Nikolas Cloet Sportmanagement
Sportrecht Deel 1
1 Arbeidsovereenkomstenrecht .............................................. 8
1.1 Basisbegrippen van de arbeidsovereenkomst ............................. 9
1.1.1 Definitie ................................................................................ 9
1.1.1.1 De overeenkomst................................................................... 9
1.1.1.2 De arbeid.............................................................................. 9
1.1.1.3 Het loon...............................................................................10
1.1.1.4 Het gezag 11
1.2 Kwalificatie specifieke (arbeids)overeenkomsten 14
1.2.1 De overeenkomst van handelsvertegenwoordiging 14
1.2.2 Studentenarbeid 15
1.2.3 Bestuurder of zaakvoerder 15
1.2.4 Managementsvennootschap 15
1.2.5 Echtelijke of familiale banden? ................................................16
1.3 De soorten arbeidsovereenkomsten .........................................16
1.3.1 Soorten arbeidsovereenkomsten naargelang de aard van de arbeid ...........................................................................................16
1.3.2 Soorten arbeidsovereenkomsten naar gelang de duur van de overeenkomst.......................................................................17
1.3.2.1 Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (geen tijdsbepaling)..17 1.3.2.2 De arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur............................17
1.3.2.3 De arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk ....18
1.3.2.4 De vervangingsovereenkomst.................................................19
1.3.2.5 De arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid en uitzendarbeid 20
1.3.3 Soorten arbeidsovereenkomsten naar de omvang van de prestaties ...........................................................................................21
1.3.3.1 Voltijdse arbeidsovereenkomst................................................21
1.3.3.2 Arbeidsovereenkomsten voor deeltijdse arbeid 21
1.4 De indienstneming 22
1.4.1 Geldigheidsvereisten voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst 22
1.4.1.1 Bekwaamheid 22
1.4.1.2 Toestemming 23 1.4.1.3 Zeker en geoorloofd voorwerp ................................................24
1.4.1.4 Gevolgen van het ontbreken van een geldigheidsvereiste ...........24
1.4.2 Vormvereisten ......................................................................25
1.4.2.1 Arbeidsovereenkomsten waarvoor een geschrift vereist is ..........25 1.4.2.2 Bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst...............25
1.4.2.3 Taalvoorschriften...................................................................26
1.4.3 Principes met betrekking tot de werving en selectie van werknemers..........................................................................26
1.4.3.1 Informatie ivm de aangeboden betrekking................................26
1.4.3.2 Het opvragen van diploma’s, attesten en andere officiële documenten 26
1.4.3.3 Examens, testen en onderzoeken 26
1.4.3.4 Gelijke behandeling 27
Vives pagina 2 van 179
1.4.3.5 Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ............................27
1.5 De proefperiode.....................................................................27
1.5.1 Proefbeding nietig..................................................................28
1.5.2 Automatische proefbedingen...................................................28
1.6 Verplichtingen van de werkgever en de werknemer....................29
1.6.1 Verplichtingen en aansprakelijkheid van de werknemer..............29
1.6.1.1 Verplichtingen van de werknemer 29
1.6.1.2 Disciplinaire macht van de werkgever 29
1.6.1.3 Aansprakelijkheid van de werknemer 30
1.6.2 Verplichtingen van de werkgever en handelingen die gelijkstaan met contractbreuk 31
1.6.2.1 Verplichtingen van de werkgever 31
1.6.2.2 De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden...................31
1.7 Het concurrentiebeding ..........................................................33
1.7.1 Concurrentiebedingen bij arbeiders of bedienden.......................33
1.7.2 Concurrentiebedingen bij handelsvertegenwoordigers ................33 1.7.3 Omstandigheden waarin het concurrentiebeding geen uitwerking heeft....................................................................................33
1.8 Het einde van de arbeidsovereenkomst ....................................35
1.8.1 Algemene wijzen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst...35 1.8.1.1 Akkoord van de partijen.........................................................35 1.8.1.2 Ontbindende voorwaarde .......................................................35
1.8.1.3 Het overlijden van één van de partijen.....................................35
1.8.1.4 Overmacht 36
1.8.1.5 Gerechtelijke ontbinding.........................................................36
1.8.1.6 Afloop van de termijn of voltooiing van het overeengekomen werk ...........................................................................................36
1.8.2 Eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door één van de partijen 37
1.8.2.1 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 37
1.8.2.2 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 41 1.8.3 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden...................................................................................42 1.9 Verbod van voorafgaande toestemming tot arbitrage .................43 2 Collectieve arbeidsovereenkomsten................................... 44 2.1 Collectieve arbeidsovereenkomsten..........................................44 2.2 Inhoud van een Collectieve Arbeidsovereenkomst......................44 2.2.1 Normatieve bepalingen ..........................................................44 2.2.1.1 Individuele normatieve bepalingen ..........................................44 2.2.1.2 Collectieve normatieve bepalingen...........................................45 2.2.2 Obligatoire bepalingen 45 2.3 De hiërarchie der rechtsnormen 46 3 Statuut van de sportbeoefenaar......................................... 48 3.1 Inleiding 49
Vives pagina 3 van 179
3.2 De sportbeoefenaar als recreant..............................................51
3.3 Het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar...............52
3.3.1 Wettelijke grondslag..............................................................52
3.3.2 Toepassingsgebied Decreet niet-professionele sportbeoefenaar...52 3.3.2.1 Toepassingsgebied wat personen betreft..................................52
3.3.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft .................................53
3.3.3 Verboden betalingen 55
3.3.4 De vrijheidsregeling 55
3.3.5 Bepalingen in verband met de lidmaatschapsovereenkomst 57 3.3.6 Tuchtrecht 58
3.3.7 Dwingend recht 59 3.3.8 Sancties 59 3.3.9 Toezicht ...............................................................................60
3.4 Het statuut van de betaalde sportbeoefenaar............................61
3.4.1 Wettelijke basis.....................................................................61
3.4.2 Toepassingsgebied.................................................................61 3.4.2.1 Toepassingsgebied wat personen betreft..................................61 3.4.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft .................................62
3.4.3 Statuut van de betaalde sportbeoefenaar .................................62
3.4.4 Formaliteiten ........................................................................63
3.4.5 Duur van de arbeidsovereenkomst...........................................63
3.4.6 Beëindiging door ‘dringende reden’..........................................64 3.4.7 Andere beëindigingsgronden...................................................64 3.4.8 Concurrentiebedingen. 65 3.4.9 Arbitrage..............................................................................66
3.5 De Europese arresten en hun impact........................................67 3.5.1 Het Bosman-arrest ................................................................67
3.5.1.1 Feiten die aanleiding gaven tot de uitspraak 67 3.5.1.2 De vordering van Bosman 69 3.5.1.3 Beoordeling door het Hof van Justitie 71 3.5.1.4 Gevolgen van het Bosman-arrest 74 3.5.2 Het arrest Deliège 79 3.5.3 Het arrest Lehtonen 79 3.5.4 Andere Europese arresten ......................................................80 3.6 De EU bevoegd voor sport?.....................................................81
3.7 Statuten van federaties en bonden ..........................................82
3.7.1 FIFA Regulations on the status and transfer of players ...............82 3.8 Tussenpersonen in de sportsector............................................84
3.8.1 Wettelijk kader......................................................................84 3.8.2 Tussenpersonen in de voetbalsector.........................................85 3.8.3 Operatie ‘Propere Handen’ ......................................................85
4
Antidopingreglementering................................................. 86
4.1 Korte historiek van dopingaffaires 87
4.1.1 Doping in de Tour de France 87 4.1.2 Andere dopingaffaires in de wielersport 90
Vives pagina 4 van 179
4.1.3 Beruchte dopingaffaires buiten de wielersport ...........................92
4.2 Dopingproducten...................................................................95
4.2.1 Anabole middelen..................................................................95
4.2.1.1 Anabole steroïden..................................................................95 4.2.1.2 Beta-2 agonisten...................................................................95 4.2.2 Hormonen ............................................................................96
4.2.2.1 Groeihormoon 96
4.2.2.2 Erythropoïetine (epo) en consoorten 96
4.2.3 Bloeddoping 97 4.2.4 Gendoping 98
4.2.5 Voedingssupplementen? 98
4.3 Waarom doping verbieden? 99 4.4 De lijst met verboden producten en methoden ........................100
4.5 World Anti Doping Agency ....................................................101
4.6 Verboden dopingpraktijken...................................................102
4.7 Toestemming om therapeutische noodzaak.............................103
4.8 Sanctionering van dopinggebruik...........................................104
4.8.1 Strafrechtelijke sancties inzake de Wet van 24 februari 1921 (Drugswet).........................................................................104
4.8.2 Disciplinaire sancties volgens het ADD ...................................105 4.8.3 Strafrechtelijke sancties in het Antidopingdecreet....................107 4.8.4 Het verzoek tot nietigverklaring bij de Raad van State .............108 4.9 Dopingcontroles ..................................................................108
4.9.1 Controlerende instanties 108 4.9.2 Personele bevoegdheid voor dopingcontroles ..........................109 4.9.3 Tijdstip van de dopingcontroles.............................................109 4.9.4 Dopingcontroles van minderjarigen........................................109 4.9.5 Verloop van de dopingcontrole 110 4.10 Dopingbestrijding door de UCI 115 4.11 Gezond en ethisch sporten 116
5 Sport en aansprakelijkheid .............................................. 117 5.1 Sportaansprakelijkheid.........................................................118 5.1.1 Actoren in de sport..............................................................119 5.1.2 Afbakening aansprakelijkheidsrecht .......................................120 5.2 Strafrechtelijke aansprakelijkheid..........................................120 5.3 Sport en strafrechtelijke aansprakelijkheid..............................120 5.3.1 Opzettelijke slagen en verwondingen .....................................122
5.3.1.1 Afbakening opzettelijke slagen en verwondingen.....................122
5.3.1.2 Casuïstiek slagen en verwondingen........................................124
5.3.2 Onopzettelijke slagen en verwondingen..................................125 5.3.2.1 Afbakening onopzettelijke slagen en verwondingen..................125 5.3.2.2 Onopzettelijke slagen en verwondingen door de organisator of inrichter 128
5.3.2.3 Casuïstiek onopzettelijke slagen en verwondingen 129
Vives pagina 5 van 179
5.3.3 Invloed van de strafrechtelijke beslissing op burgerrechtelijk vlak .........................................................................................131
5.4 Sport en contractuele aansprakelijkheid .................................132
5.5 Sport en buitencontractuele aansprakelijkheid.........................134
5.5.1 Aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout ............................134
5.5.1.1 Algemene regels van aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout 134
5.5.1.2 De aansprakelijkheid van de sportbeoefenaar voor persoonlijke fout 136
5.5.1.3 Risico-aanvaarding en fout van het slachtoffer 139
5.5.2 Aansprakelijkheid van de inrichter 140
5.5.2.1 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1382 B.W. 140
5.5.2.2 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1385 B.W..143
5.5.2.3 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1384 B.W..143
5.5.3 Aansprakelijkheid van de federatie voor gezondheidsrisico’s .....144
5.5.4 Aansprakelijkheid van de overheid.........................................145
5.5.5 Aansprakelijkheid van sportleraars en trainers ........................145
5.5.6 Aansprakelijkheid van scheidsrechters ...................................146
6 Vrijwilligersrecht ............................................................. 147 6.1 Een statuut voor de vrijwilliger..............................................148 6.2 Definitie van vrijwilligerswerk................................................148 6.2.1 Activiteit 148 6.2.2 Onbezoldigd 149 6.2.3 Onverplicht / vrijwillig 149 6.2.4 Ten behoeve van een andere persoon, een groep, een organisatie of de samenleving 150
6.2.5 Ingericht door een organisatie 150 6.2.6 Buiten werkverband 151 6.3 Vrijwilliger 151 6.4 Wie mag vrijwilligerswerk uitoefenen? 151 6.4.1 Natuurlijke personen vanaf 15 jaar........................................151 6.4.2 Uitzonderingen....................................................................152 6.4.2.1 Personen met uitkering van de RVA.......................................152 6.4.2.2 Personen met uitkering ziekenfonds.......................................152 6.4.2.3 Personen met een leefloon ...................................................153 6.4.2.4 Vreemdelingen....................................................................153 6.5 Onkostenvergoeding ............................................................153 6.5.1 Forfaitaire of reële onkostenvergoeding..................................153 6.5.2 Andere onkostensystemen....................................................156 6.5.3 Verhoogde plafonds sportsector ............................................157 6.6 Aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie .............158 6.6.1 Bijzonder aansprakelijkheidsregime voor buitencontractuele aansprakelijkheid 158 6.6.2 Gemeenrechtelijk aansprakelijkheidsregime voor buitencontractuele aansprakelijkheid 159
Vives pagina 6 van 179
6.7 Verzekering van het vrijwilligerswerk .....................................159 6.8 Informatieplicht van organisaties...........................................160 6.9 Discretieplicht .....................................................................161 6.10 Toepasselijkheid bepaalde regels uit het arbeidsrecht?.............161 7 Bijkluswet........................................................................ 162 7.1 De bijkluswet 163 8 Veiligheid bij voetbalwedstrijden..................................... 164 8.1 Toepassingsgebied 164 8.2 Verplichtingen bij de organisatie van voetbalwedstrijden ..........165 8.2.1 Zorgvuldigheidsplicht...........................................................165 8.2.2 Inzet van veiligheidspersoneel ..............................................165 8.2.3 Veiligheidsovereenkomsten...................................................167 8.2.4 Andere verplichtingen ..........................................................167 8.3 De administratieve sancties: geldboete en/of stadionverbod .....167 8.3.1 De feiten die tot een sanctie kunnen leiden.............................167 8.3.2 De soorten sancties (artikel 24).............................................168 8.3.3 Procedure...........................................................................169 8.3.4 Procedure als de overtreder minderjarig is..............................170 8.3.5 Stadionverbod als veiligheidsmaatregel..................................171 8.3.6 Gerechtelijk stadionverbod 172 8.4 Registratie van stadionverboden 172 8.5 Verplichtingen van de club 172 9 Bibliografie ...................................................................... 173 9.1 Boeken...............................................................................173 9.2 Rechtspraak 174 9.3 Websites 174 10 Bijlagen ........................................................................... 175 FAQ inzake CAS .......................................................................... 175
Vives pagina 7 van 179
1 Arbeidsovereenkomstenrecht
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ hoe een geldige arbeidsovereenkomst tot stand komt
➔ het onderscheid tussen arbeidsovereenkomsten en andere overeenkomsten mbt werk
➔ wat de verplichtingen zijn van de partijen bij een arbeidsovereenkomst
1.1
Basisbegrippen van de arbeidsovereenkomst
1.1.1 Definitie
Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een persoon, de werknemer, zich ertoe verbindt, tegen loon, zijn arbeid ten dienste te stellen van een andere persoon, de werkgever, en die arbeid te verrichten onder het gezag van de werkgever.
De arbeidsovereenkomst bestaat uit vier essentiële elementen: - de overeenkomst - de arbeid - het loon - het gezag van de werkgever (het ondergeschikt verband van de werknemer ten opzichte van de werkgever)
De Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Arbeidsovereenkomstenwet) is van toepassing op werknemers tewerkgesteld in de privé-sector en op de niet-statutairen die tewerkgesteld zijn in de openbare sector.
1.1.1.1
De overeenkomst
Zoals elke overeenkomst, vindt de arbeidsovereenkomst zijn oorsprong in de toestemming van partijen.
De arbeidsovereenkomst is een wederkerige overeenkomst. Dit wil zeggen dat beide partijen tegenover elkaar verplichtingen op zich nemen, namelijk het verrichten van werk door de werknemer en het betalen van loon door de werkgever.
Die arbeid kan alleen gewijzigd worden binnen de grenzen van het wijzigingsrecht van de werkgever (zie verder).
Essentiële elementen van de overeenkomst (zoals bijvoorbeeld de aard en/of het voorwerp van de arbeid die men eventueel overeengekomen is, de tijd waarin, en de plaats en de wijze waarop deze arbeid moet verschaft en verricht worden) mogen noch door de werkgever, noch door de werknemer eenzijdig gewijzigd worden.
1.1.1.2
De arbeid
Het doel van de arbeidsovereenkomst is het verrichten van arbeid. Dit element onderscheidt de arbeidsovereenkomst bijvoorbeeld van de leerovereenkomst
De arbeid moet niet noodzakelijk bepaald zijn in de arbeidsovereenkomst. Het is in ieder geval aan te raden dat de partijen de functie omschrijven zoals deze moet worden uitgevoerd.
Bij de arbeid zijn én de werkgever én de werknemer betrokken. De werkgever moet de arbeid verschaffen en de werknemer verbindt er zich toe om het hem toevertrouwde werk zorgvuldig en nauwkeurig te verrichten opdat het door de onderneming beoogde doel zou kunnen bereikt worden. De werknemer verbindt er zich evenwel niet toe een welbepaald resultaat te bereiken.
1.1.1.3 Het loon
Het betalen van loon is de tegenprestatie voor de geleverde arbeid en vormt een essentieel element van de arbeidsovereenkomst. Er kan slechts sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, indien de partijen het eens zijn over de hoofdbestanddelen, waaronder het loon.
Dit element onderscheidt de arbeidsovereenkomst bijvoorbeeld van het vrijwilligerswerk. Vrijwilligers, die onbezoldigd prestaties leveren, zijn in principe niet verbonden door een arbeidsovereenkomst. Indien er echter een loon (in de ruimste zin van het woord) aan een zogenaamde “vrijwilliger” wordt betaald, dan is er wel degelijk sprake van een arbeidsovereenkomst.
Het loon omvat het geld maar ook de in geld waardeerbare voordelen waarop de werknemer recht heeft.
De werkgever moet het overeengekomen loon betalen. Het niet betalen van het loon is een misdrijf. Zo begaat een werkgever die een werknemer minder loon betaalt dan waarop hij volgens een collectieve arbeidsovereenkomst recht zou hebben een misdrijf dat door het arbeidsauditoraat kan worden vervolgd.
Het loon moet bepaald (bijv een bedrag per maand) of bepaalbaar zijn (bijv. stukloon, uurloon, commissieloon,…). De wijze van betaling van het loon en de berekeningswijze ervan is voor het bestaan zelf van een arbeidsovereenkomst niet determinerend.
De Arbeidsovereenkomstenwet bevat geen bepalingen over de loonbedragen. Inzake de loonhoogte (de loonbarema’s) bestaan er wel bindende minimumnormen, vastgelegd in collectieve arbeidsovereenkomsten, waarvan partijen in hun individuele arbeidsovereenkomst dan ook niet mogen afwijken door een lager loon vast te stellen.
pagina 10 van 179
Bij stilzwijgen van de arbeidsovereenkomst is de geldende minimumschaal van toepassing.
1.1.1.4 Het gezag
De arbeidsprestatie wordt geleverd in ondergeschikt verband, onder gezag.
Het gezag vanwege de werkgever tegenover de werknemer vormt een essentieel element van de arbeidsovereenkomst.
Het bestaan van een arbeidsovereenkomst is uiteraard van groot belang voor de sociale verplichtingen van partijen: bijdragen R.S.Z. in het stelsel van de werknemers, pensioenloopbaan, fiscale bedrijfsvoorheffing,… in tegenstelling tot het statuut van de zelfstandigen dat afzonderlijke regelingen kent.
Het gezag onderscheidt de arbeidsovereenkomst van andere overeenkomsten mbt het leveren van prestaties tegen betaling zoals aanneming of lastgeving. Zelfstandigen werken niet in ondergeschikt verband.
Of er al dan niet een gezagsverhouding is, is een feitenkwestie waarover enkel de rechter zich bij betwisting kan uitspreken. Hij neemt verschillende elementen in aanmerking, zonder dat één element alleen de doorslag kan geven.
Elementen van het gezag
Aanwijzingen voor de aanwezigheid van gezag – voorbeelden uit de rechtspraak:
- verplichtingen die betrekking hebben op de organisatie van de arbeid (het respecteren van uurroosters, naleven van de richtlijnen inzake de materiële inrichting van het werk).
- toezicht van de werkgever, zowel op de uitvoering van het werk zelf als op de naleving van de arbeidstijdregeling.
- de financiële en economische organisatie is in handen van de werkgever.
- enige zelfstandigheid waarover de werknemer zou beschikken bij de uitvoering van het werk is geen beletsel voor het bestaan van ondergeschiktheid.
a) De mogelijkheid om gezag uit te oefenen is voldoende
De juridische mogelijkheid tot gezag volstaat. Een effectieve uitoefening van leiding en toezicht is niet vereist en moet dus niet werkelijk en permanent
pagina 11 van 179
Vrije keuze
zijn. De werkgever kan bijv. ook controle laten uitoefenen door derden of via controles achteraf.
Het volstaat dat de werkgever de juridische mogelijkheid heeft om bevelen en instructies te geven. Soms kan de werkgever feitelijk zelf geen gezag uitoefenen, omdat hij niet over voldoende specialistische kennis beschikt. Echter kan de werkgever zich laten bijstaan door gespecialiseerde derden: wanneer hij over instructierecht beschikt, beschikt hij over (juridisch) gezag.
b Afhankelijkheid = juridische afhankelijkheid (niet: economisch)
Het recht hebben bevelen te geven en controles uit te oefenen duidt op een juridische afhankelijkheid van de ondergeschikte. Een eventuele economische onafhankelijkheid alleen volstaat niet om te besluiten tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
c. Onafhankelijkheid bij de uitvoering van het werk is geen belemmering
De rechtspraak aanvaardt dat een ondergeschikt verband kan bestaan wanneer de werknemer de volle zelfstandigheid van werken en verantwoordelijkheid voor zijn werk behoudt. Ondergeschiktheid is er van zodra gezag aanwezig is bij de materiële organisatie van het werk, maar niet noodzakelijk bij de uitvoering ervan.
Die ondergeschiktheid kan dus samengaan met een volledige vrije en zelfstandige uitvoering van het werk (bijv ziekenhuisgeneesheren, arbeidsgeneesheren, artiesten, journalisten…).
Bewijs van de gezagsrelatie
Partijen kunnen in eerste instantie zelf de aard van hun samenwerking kiezen. Iedereen heeft het recht te kiezen voor het statuut van zelfstandige. Eens die keuze gemaakt, moet men zich wel feitelijk gedragen naar deze kwalificatie.
De vrijheid van partijen in de keuze van samenwerking en het al dan niet aannemen van de gezagsrelatie wordt aldus principieel erkend. In die zin sluit de Programmawet van 27 december 2006 aan bij de zogenaamde “kwalificatiearresten” van het Hof van Cassatie sinds 23 december 2002.
Artikel 331 van deze Programmawet luidt:
“Zonder de openbare orde, de goede zeden en de dwingende wetten te kunnen overtreden, kiezen de partijen vrij de aard van hun arbeidsrelatie waarbij de effectieve uitvoering van de overeenkomst
pagina 12 van 179
moet overeenkomen met de aard van de arbeidsrelatie. Er moet voorrang worden gegeven aan de kwalificatie die uit de feitelijke uitoefening blijkt indien deze de door de partijen gekozen juridische kwalificatie uitsluit.”
De rechtbank kan een overeenkomst die niet aansluit bij de werkelijkheid wel herkwalificeren.
Art 332 luidt: “Hetzij wanneer de uitoefening van de arbeidsrelatie voldoende elementen naar voor brengt die, beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, onverenigbaar zijn met de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven, hetzij wanneer de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven niet overeenstemt met de aard van de arbeidsrelatie zoals deze wordt vermoed overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V/1 en dit vermoeden niet wordt weerlegd, gebeurt er een herkwalificatie van de arbeidsrelatie en wordt er een overeenstemmend stelsel van sociale zekerheid toegepast, zonder evenwel afbreuk te doen aan de volgende bepalingen (…).”
Algemene criteria die het mogelijk maken het bestaan of de aanwezigheid van een gezagsband te beoordelen zijn (art. 333§1 Programmawet):
- de wil der partijen zoals die uit hun overeenkomst blijkt. - de vrijheid van organisatie van de werktijden. - de vrijheid van organisatie van het werk zelf - de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen.
Volgende formele elementen zijn op zichzelf genomen ook niet beslissend om de arbeidsrelatie adequaat te kwalificeren (art. 333§3 Programmawet): - de titel van de overeenkomst. - de inschrijving bij een instelling van sociale zekerheid. - de inschrijving bij de kruispuntbank voor ondernemingen. - de inschrijving bij de administratie van de BTW. - de wijze waarop de inkomsten fiscaal worden aangegeven.
Te noteren valt dat de verplichtingen die eigen zijn aan de uitoefening van een bepaald beroep en die door of krachtens de wet zijn opgelegd niet in aanmerking kunnen worden genomen om de aard van de arbeidsrelatie te beoordelen.
pagina 13 van 179
De Koning kan ook een lijst opstellen met specifieke criteria die eigen zijn aan een of andere sector, één of meer beroepen of één of meerdere categorieën van beroepen die hij bepaalt.
Relatie arbeidsrecht – sociale zekerheidsrecht
De redenering gaat niet op dat iemand werknemer of zelfstandige is naargelang het sociale zekerheidsstatuut dat deze persoon aanneemt. Het arbeidsrechtelijke statuut volgt niet uit het sociaal zekerheidsstatuut. Het is het sociaal zekerheidsstatuut dat volgt uit het (werkelijke) arbeidsrechtelijke statuut.
Het is dus niet zo omdat men als loontrekkende bij de RSZ is ingeschreven dat men geen zelfstandige kan zijn en omgekeerd. Heel dikwijls wordt de schijn van zelfstandigheid gewekt om aan de bijdrageregeling van de RSZ te ontsnappen. Als deze schijn niet met de feiten overeenkomt, dient de overeenkomst geherkwalificeerd te worden.
Gezag bij ploegsporten
In sommige situaties zijn sportbeoefenaars uiteraard zelfstandigen. In dat geval stellen zij mogelijk zelf hun trainer aan en is het de sportbeoefenaar die optreedt als werkgever van zijn trainer.
Bij ploegsporten wordt echter algemeen aangenomen dat het niet mogelijk is om voor een ploeg te spelen zonder dat er sprake is van gezagsuitoefening door de ploeg, omdat de club en de trainer hun spelers altijd instructies moeten kunnen geven.
1.2 Kwalificatie specifieke (arbeids)overeenkomsten
1.2.1 De overeenkomst van handelsvertegenwoordiging
De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordiging is een overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt tegen loon cliënteel op te sporen en te bezoeken, met het oog op het onderhandelen over en sluiten van zaken of verzekeringen, onder het gezag, voor rekening en in naam van een of meerdere opdrachtgever (art. 4 Arbeidsovereenkomstenwet).
De Arbeidsovereenkomstenwet voorziet een weerlegbaar vermoeden dat, niettegenstaande elke uitdrukkelijke bepaling, de overeenkomst gesloten tussen een opdrachtgever en voornoemde tussenpersoon, vermoed wordt een arbeidsovereenkomst van handelsvertegenwoordiging te zijn.
pagina 14 van 179
1.2.2
Concreet betekent dit dat wie een carrière als zelfstandig agent ambieert, dus best een zeer duidelijk contract opmaakt, met eigen kostenstructuur en een grote vrijheid van activiteit, verlof, regio, enz.
Studentenarbeid
Ook voor de student geldt dat de overeenkomst tussen een opdrachtgever en een student, ongeacht de benaming die zij krijgt, vermoed wordt een arbeidsovereenkomst te zijn, tenzij het tegendeel wordt bewezen (art. 121 AOW).
Afhankelijk van het werk dat verricht wordt, is dit een arbeidsovereenkomst voor arbeiders, bedienden of handelsvertegenwoordigers.
1.2.3
Bestuurder of zaakvoerder
Een bezoldigd bestuurder of zaakvoerder van een vennootschap of vereniging heeft in principe het statuut van zelfstandige.
Een bestuurder kan uitzonderlijk (ook) als werknemer gekwalificeerd worden als:
- er een onderscheid gemaakt kan worden tussen zijn taken als bestuurder en deze als bediende (bijv. technische functie).
- deze technische materiële bediendenfunctie in ondergeschikt verband wordt uitgeoefend tegenover het bevoegde orgaan van de vennootschap.
1.2.4
Managementsvennootschap
Het gebeurt dat een kaderlid zijn taak in een onderneming niet of niet langer uitoefent in het kader van een arbeidsovereenkomst, maar dat deze taak aan een daartoe door hem opgerichte “managementsvennootschap” wordt toevertrouwd. Vaak neemt deze vennootschap de vorm aan van een eenhoofdige BVBA. Deze BVBA sluit met de vroegere of potentiële werkgever een contract op grond waarvan advies en prestaties inzake management zullen worden verstrekt.
Dergelijke managementvennootschappen zijn lange tijd even populair als controversieel geweest. De reden voor oprichting is meestal het omzeilen van de strikte regels van het arbeidsrecht (geen opzegtermijnen of –vergoedingen) en het vermijden van het betalen van sociale bijdragen.
Anno 2018 worden managementvennootschappen strikter opgevolgd. Wanneer personen een constructie opzetten ‘met als enige drijfveer’ om belastingen te ontwijken, is dat verboden.
pagina 15 van 179
1.2.5 Echtelijke of familiale banden?
Deze band is in beginsel geen beletsel voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst op voorwaarde dat er wel degelijk door één van de partners over de andere gezag wordt uitgeoefend, maar dit wordt door de rechtspraak toch niet gemakkelijk aangenomen.
1.3 De soorten arbeidsovereenkomsten
1.3.1 Soorten arbeidsovereenkomsten naargelang de aard van de arbeid
In het arbeidsrecht bestaat sinds ruime tijd het onderscheid tussen werklieden en bedienden: - werklieden zijn degenen die in hoofdzaak handenarbeid verrichten - bedienden zijn degenene die in hoofdzaak hoofdarbeid verrichten.
De aard van de werkelijk gepresteerde arbeid is doorslaggevend, niet de kwalificatie die partijen aan de overeenkomst geven.
De rechtspraak heeft een referentiekader ontwikkeld voor de beoordeling van de gepresteerde arbeid. Elementen zoals het tijdstip van loonbetaling, de belangrijkheid en techniciteit van een functie, de eventuele (vereiste) diploma’s van de werknemer hebben op zichzelf geen belang. Ze kunnen wel een rol spelen bij de interpretatie van randgevallen.
Aan een werkman kan men bij overeenkomst ook de voordelen (niet de nadelen) van een bediendenstatuut toekennen zonder dat hij daarom ook “bediende” wordt.
Bijv. langere opzegtermijn voor werkgever Bijv. niet: langere opzegtermijn voor werknemer.
Sommige werknemerscategorieën, die een speciale regeling hebben, zijn voor het overige onderworpen aan één van beide hoofdcategorieën. Zo worden de arbeidsovereenkomsten van handelsvertegenwoordigers voor alles wat er niet van afwijkt onderworpen aan de regels voor bedienden.
In een arrest van 7 juli 2011 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat bepaalde onderscheidingen (o.a. wat betreft opzegtermijnen) tussen arbeiders en bedienden ongrondwettelijk zijn. Het Grondwettelijk Hof beschikte dat tegen uiterlijk 8 juli 2013 deze discriminatie weggewerkt moest worden. Het zogenaamde eenheidsstatuut dat op 1 januari 2014 in werking is getreden, tracht hiervoor een oplossing te bieden.
1.3.2 Soorten arbeidsovereenkomsten naar gelang de duur van de overeenkomst
Een arbeidsovereenkomst kan men sluiten voor onbepaalde tijd, voor een duidelijk omschreven werk, of voor een bepaalde tijd.
Een arbeidsovereenkomst kan nooit voor het leven worden gesloten (art. 7 Arbeidsovereenkomstenwet).
1.3.2.1 Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (geen tijdsbepaling)
Deze arbeidsovereenkomst wordt door de wetgever als algemene regel vooropgesteld. Immers, wanneer partijen omtrent de duur niets hebben voorzien of wanneer de voorwaarden van één van de overeenkomsten met tijdsbepaling niet nauwgezet vervuld zijn, wordt de arbeidsovereenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn gesloten.
Voor het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd volstaat de loutere wilsovereenstemming tussen partijen. Enig formalisme is niet voorgeschreven. Een overeenkomst voor onbepaalde duur kan mondeling worden gesloten. Deze wilsovereenstemming kan aldus blijken uit het feit dat de partijen begonnen zijn met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, met name dat de werknemer het werk begonnen is bij zijn werkgever.
1.3.2.2 De arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur
Dit is een overeenkomst met bepaling van een bepaalde dag of een gebeurtenis die zich op een bekende datum moet voordoen, tot wanneer partijen hun wederzijdse verplichtingen dienen na te komen. Daarna zijn zij van hun verbintenissen ontslagen.
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur moet (art. 9 AOW) - voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden opgesteld, - uiterlijk op het tijdstip van indiensttreding. Werd de tijdsbepaling voor de indiensttreding niet schriftelijk vastgelegd, dan is de sanctie dat voor deze overeenkomst dezelfde voorwaarden als voor de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gelden.
De schriftelijke vaststelling is echter niet vereist in de bedrijfstakken en voor de categorieën van werknemers waarvoor die vorm van arbeidsovereenkomst toegestaan is ten gevolge van een collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend werd verklaard door een Koninklijk Besluit.
pagina 17 van 179
1.3.2.2.1 Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur Wanneer de partijen verscheidene opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd hebben gesloten zonder dat er een onderbreking is, toe te schrijven aan de werknemer, worden zij verondersteld een overeenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan (art. 10 AOW). Dit is niet zo wanneer de werkgever het bewijs levert dat deze overeenkomsten gerechtvaardigd waren wegens de aard van het werk of wegens een andere wettige reden (vb. de economisch ongunstige toestand, gebruiken in de sector (vb. toneelsector)).
Bovendien bestaan er, ter bevordering van de werkgelegenheid, tevens twee mogelijkheden om opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd af te sluiten (art. 10 bis AOW):
- de werkgever en de werknemer kunnen overeenkomen maximum vier opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd af te sluiten, voor zover de duur van elk van deze overeenkomsten niet minder dan drie maanden bedraagt en de totale duur van deze overeenkomsten twee jaar niet overschrijdt.
- mits voorafgaande toestemming van de Sociale Inspectie kunnen opeenvolgende overeenkomsten voor een bepaalde tijd worden gesloten met telkens een minimale duur van zes maanden, op voorwaarde dat de totale duur van deze overeenkomsten drie jaar niet overschrijdt.
1.3.2.2.2 Overschrijden van de termijn bepaald in de arbeidsovereenkomst
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt automatisch bij het bereiken van de overeengekomen termijn. Geen enkele verwittiging, aanzegging of opzegging is juridisch vereist. Indien de partijen na het verstrijken van de termijn stilzwijgend doorgaan met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, dan ontstaat een nieuwe arbeidsovereenkomst, met name een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (art. 11 AOW).
1.3.2.3 De arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk
In deze overeenkomst is niet de tijdsaanduiding (bijv. werken voor 10 maanden), maar wel het uit te voeren werk nauwkeurig omschreven (art; 9 AOW)
De arbeidsovereenkomst zal automatisch eindigen wanneer het werk af is. Zo kunnen partijen zich een idee vormen over de duurtijd van de overeenkomst wanneer deze een aanvang neemt.
De werknemer moet op het tijdstip van de indiensttreding door de nauwkeurige omschrijving van het overeengekomen werk in staat zijn met betrekkelijke zekerheid de omvang en de tijdsduur ervan te schatten.
pagina 18 van 179
Zoals bij de overeenkomst voor een bepaalde tijd moet de overeenkomst voor een duidelijk omschreven werk schriftelijk worden opgesteld voor iedere werknemer afzonderlijk, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt.
Deze overeenkomst eindigt automatisch zonder dat een ingreep van een van beide partijen vereist is, namelijk door de voltooiing van het overeengekomen werk.
Voor de arbeidsovereenkomst voor een duidelijk omschreven werk zijn dezelfde geldigheidsvoorwaarden vereist als voor de overeenkomst voor bepaalde tijd.
De bepalingen inzake opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd zijn ook van toepassing op de overeenkomsten voor een duidelijk omschreven werk (art. 10 AOW).
1.3.2.4 De vervangingsovereenkomst
Een vervangingsovereenkomst kan worden gesloten voor de vervanging van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst is geschorst om een andere reden dan gebrek aan werk wegens economische oorzaken, slecht weer, staking of lock-out. Dan kan een vervanger in dienst worden genomen onder voorwaarden die afwijken van de Arbeidsovereenkomstenwet wat betreft de bepalingen inzake de duur van de overeenkomst en de opzeggingstermijnen (art. 11 ter AOW)
Een vervangingsovereenkomst moet schriftelijk voor elke werknemer afzonderlijk worden vastgesteld, uiterlijk op het tijdstip waarop deze in dienst treedt. De reden van de vervanging, de identiteit van de vervangen werknemer(s) en de voorwaarden voor indienstneming moeten in de overeenkomst worden vermeld.
De vervangingsovereenkomst is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Nochtans kunnen de partijen rechtsgeldig overeenkomen dat de overeenkomst met een verkorte opzeggingstermijn, of zelfs zonder opzeggingstermijn een einde neemt op het tijdstip waarop de vervangen werknemer zijn functie herneemt (of op het tijdstip waarop de overeenkomst van deze vervangen persoon een einde neemt).
De duur van de vervangingsovereenkomst mag niet langer zijn dan twee jaar. Deze maximumduur is ook van toepassing op opeenvolgende vervangingsovereenkomsten. Ook indien er een onderbreking tussen de verschillende arbeidsovereenkomsten ligt, blijft die maximumduur van twee
pagina 19 van 179
jaar gehandhaafd, tenzij de onderbreking toe te schrijven is aan de werknemer.
Uitzonderlijk kan de vervangingsovereenkomst langer dan twee jaar duren, indien zij werd gesloten ter vervanging van een werknemer die zijn beroepsloopbaan onderbreekt.
Het niet respecteren van de bepalingen inzake de schriftelijke vormvereiste of de maximumduur heeft tot gevolg dat de regels van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur gelden.
De vervanging van een werknemer kan natuurlijk ook gebeuren door het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar dit is dan geen vervangingsovereenkomst.
1.3.2.5 De arbeidsovereenkomst voor uitvoering van tijdelijke arbeid en uitzendarbeid
De arbeidsovereenkomst voor tijdelijke arbeid of de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid kan enkel in drie gevallen worden gesloten: - voorzien in de vervanging van een vaste werknemer - beantwoorden aan de vereisten van een buitengewone vermeerdering van werk - zorgen voor de uitvoering van een uitzonderlijk werk
De arbeidsovereenkomst voor tijdelijke arbeid wordt gesloten tussen de werkgever zelf en de werknemer.
Uitzendarbeid is een bijzondere vorm van tijdelijke arbeid die door een werknemer (de uitzendkracht), wordt uitgevoerd voor rekening van een werkgever (het uitzendbureau), bij een derde (de gebruiker).
De arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid wordt gesloten door een uitzendbureau en een werknemer. Deze overeenkomsten moeten gesloten worden hetzij voor een bepaalde tijd, hetzij voor een duidelijk omschreven werk, hetzij ter vervanging van een vaste werknemer, en moeten schriftelijk worden vastgesteld. Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten mogen in dit kader gesloten worden.
pagina 20 van 179
1.3.3 Soorten arbeidsovereenkomsten naar de omvang van de prestaties
1.3.3.1
Voltijdse arbeidsovereenkomst
Behoudens tegenstrijdig beding wordt de arbeidsovereenkomst voltijds gesloten, met name voor de maximale arbeidsduur die in de onderneming geldt (zoals vooropgesteld door de arbeidswetgeving of door de bevoegde paritaire comités).
1.3.3.2
Arbeidsovereenkomsten voor deeltijdse arbeid
Deeltijdse arbeid is arbeid die vrijwillig en regelmatig gedurende een kortere duur dan de normale arbeidsduur in de onderneming wordt verricht.
Vormvereisten
De arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgelegd, uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer de uitvoering van de overeenkomst voor de deeltijdse arbeid aanvangt. In dit geschrift moeten de arbeidsregeling (de duur en de werkdagen) en het uurrooster (de werkperiodes per dag) vermeld worden. Is er geen geschrift of bevat het geschrift niet de voorgeschreven vermeldingen, dan heeft de werknemer een arbeidsovereenkomst voor voltijdse arbeid.
1.4 De indienstneming
1.4.1 Geldigheidsvereisten voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst
Een arbeidsovereenkomst moet voldoen aan de geldigheidsvoorwaarden die vereist worden voor elke andere soort overeenkomst.
Deze zijn: - de bekwaamheid van partijen om te contracteren - de volwaardige toestemming van de partij die zich verbindt - de aanwezigheid van een bepaald voorwerp en een geoorloofde oorzaak.
1.4.1.1 Bekwaamheid
1.4.1.1.1 Minderjarigen
Een minderjarige persoon (dwz een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft) kan een arbeidsovereenkomst sluiten en beëindigen, mits de uitdrukkelijke of stilzwijgende machtiging van zijn vader, moeder of voogd (art. 43 AOW)
Bij ontstentenis van die machtiging kan de jeugdrechtbank die verlenen op verzoek van het openbaar ministerie of van een familielid. Voor de geschillen betreffende de arbeidsovereenkomst dient de minderjarige wel vertegenwoordigd te worden door vader, moeder of voogd.
