
8 minute read
1.5.2.2 Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Voorbeelden
– Artikel 8.22 BW bepaalde dat een onderhandse akte ten aanzien van derden geen vaste dagtekening verkrijgt dan:
1° van de dag waarop zij is geregistreerd, ofwel
2° van de dag waarop de hoofdinhoud ervan is vastgesteld in een authentieke akte, ofwel
3° van de dag waarop minstens één van de partijen de akte of de datum ervan niet langer kan wijzigen, onder meer ten gevolge van het overlijden van een van hen.
– Artikel 3.30 BW (artikel 1 Hypotheekwet): Akten onder levenden (om niet of onder bezwarende titel) tot vestiging, overdracht of vaststelling van onroerende zakelijke rechten moeten op het kantoor rechtszekerheid in hun geheel worden overgeschreven in een register; zolang zij niet overgeschreven zijn, kan men zich niet op die akten beroepen ten aanzien van derden te goeder trouw die een concurrent recht hebben op het onroerend goed.
– Artikel 81 Hypotheekwet: Hypotheekakten moeten op het kantoor rechtszekerheid worden ingeschreven in een register.
1.5.2.2 Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk
198. Begrip. Een persoon begaat een fout wanneer hij een contract sluit met een partij waarvan hij weet of moet weten dat die partij door het sluiten van dat contract contractbreuk pleegt ten aanzien van haar wederpartij.
Derden mogen een contractpartij niet bewust aanzetten om haar contractuele verbintenissen te schenden.
De theorie van de derdemedeplichtigheid aan contractbreuk geeft aldus de contouren aan van het principe van de tegenwerpbaarheid van het bestaan van de overeenkomst.
199. Wettelijke basis. Een persoon die zich schuldig maakt aan derdemedeplichtigheid aan contractbreuk kan worden aangesproken op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid (artikel 1382 oud BW).
200. Voorwaarden. In een mijlpaalarrest van 22 april 198326 vatte het Hof van Cassatie de voorwaarden voor derdemedeplichtigheid aan contractbreuk als volgt samen:
1 Er moet een geldige contractuele verbintenis zijn tussen de contractpartijen.
2 Een van de contractpartijen heeft haar verplichting op schuldige wijze niet nagekomen.
3 De derde kende de contractuele situatie of behoorde haar te kennen.
4 De derde heeft niettemin toch aan de contractbreuk deelgenomen (hij wist of behoorde te weten dat hij meewerkte aan een contractbreuk).
26 Cass. 22 april 1983, Arr.Cass. 1982, 1022, concl. O.M., Bull. 1983, 944, Pas. 1983, I, 944, RCJB 1984, 359, noot
Y. MERCHIERS, RGAR 1985, nr. 10.888 en RW 1983-84, 427, noot E. DIRIX.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
Het moet niet worden aangetoond dat de derde schade wou toebrengen of de contractbreuk heeft uitgelokt. Het is voldoende dat de derde bewust of met kennis van zaken meewerkt aan een contractbreuk die door een ander persoon wordt gepleegd.
Partij A
Contractbreuk door A ×
Overeenkomst
Partij B
Rechtshandeling die het contract van A en B miskent
Derde
Vordering op basis van artikel 1382 oud BW
201. Sancties. Indien derdemedeplichtigheid aan contractbreuk aangetoond kan worden, wordt de derde veroordeeld tot herstel van de schade, hetzij in natura, hetzij bij equivalent.
Voorbeeld 1
De theorie van de derdemedeplichtigheid aan contractbreuk gaf al tot heel wat rechtspraak aanleiding, vooral bij de schending van exclusieve distributiesystemen. Een typesituatie is die van een brouwer die een café-uitbater overtuigt om zijn drank af te nemen hoewel hij zeer goed weet, of minstens behoort te weten, dat die café-uitbater een exclusieve drankafnameverplichting heeft tegenover een andere brouwer.
