondere wettelijke intrestvoet van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties – worden toegepast. Deze intrestvoeten worden jaarlijks (voor de gewone wettelijke intrestvoet) respectievelijk halfjaarlijks (voor de bijzondere wettelijke intrestvoet van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties) in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Je kan ze ook terugvinden op de website van de FOD Financiën: http://treasury.fgov.be/home_nl.htm
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
163. Bijkomende bescherming van schuldeisers. Waar artikel 1153, laatste lid oud BW en ook artikel 1231 oud BW de schuldenaar beschermen, is in artikel 7 Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties een bescherming voor de schuldeisers voorzien.
Het is immers denkbaar dat de sterkere partij de schuldenaar is en dat deze partij clausules inbouwt die iedere sanctionering van een vertraging in de uitvoering van haar prestaties uitsluit of minimaliseert.
Artikel 7 Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties luidt als volgt:
‘Contractuele bedingen die afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk worden door de rechter, op verzoek van de schuldeiser, herzien indien zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, met inbegrip van de goede handelspraktijken en de aard van het product of de dienst, een kennelijke onbillijkheid jegens de schuldeiser behelzen, met dien verstande dat de door de rechter bepaalde billijke voorwaarden aan de schuldeiser niet meer rechten kunnen verlenen dan deze waarover hij krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk zou beschikken. Bij de beoordeling van het kennelijke onbillijk karakter in de zin van het vorige lid zal de rechter onder meer nagaan of het contractueel beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen ten nadele van de schuldeiser en of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de bepalingen van dit hoofdstuk. Voor de toepassing van het eerste lid worden contractuele bedingen of praktijken die de betaling van interest voor betalingsachterstand uitsluiten, als kennelijk onbillijk beschouwd. Voor de toepassing van het eerste lid worden contractuele bedingen of praktijken die een vergoeding van invorderingskosten als bedoeld in artikel 6 uitsluiten, vermoed kennelijk onbillijk te zijn. Ieder beding dat strijdig is met de bepalingen van dit artikel wordt voor niet-geschreven gehouden.’
Voorbeeld
Een belangrijke aannemer van grote infrastructuurwerken besteedt bepaalde deelaspecten van zijn opdracht uit aan kleinere onderaannemers. In de onderaannemingsovereenkomsten schrijft de aannemer, als sterkere partij, dat de facturen van de onderaannemer betaalbaar zijn op negentig dagen en dat de onderaannemer, bij wanbetaling van de aannemer, nooit recht heeft op bijkomende schadevergoeding en slechts recht heeft op de betaling van moratoire intresten aan 2 % per jaar wanneer de aannemer vijftien dagen na een aangetekende ingebrekestelling door de onderaannemer nog steeds niet betaald zou hebben. Dergelijke bedingen wijken ten nadele van de onderaannemer (schuldeiser) sterk af van de bepalingen van de artikels 4, 5 en 6 van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties en kunnen door de rechter, op grond van artikel 7 van de Wet Bestrijding Betalingsachterstand Handelstransacties, op verzoek van de schuldeiser herzien worden.