
9 minute read
1.3 Ongerechtvaardigde verrijking
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
Of de ontvanger al dan niet besefte dat hij een onverschuldigde betaling ontving, is niet relevant voor de toepassing van de onverschuldigde betaling. Wél zal de terugbetalingsverplichting ruimer worden ingevuld voor wie te kwader trouw zaken behoudt waar hij geen recht op heeft (zie verder). Voor de toepassing van de onverschuldigde betaling is evenmin vereist dat de onverschuldigde betaling te goeder trouw gebeurde. Het bewijs van een vergissing kan wel een indicatie zijn dat de betaling onverschuldigd was.
8. Gevolgen. Dat wat onverschuldigd betaald is, kan worden teruggevorderd. De omvang van wat teruggegeven moet worden, varieert echter naargelang de ontvanger van de onverschuldigde betaling al dan niet te goeder trouw was. Zo zal diegene die welbewust een geldsom behoudt waar hij geen recht op heeft, niet alleen de geldsom zelf, maar ook de intresten moeten terugbetalen.
Voorbeeld
Lees het onderstaande uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 11 december 20032 . Situering. De bvba Estrans (hierna ook: ‘rekeninghouder’) geeft opdracht aan de nv Dexia Bank België om een betaling te doen aan de nv Creyfs Interim (hierna ook: ‘pseudo-begunstigde’). Per vergissing voert de nv Dexia Bank België de betaling twee keer uit. ‘… 2.2.3. Wanneer een bank een overschrijving uitvoert zonder opdracht van de rekeninghouder, geldt deze overschrijving niet als een betaling door de rekeninghouder. De bank die per vergissing een overschrijvingsorder uitvoert, waarvoor zij geen opdracht heeft ontvangen, heeft het recht om de terugbetaling van de (pseudo)begunstigde te vorderen. Of iets onverschuldigd werd betaald moet worden beschouwd vanuit het oogpunt van de bank die de betaling heeft verricht. De onverschuldigde betaling bestaat in hoofde van de bankier, die geen enkele verbintenis had om aan de (pseudo-)begunstigde een bedrag te doen toekomen zonder daartoe een opdracht te hebben ontvangen. Hieruit vloeit voort dat de (pseudo-)begunstigde zich niet tegen een eis tot terugbetaling kan verweren door aan te voeren dat hij een vordering op de (pseudo-) opdrachtgever had die gelijk of hoger was dan het onverschuldigd door de bank betaalde. … Vermits NV Dexia Bank België slechts één opdracht van SPRL Estrans ontving en zij deze tweemaal heeft uitgevoerd, heeft NV Dexia Bank België een bedrag van 2.741,50 EUR onverschuldigd aan NV Creyfs Interim betaald, en deze laatste is tot terugbetaling gehouden, zonder dat zij daarbij elementen uit haar relatie met SPRL Estrans (en meer bepaald het bestaan van een vordering op SPRL Estrans) kan tegenwerpen. … 2.2.4. De kwade trouw van NV Creyfs Interim is niet bewezen, zodat NV Dexia Bank België enkel recht heeft op intresten vanaf 04.11.2000, datum waarop de ingebrekestelling d.d. 23.10.2000 volgens NV Creyfs Interim zou zijn verzonden. …’
9. Begrip. Er is een ongerechtvaardigde verrijking wanneer het vermogen van één persoon (de verarmde) een verarming ondergaat ten voordele van het vermogen van een andere persoon (de verrijkte) zonder dat daarvoor een geldige juridische oorzaak kan worden aangewezen. De ongerechtvaardigde
2 Antwerpen 11 december 2003, NJW 2004, afl. 68, 487, noot R. STEENNOT en RABG 2005, afl. 4, 321.
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
verrijking wordt soms ook ‘verrijking zonder oorzaak’, ‘onrechtvaardigde vermogensverschuiving’ of ‘vermogensverschuiving zonder oorzaak’ genoemd.
De onrechtvaardigde verrijking is niet als zodanig bij wet geregeld. Men vindt wel concrete toepassingen ervan in een aantal wetsbepalingen (vooral in het goederenrecht, met name in de artikels 3.56, 3.57, 3.62, 3.64, 3.146, 3.160, 3.165, 3.176 en 3.188 BW). Deze rechtsfiguur is bovendien door het Hof van Cassatie tot een algemeen rechtsbeginsel uitgeroepen.
10. Toepassingsvoorwaarden. Opdat er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde verrijking moeten verschillende voorwaarden vervuld zijn:
– Er moet een verrijking zijn van het ene vermogen (ruim opgevat).
– Er moet een verarming zijn van het andere vermogen.
– Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen die verrijking en verarming: de verrijking zou zonder de verarming niet zijn ontstaan.
– Noch de verrijking, noch de verarming hebben een geldige juridische oorzaak. Zij steunen dus niet op een wettekst, een overeenkomst, de nakoming van een natuurlijke verbintenis, een onrechtmatige daad of de eenzijdige wil van de verarmde. Zodra er enige economische of zelfs loutere morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving kan er geen sprake meer zijn van ongerechtvaardigde verrijking.
Vaak wordt bovendien gesteld dat de figuur van de ongerechtvaardigde verrijking een subsidiair karakter heeft: zij kan slechts worden ingeroepen indien er geen andere vordering mogelijk is.
11. Gevolgen. Wanneer het bestaan van een ongerechtvaardigde verrijking met succes is aangetoond, zal de rechter een vergoedingsplicht kunnen opleggen aan diegene wiens vermogen ten onrechte werd verrijkt. Indien de verrijking en de verarming niet even groot zijn, moet in principe slechts het laagste bedrag van de verrijking respectievelijk verarming vergoed worden.
Voorbeeld 1
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 22 april 20033 . Situering. Een vrouw (hierna: ‘appellante’) schrijft geld over op de rekening van de man met wie zij op dat ogenblik een relatie heeft (hierna: ‘geïntimeerde’). Wanneer de relatie afgelopen is, probeert zij de gelden terug te krijgen door een ongerechtvaardigde verrijking in te roepen. ‘… Dat blijkt, en overigens niet betwist wordt, dat partijen geruime tijd in concubinaat hebben samengewoond, eerst bij de ouders van geïntimeerde en nadien in de nieuwbouw van geïntimeerde; Overwegende dat de eerste rechter terecht heeft geoordeeld dat er wel degelijk een oorzaak is en dat deze gelegen is in de relatie die appellante had met geïntimeerde; Dat de overschrijving door appellante van de kwestieuze gelden naar de rekening van geïntimeerde in elk geval gebeurde uit vrije wil; dat de eventuele vermogensverschuiving aldus plaatsvond ingevolge de wil van appellante en geenszins zonder oorzaak; Overwegende dat appellante, waarop in casu de bewijslast rust, niet aantoont dat er in haren hoofde geen vrijgevigheid mee gemoeid was, zodat zij in gebreke blijft de afwezigheid van de oorzaak aan te tonen; Dat
3 Antwerpen 22 april 2003, TBBR 2005, afl. 1, 69, noot.
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
overigens uit de voorgebrachte gegevens kan afgeleid worden dat de eventuele aanwending van de gelden voor de aankoop van een wagen plaatsvond met het oogmerk en de wil om de relatie te laten voortduren …; Dat daaraan nog kan worden toegevoegd dat de kosten met betrekking tot de aankoop van een wagen ook duidelijk een oorzaak hebben in de relatie omdat appellante met het maken van deze kosten ook oog had voor een meer comfortabel samenleven; Dat appellante dan ook geenszins aantoont dat de eventuele vermogensverschuiving plaatsvond zonder oorzaak, maar integendeel blijkt dat er voor de voorgehouden vermogensverschuiving wel degelijk een oorzaak was; …’
Voorbeeld 2
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 7 juni 20164 . Situering. Appellanten zijn de ouders van wijlen de heer M.V. en de voormalige schoonouders van geïntimeerde, de partner met wie wijlen de heer M.V. tot zijn overlijden wettelijk samenwoonde (hierna: ‘geïntimeerde’). Tijdens het leven van hun zoon schreven appellanten een bedrag van 50 000 euro over op de gemeenschappelijke bankrekening op naam van geïntimeerde en hun zoon. Bij deze overschrijving was geen enkele referentie vermeld. Op 28 augustus 2011 overleed de heer M.V. Zijn testament wees geïntimeerde aan als zijn enige erfgenaam en als algemene legataris van al zijn onroerende en roerende goederen. Bijgevolg kregen appellanten niets uit de nalatenschap van hun zoon. Appellanten zijn hier niet gelukkig mee en vragen de gelden die zij destijds overschreven terug. Zij beroepen zich op de ongerechtvaardigde verrijking. ‘…
7. De eerste transactie dateert van 16 juli 2007: appellanten schreven de som over van 50 000 euro. De overschrijving zelf vermeldt geen enkele referentie. 7.1. Appellanten vorderen dit bedrag terug: als rechtsgrond voor hun vordering baseren zij zich op de verrijkingsvordering of actio de rem verso. Appellanten beklemtonen dat het hier geen schenking betreft, in weerwil van wat de eerste rechter hieromtrent dacht en oordeelde.
De eerste rechter verklaarde hun terugbetalingsvordering immers ongegrond, met de overweging dat sprake was van een rechtsgeldige onrechtstreekse schenking, die niet is onderworpen aan art. 931 BW, gelet op het feit dat de overschrijving geen referentie vermeldde. Volgens appellanten ontbreekt echter een animus donandi. 7.2. Geïntimeerde betwist deze aanspraak van appellanten: als verweer voert zij in essentie aan dat de ouders van haar overleden partner een natuurlijke verbintenis hebben uitgevoerd. Met de overschrijving beoogden zij hun zoon een zekere stand te verschaffen en een compensatie te bieden na een ongelukkige jeugd van hun zoon en een mislukte ouderrelatie. Geïntimeerde beklemtoont dat ook haar familie aanzienlijke materiële en financiële hulp had geboden aan het jonge koppel.
4 Antwerpen 7 juni 2016, RW 2018-19, afl. 32, 1269.
Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
7.3. De vordering van appellanten blijft ongegrond, ook in zoverre deze thans (in hoger beroep) is gebaseerd op de verrijking zonder oorzaak. De rechtsfiguur van de verrijking zonder oorzaak wordt met een zekere argwaan onthaald in rechtspraak en rechtsleer, om welke reden deze ook slechts als ultiem (red)middel kan worden ingeroepen. De verrijkingsvordering heeft een vangnetfunctie. Zij heeft in essentie een achtergesteld karakter en geldt als ultimum remedium, zodat deze vordering niet in concurrentie kan treden met (vorderingen gebaseerd op) andere rechtsgronden. Omdat de ongerechtvaardigde verrijking het potentieel in zich draagt om de hele rechtsorde onderuit te halen en rechtsonzekerheid in de hand werkt, past een restrictieve interpretatie. Van (te) veel vermogensverschuivingen kan ex post immers beweerd worden dat ze «onrechtvaardig» zijn. Wie een verrijkingsvordering instelt moet krachtens art. 1315 BW [vgl. art. 8.4 BW] het bewijs leveren dat de voorwaarden hiertoe zijn vervuld. Dit bewijs kan weliswaar worden geleverd met alle middelen van recht, aangezien het loutere (rechts)feiten betreft (RPDB, vo Quasi-contrat, p. 31, nr. 168). Zodra er een geldige oorzaak voorhanden is voor de verarming en er bijgevolg een economische of zelfs loutere morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving, moet de aanspraak van de aanleggende partij worden afgewezen: de oorzaak van een vermogensverschuiving kan een contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis zijn of zelfs de eigen wil van de verarmde. In dat verband dient nog te worden beklemtoond dat wanneer de verarmde speculeerde om een aleatoir resultaat te bereiken – dat uiteindelijk dan niet werd bereikt of gerealiseerd – of handelde uit eigenbelang, de vermogensverschuiving niet zonder oorzaak is (zie o.a. ook: H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, III, Brussel, Bruylant, 1967, p. 54, nr. 40). Naar het oordeel van het hof kan deze rechtsgrond geen soelaas bieden, aangezien appellanten handelden uit vrije wil. Appellanten hebben ontegensprekelijk de litigieuze som vrijwillig en met kennis van zaken gestort op de rekening van geïntimeerde en hun vooroverleden zoon. Kern van de zaak is dan ook dat appellanten geen terugbetalingsverbintenis bewijzen. Er is geen akte, noch een schriftelijk bewijs waaruit het bestaan van een dergelijke schuld zou kunnen worden afgeleid. De transactie dateert van medio 2007, terwijl de terugbetalingseis pas voor het eerst werd gesteld medio 2012, d.w.z. vijf jaar later. Niet toevallig dateert deze terugbetalingsaanspraak van appellanten van na het overlijden van hun zoon en dus ook van na de kennisname van testament waarbij geïntimeerde geheel het vermogen van de zoon van appellanten testamentair vererfde. De verrijkingsvordering is uiteraard niet bestemd om in dat geval te dienen als rechtsgrond voor appellanten om alsnog (een deel van) het vermogen van hun zoon langs die weg te ‘recupereren’. Onder het mom van een verrijkingsvordering kunnen appellanten niet alsnog een rechtsgrond in het leven roepen om deze geldtransfer ex post ongedaan te maken. …’
Vooruitblik naar het nieuwe Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek
De ontwerpteksten van het nieuwe Boek 5 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek geven de ongerechtvaardigde verrijking een wettelijke erkenning als derde oneigenlijk contract. Van een ongerechtvaardigde verrijking is sprake wanneer iedere juridische rechtvaardiging ontbreekt voor zowel de verrijking als de correlatieve verarming. Deze rechtsfiguur behoudt in de ontwerpteksten haar subsidiaire karakter ten aanzien van de overige rechtsgronden voor terugbetaling.