Voorbeeld 2
Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Brussel van 21 december 201027 . Situering. I.N.V. (hierna: ‘appellante’) is eigenaar van twee voertuigen. Via leasingovereenkomsten stelt zij die twee voertuigen ter beschikking van de bvba P. De bvba P. verkoopt deze voertuigen vervolgens, zonder medeweten van I.N.V., aan de nv W. (hierna: ‘geïntimeerde’), die een beroepshandelaar in tweedehandsvoertuigen is. Na ontbinding van de leasingovereenkomsten (wegens wanprestatie van de bvba P.) wil I.N.V. uiteraard haar voertuigen terugkrijgen van de bvba P. Dan ontdekt zij dat zij verkocht zijn aan de nv W. I.N.V. stelt de nv W. aansprakelijk op grond van de derdemedeplichtigheid aan contractbreuk.
‘… 1. Op 19 mei 2006 sloot I.N.V. (hierna appellante) twee leasingovereenkomsten met de B.V.B.A. P. (hierna P.) voor de huur van twee voertuigen van het merk Audi, type Q7. De voertuigen werden door appellante
27 Brussel 21 december 2010, TBBR 2012, afl. 3, 140, noot E. VERJANS.
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
aangekocht bij de B.V.B.A. A.H. te Heverlee. Voor deze aankoop werden op 20 mei 2006 twee facturen opgesteld op naam van appellante (stukken 3 en 5 van het bundel van appellante).
2. Op 19 februari 2008 stelt appellante met onmiddellijke ingang een einde aan de leasingovereenkomsten wegens wanbetaling door P. Op 20 februari 2008 gaat de NV B. in opdracht van appellante de kwestieuze voertuigen ophalen bij P. Ter plaatse wordt door de NV B. vastgesteld dat de voertuigen door P. op 25 januari 2008 werden verkocht aan de NV W. (hierna geïntimeerde) voor de prijs van 34.500 euro (exclusief BTW) per voertuig. Geïntimeerde is als beroepshandelaar actief in de aankoop en verkoop van voertuigen. (...)
II. Bespreking
8. De vordering van appellante is gegrond op de theorie van de derdemedeplichtigheid van de professionele garagist aan contractbreuk bij de aankoop van tweedehands voertuigen (artikel 1382 B.W.). De eerste rechter wees de vordering van appellante af stellende dat niet bewezen is dat geïntimideerde zich bewust schuldig zou hebben gemaakt aan derdemedeplichtigheid.
9. Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk vereist dat de volgende voorwaarden zijn vervuld: (1) er moet een geldige contractuele verbintenis bestaan en de schuldenaar van deze verbintenis moet zich schuldig hebben gemaakt aan contractbreuk, (2) de derde kende het bestaan van deze overeenkomst of behoorde deze te kennen en (3) de derde moet bewust hebben deelgenomen of meegewerkt aan deze wanprestatie. Het wordt niet betwist dat P. zich door de verkoop van de gehuurde voertuigen in strijd met het beding van eigendomsvoorbehoud waarin de algemene leasingvoorwaarden voorzien, schuldig heeft gemaakt aan contractbreuk opzichtens appellante. Aan de eerste voorwaarde is zodoende voldaan. Wat de tweede en derde voorwaarde betreft, dient te worden gesteld dat op een handelaar in tweedehands voertuigen in zijn relatie met de verkoper van een tweedehands voertuig een bijzondere onderzoeksplicht rust. Een autohandelaar moet de eigendomstitel van het voertuig controleren en nagaan of het voertuig niet werd aangekocht door een financiering met eigendomsvoorbehoud.
10. Volgens appellante wist of behoorde geïntimeerde te weten dat voertuigen vaak worden aangekocht door middel van financieringen of leasingovereenkomsten en dat deze veelal een vervreemdingsverbod bevatten.
Appellante meent dat op geïntimeerde als beroepsverkoper de bijzondere verplichting rust om de originele verkoopsfactuur te doen voorleggen.
