15 minute read

2.4 De schade

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

62. Begrip. Zonder schade geen civielrechtelijke aansprakelijkheid. De schade bestaat uit het verlies van een patrimoniaal voordeel (vermogensrechtelijke voordeel) of extrapatrimoniaal voordeel (niet-vermogensrechtelijk voordeel).

Samenvattend zijn er drie belangrijke voorwaarden waaraan de schade moet voldoen opdat zij voor vergoeding in aanmerking zou komen: (1) ze moet voortvloeien uit de krenking van een rechtmatig belang, (2) ze moet persoonlijk zijn en (3) ze moet voldoende zeker zijn.

1 De schade moet voorvloeien uit de krenking van een rechtmatig belang. De schadelijder moet een rechtmatig belang hebben bij het behoud van een voordeel.

Voorbeeld

Iemand die in een verkeersongeval een ernstig lichamelijk letsel opliep, kon volgens het Hof van Cassatie geen schadevergoeding krijgen voor de inkomsten uit zwartwerk die hij normaal verwierf. Loon uit zwartwerk is volgens het Hof van Cassatie een onrechtmatig voordeel en geeft dus geen aanleiding tot schadevergoeding.

2 De schade moet persoonlijk zijn. Alleen de door de eiser persoonlijk geleden schade komt voor vergoeding in aanmerking. Dit hangt nauw samen met de vereisten van ‘hoedanigheid’ en ‘belang’ om een rechtsvordering in te stellen (artikel 17, eerste lid Ger.W.).

Voor rechtspersonen geldt alleen als ‘eigen schade’ datgene wat aan hun bestaan of hun materiële en morele goederen (in het bijzonder hun vermogen, eer en goede naam) raakt.

Een rechtspersoon kan niet opkomen voor schade die toegebracht is aan het algemeen belang, aan een groepsbelang of aan de individuele of collectieve belangen van haar leden, zelfs niet als de verdediging van zulke belangen in haar voorwerp (dit zijn de activiteiten die de rechtspersoon mag uitoefenen) is ingeschreven. Op dit algemeen principe bestaan weliswaar enkele uitzonderingen. Zo kunnen beroepsverenigingen krachtens artikel 9:25 WVV een vergoeding eisen voor schade die aan de beroepsbelangen van hun leden werd berokkend. Ook de Antiracismewet en de Antidiscriminatiewet geven bepaalde instellingen en verenigingen het recht om een schadevergoeding te claimen wanneer de door deze wetten beschermde waarden worden geschonden. Meer algemeen bepaalt artikel 17, tweede lid Ger.W. dat de rechtsvordering van een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden, onder voorwaarden eveneens ontvankelijk is.

3 De schade moet voldoende zeker zijn. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet de schade zodanig waarschijnlijk zijn, dat de rechter er redelijkerwijze niet aan kan twijfelen dat zij bestaat.

De schadeclaim mag met andere woorden niet louter gesteund zijn op veronderstellingen over de toekomst.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Dat wil niet zeggen dat de rechter geen rekening kan houden met toekomstige schade. Ook schade die zich nu nog niet gerealiseerd heeft, maar waarvan wel quasi zeker is dat zij zich in de toekomst zal voordoen, komt voor vergoeding in aanmerking.

63. Verlies van een kans. Algemeen wordt aanvaard dat de rechter ook het verlies van een kans kan doen vergoeden. Het gaat dan om situaties waarin door de fout van een ander de kans om een bepaald voordeel te verwerven of een nadeel te vermijden, verloren gaat.

Voorbeeld 1

Wanneer een student door een verkeersongeval zijn jaar moet overdoen, moet hij worden vergoed voor het verlies van de kans die hij had om zijn studies vroeger af te ronden.

Voorbeeld 2

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het Hof van Cassatie van 5 juni 200822 . Situering. De eigenaars van een paard (hierna: ‘verweerders’) stellen een dierenarts aansprakelijk voor het overlijden van hun paard. Zij zijn van oordeel dat als de dierenarts een bepaalde ingreep – een maagsondage – had gedaan, hun ziek paard een reële kans op genezen of overleven zou gehad hebben. ‘… 1. Degene die schadevergoeding vordert moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat. Dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade niet had kunnen ontstaan, zoals ze zich heeft voorgedaan. 2. Het verlies van een reële genezings- of overlevingskans komt voor vergoeding in aanmerking indien tussen de fout en het verlies van deze kans een conditio sine qua non-verband bestaat. De rechter kan vergoeding toekennen voor het verlies van een kans op het verwerven van een voordeel of het vermijden van een nadeel indien het verlies van deze kans te wijten is aan een fout. De rechter kan aldus een verlies van een kans op genezing of overleving van een dier vergoeden indien hij vaststelt dat de eigenaar van een ziek dier dat mits een zorgvuldige behandeling slechts een kans had op genezing of overlijden, de kans op een gunstig resultaat heeft verloren door de fout van een dierenarts. 3. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat de verweerders in ondergeschikte orde aanspraak maakten op vergoeding van het verlies van overlevingskans van het paard Prizrak wegens het niet-uitvoeren van een maagsondage. 4. Het arrest stelt vast dat: – de dierenarts een fout beging door in de gegeven omstandigheden geen maagsondage te hebben toegepast; – het paard ten gevolge van een maagruptuur is gestorven; – het uitvoeren van een maagsondage, de maagruptuur en bijgevolg de dood van het paard waarschijnlijk had kunnen voorkomen; – de deskundige de overlevingskans bij de juiste therapie op 80 pct. heeft bepaald.

22 Cass. 5 juni 2008, AR C.07.0199.N, Juristenkrant 2008, afl. 175, 3 (weergave) en JT 2009, afl. 6336, 28, noot A.

PUTZ, NJW 2009, afl. 194, 31, noot H. BOCKEN, NJW 2009, afl. 194, 31, noot I. BOONE, Pas. 2008, afl. 6-7-8, 1425, RW 2008-09, afl. 1, 45 (weergave), RW 2008-09, afl. 19, 795, noot S. LIERMAN, TBH 2008, afl. 10, 936 (verkort), T.Gez. 2008-09, afl. 3, 210, noot S. LIERMAN, T.Verz. 2008, afl. 4, 418, noot H. BOCKEN en VAV 2008, afl. 6, 526.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

5. De appelrechters oordelen aldus dat het paard bij de toepassing van de juiste therapie een reële overlevingskans had en laten geen twijfel bestaan over het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade, te weten het verlies van de overlevingskans en sluiten aldus uit dat deze schade zich ook zonder de fout van de veearts zou hebben voorgedaan. 6. Door op die gronden de vordering van de verweerders tot het betalen van schadevergoeding wegens het verlies van de overlevingskans gegrond te verklaren, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen. …’

64. Integrale schadeloosstelling. De schadelijder heeft recht op een volledige schadeloosstelling. In principe moet de schadelijder de integrale vergoeding van zijn schade krijgen, indien mogelijk in natura en, als dat niet kan, bij equivalent.

De berekening van de geleden schade is uiteraard een zeer delicate en moeilijke kwestie. Verschillende soorten schade komen voor vergoeding in aanmerking: geleden verlies en gederfde winst, materiële en morele schade, rechtstreekse en onrechtstreekse schade …

Wanneer de schadelijder met zekerheid schade geleden heeft maar de exacte omvang van die schade onmogelijk bepaald kan worden, kan de rechter de schadevergoeding die verschuldigd is door de schadeveroorzaker naar billijkheid begroten (‘ex aequo et bono’).

65. Beperkte cumul. De schadelijder moet integraal worden vergoed, maar mag in principe ook niet meer ontvangen dan de geleden schade.

Hieruit volgt dat een schadelijder niet onbeperkt de geldsommen kan cumuleren die naar aanleiding van een schadegeval door anderen worden uitbetaald. Het cumuleren van meerdere vergoedingen is slechts mogelijk indien zij een verschillende juridische oorzaak en een verschillend voorwerp hebben.

Voorbeeld 1

De nabestaanden van een slachtoffer kunnen de schadevergoeding die zij ontvangen cumuleren met de uitbetalingen in het kader van een levensverzekering.

Voorbeeld 2

Tussen een uitbetaling door een arbeidsongevallenverzekeraar en de werkgever is geen cumul mogelijk.

66. Begroting van de schade. De rechter zal de omvang van de schade begroten op de dag van zijn uitspraak. Hij zal nagaan welke schade op dat ogenblik zeker is.

