Hoofdstuk 2 Verbintenissen uit rechtshandelingen
1.4.1
De vrijwillige betaling
90. Gewone uitdovingsgrond. De vrijwillige betaling is de gewone uitdovingsgrond van overeenkomsten. Die ‘betaling’ moet daarbij ruim begrepen worden: zij impliceert dat de schuldenaar de door hem beloofde prestatie levert of nakomt. Verbintenisrechtelijk gezien is de betaling zelf een rechtshandeling door eenzijdige wilsuiting: de betaling is erop gericht de verbintenissen van de schuldenaar te doen uitdoven. Als rechtshandeling moet zij voldoen aan de hoger vermelde geldigheidsvoorwaarden van rechtshandelingen. 91. Spontane uitvoering. Van een vrijwillige betaling is er sprake als de schuldenaar zijn verbintenissen spontaan nakomt. Komt een debiteur zijn verbintenissen niet vrijwillig na, dan zal de schuldeiser de nakoming of betaling in rechte moeten vorderen. In die gevallen gaat het om een ‘gedwongen uitvoering’ 92. Door wie? De betaling moet gebeuren door de schuldenaar of diens vertegenwoordiger. In een aantal gevallen is vertegenwoordiging uitgesloten (bv. bij intuitu personae-verbintenissen staat hun persoonsgebonden karakter vertegenwoordiging in de weg). Uit artikel 1236 oud BW blijkt daarenboven dat verbintenissen kunnen worden voldaan: – door belanghebbende derden, zoals een medeschuldenaar of een borg; – (in een aantal gevallen) door een niet-belanghebbende derde die betaalt in naam en voor rekening van de schuldenaar of in eigen naam. 93. Voorwerp van de betaling. Het oud Burgerlijk Wetboek bevat ook enkele richtlijnen in verband met het voorwerp van de betaling. Het voorwerp van de betaling moet overeenstemmen met het voorwerp van de verbintenis die erdoor wordt nagekomen: de schuldeiser kan niet worden verplicht een andere zaak aan te nemen dan diegene die hem verschuldigd is, ook al heeft de aangeboden zaak een gelijke of zelfs grotere waarde (artikel 1243 oud BW). De artikels 1245 en 1246 oud BW geven duidelijkheid over het aansprakelijkheidsrisico: – Als de betaling moet gebeuren door de afgifte van een speciesgoed (een bepaald goed), mag de schuldenaar het goed afgeven in de staat waarin het zich op dat ogenblik bevindt. Eventuele schade aan het goed die is ontstaan buiten zijn schuld is – zolang de schuldenaar niet in gebreke was gesteld voor het ontstaan van de schade – voor rekening van de schuldeiser. – Wanneer de betaling moet gebeuren door de afgifte van een genusgoed (een soortgoed), bevrijdt de schuldenaar zich (behoudens andersluidende afspraak) wanneer hij van de betreffende soort van goederen een gemiddelde kwaliteit levert. 94. Aan wie? De betaling moet uiteraard gedaan worden aan de schuldeiser (artikel 1239 oud BW). In twee gevallen zal de betaling aan een derde niettemin bevrijdend werken voor de schuldenaar: – wanneer de schuldeiser uit de betaling aan een derde voordeel heeft gehaald (artikel 1239, tweede lid oud BW); – wanneer de schuldenaar te goeder trouw betaalt aan de bezitter van de schuldvordering, maar die persoon achteraf uit dat bezit wordt ontzet (artikel 1240 oud BW). 132
Praktisch Verbintenissenrecht 2021_v7.indd 132
28/06/21 16:23