11. Geïntimeerde meent dat zij wel degelijk aan haar bijzondere onderzoeksplicht heeft voldaan door zich de verkoopsfacturen te laten voorleggen. De facturen die door P. aan geïntimeerde werden voorgelegd (stukken 1 en 2 van het bundel van geïntimeerde) blijken evenwel valse facturen te zijn. Niettemin stelt geïntimeerde dat zij er redelijkerwijze vanuit mocht gaan dat P. de rechtmatige eigenaar was omdat dit zo vermeld stond op de voorgelegde factuur zodat zij te goeder trouw overging tot aankoop. Volgens appellante had geïntimeerde bij een onderzoek van deze facturen dienen vast te stellen dat het valse facturen betrof. De eerste rechter aanvaardt dat de overhandigde facturen vervalst zijn, doch treedt geïntimeerde bij in haar stelling dat zij er redelijkerwijze vanuit mocht gaan dat de voorgelegde facturen konden worden beschouwd als zijnde originelen. 12. Het hof oordeelt dat op een beroepshandelaar in tweedehands voertuigen de bijzondere verplichting rust, niet alleen om zich de verkoopsfactuur te doen voorleggen, doch eveneens de verplichting om de voor-
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
gelegde factuur aan een summier onderzoek te onderwerpen en zodoende op haar authenticiteit te controleren. Zo vermelden de door geïntimeerde bijgebrachte facturen niet het BTW-nummer van P., hoewel dit een handelsvennootschap is. Op de tweede pagina van de factuur wordt het refertenummer van de leasingovereenkomst vermeld met daarachter de vermelding P./F. E. K. De eerste rechter houdt ten onrechte geen rekening met dit gegeven stellende dat geïntimeerde niet verondersteld wordt te weten dat dergelijke tiencijferige code naar een leasing zou verwijzen. Evenwel legt appellante onder haar stuk 10 een factuur voor uitgaande van geïntimeerde en gericht aan appellante waarin een gelijkaardige code wordt vermeld die verwijst naar het nummer van een leasingovereenkomst. Dit toont aan dat geïntimeerde vertrouwd was met het aanbrengen van dergelijke vermelding op de verkoopsfactuur van een wagen. 12. Als beroepsverkoper van tweedehands voertuigen moet geïntimeerde deze elementen hebben opgemerkt of had zij ze moeten opmerken. Geïntimeerde had bij deze vaststelling van het dubieuze karakter van de eigendomstitels bijkomend onderzoek moeten verrichten. De eerste rechter neemt ten onrechte aan dat geïntimeerde aantoont dat de B.V.B.A. A.H. in een telefonisch contact zou hebben bevestigd dat de voertuigen eigendom waren van P. en dat appellante dit niet weerlegt. Geïntimeerde bewijst op geen enkele manier het telefonische contact dat zij zou gehad hebben met de B.V.B.A. A.H. waarin deze zou verklaard hebben dat de voertuigen eigendom waren van P. Hiervan werd geen melding gemaakt in haar schrijven van 10 juni 2008 noch in haar schrijven van 4 juli 2008 waarin zij nochtans de vordering van appellante betwistte. Integendeel, appellante legt onder haar stuk 13 een schriftelijke verklaring neer van de B.V.B.A. A.H. van 10 juli 2008 die aan de hand van het factuurnummer stelt dat de facturen werden opgesteld op naam en op het klantennummer van appellante en door appellante werden betaald. Indien geïntimeerde zich van haar onderzoeksplicht had gekweten en aan de hand van de aanwijzingen zoals hierboven vermeld de factuur nader onderzocht had, zou zij hebben vastgesteld of had zij moeten vaststellen dat dit een vervalste factuur was en dat de wagens geen onbetwiste eigendom waren van P. 13. Bovendien waren de feitelijke omstandigheden van die aard om een professionele beroepsverkoper ertoe aan te zetten de nodige omzichtigheid aan de dag te leggen en bijkomend te onderzoeken of de voertuigen niet werden aangekocht met een financiering. Het betrof immers twee luxevoertuigen van het merk Audi, Q7 met een hoge aankoopwaarde van 61.803,53 euro die nog geen twee jaar na de aankoop beide opnieuw te koop werden aangeboden. De vaststelling dat P. aan geïntimeerde de originele inschrijvingsbewijzen heeft voorgelegd, doet aan dit alles geen afbreuk, aangezien de aanvraag tot inschrijving zowel op naam van de eigenaar als op naam van de gebruiker kan gebeuren. 14. Nu geïntimeerde zich schuldig heeft gemaakt aan derdemedeplichtigheid aan de contractbreuk van P. kan zij niet worden beschouwd als bezitter te goeder trouw. 15. Geïntimeerde is gehouden de schade te vergoeden die appellante heeft geleden wegens haar medeplichtigheid aan de contractbreuk van P. …’