Hij mag dus rekening houden met gebeurtenissen die zich nog na de eigenlijke feiten hebben voorgedaan en die een invloed hebben op de schade, zolang deze gebeurtenissen nog verband houden met de oorspronkelijke onrechtmatige daad.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Praktisch

De Unie van de Vrede- en Politierechters en de Nationale Vereniging van de Rechters van Eerste Aanleg maakten een zogenaamde ‘indicatieve tabel’ op, die van tijd tot tijd wordt herzien. De indicatieve tabel is een document met een gesystematiseerd overzicht van mogelijke schadeposten dat bedoeld is als hulpmiddel voor rechters en betrokkenen. Hiermee kan de financiële compensatie die de slachtoffers van een onrechtmatige daad kunnen krijgen voor bepaalde schadeposten beter geraamd worden. Wanneer de omvang van de schade van het slachtoffer moeilijk exact begroot kan worden, kan men terugvallen op de indicatieve tabel. De indicatieve tabel is slechts een hulpmiddel en geenszins een bindende wet voor de schadebegroting. Dit neemt echter niet weg dat van de indicatieve tabel in de praktijk – in het bijzonder in de verzekeringssector – veelvuldig gebruik wordt gemaakt.

67. Provisionele schade. Als de schade nog kan evolueren, kan de rechter een provisionele schadevergoeding toekennen tot zij definitief begroot kan worden. Als de rechter na een provisionele veroordeling de zaak op een latere datum uitgesteld heeft of naar de bijzondere rol verzonden heeft voor verdere begroting (bv. in afwachting van de uitkomst van een deskundigenonderzoek), kan de verdere begroting nog binnen hetzelfde geding. Anders zal het meerdere van de schadevergoeding in een nieuw geding gevorderd moeten worden.

68. Schadebeperkingsplicht. De schadelijder heeft de verplichting om de schade zo veel mogelijk te beperken, door tijdig alle noodzakelijke bewarende maatregelen te nemen, overdreven of overbodige kosten te vermijden …

Voorbeeld

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Gent van 10 oktober 199723 . Situering. De hengst van de heer Michel De J. (hierna: ‘appellant’) valt een meer dan 28 jaar oude pony van de heer André C. (hierna: ‘geïntimeerde’) aan. De pony raakt hierdoor zwaar gewond. Omdat hij erg gehecht is aan zijn dier, gaat de heer André C. tot het uiterste om het nog te redden. De heer Michel De J. – die naderhand wordt aangesproken om de kosten van de dierenkliniek terug te betalen – vindt de kosten onverantwoord in het licht van de hoge leeftijd van de pony. ‘… 2.1. De appellant betwist de kosten uitgezet voor de operatie op 26 november 1993 van de pony (ten bedrage van 49.978 fr.), verschuldigd te zijn; de argumenten, daarvoor aangevoerd, zijn de volgende:

– de pony was 28,5 jaar oud, op het ogenblik van de feiten, – het overbrengen naar de dierenkliniek, de behandeling en verzorging zijn een eenzijdig initiatief van de geïntimeerde, zonder kennisgeving noch ingebrekestelling, terwijl de opname niet nodig was, de diagnose duidelijk zijnde met slechte prognose voor herstel, en het dier zeer oud zijnde, geen financiële waarde meer had; de appellant verwijt de geïntimeerde gemis aan de “nodige voorzichtigheid en voorzorg” bij de opname in de dierenkliniek, waardoor onverantwoorde kosten zijn gemaakt, terwijl hij vooraf niet werd geïnformeerd omtrent de verzorging (ingreep). 2.2. Verplichting tot schadebeperking

23 Gent 10 oktober 1997, RW 1999-00, 502.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Eenieder is gediend met een beperking van schade: niet alleen de schadevergoeder, maar ook de gemeenschap; het is immers evident dat in een tijd waarin verzekering een belangrijke maatschappelijke en economische, niet meer weg te denken, rol speelt, waarin ingevolge de techniek van de verzekering de premie in hoofdzaak bepaald wordt door de som van alle te verwachten vergoedingen (schadevergoedingen aan gelaedeerden), het algemeen belang gediend is met schadevoorkoming en schadebeperking. Tegenover schadebeperking staat evenwel het principe dat de schadelijder gerechtigd is op herstel in de vorige toestand, wat impliceert dat hij een recht heeft op volledig herstel; een verplichting tot schadebeperking kan derhalve niet begrepen worden in die zin dat ze het recht op herstel zou beknotten; wat van de schadelijder wel mag worden verwacht, is dat hij zijn recht op vergoeding hanteert met inachtname van de algemene zorgvuldigheidsplicht of, in het contractenrecht, op een wijze die strookt met de goede trouw. Derhalve moet in concreto worden nagegaan of de geïntimeerde door zijn handelen op 25 en 26 november 1993 al dan niet de algemene zorgvuldigheidsnorm (die door iedereen moet worden nageleefd, in elk facet van het maatschappelijk contact/gedrag) heeft overtreden; deze beoordeling, een feitenkwestie zijnde, geschiedt, in acht genomen de concrete feitelijke omstandigheden. 2.3. Een ongeval is uit zijn aard een plots, onvoorzienbaar gebeuren; afgezien dat door dit gegeven bepaalde beslissingen moeten worden genomen zonder mogelijkheid tot langdurig of voldoend over- en afwegen, waardoor voorafgaande ingebrekestelling van de schadeverwekker uitgesloten wordt (idem wanneer de beslissing de persoonlijke levenssfeer of integriteit van de persoon raakt), zullen de weerslag van het ongeval op de schadelijder en zijn recht op schadevergoeding bepaald worden door een reeks elementen (in de regel) vreemd aan de schadeverwekker (de aard – menselijke schade en zaakschade worden anders beleefd –, de omvang, de herstelbaarheid van de schade, de persoonlijke omstandigheden van de schadelijder). 2.4. De appellant kan niet ontkennen dat een (huis)dier – weliswaar in het recht aangemerkt als een zaak – voor zijn eigenaar (doorgaans) een affectieve waarde heeft, welke gevoelsbinding helemaal niet vermindert door het verloop van de tijd; a contrario, het omgekeerde is niet uitgesloten. De affectieve waarde voor de eigenaar is derhalve geenszins noodzakelijk evenredig met de verkoopwaarde (die meestal daalt met de leeftijd van het dier). De geïntimeerde kan dan ook niet euvel geduid worden dat hij alle middelen heeft aangewend om zijn 28,5 jaar oude (en volgens de appellant waardeloze) pony – slachtoffer van de hengst van de appellant – te redden; de appellant zou de geïntimeerde slechts een overtreding van de zorgvuldigheidsnorm kunnen aanwrijven, wanneer de geïntimeerde – heug tegen meug, tegen de diagnose in van de behandelde dierenartsen – kosten voor verzorging en behandeling uitzette, die alsdan nutteloos en onredelijk zouden zijn. Er moet evenwel aangenomen worden dat een zorgvuldig en gewetensvol dierenarts geen onderzoeken met daaropvolgende ingreep en behandeling zal verrichten, wanneer hij geen kans op resultaat verwacht of deze kans volstrekt onevenredig is met de uit te zetten kosten; doet hij dit toch, dan begaat de dierenarts een persoonlijke fout die – behoudens kennis en medeweten – niet terugkaatst op de dierhouder. Bij het voorgaande mag niet uit het oog worden verloren dat de verbintenis van de dierenarts, zoals die van een geneesheer, een inspanningsverbintenis is, zonder garantie op of verplichting tot welslagen; van de dierenarts mag en kan (slechts) worden verwacht dat hij een diagnose stelt en, rekening houdende met het verwachte resultaat en de daaruit voortvloeiende levenskwaliteit van het behandelde dier, curatieve middelen aanwendt, in acht genomen de stand van de wetenschap op het ogenblik van zijn tussenkomst. 2.5. In voormelde context moet worden geoordeeld over de eventuele overtreding van de zorgvuldigheidsnorm door de geïntimeerde bij de overbrenging naar, de opname in de dierenkliniek en de operatie van de pony, op 26 november 1993.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Uit het feitenrelaas dat deskundige Verdonck noteerde blijkt dat zowel de behandelde dierenarts (dr. Welvaert) als de appellant (ter plaatse gekomen, na vaststelling van de feiten en de verwondingen van de dieren van C.) oordeelden m.b.t. de pony “dat er iets moest gebeuren”. Wanneer de deskundige daarbij aansluitend schrijft: “besloten werd het dier over te brengen naar de dierenkliniek De Bosdreef”, moet worden aangenomen (bij afwezigheid van tegenspraak) dat de appellant zoniet bijdroeg tot deze beslissing, minstens van deze beslissing op de hoogte was en daartegen niet opkwam, noch voorbehoud formuleerde. Het overbrengen van de pony naar de dierenkliniek is derhalve gebeurd met medeweten van de appellant en kan trouwens op zichzelf, afgezien van het al dan niet medeweten van de appellant, maar gelet op de doorverwijzing van de behandelende dierenarts en de toestand van het gekwetste dier, niet worden aangemerkt als een foutieve gedraging. Het is niet betwist dat bij de opname van het dier aan de eigenaar goede hoop werd gegeven op welslagen van de ingreep (met vijfdaags verblijf in de dierenkliniek), nadat de diagnose van de behandelende dierenarts was bevestigd (namelijk kaakbeen afgeslagen en open wonde) en aangevuld (via radiografisch onderzoek). Dit gegeven, door de deskundige als een feit genoteerd in het verslag, werd door de appellant evenmin betwist (gaf geen aanleiding tot enige opmerking op het voorverslag). Meer nog, de deskundige noteert onder de rubriek “discussie” letterlijk: “Hierin wordt duidelijk gesteld dat de goede trouw en de genegenheid voor zijn dier vanwege de eiser nooit in twijfel werden getrokken. Wel werden opmerkingen gemaakt over de nog te verwachten levensduur van een dergelijke oude pony, over het feit dat herhaalde keren gezegd werd door betrokkenen van de dierenkliniek dat “als het paard kon eten, dat het dan gered was” ...” Uit het deskundigenverslag blijkt dat louter voor de geïntimeerde door dierenarts De Baerdemaeker van de dierenkliniek Bosdreef, opmerkingen op het voorverslag werden geformuleerd; deze opmerkingen, in tegenstelling tot de antwoorden, niet vervat in het deskundigenverslag, maar terug te vinden in het dossier van de geïntimeerde, bevestigen het voordien gestelde en laten afdoende blijken dat de dierenarts van de kliniek (na dr Welvaert die de pony doorverwees en derhalve geacht evenmin overtuigd te zijn van het nutteloze van verdere behandeling) de geïntimeerde adviseerde tot het uitvoeren van de operatie. Dit feit op zichzelf, mede de goede trouw van de geïntimeerde waaraan niet moet getwijfeld worden (zie supra: het deskundigenverslag), impliceert de afwezigheid van fout van de geïntimeerde; immers, afgezien of het overbrengen van de pony naar de dierenkliniek geschiedde met medeweten van de appellant, gebeurde dit op doorverwijzing van de behandelde dierenarts, wetende dat de geïntimeerde in de concrete omstandigheden mocht geloven op een redelijke kans tot herstel, derhalve verantwoord – gelet op de zienswijze van dr. De Baerdemaeker – besliste tot de ingreep op de pony door professionelen terzake, kan de geïntimeerde geen onzorgvuldig handelen worden aangewreven; de geïntimeerde mocht alle redelijke middelen, hem geadviseerd door professionelen, aanwenden om het herstel van het dier te benaarstigen; dit alles te meer, nu moet worden aangenomen dat de geïntimeerde binnen een klein tijdsbestek moest beslissen over een lijdend dier.

Alle elementen afwegend, kan het Hof de zienswijze van appellant dan ook niet onderschrijven, te meer nu de financiële lasten (de kosten voor de operatie en verzorging) geenszins buiten verhouding zijn met de affectieve waarde van de pony voor de geïntimeerde. Bij het voorgaande moet rekening worden gehouden met het gegeven dat een huisdier niet een vervangbaar, in de handel zijnde object is, maar voor zijn eigenaar enig is en een affectieve en genegenheidswaarde heeft, waarvan de eigenaar, behoudens kennelijke wanverhouding, de instandhouding mag betrachten. Wanneer de appellant aanvoert dat het overbrengen naar de dierenkliniek op zichzelf, mede de behandeling en ingreep aldaar, onverantwoord waren (gelet op de ouderdom en letsels van het dier), dan is het (hoe dan ook) zo dat, afgezien het boven gestelde nopens de consensus omtrent het overbrengen van de pony, de geïn-

This article is from: