6 minute read

2.2.2.2 Toerekenbaarheid

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

paald bij de opruiming van het café na de sluiting diende te worden omgesprongen met de asbakken. Blijkbaar hebben de beide jonge studentes door hun onervarenheid (het gaat in casu om studentes verpleegkunde welke vanuit die studiekeuze toch niet kunnen verdacht worden van a priori maatschappelijk onverantwoord gedrag aan de dag te leggen) het mogelijke gevaar niet ingezien. Deze inschattingsfout is in een arbeidsrelatie niet te aanzien als een zware fout of als bedrog. Evenmin kan er hier in casu gesproken worden van een lichte fout die de aard heeft van een gewoonte. …’

2.2.2.2 Toerekenbaarheid

24. Principe. Om iemand aansprakelijk te kunnen stellen op grond van de artikels 1382 en 1383 oud BW, moet die persoon een onrechtmatigheid begaan hebben en schuldbekwaam zijn. Maar dat is nog niet voldoende. Iemand zal pas aansprakelijk zijn als de onrechtmatigheid hem ook kan worden toegerekend.

25. Vreemde oorzaak. De vereiste van toerekenbaarheid houdt in de eerste plaats in dat de schade niet (uitsluitend) te wijten mag zijn aan een vreemde oorzaak, dit wil zeggen aan een gebeurtenis die buiten de wil van de schadeveroorzaker om plaatsgehad heeft en die door hem niet vermeden of voorzien kon worden.

Voorbeeld 1

Als een automobilist zich volledig aan de verkeersregels houdt, maar plotseling moet remmen voor een loslopende hond en een ongeval veroorzaakt, zal hij niet aansprakelijk gesteld worden voor de schade die hij heeft veroorzaakt. Reed hij echter te snel of met versleten banden waardoor hij niet tijdig kon remmen, dan heeft hij een fout begaan en zal hij wel degelijk (mee) aansprakelijk zijn voor het ongeval.

Voorbeeld 2

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Gent van 30 juni 200311 . Situering. De nv L. organiseert een festival aan het strand. Ingevolge hevige wind komen dakplaten van een podium los en beschadigen zij de vrachtwagens en de muziek- en geluidsinstallatie van derden. ‘… 2. De NV L. (hierna genoemd: ‘L.’) sloot bij de NV A. (hierna genoemd: ‘A.’) een verzekeringspolis B.A. uitbating af voor de organisatie van het ‘Beach Belga Life Festival’ op het strand van De Panne op 20 juli 1992. Op 21 juli 1992 omstreeks 2u30-3u00, toen het festival reeds beëindigd was en het publiek het terrein had verlaten, stak een storm op met rukwinden tot 117 km/uur. De nog aanwezige installaties o.a. podium, omheining, verlichtingtorens, tenten en geluidsinstallaties werden daarbij beschadigd. Aluminium golfplaten van het dak van het podium werden losgerukt en vlogen rond, schade veroorzakend o.a. aan voertuigen.

11 Gent 30 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 3, 549.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Organisator L. had een reusachtig podium gehuurd van de NV S. (hierna genoemd: ‘S.’), die het had opgesteld en naderhand ook zou demonteren. Als eigenaar van dit podium was S. verzekerd bij de NV F. (hierna genoemd: ‘F.’). L. had vanwege de NV B. (hierna genoemd: ‘B.’) drie vrachtwagens gehuurd met stroomgeneratoren. B. stelt dat haar vrachtwagens door rondvliegende dakplaten van het podium werden beschadigd. Ook had L. beroep gedaan op de NV D. (hierna genoemd: ‘D.’) voor de muziek- en geluidsinstallatie. Ook deze installaties werden beschadigd. D. was voor deze installaties verzekerd bij C. en zeven medeverzekeraars (hierna genoemd: ‘C. e.a.’). (...) 6. Ten onrechte wordt door L. ‘overmacht’ ingeroepen m.b.t. huidig schadegeval. Volgens het attest d.d. 19 juli 1993 van het K.M.I. waren er op het ogenblik van het schadegeval in de streek van De Panne windstoten tot 117 km/uur (stuk 9 L./stuk 1 B.). Deze windkracht is aan de Belgische kust geen uitzondering, geen onvoorzienbaar fenomeen en maakt dus geen overmacht uit, zelfs niet wind tot 130 km/uur (Gent, 9 september 1993, Int. Vervoer, 1994, 119; Gent, 10 mei 1994, R.W., 1996-97, 258; Antwerpen, 20 januari 1995, A.J.T., 1995, 500). Slechts in geval van windsnelheden met orkaankracht kan er sprake zijn van overmacht, wat hier kennelijk niet het geval was. …’

26. Rechtvaardigingsgronden. Ook als een schuldbekwaam persoon een onrechtmatigheid begaat, maar daarbij een rechtvaardigingsgrond kan inroepen, worden de handelingen hem niet toegerekend. Als rechtvaardigingsgronden worden onder meer aanvaard: onoverkomelijke dwaling, noodtoestand, zelfverdediging, onweerstaanbaar overheidsbevel ...

Voorbeeld

Een vrachtwagenchauffeur is getuige van een ongeval (waar hij zelf volstrekt niet bij betrokken was). Hij rept zich naar het slachtoffer om hulp te verlenen. Bij zijn goedbedoelde pogingen om het slachtoffer vanonder de wielen van een vrachtwagen te bevrijden, loopt het slachtoffer echter nog bijkomende verwondingen op. De rechtbank aanvaardde dat deze bijkomende verwondingen niet aan de chauffeur konden worden aangerekend, omwille van een noodtoestand. Van een noodtoestand is immers sprake wanneer de schadeveroorzaker geconfronteerd wordt met een dadelijk en dreigend gevaar en zich genoodzaakt ziet om mogelijk schadeveroorzakende handelingen te stellen met de bedoeling om groter onheil te voorkomen.

27. Risico-aanvaarding. Als de schadelijder zelf een fout begaan heeft, kan ook dat ertoe leiden dat de schade niet (meer) toerekenbaar is aan de veroorzaker ervan. Wanneer de schadelijder zich vrijwillig in een gevaarlijke situatie gebracht heeft, kan dit leiden tot een vermindering of uitsluiting van de aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker. Men spreekt in zulke gevallen van ‘risico-aanvaarding’ door de schadelijder.

Hoofdstuk 3 Verbintenissen uit rechtsfeiten

Voorbeeld

Lees onderstaand uittreksel uit een arrest van het hof van beroep Gent van 7 maart 200312 . Situering. Een zevenjarige jongen (R.K.) gaat schaatsen in het gezelschap van zijn peter. Ondanks het feit dat de jongen een onervaren schaatser is, draagt hij geen beschermende kledij. Door een onhandig manoeuvre komt de jongen ten val. B.N., een ander kind dat net voorbij schaatst, kan hem niet meer ontwijken en rijdt over de hand van R.K.. Die raakt ernstig gekwetst: in het ziekenhuis wordt een vingerkootje geamputeerd. De ouders van R.K. (hierna: ‘appellanten’) eisen een schadevergoeding van B.N. en zijn ouders. ‘… De feiten (...) tonen aan dat de val van hun zoon juist gebeurde op het moment dat B.N. kwam aangeschaatst. Dergelijke situatie maakte voor B.N. zuivere overmacht uit. Nog goed voor de appellanten dat B.N. zelf voldoende de schaatstechniek beheerste, zodat hij zelf door dit plotse voorval niet onderuitging. Er wordt niet de minste onvoorzichtigheid aangetoond door de appellanten hoofdens B.N., laat staan dat hij niet zou gehandeld hebben als een doorsnee voorzichtige jongeling geplaatst in dezelfde situatie. Dit kan niet gezegd worden van de appellanten, die vooreerst hun zoon van amper 7 j. en 6 maanden meegeven met zijn peter, die het blijkbaar niet nodig vond in de onmiddellijke omgeving van dit kind op de druk bezette ijspiste te blijven, wat op zichzelf t.a.v. een kind van die leeftijd een duidelijke fout uitmaakt, te meer het om een onervaren schaatser ging. Bovendien hebben de feiten uitgewezen, dat een amputatie er hoe dan ook maar kan gekomen zijn doordat het kind geen handschoenen droeg, of minstens geen degelijk stevige handschoenen droeg aangepast aan de risico’s van het schaatsen, daar de verwondingen niet anders te verklaren zijn. Het is van algemene bekendheid dat het enkel verantwoord is, zich op een ijspiste te begeven, na sterke handschoenen of wanten te hebben aangetrokken. Zelfs kinderen die in jeugdbewegingverband naar een ijspiste trekken, weten heel goed, wat trouwens ook vooraf in de uitnodigingsbrieven gesteld wordt, dat zij door de leiding niet tot de ijspiste worden toegelaten dan na degelijke handschoenen of wanten te hebben aangetrokken. De appellanten hebben, rekening gehouden met het hiervoor gestelde, dan ook duidelijk aan aanvaarding van risico gedaan. De door de appellanten aangevoerde argumentatie dat schaatssport geen kontactsport (sic) is als voetbal, is hier niet eens aan de orde. Er is hier niet het minste sprake van schaatssport in de zuivere betekenis van het woord, maar het gaat om louter recreatief schaatsen. Stellen dat letsels geenszins inherent zijn aan dergelijke schaatspartijen gaat dan ook niet op. Het is juist op gelegenheidsijspistes dat het risico voor ongevallen met letsels voor gevolg hoger ligt. Roekeloosheid, onvoldoende beheersing van de techniek, te talrijk aanwezigen, schaatsen in alle richtingen enz., zijn hier wellicht niet vreemd aan. Dit maakt dan ook een reden uit waarom de ouders een dubbele voorzichtigheid aan de dag hadden moeten leggen. Het kind, dat een onervaren schaatser was, zonder vaste begeleiding op de eigenlijke ijspiste tussen jongeren en volwassenen te laten gaan is werkelijk vragen om problemen. …’

12 Gent 7 maart 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 132.

This article is from: