
4 minute read
3 Test jezelf
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
1 Verbintenissen uit meerzijdige rechtshandeling: de overeenkomst a Leg uit: ‘overeenkomsten zijn altijd meerzijdige rechtshandelingen’. b Is de volgende stelling juist of fout? ‘Een testament is een voorbeeld van een eenzijdige overeenkomst’. Motiveer je antwoord. c Is de volgende stelling juist of fout: ‘Bij een eenzijdige overeenkomst volstaat de wilsuiting van één persoon om het contract te sluiten’. Motiveer je antwoord. d Wat is het verschil tussen consensuele, zakelijke en plechtige overeenkomsten? Wat is het praktisch belang van dit onderscheid? e Wat is het verschil tussen eenzijdige en wederkerige overeenkomsten? Geef van elk van beide een voorbeeld. f Wat zijn onbenoemde overeenkomsten? Welke regels zijn hierop van toepassing? g Wat is een gemengde overeenkomst? Welke regels zijn hierop van toepassing? h Wat zijn kanscontracten?
2 Basisbeginselen van het contractenrecht a ‘Het Belgische contractenrecht gaat uit van consensualisme’. Leg uit. b Bestaat er een recht op ‘contractweigering’? Wat zijn de eventuele grenzen aan dit recht? c Wat zijn toetredingscontracten? Hoe beoordeel je hun geldigheid vanuit de invalshoek van het verbintenissenrecht? d Wat wordt er verstaan onder de ‘zwarte lijst van verboden bedingen’? e Wat wordt bedoeld met de rechtsspreuk pacta sunt servanda’? f Kan de rechter een contract aanvullen of wijzigen? g Bespreek de functies van het principe van de goede trouw in het contractenrecht.
3 Totstandkoming van de overeenkomst a Wat wordt er bedoeld met de ‘precontractuele aansprakelijkheid’? Noem twee verschillende gevallen waarin deze wordt toegepast. b Het principe van consensualisme is niet absoluut. Voor nogal wat contracten bestaan er bijzondere regels in verband met de totstandkoming. Leg uit en geef een aantal voorbeelden. c Wat is een aanbod? d In de praktijk ontstaat er soms discussie of een partij een aanbod deed, dan wel een uitnodiging tot onderhandeling formuleerde. Wat is het onderscheid tussen beide? Waarom is het onderscheid van belang? e Wat is een intentieverklaring? In hoeverre is zo’n intentieverklaring juridisch bindend? f Wat zijn de vier geldigheidsvoorwaarden voor de totstandkoming van overeenkomsten? g Wat zijn de toepassingsvoorwaarden voor het wilsgebrek ‘dwaling’? h Wat zijn de toepassingsvoorwaarden voor het wilsgebrek ‘bedrog’? i Wat is het verschil tussen incidenteel bedrog en hoofdbedrog? j Vergelijk het wilsgebrek dwaling met het wilsgebrek bedrog (definitie – voorwaarden – gevolgen).
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
k Vergelijk het wilsgebrek bedrog met het wilsgebrek geweld (definitie – voorwaarden – gevolgen). l In hoeverre is benadeling een grond tot nietigheid van overeenkomsten? m Is de volgende stelling juist of fout? ‘De overeenkomst waarbij een manifest onevenwicht wordt vastgesteld tussen de prestaties van de beide partijen is nietig’. Motiveer je antwoord. n Om overeenkomsten op een geldige manier aan te gaan, moeten de contractpartijen bekwaam zijn. Welke soorten bekwaamheid onderscheidt men? Hoe wordt men onbekwaam? o Elke overeenkomst moet een geldige en geoorloofde oorzaak hebben. Wat wordt daarmee bedoeld? p Vergelijk de relatieve en de absolute nietigheid.
4 Nakoming en andere vormen van tenietgaan van verbintenissen uit overeenkomst a De overmachtsleer wordt naar Belgisch recht ook de leer van de ‘ontoerekenbare onmogelijkheid’ genoemd. Leg uit. b Wat wordt bedoeld met de imprevisieleer? Wordt deze in België gevolgd? c Wat is een ingebrekestelling? Leg het belang ervan uit. d Een ingebrekestelling kan uitgaan van de schuldeiser zelf of (op vraag van de schuldeiser) van een advocaat, gerechtsdeurwaarder of incassobureau. Zijn deze beide situaties aan dezelfde regels onderworpen? Licht toe. e ‘De vereiste van een voorafgaande ingebrekestelling is niet van openbare orde’. Wat wordt hiermee bedoeld? f Leg uit: ‘De exceptio non adimpleti contractus kan alleen worden ingeroepen bij wederkerige overeenkomsten’. g Wat wordt er verstaan onder een retentierecht? h Wat wordt er bedoeld met een ‘gedwongen uitvoering bij equivalent’? i Bespreek de gevallen waarin een contract ontbonden kan worden. j Wat is het verschil tussen nietigheid en ontbinding? k Wat is een exoneratiebeding? Bespreek de geldigheid ervan. l Wat is een schadebeding? Bespreek de geldigheid ervan. m Mag een schuldeiser steeds intrest aanrekenen wanneer zijn schuldenaar een factuur te laat betaalt? Hoe wordt de intrest bepaald? n In welke gevallen heeft een contractpartij het recht om een overeenkomst eenzijdig te verbreken?
5 Draagwijdte van overeenkomsten ten aanzien van derden a Leg het principe van de relativiteit van de overeenkomst uit. b Leg het principe van de tegenwerpbaarheid van het bestaan van de overeenkomst uit. c Wat is een beding ten gunste van een derde? Hoe situeer je deze rechtsfiguur binnen de algemene principes van het verbintenissenrecht? d Wat is een rechtstreekse vordering? Hoe situeer je deze rechtsfiguur binnen de algemene principes van het verbintenissenrecht? e Wat is een sterkmaking? Hoe situeer je deze rechtsfiguur binnen de algemene principes van het verbintenissenrecht?
Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
f Leg uit: ‘sterkmaking is geen echte uitzondering op het principe van relativiteit van de overeenkomst’. g Wat wordt bedoeld met ‘derdemedeplichtigheid aan contractbreuk’? h Wat is een pauliaanse vordering? Aan welke voorwaarden moet voldaan zijn om deze met succes te kunnen instellen? i Is de volgende stelling juist of fout? ‘Een schuldeiser die vaststelt dat zijn schuldenaar rechtshandelingen stelt die hem benadelen, kan deze rechtshandelingen nietig laten verklaren door een pauliaanse vordering’. Motiveer je antwoord.