De werkgever kan trouwens ook geldig het loon uitbetalen aan de minderjarige, tenzij in geval van verzet van vader, moeder of voogd (art.44 AOW). In dat geval kan de jeugdrechtbank op verzoek van een familielid of van het openbaar ministerie de minderjarige machtigen zijn loon zelf te ontvangen.
Door de verlening van de leerplicht tot 18 jaar is de vrijheid van een minderjarige om een arbeidsovereenkomst te sluiten echter in sterke mate beperkt.
De leerplicht is voltijds totdat de leeftijd van 15 jaar is bereikt en omvat ten hoogste 7 jaren lager onderwijs en ten minste de eerste twee leerjaren van het secundair onderwijs met leerplan (het is niet nodig dat men slaagt). In geen geval duurt de voltijdse leerplicht voort na 16 jaar.
Vanaf dat moment kan een jongere deeltijds onderwijs volgen en dit combineren met een arbeidsovereenkomst, op voorwaarde dat de duur van de arbeidsprestaties en de duur van het onderwijs samen de wettelijk toegelaten arbeidsduur niet overschrijden.
De leerplicht van een jongere eindigt op het einde van het schooljaar in het jaar waarin hij 18 jaar wordt Hij kan dus vanaf deze leeftijd voltijds gaan werken.
Merk op dat het in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten wel mogelijk is dat een jongere vanaf de leeftijd van 15 jaar tijdens de schoolvakanties voltijdse arbeidsprestaties verricht, indien hij onderwijs met volledig leerplan volgt.
1.4.1.1.2 Gehuwden
Iedere echtgenoot heeft het recht zonder de instemming van de andere echtgenoot een arbeidsovereenkomst te sluiten en te beëindingen en zijn inkomsten zelf te ontvangen en te beheren.
Een bijzondere procedure is wel mogelijk indien het gekozen beroep ernstig nadeel berokkent aan de belangen van de andere echtgenoot of van de minderjarige kinderen; in dat geval kannamelijk bij de Rechtbank van Eerste Aanleg de stopzetting van het beroep gevorderd worden.
1.4.1.2 Toestemming
De toestemming van beide partijen kan enkel geldig gegeven worden, indien deze toestemming geen gebreken vertoont, maw indien ze niet aangetast is door geweld (fysisch of psychisch), dwaling (over bijvoorbeeld de hoedanigheid van de mede-contractant) of bedrog (dat zich kan voordoen onder de vorm van een bedrieglijk verzwijgen of leugens).
De gegeven toestemming zal nietig zijn indien kan aangetoond worden dat de aangegane arbeidsovereenkomst nooit zou gesloten geweest zijn bij afwezigheid van dat gebrek.
De wilsovereenstemming van partijen om geldig een arbeidsovereenkomst te sluiten mag niet gebrekkig zijn.
a) er kan gesproken worden van geweld, als de arbeidsovereenkomst wordt gesloten uit vrees voor een aanzienlijk en ongerechtvaardigd leed. Het geweld kan op fysieke of op psychische wijze worden uitgeoefend.
b) dwaling kan worden ingeroepen, indien deze belangrijk is en een essentieel element van de arbeidsovereenkomst betreft (bijv. over de persoon of de hoedanigheid van een der contractanten).
c) de toestemming is ongeldig wanneer zij door bedrog is verkregen. Dit bedrog maakt de arbeidsovereenkomst nietig, indien de
pagina 23 van 179
kunstgrepen van één van de partijen van die aard zijn dat de andere het contract zeker niet gesloten zou hebben (hoofdbedrog).
Bedrog komt vooral voor in de loop van de aanwervingsprocedure. Bijv. het verzwijgen van vroegere tewerkstelling Bijv. het verzwijgen van leemtes in het curriculum Bijv. het verzwijgen van vorig ontslag, strafrechtelijke veroordelingen…
Het is wel zo dat leugenachtige antwoorden op ongeoorloofde vragen (bijv. omtrent het lidmaatschap van een vakbond) geen nietigheid van de overeenkomst tot gevolg zullen hebben.
1.4.1.3 Zeker en geoorloofd voorwerp
Het voorwerp van een arbeidsovereenkomst is voor de werknemer de arbeidsprestatie waartoe hij zich verbindt en voor de werkgever het loon dat hij moet betalen en de tewerkstelling.
Dit voorwerp moet “zeker” en bepaald zijn. Het moet tevens mogelijk en geoorloofd zijn, dwz niet strijdig met de openbare orde en de goede zeden of tegen de gebiedende bepalingen van de wetten of reglementen.
Bijvoorbeeld zijn nietig: - overeenkomst tot prostitutie of pooierij - overeenkomst tot smokkel - overeenkomst tot sluikhandel. - overeenkomst tot dwergwerpen
Quid met overeenkomst tot zwartwerk?
1.4.1.4 Gevolgen van het ontbreken van een geldigheidsvereiste
Wanneer aan één van de geldigheidsvereisten niet werd voldaan, dan is de overeenkomst nietig.
Deze nietigheid kan relatief of absoluut zijn. De nietigheid zal absoluut zijn wanneer de arbeidsovereenkomst gesloten is voor arbeid die bij wet verboden is en arbeid die verricht wordt in overtreding van een rechtsregel die de openbare orde of de goede zeden wil beschermen. Zulke nietigheid kan zowel door de werkgever als door de werknemer ingeroepen worden; bovendien moet zij ambshalve door de rechter opgeworpen worden.
pagina 24 van 179
Wanneer de rechtsregel slechts privé-belangen wil beschermen, is de nietigheid relatief, dwz dat zij slechts ingeroepen kan worden door de persoon die beschermd wordt door de overtreden rechtsregel.
1.4.2 Vormvereisten
Voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst is in beginsel niet vereist dat zij schriftelijk wordt aangegaan. Zij kan dus ook mondeling gesloten worden.
In de praktijk wordt evenwel vaak een schriftelijke arbeidsovereenkomst opgesteld en dit is trouwens raadzaam om bewijsmoeilijkheden te vermijden.
Er zijn tevens een aantal arbeidsovereenkomsten en bedingen waarvoor een geschrift noodzakelijk is.
1.4.2.1
Arbeidsovereenkomsten waarvoor een geschrift vereist is
Er zijn tevens een aantal arbeidsovereenkomsten en bedingen waarvoor een geschrift noodzakelijk is:
- arbeidsovereenkomst voor studenten - arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk - vervangingsovereenkomst - arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid - arbeidsovereenkomst voor tijdelijke arbeid en uitzendarbeid - overeenkomst voor tewerkstelling van huisarbeiders. - concurrentiebeding
1.4.2.2 Bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst
Bij ontstentenis van een geschrift kunnen alle rechten en plichten die de werkgever heeft ten opzichte van de werknemer en omgekeerd door getuigen en vermoedens bewezen worden.
Voor arbeidsovereenkomsten en bedingen waarvoor een geschrift vereist is, is dit uiteraard niet mogelijk, aangezien deze overeenkomsten en bedingen niet kunnen bestaan zonder geschrift. Arbeidsovereenkomsten die niet geschreven moeten zijn, maar waarvoor wel een geschrift bestaat, zijn door dat geschrift bewezen en de inhoud ervan kan niet weerlegd worden door een getuigenbewijs.
Vives pagina 25 van 179
1.4.2.3
Taalvoorschriften
In België is het taalgebruik in de sociale betrekkingen gereglementeerd. De sociale betrekkingen omvatten zowel de mondelinge als de schriftelijke, individuele en collectieve contacten tussen de werkgevers en de werknemers, die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de tewerkstelling.
Nederlands taalgebied
Voor de sociale betrekkingen tussen de werkgever en de werknemers, alsmede voor de wettelijk voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen, moet het Nederlands gebruikt worden, wanneer de werkgever een exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied heeft (Decreet Vlaamse Raad van 19 juli 1973).
1.4.3 Principes met betrekking tot de werving en selectie van werknemers
1.4.3.1
Informatie ivm de aangeboden betrekking
De werkgever moet voldoende informatie aan de sollicitant verstrekken ivm de aangeboden betrekking. Deze informatie moet onder meer betrekking hebben op de aard van de functie alsook de gestelde eisen (o.a. het opleidingsniveau) en de plaats waar de functie zal uitgevoerd worden (behalve indien deze niet kan worden vastgesteld of indien de uitoefening van de functie niet aan een bepaalde plaats gebonden is).
1.4.3.2
Het opvragen van diploma’s, attesten en andere officiële documenten
De overlegging van gezegelde en eensluidend verklaarde afschriften van diploma’s, attesten en andere stukken mag slechts gevraagd worden na afloop van de sollicitatieprocedure. De werknemer moet deze stukken slechts overhandigen wanneer hij de zekerheid heeft dat hij aangeworven zal worden.
Het is wel toegestaan om gewone afschriften op te vragen in de loop van de selectieprocedure. Tevens moet de werkgever de stukken die tijdens de sollicitatieprocedure werden opgestuurd terug aan de sollicitant bezorgen.
1.4.3.3 Examens, testen en onderzoeken
De bedoeling van een test bij de aanwerving is de bekwaamheid van de toekomstige werknemer te onderzoeken. Het uitvoeren van de test doet nog geen arbeidsovereenkomst ontstaan. De test moet dus niet worden vergoed.
pagina 26 van 179
1.4.3.4
Zij mag ook niet langer duren dan nodig is om de bekwaamheid van de sollicitant te testen.
Eventuele kosten die werden gemaakt voor testen en onderzoeken die door deskundigen worden gevoerd, o.a. psychologische testen en geneeskundige onderzoeken, zijn voor rekening van de werkgever, indien hij daartoe de opdracht heeft gegeven.
Op verzoek van de sollicitant moet de werkgever een attest overhandigen waarop de datum en het uur van het sollicitatiebezoek vermeld staan. Eventueel moet er ook op vermeld worden waarom de sollicitant niet werd aangeworven.
De werkgever moet de selectie zo inrichten, dat de verplaatsingen van de sollicitant zoveel mogelijk beperkt worden. De verplaatsingsonkosten vallen immers ten laste van de sollicitant.
Gelijke behandeling
Er mag geen onderscheid gemaakt worden tussen sollicitanten op grond van persoonlijke elementen, wanneer deze geen verband houden met de functie of met de aard van de onderneming. Zo mag de werkgever geen rekening houden met de leeftijd, het geslacht, de burgerlijke stand, ziekteverleden, nationaliteit, politieke of levensbeschouwelijke overtuiging en lidmaatschap van een organisatie of vereniging.
Het principe van de gelijke behandeling kent vele rechtsgronden, waaronder de Grondwet en de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007.
1.4.3.5 Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Vragen over het privé-leven mogen maar gesteld worden in de mate dat zij relevant zijn voor de aard en de uitoefeningvoorwaarde van de functie.
Zo bijvoorbeeld zal een vraag over een eventuele zwangerschap van een sollicitante als ongeoorloofd worden beschouwd, tenzij voor een functie die reglementair wordt beschouwd als gevaarlijk voor de gezondheid van vrouw of kind (o.a. arbeid waar de werkneemster bloot staat aan de schadelijke werking van bepaalde schadelijke stoffen, hoge temperaturen of mechanische trillingen).
1.5 De proefperiode
Bij de start van een arbeidsrelatie is de werknemer onzeker omtrent zijn taken en de arbeidsvoorwaarden, terwijl de werkgever de bekwaamheid en het gedrag van zijn toekomstige werknemer nog niet geheel kan schatten.
pagina 27 van 179
1.5.1
In het verleden was het gebruikelijk om een zogenaamde proefperiode in te lassen in de arbeidsovereenkomst, zodat beide partijen konden toetsen of hun arbeidsrelatie wel overeenstemt met hun verwachtingen en hun behoeften. In die periode kon de overeenkomst nog worden beëindigd zonder de algemene regels van het ontslagrecht.
Iets anders is het laten afleggen van praktische of psychologische proeven door de werknemer. Testen laten toe een idee te hebben over de beroepskwaliteiten van de werknemer. Kenmerkend voor de test is de korte duur en het onbezoldigd karakter ervan. Tijdens de proefperiode daarentegen wordt een reële arbeidsprestatie geleverd en wordt een meer algemene beoordeling van de werknemer nagestreefd.
Proefbeding nietig
Het zogenaamde eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden zorgt ervoor dat het vanaf 2014 niet langer mogelijk is om een proefbeding in contracten in te lassen. De wetgever oordeelde dat door de korte opzeggingstermijnen in het eerste jaar van tewerkstelling proefperiodes overbodig zijn. Proefbedingen in nieuwe arbeidsovereenkomsten zijn automatisch nietig.
1.5.2
Automatische proefbedingen
Voor twee soorten van arbeidsovereenkomsten, die beide gekenmerkt worden door de korte duur ervan, wordt een uitzondering voorzien. Het betreft de arbeidsovereenkomst voor de tewerkstelling van studenten en de arbeidsovereenkomst voor de uitvoering van tijdelijke arbeid.
In dergelijke arbeidsovereenkomsten worden de eerste drie arbeidsdagen automatisch als proeftijd beschouwd (cf. art. 127 AOW). Tot bij het verstrijken van die tijdsduur mag ieder van de partijen de overeenkomst beëindigen, zonder opzegging en zonder vergoeding. Ingeval een uitzendkracht, via opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid, in dezelfde functie, op dezelfde arbeidspost en bij dezelfde gebruiker wordt tewerkgesteld zijn opeenvolgende proeftermijnen echter verboden.
pagina 28 van 179
1.6
Verplichtingen van de werkgever en de werknemer
De belangrijkste verplichtingen opgelegd aan de werkgever en de werknemer inzake arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen hetzij in de arbeidsovereenkomstenwet, hetzij in specifieke reglementeringen (arbeidsduur, vakantie, feestdagen…), hetzij in collectieve arbeidsovereenkomsten.
1.6.1 Verplichtingen en aansprakelijkheid van de werknemer
1.6.1.1 Verplichtingen van de werknemer
De werknemer is verplicht (art. 17 AOW): - zijn werk zorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig te verrichten op de tijd, plaats en wijze zoals is overeengekomen.
- te handelen volgens de bevelen en de instructies die hem worden gegeven door de werkgever, zijn lasthebbers of zijn aangestelden, met het oog op de uitvoering van de overeenkomst; - zowel gedurende de overeenkomst als na het beëindigen daarvan, zicht te onthouden: a) een bedrijfsgeheim in de zin van artikel I.17/1,1°, van het Wetboek van economisch recht, waarvan hij in de uitoefening van zijn arbeid kennis kan krijgen, op onrechtmatige wijze te verkrijgen, te gebruiken of openbaar te maken, alsook geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken; b) daden van oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mede te werken; - te waken over zijn eigen veiligheid, alsook over die van zijn medearbeiders, van de werkgever en van derden. - het hem toevertrouwde arbeidsgereedschap en de ongebruikte grondstof in goede staat aan de werkgever teruggeven.
1.6.1.2 Disciplinaire macht van de werkgever
Indien de werknemer zijn verplichtingen niet naleeft, kan de werkgever eventuele sancties opleggen (verwittigingen, boetes, terechtwijzingen…).
Deze sancties dienen verplicht opgenomen te zijn in het arbeidsreglement; zij moeten bovendien, op straffe van nietigheid, door de werkgever betekend worden aan de betrokken werknemer, ten laatste de eerste werkdag na de vaststelling van het feit dat tot de sanctie aanleiding gaf. Indien de sanctie uit een geldboete bestaat, mag het totaal van de opgelopen geldboete per dag niet meer bedragen dan 1/5de van het loon. Deze boetes kunnen het voorwerp uitmaken van een inhouding op het loon.
pagina 29 van 179
1.6.1.3
Aansprakelijkheid van de werknemer
Indien de werknemer tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade berokkent aan de werkgever of aan derden, is zijn aansprakelijkheid door de wet beperkt. Hoewel hij zijn werk steeds “als een goede huisvader” moet verrichten, gelden specifieke bepalingen.
1.6.1.3.1 Aansprakelijkheid van de werknemer ten opzichte van de werkgever
De werknemer is enkel aansprakelijk voor schade die veroorzaakt werd door bedrog, een zware fout of een lichte fout die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt (art. 18 AOW)
- bedrog of opzettelijke fout: bedrog veronderstelt steeds de wil om een fout te begaan (bijv. diefstal, oplichting, opzettelijke vernieling).
- zware fout: onder zware fout wordt verstaan de fout die zo groot en buitensporig van aard is dat ze onvergeeflijk is in hoofde van diegene die ze begaat (bijv. roken in een lokaal waar ontvlambare materialen zijn opgeslagen ondanks een verbodsteken).
- lichte fout die gewoonlijk voorkomt: de lichte fout is die fout die een normaal aandachtige en voorzichtige persoon niet zou begaan (bijv. onoplettendheid, vergissing). De werknemer is slechts aansprakelijk voor zijn lichte fout indien deze gewoonlijk of herhaaldelijk voorkomt (bijv. ten gevolge van een onoplettendheid worden er herhaaldelijke vergissingen begaan in de kassa.)
Art. 19 van de Arbeidsovereenkomstenwet voorziet bovendien dat de werknemer niet aansprakelijk is voor de sleet toe te schrijven aan het regelmatig gebruik van het materieel (arbeidsgereedschap, een bedrijfsvoertuig dat hem ter beschikking werd gesteld,…) of voor het toevallig verlies ervan.
Wanneer de werknemer aansprakelijk wordt gesteld, moet hij de schade, veroorzaakt aan de werkgever, vergoeden. Het bedrag van de schadevergoeding moet vastgesteld worden in onderling akkoord tussen partijen en enkel na de feiten die de aansprakelijkheid van de werknemer hebben teweeggebracht. Bij ontstentenis van een akkoord zal het bedrag van de schadevergoeding door de rechter worden vastgesteld.
De aldus vastgestelde schadevergoeding kan ingehouden worden op het loon van de werknemer. De inhouding kan niet meer bedragen dan 1/5 van het bij elke uitbetaling verschuldigde loon in speciën. Deze beperking is niet van toepassing wanneer de werknemer bedrog heeft gepleegd.
1.6.1.3.2 Aansprakelijkheid van de werknemer ten opzichte van derden Onder derden wordt verstaan, elke persoon die geen partij is bij de arbeidsovereenkomst, dwz elke andere persoon dan de werkgever. Het kan dus zowel gaan om een andere werknemer van de onderneming, als om een persoon vreemd aan de onderneming. De burgerlijke aansprakelijkheid is eveneens beperkt tot het geval van opzettelijke fout, zware fout en lichte herhaaldelijke fout.
Deze regel heeft enkel de beperking van de aansprakelijkheid van de werknemer zelf op het oog; de werkgever zelf is burgerlijk aansprakelijk voor elke schade die aan een derde wordt berokkend door om het even welke fout van de werknemer.
1.6.2 Verplichtingen van de werkgever en handelingen die gelijkstaan met contractbreuk
1.6.2.1 Verplichtingen van de werkgever
De werkgever verbindt er zich toe (art. 20 AOW):
- de werknemer te laten arbeiden op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen, inzonderheid, zo de omstandigheden dit vereisten, en behoudens strijdige bepaling, door het ter beschikking stellen van de voor de uitvoering van het werk nodige hulp, hulpmiddelen en materialen.
- zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer en dat hem bij een ongeval de eerste hulp kan worden verstrekt. - het loon betalen op de wijze, tijd en plaats zoals is overeengekomen. - de werknemer de nodige tijd geven om zijn geloofsplichten en zijn burgerlijke plichten te vervullen.
1.6.2.2 De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden
De arbeid moet worden uitgevoerd onder de voorwaarden, op de tijd en plaats zoals is overeengekomen. Een wijziging van de arbeidsvoorwaarden is dus slechts mogelijk mits akkoord van beide partijen (art. 25 AOW).
Indien de werkgever eenzijdig één van de essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst wijzigt, wordt deze houding gelijkgesteld met de verbreking van de arbeidsovereenkomst. De werknemer kan in dat geval de verbreking vaststellen en de betaling van een overeenstemmende verbrekingsvergoeding eisen.
Vives pagina 31 van 179
Immuniteit van de werknemerNiet alle wijzigingen worden echter bedoeld. De werkgever, die verantwoordelijk is voor het beheer van een onderneming, kan overgaan tot herstructureringen en reorganisaties dienoodzakelijk worden geacht wegens de economische noodwendigheden, voorzover er geen essentiële bestanddelen van de arbeidsovereenkomst in belangrijke mate gewijzigd worden.
De werkgever mag zich in geen geval het recht voorbehouden om de arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen. Krachtens de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten is elk zulk beding nietig.
Essentiële bestanddelen van de arbeidsovereenkomst
Wat de essentiële bestanddelen van de arbeidsovereenkomst zijn, dient meestal in concreto beoordeeld te worden. De partijen kunnen bij de onderhandeling van de arbeidsovereenkomst aan bepaalde voorwaarden meer belang hechten dan aan anderen.
De rechtspraak weerhoudt als essentiële voorwaarden meestal de volgende: - de functie: wanneer de functie nauwkeurig werd omschreven in de arbeidsovereenkomst, wordt verondersteld dat de partijen hieraan een groot belang hechten, zodat elke eenzijdige wijziging verboden is. Wanneer daarentegen de aanwerving geschiedde voor functies die niet nauwkeurig werden omschreven (bijv. administratieve bediende), mag de werkgever de taken die aan de werknemer werden toevertrouwd wijzigen, voor zover deze verder wordt tewerkgesteld volgens zijn bekwaamheden en bevoegdheden en met behoud van gelijkwaardige verantwoordelijkheden.
- het loon: het loon vormt zeker één van de meest essentiële bestanddelen van de arbeidsovereenkomst en de werkgever mag geen vermindering van dit loon doorvoeren.
- de arbeidsplaats: de wijziging van de arbeidsplaats zal beschouwd worden als een wijziging van een essentiële voorwaarde in de mate dat de werknemers hierdoor een nadeel ondervinden dat niet in verhouding staat met de noodwendigheden van de onderneming (bijv. verplaatsing van de onderneming naar een andere stad die op meerdere tientallen kilometers verwijderd is van de vroegere arbeidsplaats).
Het akkoord van de werkgever of de werknemer met een wijziging kan stilzwijgend gegeven worden en afgeleid worden uit het feit dat er geen verzet wordt aangetekend tengevolge van de eenzijdige wijziging van de overeenkomst.
pagina 32 van 179
1.7 Het concurrentiebeding
Een (niet-)concurrentiebeding is een clausule waarbij de werknermer zich ertoe verbindt, bij zijn vertrekt uit de onderneming, geen concurrentie te verrichten met zijn werkgever, door zelf een soortgelijke onderneming te starten, of door te werken voor een concurrerende werkgever.
1.7.1
Concurrentiebedingen bij arbeiders of bedienden
Concurrentiebedingen zijn verboden voor arbeiders of bedienden van wie het jaarloon lager ligt dan 33 221 euro (bedrag sinds 1 januari 2016).
De arttn. 65 en 86 AOW bepalen verder dat voor arbeiders of bedienden met een jaarloon tussen de 33 221 en 66 441 euro (bedragen sinds 1 januari 2016), een concurrentiebeding enkel mogelijk is in sectoren bij CAO bepaald.
Voor arbeiders of bedienden met een jaarloon hoger dan 66.441 euro zijn niet-concurrentiebedingen in principe mogelijk, behalve indien dit uitgesloten wordt door CAO’s.
Om geldig te zijn, moet een concurrentiebeding bovendien altijd voldoen aan de volgende voorwaarden:
- het moet betrekking hebben op soortgelijke activiteiten - met een geografische beperking vanuit werkelijke concurrentiemogelijkheden + altijd beperkt tot het binnenland
- ten hoogste gedurende 12 maanden - met een compensatoire, forfaitaire vergoeding voor de werknemer (volgens de regels in art. 65 AOW).
1.7.2
Concurrentiebedingen bij handelsvertegenwoordigers
In arbeidsovereenkomsten met handelsvertegenwoordigers gelden afwijkende regels inzake concurrentiebedingen.
1.7.3
Omstandigheden waarin het concurrentiebeding geen uitwerking heeft
Het concurrentiebeding heeft geen uitwerking wanneer aan de arbeidsovereenkomst een einde wordt gesteld: - tijdens de eerste zes maanden van de overeenkomst - door de werkgever zonder dringende reden - door de werknemer om dringende reden.
Vives pagina 33 van 179
Concurrentiebemoeilijkende bedingen
In het contract tussen de PL-club Liverpool en Roberto Firminho werd een ‘opstapclausule’ voorzien die bepaalde dat Firminho zijn contract kon verbreken voor 98 miljoen euro. Echter gold deze clausule niet wanneer de club van bestemming Arsenal zou zijn (die zou dus eventueel nog meer moeten betalen). Je kunt je afvragen of dit soort clausules geen verdoken ‘niet-concurrentiebedingen’ zijn.
Vives pagina 34 van 179
1.8
Het einde van de arbeidsovereenkomst
1.8.1 Algemene wijzen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst
1.8.1.1 Akkoord van de partijen
De werkgever en de werknemer kunnen in toepassing van het algemeen verbintenissenrecht in onderling akkoord vrij en op elk ogenblik een einde maken aan de arbeidsovereenkomst en de voorwaarden van deze beëindiging vastleggen, met of zonder vergoeding. Een geschrift is aangewezen ten bewijze.
1.8.1.2
Ontbindende voorwaarde
De ontbindende voorwaarde is een toekomstige, maar onzeker gebeurtenis, waarvan partijen het tenietgaan van een overeenkomst laten afhangen. Dergelijke voorwaarde kan geldig in de arbeidsovereenkomst bedongen zijn.
Bepaalde gebeurtenissen mogen evenwel niet de beëindiging van de overeenkomst tot gevolg hebben (bijv. huwelijk, moederschap, pensioengerechtigde leeftijd). Ook andere voorwaarden strijdig met de openbare orde of dwingende voorschriften of al te dubbelzinnige voorwaarden kunnen niet worden aanvaard.
Evenmin mag de verwezenlijking van deze voorwaarde uitsluitend afhangen van de wil van één van de partijen (bijv. het slagen in een proef georganiseerd door de werkgever).
Zwakke prestaties?
In een zaak die werd voorgelegd aan de FIFA Dispute Resolution Chambre had een club in haar overeenkomst met een speler laten vastleggen dat zij de overeenkomst kon beëindigen bij ‘negative situations’. Even later deelde de club mee dat het contract beëindigd werd door de slechte prestaties van de speler (speler was niet fit).
Op 29 november 2013 oordeelde de Resolution Chambre dat slechte prestaties niet beschouwd kunnen worden als een ‘just cause’, omdat deze niet op een objectieve schaal gemeten zouden kunnen worden. Bovendien zou zo’n clausule een potestatieve voorwaarde inhouden, dit is een voorwaarde waarbij één van de partijen alleen kan beoordelen of aan de voorwaarde is voldaan. (FIFA DRC 29 november 2013, 11133071)
1.8.1.3 Het overlijden van één van de partijen
Het overlijden van de werknemer maakt een einde aan de overeenkomst (art. 32 AOW).
Vives pagina 35 van 179
Het overlijden van de werkgever daarentegen maakt enkel een einde aan de overeenkomst indien het overlijden het einde tot gevolg heeft van de activiteit waarvoor de werknemer in dienst is genomen of indien de overeenkomst is gesloten met het oog op de persoonlijke medewerking (art. 33 AOW). In dit geval oordeelt de rechter of er een vergoeding moet betaald worden en bepaalt hij het bedrag van deze vergoeding.
1.8.1.4 Overmacht
Overmacht is een onvoorziene gebeurtenis, die een onoverkomelijke hinderpaal vormt om de overeenkomst verder uit te voeren, zonder dat er enige fout werd begaan door de ene of de andere partij. Dat de uitvoering moeilijker, lastiger of duurder alleen wordt is niet genoeg. De uitvoering moet werkelijk onmogelijk geworden zijn buiten de wil van partijen.
1.8.1.5
Gerechtelijke ontbinding
Elke partij kan een belangrijke tekortkoming van de andere partij bij de uitvoering van de overeenkomst voor de rechtbank inroepen en de ontbinding van de overeenkomst vorderen (art. 1184 B.W.).
Een voorbeeld uit de rechtspraak van een belangrijke tekortkoming die een ontbinding verantwoordt was het vaak niet of laattijdig betalen van het loon ondanks herhaalde ingebrekestellingen.
Deze wijze van beëindiging van de overeenkomst wordt weinig gebruikt, gelet op de logheid van de gerechtelijke procedure. Deze procedure geldt ook niet voor beschermde werknemers. Bovendien voorziet de arbeidsovereenkomstenwet in de gepaste methodes.
1.8.1.6
Afloop van de termijn of voltooiing van het overeengekomen werk
In een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk heeft het einde van de overeengekomen termijn of de voltooiing van het werk waarvoor de overeenkomst gesloten was, de beëindiging van deze overeenkomst tot gevolg zonder dat enige formaliteit vereist is.
Vives pagina 36 van 179
1.8.2 Eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door één van de partijen
Elke partij kan de overeenkomst op elk moment beëindigen, mits naleving van de voorgeschreven modaliteiten.
1.8.2.1 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
1.8.2.1.1
De opzegging
De opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de werknemer of de werkgever aangeeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
opzegtermijn opzegvergoeding
Na de opzegging start doorgaans een opzegtermijn. Tijdens deze termijn wordt de arbeidsovereenkomst nog voortgezet tot het einde van deze termijn, waarna de overeenkomst definitief wordt stopgezet. Indien de opzegtermijn niet gerespecteerd wordt, dient een opzegvergoeding betaald te worden, dit is een vergoeding die overeenkomt met hetgeen verschuldigd zou zijn aan loon tijdens de correcte opzegtermijn.
De opzegtermijnen verschillen naargelang het de werkgever of de werknemer is die de opzegging geeft. Werkgevers die de arbeidsovereenkomst opzeggen zijn tot langere opzegtermijnen gehouden dan werknemers die de overeenkomst opzeggen.
De opzeggingstermijnen zijn hetzelfde voor arbeiders en bedienden vanaf 1 januari 2014. Voor arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur, gesloten vanaf 1 januari 2014, gelden bijvoorbeeld de volgende opzeggingstermijnen (art. 37/2 AOW):
Vives pagina 37 van 179
Anciënniteit
Opzegging door werkgever (in weken)
Opzegging door werknemer (weken)
0 tot (minder dan) drie maanden 1 1
drie tot vier maanden 3 2 vier tot vijf maanden 4 2 vijf maanden tot 6 maanden 5 2 6 maanden tot 9 maanden 6 3 2 jaar tot (minder dan) 3 jaar 12 6 3 jaar tot 4 jaar 13 6 4 jaar tot 5 jaar 15 7 5 jaar tot 6 jaar 18 9 6 jaar tot 7 jaar 21 10 7 jaar tot 8 jaar 24 12 8 jaar tot 9 jaar 27 13 9 jaar tot 10 jaar 30 13 10 jaar tot 11 jaar 33 13 11 jaar tot 12 jaar 36 13 12 jaar tot 13 jaar 39 13 13 jaar tot 14 jaar 42 13 14 jaar tot 15 jaar 45 13 15 jaar tot 16 jaar 48 13 16 jaar tot 17 jaar 51 13 17 jaar tot 18 jaar 54 13 18 jaar tot 19 jaar 57 13 19 jaar tot 20 jaar 60 13 20 jaar tot 21 jaar 62 13 21 jaar tot 22 jaar 63 13 22 jaar tot 23 jaar 64 13 23 jaar tot 24 jaar 65 13 24 jaar tot 25 jaar 66 13
Vanaf eenentwintig jaar wordt de opzeggingstermijn door de werkgever verder opgebouwd met één week per begonnen jaar anciënniteit.
1.8.2.1.2
De tegenopzegging
In geval van opzegging door de werkgever, kan de werknemer op zijn beurt de overeenkomst opzeggen met een verkorte opzegging wanneer hij een andere dienstbetrekking gevonden heeft. Het gaat hier om een "tegenopzegging".
Deze regel kan samengevat worden door volgende tabel (art. 37/2 §3 AOW):
Anciënniteit
Van 0 tot minder dan drie maanden 1
Van drie maanden tot minder dan zes maanden 2
Van zes maanden tot minder dan twaalf maanden3
Vanaf een jaar 4
Tegenopzegging (in weken)
1.8.2.1.3 Verplichte vermeldingen bij opzegging
De ene partij moet de andere in kennis stellen dat hij heeft besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van een bepaalde datum. De kennisgeving van de opzegging moet schriftelijk gebeuren en de begindatum en de duur van de opzeggingstermijn vermelden (art. 37 AOW). Indien de opzegging deze vermeldingen niet bevat, is er een verbreking en geen opzeg en in dat geval is een vergoeding verschuldigd.
1.8.2.1.4 Wijzen van kennisgeving van de opzegging
Indien de opzegging gegeven wordt door de werknemer moet de kennisgeving geschieden op straffe van relatieve nietigheid (art. 37§1 AOW):
- door overhandiging van een geschrift aan de werkgever, of - bij aangetekende brief (in dat geval heeft de kennisgeving pas uitwerking de derde werkdag (alle dagen van de week, buiten de zondag en feestdagen) na de datum van verzending (bijv. een brief verzonden op maandag 13 januari wordt geacht betekend te zijn op donderdag 16 januari), of - bij deurwaardersexploot
Indien de opzegging door de werkgever gegeven wordt, moet de kennisgeving op straffe van absolute nietigheid geschieden (art 37 § 1 AOW):
- bij aangetekende brief of - bij gerechtsdeurwaardersexploot.
pagina 39 van 179
De kennisgeving van de opzegging uitgaande van de werkgever, die niet geschiedde op één van voornoemde wijzen is absoluut nietig, dwz dat elke belanghebbende de nietigheid kan opwerpen. De werknemer kan de nietigheid niet dekken en de rechter moet de nietigheid ambtshalve inroepen. Daarentegen is de kennisgeving van de opzegging uitgaande van de werknemer die niet geschiedde op één van de voornoemde wijzen relatief nietig. In dat geval kan deze nietigheid alleen door de werkgever worden ingeroepen. Wordt de nietigheid door de werkgever gedekt, dan kan de opzegging worden beschouwd als een geldig gegeven.
1.8.2.1.5 Opzeggingstermijn bij het pensioen
De opzeggingstermijn die de werkgever in acht moet nemen voor een bediende die stopt met werken wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maximaal 26 weken wanneer het van de werkgever uitgaat (Art. 37/6 AOW).
In de praktijk wordt in dit geval vaak overgegaan tot een beëindiging in onderling akkoord.
1.8.2.1.6
De opzeggingsvergoeding
De werknemer of werkgever die de overeenkomst zonder dringende reden verbreekt, zonder of met een ontoereikende opzeggingstermijn, is aan de andere partij een vergoeding verschuldigd. Dit is de opzeggingsvergoeding.
Deze is gelijk aan het loon dat overeenstemt met de duur van de opzeggingstermijn, die normaal in acht genomen moest worden (of die gelijk is aan het verschil tussen de betekende opzegging, en de verschuldigde opzegging in geval van ontoereikende opzegging).
Het loon is hetgeen verschuldigd is op het ogenblik dat de overeenkomst werkelijk beëindigd wordt. Het omvat onder meer de jaarlijkse gemiddelde toeslag voor regelmatig gepresteerde overuren, evenals de premies die betaald werden in de loop van de 12 maanden voorafgaand aan de verbreking (o.a. de eindejaarspremie en het dubbel vakantiegeld). Men houdt eveneens rekening met alle voordelen verworven krachtens de overeenkomst (vb. privé-gebruik van een bedrijfsvoertuig, werkgeversaandeel in maaltijdcheques…).
pagina 40 van 179
1.8.2.1.7
Ontslagmotivering en kennelijk onredelijk ontslag
CAO 109 is van toepassing op werknemers in de privé-sector met een anciënniteit van minstens 6 maanden.
De werkgever dient bij een ontslag de redenen van het ontslag niet spontaan mee te delen, doch voormelde werknemers hebben het recht om een ontslagmotivering aan te vragen. Indien de werkgever niet antwoordt op deze vraag is deze een forfaitaire vergoeding van 2 weken loon verschuldigd.
Voor de werknemers met een contract van onbepaalde duur kan bovendien onderzocht worden of er geen sprake is van een ‘kennelijk onredelijk ontslag’. Dat is een ontslag om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer en die niet berusten op een noodzakelijkheid vanuit ondernemingsperspectief (bijv. economische noodzaak). De rechter veroordeelt de werkgever dan tot een vergoeding van 3 tot 17 weken loon, afhankelijk van de gradatie van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag.
1.8.2.2 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur kunnen in principe niet worden opgezegd. Bedoeling is dat zij gewoon aflopen op hun afgesproken einddatum. Wil men toch vóór die datum een einde maken aan de overeenkomst, moet men haar verbreken. De regel is dat men een vergoeding betaalt gelijk aan het loon van het nog te lopen gedeelte van de overeenkomst. Hier staat wel een maximum op, namelijk deze vergoeding mag niet meer bedragen dan het dubbele van wat men zou moeten betalen bij een overeenkomst van onbepaalde duur (art. 40 § 1 AOW).
Er is echter een mogelijkheid om overeenkomsten van bepaalde duur op te zeggen (met de normale opzeggingstermijnen) tijdens de eerste helft van de duur van het contract, met een maximum van 6 maanden. Zo bestaat de opzegmogelijkheid voor bv. een contract van 6 maanden tijdens de eerste 3 maand, voor een contract van bv. 3 jaar bestaat de opzegmogelijkheid enkel tijdens de eerste 6 maand. (art. 40 § 2 AOW).
De opzeggingstermijnen die moeten gehanteerd worden, zijn de gewone termijnen van bij de contracten van onbepaalde duur.
Bij opeenvolgende overeenkomsten van bepaalde duur bestaat de opzegmogelijkheid wel enkel voor het eerste contract.
pagina 41 van 179
1.8.3 De beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden
Wanneer een van de partijen de arbeidsovereenkomst beëindigt omwille van een dringende reden hoeft deze geen opzeggingstermijn na te leven en geen verbrekingsvergoeding te betalen (art. 35 AOW).
Gelet op de zware gevolgen van deze beëindigingswijze, is deze aan strikte voorwaarden onderworpen.
Wie de regels terzake niet naleeft, moet de normale verbrekingsvergoeding betalen aan de werknemer.
Als ‘dringende reden’ geldt enkel de ernstige tekortkoming die elke samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt (art. 35, lid 2 AOW).
De wet geeft geen verdere verduidelijking over wat al dan niet als een dringende reden in aanmerking komt. Het is bijgevolg een feitenkwestie waarover de rechter zal moeten oordelen wanneer het tot een betwisting komt. Bij deze beoordeling zal de rechter niet alleen rekening houden met de feiten zelf waarvoor de werknemer ontslagen wordt, maar ook met alle omstandigheden eigen aan de tewerkstelling, zoals ondermeer de functie van de werknemer, zijn anciënniteit, de herhaling van de feiten terwijl de werknemer hiervoor in het verleden reeds verwittigd werd, de vermelding van bepaalde feiten als dringende reden in het arbeidsreglement…
Ondermeer volgende feiten kunnen, afhankelijk van de concrete situatie, een ontslag om dringende reden rechtvaardigen : - herhaalde ongewettigde afwezigheden; - zich opzettelijk of herhaaldelijk onttrekken aan een medische controle i.g.v. arbeidsongeschiktheid; - belediging, laster en oneerbaar gedrag; - diefstal; - het uitoefenen van een concurrerende activiteit tijdens de arbeidsovereenkomst; - herhaaldelijke dronkenschap of druggebruik waarvoor de werknemer in het verleden reeds verwittigd werd
Belangrijk is dat de werkgever de feiten die de dringende reden uitmaken, moet kunnen bewijzen. Het is dan ook ten zeerste aangewezen om een dossier op te bouwen met bewijsstukken en verwittigingsbrieven alvorens tot het ontslag om dringende reden over te gaan.
De werkgever moet de werknemer ontslagen binnen de 3 werkdagen nadat hij kennis heeft genomen van de feiten die het ontslag rechtvaardigen.
pagina 42 van 179
Alhoewel er voor het ontslag zelf geen vormvoorwaarden gelden, is het aangewezen om het ontslag schriftelijk te bevestigen.
De werkgever is bovendien verplicht om de feiten die de dringende reden uitmaken, schriftelijk mee te delen aan de werknemer, binnen de 3 werkdagen nadat het ontslag is gebeurd. In deze brief moeten de feiten nauwkeurig en precies omschreven worden. Deze kennisgeving gebeurt met een aangetekende brief, een gerechtsdeurwaardersexploot of door de afgifte van een geschrift aan de werknemer waarbij de werknemer tekent voor ontvangst.
1.9 Verbod van voorafgaande toestemming tot arbitrage
De werknemers en hun werkgevers mogen zich niet vooraf verbinden geschillen die uit de overeenkomst kunnen ontstaan, aan scheidsrechters voor te leggen (art. 13 AOW).
Voor bepaalde bedienden met een jaarloon boven de 66.441 euro die bovendien belast zijn met het dagelijks beheer van de onderneming of van een grote bedrijfseenheid, is een scheidsrechterlijk beding wel toelaatbaar (art. 69 AOW).
Vives pagina 43 van 179
2
Collectieve arbeidsovereenkomsten
2.1 Collectieve arbeidsovereenkomsten
Een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) is een akkoord dat gesloten wordt tussen enerzijds één of meer representatieve werknemersorganisaties en anderzijds één of meer representatieve werkgeversorganisaties of één of meer werkgevers. Daarin worden individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in de ondernemingen of in een bedrijfstak vastgesteld en de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen geregeld (Art. 5 CAO-wet)1 .
Er bestaan verschillende soorten CAO’s, met name ondernemings-CAO’s, sectorale CAO’s en intersectorale CAO’s.
2.2 Inhoud van een Collectieve Arbeidsovereenkomst
2.2.1
Normatieve bepalingen
De normatieve bepalingen van de overeenkomst hebben tot doel de individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers vast te leggen. Het bijzondere aan deze normatieve bepalingen is het bindend karakter voor derden die niet betrokken zijn bij de CAO. Naargelang ze de individuele of de collectieve betrekkingen bepalen, onderscheidt men individuele en collectieve normatieve bepalingen.
2.2.1.1
Individuele normatieve bepalingen
Individuele normatieve bepalingen behandelen de individuele arbeidsrelatie tussen de werkgever en werknemer, die men gewoonlijk de loon- en arbeidsvoorwaarden noemt.
Meer bepaald gaat het hierbij om onder meer enerzijds de arbeidsduur, de arbeidsplaats en de arbeidsorganisatie en anderzijds om functieclassificatie, loonschalen, opleiding en loonindexering. Het stelsel van automatische conversie tussen de CAO en de individuele arbeidsovereenkomst zorgt ervoor dat: 1 Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.
2.2.1.2
- de individuele arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk wordt gewijzigd door de individuele normatieve bepalingen van de CAO (cf. art. 19 CAO-wet);
- de bepalingen van de individuele arbeidsovereenkomst die strijdig zijn met deze van de CAO nietig zijn en worden vervangen door de individuele normatieve bepalingen van de CAO (art. 11 CAO-wet);
- de individuele arbeidsovereenkomst die door een CAO stilzwijgend werd gewijzigd onveranderd blijft, zelfs wanneer de CAO ophoudt uitwerking te hebben, tenzij anders bepaald (art. 23 CAO-wet).
Collectieve normatieve bepalingen
De collectieve normatieve bepalingen hebben betrekking op de collectieve arbeidsverhoudingen binnen de onderneming. Het gaat om de bepalingen die betrekking hebben op de werkgever(s) en de collectiviteit van werknemers, zoals bijvoorbeeld de veiligheidsnormen, de vakantieperiodes, de verzoeningsprocedures op ondernemingsniveau, het statuut van de vakbondsafvaardiging, sommige bepalingen met betrekking tot de werking en de bevoegdheden van de ondernemingsraden en de comités voor preventie en bescherming op het werk.
2.2.2 Obligatoire bepalingen
De bepalingen in de CAO die de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen regelen, worden als het obligatoire gedeelte van de CAO beschouwd.
Vives pagina 45 van 179
2.3
De hiërarchie der rechtsnormen
De rechten en verplichtingen die moeten worden toegepast en nageleefd tussen een werknemer en een werkgever kunnen voortvloeien uit verscheidene rechtsbronnen. Die rechtsbronnen vullen elkaar aan, worden tegen elkaar afgewogen en spreken elkaar soms tegen. Het is dus van belang de hiërarchische rangschikking te kennen.
De hiërarchie van de bronnen van verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers is als volgt vastgesteld (art. 51 CAOwet):
1. de dwingende bepalingen van de wet
2. de algemeen verbindend verklaarde CAO’s in deze volgorde: - de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad; - de overeenkomsten gesloten in een paritair comité; - de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité;
3. de niet-algemeen verbindend verklaarde CAO’s, wanneer de werkgever de overeenkomst ondertekend heeft of aangesloten is bij een organisatie die deze overeenkomsten heeft ondertekend, in deze volgorde: - de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad; - de overeenkomsten gesloten in een paritair comité; de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité; - de overeenkomsten gesloten buiten een paritair orgaan, m.a.w. de ondernemings-CAO’s;
4. de geschreven individuele overeenkomst (in het algemeen de arbeidsovereenkomst);
5. de niet-algemeen verbindend verklaarde CAO, gesloten in een paritair orgaan, wanneer de werkgever, hoewel hij de overeenkomst niet heeft ondertekend of niet aangesloten is bij een organisatie die deze heeft ondertekend, behoort tot het ressort van het paritair orgaan waarin de overeenkomst is gesloten;
6. het arbeidsreglement;
7. de aanvullende bepalingen van wet; 8. de mondelinge individuele overeenkomst; 9. het gebruik.
Deze hiërarchie moet als volgt geïnterpreteerd worden: een lagere norm mag slechts afwijken van een hogere norm als hij hiermee niet strijdig is. Om deze strijdigheid te kunnen vaststellen moet telkens de hogere rechtsbron onderzocht worden: er moet bepaald worden of zij een minimumvoorschrift, een maximumvoorschrift of een vaste regel oplegt.
Als de hogere rechtsbron een minimum- of maximumvoorschrift oplegt, dan zal de lagere rechtsbron die het minimum of maximum niet eerbiedigt, daarmee strijdig zijn. Er is dus geen strijdigheid wanneer een lagere rechtsbron meer toekent dan het minimum (bv. een minimumloon) of minder oplegt dan het maximum (bv. maximale arbeidsduur).
Als de hogere rechtsbron een vaste regel oplegt, dan zal een lagere rechtsbron die deze norm niet eerbiedigt, daarmee strijdig zijn.
Zie bijvoorbeeld: CAO van 11 januari 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van de betaalde voetbaltrainer.
Zie bijvoorbeeld: CAO van 11 januari 2018 betreffende de arbeidsvoorwaarden van de betaalde voetballer.
3 Statuut van de sportbeoefenaar
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ welke rechten en plichten er zijn voor zogenaamde niet-professionale sportbeoefenaars
➔ welke rechten en plichten er zijn voor zogenaamde betaalde sportbeoefenaars
➔ welke regels het Europees recht oplegt inzake sportbeoefenaars, wat beftreft transfers en nationaliteitscriteria
3.1 Inleiding
Het beoefenen van sport gebeurt op veel verschillende wijzen. Sommigen beoefenen sport buiten elk clubverband, louter voor de ontspanning of voor de gezondheid. Anderen beoefenen sport in clubverband en maken er hun beroep van.
Het is dan ook normaal dat er geen eenvormig statuut voor de sportbeoefenaar is, maar dat het toepasselijke statuut afhankelijk is van de concrete omstandigheden waarin de sportbeoefenaar zich bevindt.
In deze syllabus zullen de sporters ingedeeld worden in drie grote categorieën, afhankelijk van de wetgeving die op hen toepasselijk is, zijnde:
- Recreanten
- Sportbeoefenaars die onder het toepassingsgebied van het Decreet van 24 juli 1996 van de niet-professionele sportbeoefenaar ressorteren (hierna afgekort als ‘Decreet nietprofessionele sportbeoefenaar’),
- Sportbeoefenaars die onder het toepassingsgebied van de Wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars ressorteren (hierna afgekort als ‘Wet betaalde sportbeoefenaar’).
Naast het Decreet niet-professionele sportbeoefenaar en de Wet betaalde sportbeoefenaar zijn er echter nog veel andere regels die het concrete statuut van de sportbeoefenaar bepalen.
Zo is er het Europese recht, dat belangrijke regels oplegt onder meer in verband met het vrije verkeer van personen.
Ook de internationale en nationale sportbonden en sportfederaties genereren heel wat regels die de aangesloten clubs aan hun aangesloten spelers opleggen.
De clubs zelf kunnen ook nog eigen, clubspecifieke regels opleggen. Dat kan door bepalingen in de statuten van de club waarbij een speler zich aansluit. Het kan ook door de individuele aansluitingsovereenkomst waarmee een speler zich met een club verbindt.
Voor spelers die een loon ontvangen en aan alle voorwaarden voldoen is, vaak ook nog de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 van toepassing.
Sporters die aangesloten zijn bij een vereniging zijn in hun hoedanigheid van sportbeoefenaar juridisch gezien nooit vrijwilligers. Zij (noch de verenigingen waarbij zij aangesloten zijn) vallen in hun hoedanigheid van sportbeoefenaar dan ook niet onder het toepassingsgebied van de Vrijwilligerswet van 3 juli 2005.
Vives pagina 50 van 179
3.2 De sportbeoefenaar als recreant
Een recreant is iemand die sport louter als hobby of om gezondheidsredenen beoefent. Hij of zij is niet aangesloten bij een vereniging en sport dus alleen of in een los, feitelijk groepsverband.
Deze situatie is duidelijk de minst gereglementeerde situatie. Er zijn in feite geen regels waarvan men kan zeggen dat zij het statuut van deze personen regelen.
Uiteraard blijven deze sporters wel onderworpen aan het algemene recht en met specifieke rechtsregels omtrent bepaalde sportbeoefening. Bepaalde sportactiviteiten zijn op bepaalde plaatsen en tijdstippen onderworpen aan gemeentelijke, Vlaamse of federale regels.
3.3 Het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar
3.3.1 Wettelijke grondslag
Het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar wordt geregeld in het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar van 24 juli 1996.
Vlaamse GemeenschapMerk op dat deze materie geregeld werd door een decreet, dat dus enkel van kracht is in het rechtsgebied van de Vlaamse Gemeenschap. Het statuut van de betaalde sportbeoefenaar wordt federaal geregeld en dus door een formele wet (Wet Betaalde Sportbeoefenaar van 24 februari 1978) en is toepasselijk op het ganse Belgische grondgebied.
Daar voor de professionele sportbeoefenaar het juridische zwaartepunt ligt in zijn arbeidsverhouding, ligt het voor de hand dat de federale Staat daar op de voorgrond treedt.
Nochtans kunnen de Gemeenschappen ook regels kunnen uitvaardigen, ook voor de betaalde sportbeoefenaars (vb. de anti-dopingregels), maar het ligt voor de hand dat de Gemeenschappen zich veeleer zullen richten op de nietbetaalde sportbeoefenaars, omdat hier de sport als zodanig meer op de voorgrond treedt, en niet de arbeidsverhoudingen.
3.3.2 Toepassingsgebied Decreet niet-professionele sportbeoefenaar
3.3.2.1 Toepassingsgebied wat personen betreft
De niet-professionele sportbeoefenaar is de sportbeoefenaar die aan twee voorwaarden voldoet.
- Hij of zij moet zich ten eerste met name voorbereiden op of deelnemen aan een sportmanifestatie. Een sportmanifestatie is elk initiatief tot sportbeoefening met recreatieve, competitieve of demonstratieve doeleinden in georganiseerd verband (art. 2, 2 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar).
- Ten tweede mag de sportbeoefenaar daarvoor geen arbeidsovereenkomst hebben aangegaan in het kader van de Wet Betaalde Sportbeoefenaar (art. 2, 2 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar).
Concreet betekent dit dat deze persoon niet meer mag verdienen dan een jaarlijks door een Koninklijk Besluit vast te leggen
bedrag. Momenteel bedraagt dit bedrag 10.612 euro per jaar (bedrag van 1 juli 2020 tot 30 juni 2021)
Aldus komen in aanmerking sportbeoefenaars die: ▪
geen enkele vergoeding ontvangen, ▪ enkel een onkostenvergoeding ontvangen, of ▪ een bezoldiging ontvangen onder de 10.612 euro per jaar.
Merk dus op dat een speler die een bezoldiging ontvangt (dus meer dan een onkostenvergoeding, maar minder dan 10.612 euro verdient), zowel onder het Decreet niet-professionele sportbeoefenaar ressorteert als onder de Arbeidsovereenkomstenwet.
Het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar is verder van toepassing op (art. 2, 3de en 4de):
- sportverenigingen, dit zijn verenigingen die bij overeenkomst of krachtens hun statuten hoofdzakelijk tot doel hebben sportmanifestaties in te richten;
- sportfederaties, dit zijn groeperingen van sportverenigingen die bij overeenkomst of krachtens hun statuten hoofdzakelijk tot doel hebben sportmanifestaties te organiseren.
3.3.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft
Het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar is van toepassing in het Nederlandstalige taalgebied, en in Brussel op die instellingen die vanwege hun activiteiten moeten beschouwd worden uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
In de praktijk wordt het decreet in Brussel niet toegepast, omdat de daar gevestigde verenigingen en federaties niet wegens hun activiteiten gerekend kunnen worden als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
Meer in het algemeen zal de toepassing van het decreet niet evident zijn wanneer bij een overgang van een sportbeoefenaar, factoren betrokken zijn die niet tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Een paar voorbeelden:
- een buiten de Vlaamse Gemeenschap gedomicilieerde sportbeoefenaar wenst weg te gaan bij een vereniging, eveneens
pagina 53 van 179
in een andere Gemeenschap gevestigd, naar een andere vereniging gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap;
- dezelfde sportbeoefenaar wenst over te gaan van een vereniging gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap naar een vereniging die in een andere Gemeenschap is gevestigd;
- dezelfde hypotheses als hiervoor, maar nu is de sportbeoefenaar gedomicilieerd in de Vlaamse Gemeenschap;
- een sportbeoefenaar, gedomicilieerd in de Vlaamse Gemeenschap, wenst over te gaan naar een vereniging eveneens buiten de Vlaamse Gemeenschap.
De vraag welke rechtsregeling van toepassing is op zo een “gemengde” situatie, is belangrijk, immers:
- het Vlaamse decreet verbiedt elke betaling die de overgang van vereniging verbiedt (artikel 3§2: zie hierna).
- terwijl artikel 10 van het Decreet van de Franse Gemeenschap van 8 december 2006 uitdrukkelijk wel de betaling toelaat van een “vormingsvergoeding” die rekening houdt met de duur van de vorming en de werkelijke kosten (op voorwaarde dat de sportfederatie het principe daarvan in haar statuten heeft opgenomen, en daarbij rekening houdt met de leeftijdscategorieën).
Professor Marc Boes (sportrecht KU Leuven) stelt de volgende oplossingen voor:
- wanneer alle factoren (sportbeoefenaar en verenigingen) in de Vlaamse Gemeenschap gevestigd zijn, is het decreet van toepassing;
- de factor "woonplaats van de sportbeoefenaar" is niet relevant;
- in de ander gevallen is de belangrijkste factor de plaats van vestiging van een vereniging; zo er bij een overgang verenigingen betrokken zijn gevestigd buiten de Vlaamse Gemeenschap, moet het decreet distributief worden toegepast, d.w.z. dat de in de Vlaamse Gemeenschap gevestigde vereniging zich moet houden aan het decreet, de andere vereniging niet.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Doornik (Tournai) heeft in kort geding geoordeeld dat het decreet van 24 juli 1996 niet van toepassing is op een in Wallonië gevestigde club, zelfs al neemt die club deel
pagina 54 van 179
aan de Oost-Vlaamse provinciale kampioenschappen (Vz.Rb. Doornik, 18 juni 1997, Tijdschrift voor Sportrecht, 1997, 153, noot Geuens, P).
3.3.3 Verboden betalingen
Artikel 3 § 2 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar verbiedt “de betaling van enige vergoeding onder welke vorm of benaming ook, bij de regelmatige beëindiging van een overeenkomst tussen een nietprofessionele sportbeoefenaar en zijn sportvereniging, naar aanleiding van of gekoppeld aan de overgang van de niet-professionele sportbeoefenaar van de opgezegde sportvereniging naar een andere vereniging”.
Elke betaling, onder welke benaming ook, naar aanleiding van de opzeg en/of aansluiting bij een nieuwe vereniging, is verboden.
i
Het betreft in eerste instantie een zogenaamde transfervergoeding, waarmee bedoeld wordt een vergoeding die door de club die de speler verlaat gevraagd wordt van een andere club of de speler zelf vooraleer die zich bij een andere club kan aansluiten.
Ook het betalen van opleidingsvergoedingen valt onder het verbod. Ook deze kunnen noch van de nieuwe vereniging, noch van de sportbeoefenaar zelf geëist worden.
Deze regeling verbiedt uiteraard niet dat clubs een lidgeld innen, voor zover dit geen verdoken transfervergoeding betreft.
Ook geldig zijn de betalingen van licenties door de verenigingen aan hun federaties, voor zover die licenties niet verbonden of gekoppeld zijn aan de overgang van spelers (d.w.z. verschuldigd voor sportbeoefenaars ongeacht of ze van meet af aan bij de vereniging waren aangesloten of van een andere vereniging zijn overgekomen).
3.3.4 De vrijheidsregeling
Jaarlijks opzegbaar
De niet-professionele sportbeoefenaar heeft het recht de overeenkomst tussen hem en zijn sportvereniging jaarlijks te beëindigen (art. 3§1 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar).
pagina 55 van 179
Hij moet dit doen, op straffe van nietigheid, bij aangetekende brief verzonden tussen 1 en 30 juni aan zowel de sportvereniging als de sportfederatie.
De Vlaamse Regering kan deze periode verleggen voor bepaalde sporttakken indien nodig.
De opzeg heeft uitwerking op 1 juli (of op de eerste dag na de maand van de opzegging, als het een andere maand dan juni is).
Eenieder moet de gevolgen van de opzeg erkennen, alsook de vrije keuze van de sportbeoefenaar om aan te sluiten bij een andere vereniging.
Zo de federatie gelden uitkeert aan de verenigingen, mag zij dat niet doen op grond van het criterium van de overgang van sportbeoefenaars van de ene vereniging naar een andere; wel bv. in functie van het belang van de jeugdopleidingen in de diverse aangesloten verenigingen.
Het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 98, van 11 februari 1998) heeft artikel 3 § 1 van het decreet, waarin de regeling is opgenomen op grond waarvan een sportbeoefenaar jaarlijks van club kan veranderen, vernietigd (wegens bevoegdheidsoverschrijding door de Vlaamse Gemeenschap), in zoverre het decreet die regeling ook van toepassing doet zijn op spelers die een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur hebben afgesloten. Bij toepassing van die regeling zou een speler immers zijn aansluiting bij een club kunnen beëindigen, terwijl hij arbeidsrechtelijk nog aan die club verbonden zou blijven tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst.
De jaarlijkse vrijheidsregeling is dus alleen van toepassing voor:
- niet betaalde sportbeoefenaars;
- betaalde sportbeoefenaars die minder verdienen dan € 10612 en die een arbeidscontract hebben voor onbepaalde duur.
Dat betekent dus dat sportbeoefenaars met een contract van bepaalde duur, die minder verdienen dan € 10612 per jaar, aan de gewone regels van de arbeidsovereenkomstenwet onderworpen blijven. De partij die een dergelijke overeenkomst zonder dringende reden voortijdig beëindigt, is gehouden aan de andere partij een vergoeding te betalen die gelijk is aan het bedrag van het nog verschuldigde loon tot het bereiken van de afgesproken eindtermijn, met die beperking dat deze vergoeding maximaal het dubbele mag zijn van de opzegvergoeding bij een overeenkomst van onbepaalde duur.
pagina 56 van 179
Concurrentiebeding verboden
Art. 3,3de van het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar vermeldt verder nog duidelijk dat de interne reglementen van de sportfederaties, die onder meer bepalingen bevatten over de voorwaarden en de wijze van aansluiting, de opleiding en de financiering van de opleiding en de algemene werking van de federatie en de sportverenigingen, niet in strijd mogen zijn met de vermelde vrijheidsregeling.
Art. 6 van het Decreet Niet-Professionele Sportbeoefenaar bepaalt dat elk niet-concurrentiebeding verboden is. Deze bepaling heeft betrekking op alle mogelijke bedingen die de sportbeoefenaar zouden verhinderen gedurende een bepaalde periode en/of in een bepaald gebied aan te sluiten bij een andere sportvereniging of sportfederatie. Een dergelijke bepaling is immers strijdig met de vrijheid van de sportbeoefenaar en dus nietig. In feite ondersteunt dit niet-concurrentieverbod dus de vrijheidsregel.
3.3.5 Bepalingen in verband met de lidmaatschapsovereenkomst
Artikel 5 legt aan de verenigingen en federaties een aantal verplichtingen op.
Overeenkomsten met minderjarige sportbeoefenaars moeten schriftelijk worden vastgesteld, en ondertekend door de wettige vertegenwoordiger van de minderjarige. De sanctie op het niet naleven van deze verplichting is de relatieve nietigheid.
Sportbeoefenaars die zich aansluiten bij een club moet verplicht een lidkaart ontvangen. Op de rugzijde van deze moet te lezen zij waar en hoe zij de volledige reglementen van hun sportfederatie kunnen raadplegen.
Bij de aansluiting krijgt elk lid een bondige samenvatting van - de reglementen inzake vrijheidsregeling (met name de opzeggingsperiode), - de disciplinaire maatregelen, - de verzekeringsovereenkomsten - en in het algemeen de waarborgen die het Decreet Nietprofessionele sportbeoefenaar biedt.
Elke wijziging moet schriftelijk aan de sportbeoefenaar worden medegedeeld.
pagina 57 van 179
Tuchtrecht
Sportbeoefenaars hebben uiteraard niet alleen rechten, maar ook plichten. Zij dienen zich volgens de regels te gedragen jegens hun club, hun sponsors, hun medespelers en hun tegenstanders in de competitie.
Wanneer spelers deze regels overtreden, is het normaal dat zij daarvoor een sanctie kunnen oplopen. Het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar benoemt het geheel van de regels die tot deze sancties kunnen leiden het tuchtrecht.
Algemeen principe is dat de sportclubs en sportfederaties tuchtsancties kunnen opleggen, op voorwaarde dat zij de rechten van de verdediging waarborgen ten aanzien van de speler voor wie een tuchtsanctie dreigt (art. 8 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar).
Deze waarborgen inzake de tuchtprocedure omvatten onder meer dat:
- de personen die zetelen in tuchtorganen mogen geen persoonlijk belang hebben in de zaak, noch betrokken zijn geweest in het voorafgaand onderzoek;
- de zittingen openbaar zijn, maar achter gesloten deuren kunnen plaatsvinden op verzoek van de sportbeoefenaar of wanneer er gevaar is voor de openbare orde of goede zeden;
- de procedure rekening moet houden, in voorkomend geval, met de jeugdige leeftijd van de betrokkenen;
- de betrokkene schriftelijk en persoonlijk op de hoogte moet worden gesteld van de ten laste gelegde feiten; hij en/of zijn raadsman mogen het dossier raadplegen na het beëindigen van het onderzoek; hij moet zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door zijn raadsman; hij heeft recht op een tolk wanneer hij het Nederlands niet begrijpt of niet spreekt; en hij heeft het recht te worden gehoord, zijn verdediging voor te dragen en aanvullende onderzoeksmaatregelen te vragen;
- de tuchtbeslissing gemotiveerd moet zijn;
- er moet beroep kunnen worden ingesteld bij een orgaan dat tenminste drie leden telt.
3.3.7
Dwingend recht
De ganse reglementering inzake het statuut van de niet-professionele sportbeoefenaar is van dwingend recht (art. 4 Decreet Niet-professionele sportbeoefenaar). Dit betekent dat overeenkomsten in strijd met deze bepalingen relatief nietig zijn.
De regeling inzake de verboden betalingen raakt aan de openbare orde. Overeenkomsten in strijd met deze reglementering zijn absoluut nietig.
3.3.8 Sancties
De Vlaamse overheid heeft sancties van zowel administratieve als strafrechtelijke aard voorzien ter beteugeling van inbreuken op het decreet.
Wanneer een sportvereniging of sportfederatie dit decreet niet naleeft zal de Vlaamse regering haar aanmanen deze bepalingen na te volgen, naar gelang van het geval binnen een termijn van acht dagen tot zes maanden (art. 10 Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar).
Wanneer de betreffende sportverenigingof sportfederatie binnen de gestelde termijn geen gevolg geeft aan deze aanmaning, kan de Vlaamse Regering een of meer van de hiernavolgende administratieve sancties opleggen:
- de verplichte openbaarmaking, op kosten van de sportvereniging of van de sportfederatie, van de aanmaning en in voorkomend geval van de hierna genoemde sancties. Dit dient te gebeuren door aanplakking op de door de Vlaamse regering te bepalen plaatsen en door opname in minstens vijf kranten of weekbladen die zij aanwijst;
- het verbod dat onverschillig welk openbaar bestuur gedurende een periode van ten hoogste drie jaar volgend op de sanctie subsidies van welke aard ook zou toekennen aan de sportvereniging of de sportfederatie;
- het verbod voor de sportvereniging of de sportfederatie om gedurende een termijn van minstens één maand en hoogstens zes maanden sportmanifestaties te organiseren binnen het geheel of een gedeelte van de Vlaamse Gemeenschap;
- het opleggen van een geldboete die naar gelang het geval per overtreding kan variëren van € 250,00 tot € 2.500 voor een sportvereniging, en van € 2.500 tot € 25.000,00 voor een sportfederatie.
Vives pagina 59 van 179
Ten slotte zijn er dus ook strafsancties mogelijk wanneer de bepalingen van het decreet overtreden worden. Artikel 11 voorziet in een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en een geldboete van € zesentwintig tot tweeduizend of met een van die straffen voor:
- de personen die wettelijk, statutair of feitelijk bevoegd zijn om de sportvereniging of de sportfederatie te vertegenwoordigen en die weigeren de gevolgen te erkennen van de regelmatig ingestelde procedure tot beëindiging van de overeenkomst tussen de sportbeoefenaar en zijn sportvereniging, zoals bepaald in artikel 3, § 1;
- de personen die wettelijk, statutair of feitelijk bevoegd zijn om de sportvereniging of de sportfederatie te vertegenwoordigen, en die het verbod tot het betalen van enige vergoeding, in welke vorm of benaming ook, genoemd in artikel 3, § 2 overtreden;
- de personen die wettelijk, statutair of feitelijk bevoegd zijn om de sportvereniging of de sportfederatie te vertegenwoordigen en die zich schuldig maken aan het niet-toestemmen in, het misleiden van of het zich verzetten tegen de inspecties van de controleurs van de Vlaamse Regering.
3.3.9 Toezicht
De Vlaamse overheid heeft een pro-actief toezichtsbeleid ingesteld. Er zijn met name inspecteurs met controlebevoegdheden die specifiek als taak hebben de naleving op het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar te bewaken (art. 9§1). De sportverenigingen en sportfederaties zijn verplicht deze personen alle nodige medewerking te verlenen.
pagina 60 van 179
3.4 Het statuut van de betaalde sportbeoefenaar
3.4.1 Wettelijke basis
De rechtsgrond voor het statuut van de betaalde sportbeoefenaar is de Wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars.
Daar de betaalde sportbeoefenaar in de eerste plaats een werknemer is, ligt het zwaartepunt van zijn rechtspositie in het arbeidsrecht, zodat de regelgevende bevoegdheid terzake toevalt aan de federale overheid
3.4.2 Toepassingsgebied
3.4.2.1
Toepassingsgebied wat personen betreft
Onder ‘betaalde sportbeoefenaar’ uit de wet van 24 februari 1978 wordt begrepen een persoon die de verplichting aangaat zich voor te bereiden op of deel te nemen aan een sportcompetitie of -exhibitie, onder het gezag van een ander persoon tegen een loon dat bij Koninklijk Besluit vastgelegd bedrag niet overschrijdt." (artikel 2 § 1 van de Wet Betaalde Sportbeoefenaar). Dat bedrag bedraagt momenteel 10612 euro (bedrag anno 2019)
De Koning (lees: federale regering) bepaalt dus vanaf welke grens een bedrag moet beschouwd worden als loon in de zin van de loonbeschermingswet van 12 april 1965en van de wetvan 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars.
Door die grens vast te stellen (zie hierna) bepaalt de federale overheid niet alleen de grens tussen betaalde en niet betaalde sportbeoefenaar, maar meteen de grens tussen haar eigen bevoegdheid en de bevoegdheid van de Gemeenschappen.
De wet is luidens artikel 1 van toepassing op sportbeoefenaars (en hun werkgevers).
Deze wet is dus enkel van toepassing op spelers die met een arbeidsovereenkomst verbonden zijn. Dat wil zeggen dat volgende elementen noodzakelijk zijn:
pagina 61 van 179
- het werken onder gezag van een ander; - tegen een bepaald loon.
De betaalde sportbeoefenaar in de zin van deze wet is dus een werknemer in de zin van het arbeidsrecht, en de persoon die gezag over hem uitoefent, zijn werkgever.
Niet elke betaling of vergoeding is een loon, en maakt van de sportbeoefenaar een betaalde sportbeoefenaar in de zin van de wet.
Artikel 2 § 2 van de wet geeft aan de Koning bovendien de bevoegdheid om de wet van toepassing te verklaren (geheel of gedeeltelijk) op personen die bij de voorbereiding op of de uitoefening van de sport betrokken zijn. Tegelijkertijd kan de Koning de wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing verklaren op personen die normaal wel onder de toepassing van de wet zouden vallen.
Zo zijn bij koninklijk besluit van 6 november 2007 de voetbalscheidsrechters die (als scheidsrechter) meer verdienen dan het bedrag vastgesteld op grond van artikel 2 § 1 van de wet onder het toepassing van de wet gebracht.
3.4.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft
De Wet Betaalde Sportbeoefenaar geldt op het ganse Belgische grondgebied.
3.4.3 Statuut van de betaalde sportbeoefenaar
bediende
De betaalde sportbeoefenaar is in ieder geval een bediende en geen arbeider, ook al zou in de overeenkomst anders zijn afgesproken (artikel 3 Wet Betaalde Sportbeoefenaar).
Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden is minder belangrijk geworden door de eengemaakte opzegtermijnen, maar er blijven nog enkele verschillen bestaan. Het statuut van bediende is in het algemeen gunstiger voor de werknemer dan het statuut van arbeider.
pagina 62 van 179
3.4.4
Formaliteiten
Zoals gebruikelijk is moeten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur schriftelijk worden afgesloten. Ze moeten opgesteld zijn in evenveel exemplaren als er partijen zijn, en een exemplaar moet aan de sportbeoefenaar overhandigd worden (artikel 4).
In de sportwereld zijn overeenkomsten voor een bepaalde duur (een of meer "seizoenen") gebruikelijk, dit in tegenstelling tot de "gewone" bedrijfswereld, waar overeenkomsten van onbepaalde duur gebruikelijk zijn.
Wanneer er geen schriftelijke overeenkomst is, of wanneer de sportbeoefenaar geen exemplaar van de overeenkomst heeft ontvangen, is het contract geacht gesloten te zijn voor een onbepaalde duur, waaraan overeenkomstig artikel 5 van de Wet Betaalde Sportbeoefenaar een einde gemaakt kan worden (artikel 4, lid 2).
3.4.5 Duur van de arbeidsovereenkomst
De overgrote meerderheid van de sportbeoefenaars sluiten een contract voor bepaalde duur, meestal uitgedrukt in seizoenen.
Maximale bepaalde duur 5 jaar
De maximale duur waarvoor een overeenkomst gesloten kan worden is 5 jaar. Met die regeling wil de wetgever vermijden dat spelers, die vaak een korte sportcarrière op hun topniveau hebben, zich te lang aan één club zouden verbinden. Vanzelfsprekend kan het contract na afloop vernieuwd worden voor dezelfde of voor een kortere termijn (artikel 4, derde en vierde lid). Hoewel het contracten van bepaalde duur betreft, zijn zij onbeperkt hernieuwbaar.
Wat betreft de contracten van onbepaalde duur, speelt de kwestie van de maximale duur eigenlijk geen rol, daar elke partij op elk ogenblik het contract kan opzeggen.
Wanneer de overeenkomst voor een bepaalde duur werd gesloten, eindigt zij automatisch op de dag in de overeenkomst bepaald (art. 5 Wet Betaalde Sportbeoefenaar). Zouden de partijen daarna de overeenkomst stilzwijgend verderzetten, dan ontstaat er een overeenkomst van onbepaalde duur.
Contracten van bepaalde duur kunnen door beide partijen opgezegd worden. De benadeelde partij heeft dan recht op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het tot het verstrijken van de afgesproken duur verschuldigde loon. Deze vergoeding mag echter niet meer bedragen dan het dubbele van de vergoeding die verschuldigd zou zijn bij het verbreken van een
pagina 63 van 179
arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars van onbepaalde duur (zie verder).
3.4.6 Beëindiging door ‘dringende reden’
Of de overeenkomst nu gesloten werd voor bepaalde duur of voor onbepaalde duur, zij kan op elk moment beëindigd worden wegens een zogenaamde ‘dringende reden’.
Die beëindigingsgrond is opgenomen in de Arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978, wet die ook van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen de betaalde sportbeoefenaar en zijn werkgever, voor zover de wet van 24 februari 1978 niet afwijkt van de algemene Arbeidsovereenkomstenwet.
Een “dringende reden” is een gedrag van de werkgever of van de werknemer dat het vertrouwen van de andere partij zodanig schokt dat het voortzetten van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is. De feiten die de dringende reden vormen kunnen overtredingen zijn van wettelijke of contractuele verplichtingen. Evengoed kunnen het feiten zijn uit het privé-leven van de sportbeoefenaar. Het is niet vereist dat de werkgever schade heeft geleden.
3.4.7 Andere beëindigingsgronden
Overeenkomsten van betaalde sportbeoefenaars van onbepaalde duur, kunnen door elke partij op elk ogenblik worden beëindigd, op voorwaarde dat de opzeg gebeurt bij aangetekend schrijven; de opzeg heeft dan uitwerking de derde werkdag na de verzending (art. 5 Wet Betaalde Sportbeoefenaar).
In principe moet de opzeg gebeuren binnen een termijn die door de Koning wordt vastgesteld na advies van het Paritair Comité voor de sport, zoniet is er een financiële sanctie (zie hierna).
Bij onregelmatige beëindiging van een contract van onbepaalde duur, is de partij die de overeenkomst onregelmatig beëindigt een vergoeding verschuldigd gelijk aan het nog verschuldigde loon tot het einde van het lopende seizoen, met een minimum van 25 % van het jaarloon of een ander bij koninklijk besluit te bepalen bedrag.
De beëindiging van de overeenkomst is onregelmatig, wanneer zij de voorwaarden van artikel 5 § 1 niet in acht neemt.
pagina 64 van 179
Bij koninklijk besluit van 13 juli 2004 werden de bedragen als volgt vastgesteld:
1° indien het jaarlijks loon niet hoger is dan 15.106 euro: o 4 ½ maand loon indien de overeenkomst verbroken wordt tijdens de twee eerste jaren van de overeenkomst; o 3 maanden, bij verbreking van de overeenkomst vanaf het derde jaar;
2° indien het jaarlijks loon hoger is dan 15.106 euro maar niet hoger is dan 24.631,52 euro: o zes maanden indien de overeenkomst wordt verbroken tijdens de eerste twee jaren na de aanvang van deze overeenkomst; o drie maanden indien de overeenkomst wordt verbroken vanaf het derde jaar na de aanvang van deze overeenkomst;
3° zes maanden indien het jaarlijks loon hoger is dan 24.631,52 euro zonder 32.842,03 euro te overschrijden;
4° twaalf maanden indien het jaarlijks loon hoger is dan 32.842,03 euro zonder 98.526,10 euro te overschrijden;
5° achttien maanden indien het jaarlijks loon 98.526,10 euro overschrijdt.
Deze bedragen worden aangepast aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen, op dezelfde wijze als de lonen.
Bij voortijdige beëindiging van een overeenkomst van bepaalde duur, is de voortijdig opzeggende partij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon voor de periode dat het contract nog moest lopen; dat bedrag mag echter niet meer bedragen, dan het dubbel van het loon bepaald bij koninklijk besluit van 13 juli 2004.
3.4.8 Concurrentiebedingen.
Een concurrentiebeding is een bepaling van de overeenkomst, waarbij de werknemer zich verbindt na het einde van de overeenkomst, gedurende bepaalde tijd en/of in een bepaalde omtrek niet voor een concurrent van de werkgever te werken.
Concurrentiebeding verboden
In principe is een dergelijk beding in een overeenkomst met een betaalde sportbeoefenaar, van rechtswege nietig (artikel 8 Wet Betaalde Sportbeoefenaar).
De wet legt echter een sanctie op bij onregelmatige beëindiging van de overeenkomst, die een soortgelijk effect heeft als een concurrentiebeding.
Wanneer de overeenkomst beëindigd wordt,
pagina 65 van 179
3.4.9
- ofwel door de werkgever, om dringende redenen - ofwel door de werknemer, zonder dringende redenen, dan mag de sportbeoefenaar aan een betaalde sportcompetitie of –exhibitie of -eindrondes in dezelfde sporttak, niet deelnemen tijdens het lopende sportseizoen (artikel 8, tweede lid).
Arbitrage
De wetgever staat afkerig tegenover arbitrage in de sportsector.
Arbitrage is een alternatieve geschillenbeslechtingmethode waarbij partijen overeenkomen dat hun geschil definitief wordt beslecht door een bindende uitspraak van een onafhankelijke arbiter of een scheidsgerecht, waartegen geen hoger beroep kan ingesteld worden. Eens een rechtsgeldige arbitrageprocedure in gang gezet (en dus eveneens er een arbitrale uitspraak is geveld) is het niet meer mogelijk om dezelfde zaak aan een rechtbank voor te leggen.
In principe staat het personen vrij om al dan niet voor arbitrage te kiezen voor hun geschillenbeslechting.
Geen clausules van arbitrage
Art. 9 van de Wet Betaalde Sportbeoefenaar verbiedt echter dat in contracten tussen betaalde sportbeoefenaars en hun werkgever overeengekomen wordt dat de geschillen die uit deze overeenkomsten voortvloeien aan arbiters zullen worden voorgelegd. Eens het geschil ontstaan is, kunnen partijen wel in onderling overleg tot arbitrage beslissen.
pagina 66 van 179
3.5 De Europese arresten en hun impact
3.5.1 Het Bosman-arrest
3.5.1.1 Feiten die aanleiding gaven tot de uitspraak
Jean-Marc Bosman was een Belgische beroepsvoetballer die speelde bij RC Luik, dat toen nog in de hoogste klasse van het Belgisch voetbal actief was.
De zaak Bosman was het gevolg van een geschil tussen hem en de club in 1990.
Jean-Marc Bosman beweerde dat de KBVB en de transferregels van de FIFA/UEFA zijn transfer naar een Franse club (Dunquerque) hadden verhinderd. Hij spande een proces aan tegen de RC Luik en later tegen de KBVB en de UEFA.
Hieronder volgt een beknopte chronologie van de Bosman-case:
1988
Op 10 mei 1988 sloot Jean-Marc Bosman een contract bij voetbalclub RFC Luik voor de duur van 2 jaar. Hij verdiende op maandbasis, premies inbegrepen, ongeveer 120.000 Belgische frank. Op het einde van het seizoen 1989-90 was het contract van Bosman bij RFC Luik ten einde. Maar ingevolge de reglementering die toen van kracht was, betekende dit niet dat Bosman vrij was om een andere club van zijn keuze te zoeken. In principe werd de overgang naar een andere club afhankelijk gesteld van het betalen van een transfervergoeding aan de club die verlaten werd.
1990
Op 21 april 1990 bood de Luikse club Bosman een nieuw contract aan voor de duur van 1 seizoen. Dit contractvoorstel voorzag in het toenmalige minimumloon voor profvoetballers (30.000 Bf. per maand).
Bosman weigerde een dergelijk contract te tekenen.
Overeenkomstig de toenmalige reglementen van de KBVB werd Bosman als einde contract-speler op de lijst van transfereerbare spelers geplaatst en wel voor de som van 11.743.000 Bf., wat betekent dat RFC Luik, indien een andere club bereid was deze som
Vives pagina 67 van 179
te betalen, zich niet kon verzetten tegen de overgang van Bosman naar deze club ("verplichte transfer").
In augustus lijkt een transfer in de maak naar de Franse club Duinkerken. Maar Duinkerken kan Bosman, nochtans einde contract, niet overnemen van FC Luik omdat de Franse club niet de vereiste bankwaarborg kan voorleggen.
Club Luik baseerde zich vervolgens op de reglementen van de KBVB om Bosman te schorsen. Bosman zit hierdoor zonder club en heeft geen recht op een werkloosheidsuitkering.
In november 1990 dagvaardde Bosman RFC Luik en de KBVB in kort geding teneinde vrij en onbelemmerd te kunnen overstappen naar een andere club. Op 20 november 1990 volgde de uitspraak in kort geding en aan de verwerende partijen werd opgelegd om zich te onthouden van elke daad die er zou toe strekken om de contractuele vrijheid van Bosman en van mogelijk geïnteresseerde clubs, om een arbeidsovereenkomst af te sluiten, in het gedrang te brengen. (Nadien werden nog andere rechtszaken in kort geding en ten gronde gevoerd). Niettegenstaande deze positieve uitspraak, vond Bosman bij geen enkele club onderdak. Er werd immers een ware boycot ingevoerd tegen de speler.
1993
Bij arrest van 1 oktober 1993 heeft het Hof van Beroep te Luik krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 48, 85 en 86 van hetzelfde verdrag.
1995
In april 1995 krijgt Bosman krijgt 25 à 30 miljoen Belgische frank aangeboden om de zaak bij het Europese Hof in te trekken. Hij weigert.
Op 15 december 1995 geeft het Europese Hof Bosman gelijk. Artikel 48 van het Europees recht stelt het vrij verkeer van werknemers binnen de EG-lidstaten voorop. Het transfersysteem en de beperking van het aantal buitenlanders uit de EU zijn voortaan illegaal.
pagina 68 van 179
1997
Bosman bepaalt zijn schadeclaim voor het hof van beroep in Luik op 72 miljoen Belgische frank.
1998
De KBVB betaalt op aandringen van FIFA-voorzitter Sepp Blatter 16 miljoen Belgische frank schadevergoeding aan Bosman, die moegestreden zijn strijd staakt.
3.5.1.2 De vordering van Bosman
Bosman vorderde dat de nationale rechter zou verklaren dat de transferregels en de nationaliteitsclausules niet op hem van toepassing waren omdat zij strijdig waren met de bepalingen van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
De zaak kwam voor het Hof van Beroep te Luik dat de zaak schorste en volgende prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie stelde:
"Moeten de artikelen 48, 85 en 86 van het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 aldus worden uitgelegd, dat zij verbieden - dat een voetbalclub een geldsom eist en int wanneer één van haar spelers wiens contract verstrijkt, in dienst wordt genomen door een andere club; - dat de nationale en internationale sportverenigingen of -bonden in hun reglementen bepalingen opnemen die de toegang van buitenlandse spelers die onderdaan zijn van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap, tot de door hen georganiseerde competities beperken?”
Het belangrijkste argument waarop Jean-Marc Bosman zijn vordering steunde was de zogenaamde vrijheid van verkeer van werknemers, één van de fundamentele beginselen van de Europese Economische Gemeenschap. Dat beginsel lag vervat in het artikel 48 van het EG-Verdrag dat toen als volgt luidde:
“1. Het vrije verkeer van werknemers wordt binnen de Gemeenschap uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode tot stand gebracht.
pagina 69 van 179
2. Dit houdt de afschaffing in van discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der Lid-staten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
3. Het houdt behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen het recht in om: a) in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling, b)zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der Lid-Staten, c) in één der Lid-Staten te verblijven ten einde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden.
(…)”
Het zogenaamde vrij verkeer van werknemers is een van de fundamentele beginselen van de Europese Gemeenschap. De Verdragsbepalingen die deze vrijheid waarborgen hebben rechtstreekse werking in de Lid-Staten, wat inhoudt dat interne reglementen direct aan deze bepalingen getoetst kunnen worden.
De verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen moeten het de onderdanen van de Lid-Staten gemakkelijker maken, om het even welk beroep uit te oefenen op het gehele grondgebied van de Europese Gemeenschap. Die Verdragsbepalingen moeten verhinderen dat nationale reglementeringen onderdanen minder gunstig behandelen wanneer zij op het grondgebied van een andere Lid-Staat een economische activiteit willen verrichten.
Heel concreet betekent dit dat de onderdanen van de Lid-Staten over het rechtstreeks aan het Verdrag ontleende recht beschikken om hun land van herkomst te verlaten teneinde zich naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven en aldaar te verblijven om er een economische activiteit te verrichten.
Bepalingen die een onderdaan van een Lid-Staat beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, leveren derhalve belemmeringen van die vrijheid op, zelfs wanneer zij onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn.
pagina 70 van 179
3.5.1.3 Beoordeling door het Hof van Justitie
a) de transfervergoeding
Het toendertijd geldende systeem van transfervergoedingen kan in redelijkheid niet anders uitgelegd worden als een beperking van de vrijheid van werknemers. De voornaamste vraag die toen rees, was of deze beperking al dan niet gerechtvaardigd was. De vrijheid van verkeer van werknemers is immers niet absoluut, maar kan beperkt worden indien er daartoe een rechtvaardigingsgrond bestaat.
De KBVB, de UEFA en de Franse en de Italiaanse regering betoogden voor het Hof van Justitie dat de transferregels hun rechtvaardiging vinden in voornamelijk twee redenen:
- het streven naar een evenwicht op het gebied van geldmiddelen en sportprestaties tussen de clubs onderling
- de zoektocht naar talenten en de opleiding van jonge spelers ondersteunen.
Het Hof van Justitie erkende dat, gezien het grote maatschappelijke belang van de sport (en zeker van het voetbal) zowel de handhaving van een evenwicht tussen de clubs door een zekere gelijkheid van kansen en de onzekerheid van de resultaten veilig te stellen, en de aanmoediging van de indienstneming en opleiding van jonge spelers, rechtmatige doelstellingen zijn.
Het eerste argument werd door het Hof van tafel geveegd door te stellen dat transferregels geen geschikt middel zijn om het evenwicht op het gebied van geldmiddelen en sportprestaties in de wereld van het voetbal te verzekeren. Deze regels beletten immers niet dat de rijkste clubs de beste spelers in dienst nemen, noch dat de beschikbare geldmiddelen een beslissend element zijn in de sportcompetitie en dat het evenwicht tussen de clubs daardoor aanzienlijk wordt verstoord.
Met betrekking tot het tweede argument, erkende het Hof dat het dat het vooruitzicht een transfer-, promotie- of opleidingsvergoeding te ontvangen, de voetbalclubs inderdaad kan aansporen op zoek te gaan naar nieuw talent en jonge spelers op te leiden. Maar omdat de sportcarrière van jonge spelers evenwel onmogelijk met zekerheid kan worden voorspeld en slechts een klein aantal jonge spelers de sport als beroep gaat beoefenen, worden deze vergoedingen gekenmerkt door onzekerheid en toeval. Nog volgens het Hof staan deze vergoedingen in ieder geval los van de reële kosten die de opleiding van zowel de toekomstige beroepsvoetballers als degenen die nooit
beroepsvoetballer zullen worden, voor de clubs meebrengen. In die omstandigheden kan het vooruitzicht dergelijke vergoedingen te ontvangen, geen beslissende stimulans zijn om jonge spelers in dienst te nemen noch een geschikt middel om deze activiteiten te financieren, zeker niet voor kleine clubs.
b) de nationaliteitsclausules
De tweede prejudiciële vraag die het Hof van Justitie behandelde was de vraag of de door artikel 48 EG-Verdrag gewaarborgde vrijheid van werknemers zich ook niet verzet tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke de voetbalclubs voor de door hen georganiseerde competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere Lid-Staat.
Toendertijd gold immers een UEFA-wedstrijdregel die een beperking oplegde voor de speelkansen van buitenlandse spelers: maximum drie spelers van een andere nationaliteit dan de nationaliteit van de club, plus twee vreemde spelers die minstens vijf jaar in het land van de club verbleven (de 3 + 2 regel) mochten tijdens een wedstrijd aantreden. Bosman beweerde, dat die regel zijn vrijheid om in het buitenland te werken ook belemmerde.
Het Hof concludeerde snel dat een dergelijke nationaliteitsregeling ook een beperking vormde van de vrijheid van werknemers. Het was volgens het Hof daarbij van geen belang dat de beperking enkel sloeg op de opstelling van spelers, en niet op het aantrekken van spelers, aangezien het deelnemen aan wedstrijden behoort tot de essentie van de activiteiten van beroepsvoetballers.
En dus moest het Hof weerom onderzoeken of er geen rechtvaardigingsgronden bestonden die de nationaliteitsclausules konden rechtvaardigen. De KBVB, de UEFA en de Duitse, Franse en Italiaanse regering betoogden dat de nationaliteitsclausules gerechtvaardigd zijn om niet-economische redenen, die uitsluitend verband houden met de sport als zodanig:
- De nationaliteitsregels zouden in de eerste plaats dienen om de traditionele band tussen de club en haar land veilig te stellen. Die zou van groot belang om het publiek ertoe te brengen zich met zijn favoriete club te identificeren, en om te verzekeren dat de clubs deelnemen aan internationale competities, waar zij in feite hun land vertegenwoordigen.
Vives pagina 72 van 179
- In de tweede plaats zouden deze clausules noodzakelijk zijn om een reserve aan nationale spelers te creëren, die groot genoeg is om de nationale ploegen in staat te stellen voor elke rol in de ploeg topspelers op te stellen.
- In de derde plaats zouden zij ertoe bijdragen, dat tussen de clubs een evenwicht op het gebied van sportprestaties blijft bestaan, doordat zij beletten dat de rijkste clubs de beste spelers in dienst nemen.
Het Hof heeft geen enkele van deze rechtvaardigingsgronden aanvaard.
Volgens het Hof is er geen inherente band tussen een voetbalclub en de LidStaat waarin zij is gevestigd wat betreft haar sportactiviteiten. Het Hof wijst erop dat er ook nergens regels bestaan omtrent het opstellen van spelers uit eigen wijk, stad of streek.
Ook het tweede argument is volgens het Hof geen afdoende rechtvaardigingsgrond, nu de nationale ploegen weliswaar moeten bestaan uit spelers die de nationaliteit van het betrokken land bezitten, maar niet moeten rekruteren uit spelers die in clubverband ook in hetzelfde land actief zijn. De reglementen van de sportverenigingen bepalen trouwens, dat clubs die buitenlandse spelers in dienst hebben, die spelers in de gelegenheid moeten stellen deel te nemen aan bepaalde wedstrijden van de nationale ploeg van hun land.
Ook het derde argument sneuvelt voor het Hof. Nationaliteitsclausules kunnen het evenwicht op het gebied van sportprestaties volgens het Hof onvoldoende bevorderen, aangezien rijke clubs nog altijd de mogelijkheid hebben om naast talentvolle buitenlandse spelers ook de meest talentvolle binnenlandse spelers aan te trekken.
c) het arrest
Op 15 december 1995 velde het Europees Hof van Justitie dan uiteindelijk het baanbrekende ‘Bosman-arrest’. Het Hof oordeelde als volgt:
1) Artikel 48 EEG-Verdrag verzet zich tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke een beroepsvoetballer die onderdaan is van een Lid-Staat, bij het verstrijken van het contract dat hem aan een club bindt, door een club van een andere Lid-Staat slechts in dienst kan worden genomen, indien deze club aan de club van herkomst een transfer-, opleidingsof promotievergoeding heeft betaald.
2) Artikel 48 EEG-Verdrag verzet zich tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke de voetbalclubs
pagina 73 van 179
voor de door hen georganiseerde competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere Lid-Staat.
3) Op de rechtstreekse werking van artikel 48 EEG-Verdrag kan geen beroep worden gedaan tot staving van vorderingen ter zake van een transfer-, opleidings- of promotievergoeding die op de datum van het onderhavige arrest reeds is betaald of nog is verschuldigd ter uitvoering van een vóór die datum ontstane verbintenis, behalve door de justitiabelen die vóór die datum een beroep in rechte hebben ingesteld of een naar nationaal recht daarmee gelijk te stellen bezwaarschrift hebben ingediend.
3.5.1.4 Gevolgen van het Bosman-arrest
a) verboden betalingen
a.1. Juridische gevolgen
Het Bosman-arrest zorgt ervoor dat spelers wiens contract afgelopen is ook daadwerkelijk vrij van club kunnen veranderen.
Einde contract = vrije speler
Indien het contract van een profvoetballer met zijn club afloopt en indien deze speler onderdaan is van een Lid-Staat van de Europese Unie, kan deze club niet verhinderen dat de speler een nieuw contract ondertekent met een andere club in een andere Lid-Staat. De club die de speler verlaat kan evenmin van de club die de speler onder contract neemt een vergoeding eisen zoals: - een transfervergoeding - een promotievergoeding - een opleidings- of vormingsvergoeding.
Merk op dat het Bosman-arrest, juridisch gezien, enkel transponeerbaar is wanneer: - het een situatie betreft waarbij sportbeoefenaars een loon ontvangen. Sportbeoefening is immers geen rechtstreekse bevoegdheid van de Europese Unie. Sportbeoefening valt slechts onder het gemeenschapsrecht indien het de activiteit van beroeps- of semiberoepsvoetballers betreft, daar dezen een werkzaamheid in loondienst uitoefenen of bezoldigde diensten verrichten.
pagina 74 van 179
Merk wel op dat het Bosman-arrest, dat in een voetbalzaak gewezen werd, evenzeer geldt in alle andere sporten waar de sportbeoefenaar een werknemer is.
- het een situatie betreft waarbij de vrijheid van werknemers binnen de Lid-Staten beperkt wordt.
Bovendien sprak het Bosman-arrest zich enkel uit over overstappen van clubs tussen verschillende Lid-Staten.
Nochtans gaat professor Blanpain (arbeidsrecht KU Leuven) er van uit dat de reglementen van FIFA, UEFA en de nationale bonden in overeenstemming moeten zijn met de mededingingsregels van het Verdrag van Rome (huidig art. 81 EG-Verdrag). Nationale transfersystemen die een transfervergoeding voorzien zijn volgens hem in strijd met deze regels.
In de voetbalwereld hebben de meeste voetbalbonden het binnenlandse transfersysteem in eigen land nu ook afgeschaft.
Professor Blanpain is evenzeer van oordeel dat ook voor spelers uit niet-LidStaten van de Europese Unie, die in een competitie van de Lid-Staten aantreden, geen transfersom gevraagd mag worden bij een nationale transfer of een transfer binnen de Lid-Staten. Transfersystemen zouden in deze ook onverenigbaar zijn met de mededingingsregels vervat in art. 81 van het EG-Verdrag, omdat deze bepaling moet toegepast worden ongeacht de nationaliteit van de spelers.
Merk nog op dat het Hof van Justitie in het Bosman-arrest de kernvraag duidelijk heeft beantwoord: artikel 48 (oud) EG-Verdrag verbiedt in regel elke maatregel die het vrij verkeer van werknemers belemmert, ook al is de maatregel zonder onderscheid van toepassing op alle EG-onderdanen en al is er dus geen sprake van discriminatie.
Weliswaar is het recht van vrij verkeer niet absoluut. Beperkende maatregelen zouden aanvaardbaar zijn als ze een rechtmatig doel zouden nastreven dat verenigbaar zou zijn met het Verdrag en ze verantwoord zouden zijn door dwingende redenen van algemeen belang, maar het Hof vond dat er in dit geval geen beperkingen van dien aard gevonden konden worden.
a.2. feitelijke gevolgen
Het Bosman-arrest zond een golf van verontwaardiging door de voetbalwereld, vooral bij de clubs.
pagina 75 van 179
Dit arrest sloeg de toenmalige voetbalwereld met verstomming. Het was toendertijd immers bijzonder gebruikelijk dat in bepaalde gevallen waar spelers die einde contract waren bij hun club deze toch niet konden verlaten zonder dat zij of hun toekomstige club een transfervergoeding betaalden.
Vele ‘kenners’ waren het toendertijd over eens dat het Bosman-arrest de doodsteek voor veel (vooral kleine en middelgrote clubs zou betekenen), hetgeen onwaar is gebleken.
Veel ‘experts’ beweerden dat vooral de kleinere clubs nadelen zouden ondervinden van de wijziging van het transfersysteem. Deze clubs argumenteerden dat zij steeds jong talent een kans gaven, en dat zij overleefden via het geld dat zij ontvingen wanneer deze jongeren naar grotere clubs werden getransfereerd. Na het Bosman-arrest zouden deze kleine clubs geen beloning meer kunnen ontvangen voor hun investeringen in spelers. De grote clubs zouden alle goede spelers nu ‘gratis’ kunnen inlijven.
Nochtans stuit deze argumentatie ook op felle kritiek. Het argument dat kleinere clubs afhankelijk waren van de geldstroom van grotere clubs is betwijfelbaar. De meeste transfers in het voetbal geschieden bijvoorbeeld tussen clubs die in dezelfde divisie actief zijn.
Voor veel clubs was er trouwens geen sprake van een geldstroom. Het betrof eerder toevallige en occasionele inkomsten.
Andere experts wezen dan weer op de mogelijke positieve gevolgen van het arrest Bosman op de kwaliteit van de sport in het algemeen. Doordat er meer mobiliteitmogelijkheid is voor de sportbeoefenaars, kunnen zij makkelijker een club op hun niveau vinden en het beste uit zichzelf halen. Meer concurrentie tussen spelers zou tot een verbetering van het niveau kunnen leiden. Transfervergoedingen zouden in het verleden vaak verhinderd hebben dat spelers zichzelf qua clubniveau verbeterden.
De professionele voetbalspelers werden uiteraard zeker beter van het Bosman-arrest. Doordat de clubs geen transfervergoedingen meer betaalden, konden de spelers zelf hogere weddes eisen. De salarissen van de topspelers zijn dan ook (relatief beschouwd) gevoelig verhoogd na het Bosman-arrest, hoewel ook de stijgende televisie- en merchandisinginkomsten daar een grote rol hebben in gespeeld.
Supporters van het Bosman-arrest hoopten vurig dat de macht van de clubs ten aanzien van de spelers nu drastisch ingeperkt zou worden. Het mogelijke machtsmisbruik door het (dreigen met) het weigeren van een transfer of het stellen van onredelijk hoge transfersommen zou tot het verleden behoren.
De geschiedenis is echter anders uitgedraaid.
pagina 76 van 179
Uiteindelijk passen de clubs een eenvoudig systeem toe waardoor de situatie van voor het Bosman-arrest feitelijk gezien niet veel veranderd is. De contracten van de sportbeoefenaars werden gevoelig verlengd, bijvoorbeeld tot vijf jaar. Als een speler een transfer wil naar een andere ploeg, kan de oude ploeg van de nieuwe ploeg een verbrekingsvergoeding eisen. Dit systeem van overgang is ondertussen de nieuwe standaard geworden, zeker voor topspelers.
De ‘transfervergoedingen’ van voor het Bosman-arrest, worden nu niet meer einde-contract, maar bij de vroegtijdige beëindiging van het contract geëist.
b) Nationaliteitsclausules
b.1. Juridische gevolgen
Het Bosman-arrest verbiedt beperkingen met betrekking tot de nationaliteit van voetballers, die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie, in de Europese Unie.
Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld voetbalploegen het recht hebben om een onbeperkt aantal spelers met een vreemde nationaliteit van binnen de Europese Unie op te stellen.
Het arrest verhindert echter niet dat reglementen van sportfederaties en sportbonden nationaliteitsvereisten instellen voor wedstrijden tussen nationale ploegen in internationale competities. De bepalingen van het Europees Gemeenschapsrecht verzetten zich immers niet tegen een regeling die gerechtvaardigd is om niet-economische redenen, die verband houden met het specifieke karakter en kader van bepaalde wedstrijden.
b.2. Feitelijke gevolgen
Veel sportbonden en –federaties hebben na het Bosman-arrest alle nationaliteitsbeperkende regels bij ploegcompetities opgeheven (en dus niet alleen met betrekking tot EU-onderdanen). Dat lijkt ook logisch. Het zou absurd zijn dat een voetbalclub bijvoorbeeld met 11 Zweden mag spelen, maar niet met 11 Zimbabwanen.
Ook wat zijn gevolgen inzake nationaliteitsclausules betreft is het arrest Bosman fel bestreden, omwille van verschillende redenen.
pagina 77 van 179
- Het zou volgens sommige personen lonender zijn te investeren in goedkope buitenlandse voetballers dan in een eigen langdurende en qua resultaten onzekere jeugdopleiding.
- Sporten verliezen elke binding met hun geografische achterban.
- Malafide spelersmakelaars en mensenhandelaars krijgen extra kansen om spelers als koopwaar te slijten.
Ondertussen blijven er op vele fronten (FIFA, UEFA, nationale competities) pogingen ondernomen worden om voetbalclubs te verplichten om spelers van hun eigen land in de rangen op te nemen. Daarbij gaat het vaak om een minimum aantal spelers uit het eigen land bij de club aangesloten te hebben en niet om verplichtingen om spelers op te stellen. Op die manier wordt getracht om onder meer de band tussen club en land te versterken en de clubs te stimuleren in de eigen jeugdwerking te investeren.
3.5.2 Het arrest Deliège
Selectieregels internationale competities
In het arrest Deliège onderzocht het Hof van Justitie de vraag of de door sportorganisaties opgestelde selectieregels voor internationale tornooien op zichzelf niet strijdig zijn met het Europees Gemeenschapsrecht.
Mevrouw Deliège was een Belgische judoka van hoog niveau. Judo wordt op internationaal niveau georganiseerd door de Fédération Internationale de Judo. De federatie op Europees niveau, genaamd Union Européenne de Judo, omvat de verschillende nationale federaties. De Belgische judofederatie selecteert de judoka’s die aan internationale tornooien mogen deelnemen.
Mevrouw Deliège betoogde dat de Belgische federatie het verloop van haar carrière belemmerd had door haar niet te laten deelnemen aan belangrijke internationale wedstrijden.
Het Hof van Justitie oordeelde negatief voor mevrouw Deliège. Het Hof oordeelde:
“Het Hof constateert ten slotte, dat ook al leiden selectieregels onvermijdelijk tot een beperking van het aantal deelnemers aan een tornooi, een dergelijke beperking inherent is aan het verloop van een internationale sportwedstrijd op topniveau, die noodzakelijkerwijs de vaststelling van bepaalde regels of bepaalde selectiecriteria impliceert. Dergelijke regels kunnen op zich niet aangemerkt worden als een beperking van de vrijheid van dienstverrichting. (…) Nationale federaties, die de organisatie weerspiegelen die in de meeste sportdisciplines gebruikelijk is, mogen dus passende regels vaststellen en hun sporters zelf selecteren.”
Nationale en internationale sportfederaties mogen dus, binnen de grenzen van de redelijkheid, regels opleggen om sportbeoefenaars te selecteren voor internationale tornooien en kampioenschappen.
3.5.3 Het arrest Lehtonen
In de zaak Lehtonen beantwoordde het Hof de vraag of een reglement dat beroepsspelers belet om aan wedstrijden deel te nemen, wanneer hun transfer na een bepaalde datum heeft plaatsgevonden, een belemmering kan zijn voor het vrij verkeer van werknemers.
Jyri Lechtonen is een Finse basketballer. Op 3 april 1996 treedt Lechtonen met een arbeidsovereenkomst in dienst van de Belgische eerste divisie
Transferperiodes
basketbalclub Castors Braine. Deze club stelt Lechtonen nog op in het late voorjaar van 1996 om de laatste wedstrijden van het kampioenschap mee te helpen betwisten.
Basketbal wordt op mondiaal niveau georganiseerd door de FIBA (de internationale basketbalbond). De Belgische bond (FRBSB) omvatte in 1996 elf van de twaalf basketbalclubs die meededen aan het Belgische kampioenschap van de eerste divisie.
De internationale transfers van spelers werden geregeld door een reglement van FIBA, dat de nationale bonden als leidraad moeten hanteren voor het opstellen van hun eigen reglementen.
Het FIBA-reglement verbiedt clubs in Europa om in het kader van nationale kampioenschappen buitenlandse spelers in hun team op te stellen, die in een ander land in Europa hebben gespeeld, wanneer hun transfer na 28 februari heeft plaatsgevonden. Na die datum zijn transfers van en deelneming aan het spel door spelers uit niet-Europese clubs wel mogelijk.
De transfer van Lehtonen geschiedde dus na de deadline van 28 februari. De beslissing van zijn ploeg om Lehtonen toch op te stellen, in strijd met o.a. het FIBA-reglement, werd door de Belgische basketbalbond gesanctioneerd met een forfaitaire score in de betreffende wedstrijden in het nadeel van Castors Braine. Lehtonen en zijn club stelden daarom een gerechtelijke procedure in teneinde deze sancties te niet te doen. De zaak kwam uiteindelijk voor het Europese Hof van Justitie.
Het Hof van Justitie oordeelde dat regels die clubs verbieden basketballers uit andere Lid-Staten in nationale kampioenschapswedstrijden op te stellen, wanneer die spelers op een bepaalde datum in dienst zijn genomen wel degelijk een belemmering inhouden van het vrije verkeer van deze werknemers. Maar het Hof vervolgde zijn redenering als volgt:
“Het vastleggen van welbepaalde transferperiodes kan dus gerechtvaardigd worden omwille van de rechtmatige bezorgdheid om geen ernstige competitieverstoringen mogelijk te maken.”
3.5.4 Andere Europese arresten
De Europese instellingen blijven tot op heden regelmatig geconsulteerd inzake sportgeschillen, zeker wanneer ‘het recht op vrij verkeer van werknemers’ of de ‘eerlijke mededinging’ in het gedrang is.
pagina 80 van 179
In de zaak Meca-Medina & Majcen diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of een antidopingreglement, waardoor 2 op doping betrapte zwemmers internationaal geschorst werden, verenigbaar was met de mededingingsregels. Het Hof (18 juli 2006) oordeelde dat het opleggen van sancties voor dopingzondaars noodzakelijk is om het dopingverbod af te dwingen, en dus verenigbaar met het Europees recht, op voorwaarde dat de sancties niet verder gaan dan nodig om het goede verloop van een sportcompetitie te verzekeren.
In de zaak Bernard (16 maart 2010) oordeelde het Hof van Justitie dat het vragen van een opleidingsvergoeding weliswaar het vrij verkeer van werknemers beperkt, maar dat er gerechtvaardigde redenen bestaan waardoor ‘redelijke’ opleidingsvergoedingen in principe toch verenigbaar kunnen zijn met het Europees recht. Een van die redenen is bijvoorbeeld het stimuleren van clubs om te investeren in een goede jeugdopleiding.
3.6 De EU bevoegd voor sport?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (1 december 2009) heeft de Europese Unie ook een autonome bevoedgheid op gebied van sport (art. 165 Verdrag van Lissabon). Zo kan de EU bijdragen aan een Europese dimensie van de sport, door onder meer de eerlijkheid en de openheid van de sportcompetities te beschermen en over de fysieke en morele integriteit van bijvoorbeeld jonge sporters te waken.
Maar hetzelfde artikel 165 stelt dat de EU niet bevoegd is voor het harmoniseren van de bestaande sportwetgeving van de Lid-Staten. Wellicht zal de impact van specifieke EU-regels in de sport dan ook beperkt blijven.
pagina 81 van 179
3.7 Statuten van federaties en bonden
Naast de algemene wettelijke regels die het statuut van de sportbeoefenaar bepalen, zijn er ook heel wat bijzondere regels terug te vinden in de statuten van sportfederaties en sportbonden.
De afdwingbaarheid van deze regels berust vaak op een contractuele grondslag. Door zich lid te maken van een club, aanvaardt de sportbeoefenaar doorgaans ook de regels van de nationale en internationale federatie waar de club deel van uitmaakt.
3.7.1 FIFA Regulations on the status and transfer of players
Even van de bekendste voorbeelden van federatie-reglementering zijn de FIFA-regulations on the status and transfer of players. Dit document wordt geregeld herzien en aangepast aan de actualiteit.
Zo werden de FIFA-regulations recent nog gewijzeigd om een halt toe te roepen aan allerlei TPO-constructies. TPO wordt gewoonlijk gedefinieerd als de overeenkomst tussen een club en een derde partij (zoals een investeringsfonds, een bedrijf, een sportagentschap of privé-investeerders) volgens dewelke de derde partij een economische participatie verkrijgt of een toekomstig voordeel gerelateerd aan de eventuele transfer van een zekere voetballer.
Soms maakt men een onderscheid tussen:
- FinancieringsTPO: De verkoop van een deel van de economische rechten van spelers (die reeds onder contract liggen), waarvoor de club een overeengekomen bedrag ontvangt.
- InvesteringTPO: Het aantrekken van een speler door een club, waarbij tegelijkertijd een deel van de economische rechten van de speler verkregen worden door een derde partij.
Deze techniek laat toe voor clubs om duurdere spelers goedkoper aan te trekken. Bij een eventuele doorverkoop zal natuurlijk ook een substantieel deel van de winst naar de derde partij wegvloeien.
Bij TPO wordt bij een transfer van een speler een onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde “federative rights” en de “economic rights”. De term “federative rights” zou je kunnen vertalen met “aansluitingsrechten”, hoewel die term in het Nederlands niet gebruikelijk is. Bedoeld wordt eigenlijk de rechten die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst tussen club en speler.
De economische rechten zijn de rechten die een club heeft om in het geval van een transfer een verbrekingsvergoeding te bedingen. De clubs zijn dus
Vives pagina 82 van 179
Third Party Ownershipde eigenaar van deze rechten (die eigenlijk een feitelijk gevolg zijn van de arbeidsovereenkomst tussen club en speler). Deze economische rechten verkopen clubs dus soms aan derde partijen.
TPO houdt voor de derde partij vaak risico’s in, en daarom wordt vaak bedongen dat er een minimale return of waarborg voor het investeringsbedrag is, ongeacht of de speler getransfereerd wordt met winst of niet.
TPO is sinds mei 2015 volledig verboden in de voetbalwereld door de FIFAregulations (art. 18 ter).
Wie dergelijke reglementering schendt, riskeert vooral sportieve sancties. In 2014 bijvoorbeeld kreeg voetbalclub FC Barcelona een transferverbod voor 2 transferperiodes opgelegd door de FIFA. Aanleiding was de herhaalde inbreuken bij transfers van jeugdspelers door de club tegen de FIFA Regulations.
Vives pagina 83 van 179
3.8
Tussenpersonen in de sportsector
Onderhandelingen over transfers bij professionele sportbeoefenaars verlopen nog zelden rechtstreeks en alleen tussen de speler en de clubs. Veel spelers laten hun financiële en zakelijke belangen behartigen door tussenpersonen, die zich, naar gelang het geval manager, makelaar of zaakwaarnemer kunnen noemen.
Deze personen spelen traditioneel een grote rol bij de transfer- en contractbesprekingen van een speler. Tegenwoordig zijn er ook meer en meer sportbeoefenaars die zich laten omringen door adviseurs op fiscaal vlak, op vlak van sponsoring en op gebied van vermogensplanning. Goed betaalde spelers laten zich omringen door full service consultingkantoren.
3.8.1 Wettelijk kader
In het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest werd het beroep van sportmakelaar gereglementeerd.
Om als sportmakelaar aan de slag te kunnen diende men een erkenning van de Vlaamse overheid te bekomen.
Het nieuwe decreet betreffende de private arbeidsbemiddeling (10 december 2010) schafte, onder druk van de EU, deze erkenningsvereiste af. Alleen uitzendkantoren dienen nog over een erkenning van de overheid te beschikken.
“Private arbeidbemiddeling” wordt in dit decreet als volgt gedefinieerd (art. 3):
“
het geheel van diensten uitgeoefend door een tussenpersoon die gericht zijn op :
a) het bijstaan van werknemers bij het zoeken van een nieuwe tewerkstelling;
b) het bijstaan van werkgevers bij het zoeken naar geschikte werknemers;”
Wie aan de slag wil als private arbeidsbemiddelaar dient wel aan een waslijst van niet minder dan 25 voorwaarden te voldoen (art. 5 van het decreet). Zo moet de private arbeidsbemiddelaar onder meer de sociale en fiscale wetgeving naleven, financieel gezond zijn en voldoen aan criteria inzake kwaliteit en professionele deskundigheid.
In principe verbiedt het decreet dat de werknemer een vergoeding betaalt voor de bemiddelingsactiviteiten (art. 5, 9°). Echter is hierop een uitzondering voorzien voor de betaalde sportbeoefenaar. Bij een bemiddeling
Vives pagina 84 van 179
3.8.2
bij een transfer betekent dit dus dat het mogelijk is dat de vergoeding betaald aan de zaakwaarnemer voor rekening van ofwel de club ofwel de sportbeoefenaar is. Indien de sportbeoefenaar zelf zijn zaakwaarnemer betaalt, dienen er wel extra voorwaarden nageleefd te worden, onder meer moet de vergoeding op voorhand schriftelijk worden afgesproken (art. 8)
Tussenpersonen in de voetbalsector
De voetbalsector is de Europese sportsector waar het meeste makelaars in actief zijn.
De FIFA eiste lange tijd dat makelaars in de voetbalwereld over een FIFAlicentie beschikten. Toch bleek de meerderheid van de transfers tot stand te komen door bemiddeling van tussenpersonen zonder licentie. Uiteindelijk besliste FIFA dan ook om het licentiesysteem af te schaffen, met ingang vanaf 1 april 2015.
FIFA probeert het nu over een andere boeg te gooien en vereist dat makelaars en hun tussenkomsten geregistreerd worden bij de nationale federatie van het land waar zij actief zijn. Het valt af te wachten of dit in de praktijk voor grote veranderingen zal zorgen.
3.8.3
Operatie ‘Propere Handen’
De operatie ‘Propere Handen’ van het Belgische gerecht uit 2018 legde heel wat financiële en fiscale schandalen bloot in de Belgische voetbalsector. Bij veel van die schandalen was de makelaar de spilfiguur. De roep om een nieuwe en afdwingbare regelgeving over het statuut van makelaars is groot.
Eind 2019 kondigde de ProLeague de komst van een zogenaamd ‘Clearing House’ aan. Dit zou een nieuw controle-orgaan worden dat de geldstromen en financieringsmechanismen zal onderzoeken bij transfers van de Belgische ProLeague clubs. Daarbij zou ook in sanctiemechanismen worden voorzien, zodat makelaars die de regels overtreden een schorsing kunnen oplopen. Het Clearing House zou tegen de zomer van 2020 operationeel moeten zijn.
Vives pagina 85 van 179
Clearing HouseAntidopingreglementering
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ Welke producten op de verboden lijst staan
➔ In welke uitzonderlijke omstandigheden je toch verboden producten mag gebruiken
➔ Hoe dopinggebruik gecontroleerd wordt en door wie
➔ Welke sancties er staan op dopinggebruik
4.1 Korte historiek van dopingaffaires
4.1.1 Doping in de Tour de France
Geen enkele sportwedstrijd ter wereld draagt de schaduw van doping met zich mee als de Tour de France. Het lijstje met grote namen die tijdens of naar aanleiding van de Tour de France op doping werden betrapt is indrukwekkend lang.
Elk jaar opnieuw start de Tour met de mededeling dat de Tour ‘zuiver’ zal gewonnen worden.
Volgens sommige bronnen is het dopinggebruik onder de renners algemeen tijdens deze wedstrijd. Volgens andere bronnen zijn de vele dopinggevallen vooral te wijten aan de zeer intensieve controles en de zeer hoge pakkans in vergelijking met andere sporten en andere sportmanifestaties.
Hierna volgt een overzicht van de meest spraakmakende dopingaffaires.
1966
De eerste dopingcontroles doen hun intrede in de Tour de France. Vijf renners testen positief.
1967
De dood van Tom Simpson op de Mont Ventoux, een Brits wielerrenner die in België woonde, wordt toegeschreven aan onder meer het gebruik van amfetamine.
1977/ 1979
De Nederlander Joop Zoetemelk is een van de enige renners die tot twee keer toe op doping werd betrapt in de Tour de France.
1978
De Belgische gele-truidrager Michel Pollentier fraudeert tijdens de dopingcontrole op Alpe D’Huez. Met een ‘peer’ onder de arm levert hij vreemde urine af.
1988
De Spanjaard Pedro Delgado wint de Tour, maar wordt betrapt op probenicide, een maskerend product voor anabole steroïden.
Delgado ontsnapt aan een sanctie omdat het middel niet op de dopinglijst van de UCI blijkt te staan.
1991
In 1991 moet de ganse PDM-ploeg (met o.a. Eric Breukink) de Tour verlaten, zogezegd omwille van een voedselvergiftiging. Later wordt aangenomen dat het ganse team bedorven infusen met Intralipid gekregen had, een dopingmaskerend product.
1996
De Deen Bjarne Riis wint de Tour voor het eerst en maakt een einde aan het tijdperk van Miguel Indurain. Pas in 2007 erkent hij dat hij zijn eindzege te danken had aan epogebruik.
1998
De hele Festina-ploeg (met o.a. Alex Zülle, Laurent Dufaux en Richard Virenque) wordt uit de Tour gezet, nadat bij verzorger Willy Voet epo in de wagen is gevonden. Ploegleider Roussel bekent het bestaan van een dopingnetwerk. Hijzelf en de Belgische ploegdokter Reyckaert belanden in voorlopige hechtenis. Ook het Nederlandse TVM verlaat voortijdig de Tour nadat in een vrachtwagen van de ploeg epo is gevonden.
Later stappen nog enkele (voornamelijk Spaanse) ploegen en renners uit de Tour.
2006
In Madrid levert een razzia van de Guardia Civil meer dan 200 bloedzakjes en transfusiemateriaal op. De sporen leiden naar een georganiseerd dopingnetwerk met als spilfiguren o.a. de bekende ploegleider Manolo Saiz en de beruchte sportarts Eufemiano Fuentes. Deze zaak krijgt bekendheid onder de naam ‘Operación Puerto’, de codenaam onder dewelke de Guardia Civil opereerde.
Voor de Tourstart worden de namen vrijgegeven van 35 renners die betrokken zouden zijn bij de bloeddopingzaak van de Spaanse dokter Fuentes. Tourfavorieten Jan Ullrich en Ivan Basso krijgen startverbod van de tourorganisatie.
De Amerikaan Floyd Landis wordt betrapt op het gebruik van epitestosteron en is de eerste renner in de Tourgeschiedenis die zijn eindzege verliest.
pagina 88 van 179
2007
De Deen Michael Rasmussen, die de gele trui draagt, moet na dagenlange insinuaties omtrent dopinggebruik de Tour verlaten. Rasmussen zou gelogen hebben omtrent zijn verblijfplaats tijdens zijn voorbereiding op de Tour om aan dopingcontroles te ontsnappen.
De Kazach Alexandre Vinokourov test positief nadat hij de eerste lange tijdrit van de Tour heeft gewonnen. Hij zou bloeddoping genomen hebben.
2008
De Belg Tom Boonen wordt geweerd uit de Tour de France na cocaïnegebruik (buiten competitie) in het voorjaar.
2011
Bij drievoudig Tourwinnaar Alberto Contador worden tijdens een dopingcontrole in de Tour de France van 2010 minimale sporen van clenbuterol in het bloed aangetroffen. In 2012 krijgt hij een schorsing van 2 jaar opgelegd door het TAS.
2012
Het USADA veroordeelt 7-voudig tourwinnaar Lance Armstrong voor het gebruik van doping. Later dat jaar bevestigt de UCI het rapport van de USADA en neemt Armstrong zijn 7 tourzeges af.
2013
Lance Armstrong bekent voor het eerst zijn jarenlang en veelvuldig dopinggebruik op televisie in de Oprah Winfrey-show.
De voormalige tweevoudige bergkoning Michael Rasmussen bekent eveneens dat hij gedurende zijn hele carrière veelvuldig verschillende dopingproducten gebruikt heeft.
pagina 89 van 179
4.1.2
Andere dopingaffaires in de wielersport
Ook buiten de grote rondewedstrijden blijken wielrenners geregeld naar dopingproducten te grijpen, zowel wegrenners als bijvoorbeeld ook veldrijders. Hierna volgt een chronologie van enkele van de meest bekende dopingaffaires.
1991
Veldrijder Danny De Bie moet de Belgische WK-ploeg verlaten nadat hij tijdens de dopingcontrole in Zillebeke op fraude werd betrapt. De Bie probeerde met een condoom onder de trui vreemde urine af te leveren.
1993
Belgische topsprinter Wilfried Nelissen wordt na de afloop van de Scheldeprijs waarin hij tweede eindigde op het gebruik van doping betrapt.
1996
Edwig Van Hooydonck hangt op amper 29-jarige leeftijd de fiets aan de haak. De voormalige zegekoning en tweevoudig winnaar van de Ronde van Vlaanderen is gefrustreerd omdat het peloton volgens hem abnormaal snel rijdt.
1997
Bij topspurter Djamolidin Abdujaparov worden sporen van clenbuterol en bromantan gevonden. Zijn ploeg Lotto ontslaat hem.
1998
Francesco Casagrande, enkele dagen voordien winnaar van de WBwedstrijd in San Sebastian en de nummer vijf op de wereldranglijst, is tijdens de Ronde van Trentino en de Ronde van Romandië (beiden in mei) op het gebruik van doping betrapt. Sponsor Cofidis verbreekt het contract met de Italiaan.
1999
De Italiaanse procureur Donati onthult dat in 1994 en 1995 zowat de volledige Gewiss-ploeg epo gebruikt zou hebben. Het gaat om bekende renners als de Rus Jevgeni Berzin, de Italianen Giorgio
Vives pagina 90 van 179
Furlan, Moreno Argentin en Ivan Gotti en de Deen Bjarne Riis. Zij bleken bij controles tijdens het seizoen ver boven de momenteel toegelaten 50 procent hematocriet te zitten.
2002
Bij een huiszoeking worden bij Belgisch wielrenner Frank Vandenbroucke verboden dopingproducten aangetroffen. Eerder werd de renner ook al in verband gebracht met de beruchte Franse dokter Sainz. Vandenbroucke zelf heeft echter nooit positief getest op doping.
2003
De Schot David Millar wordt wereldkampioen tijdrijden, maar moet later zijn titel terug inleveren nadat hij regelmatig epo-gebruik bekende.
2004
Dave Bruylandts, een Belgische wielrenner, wordt betrapt op het gebruik van epo. In 2006, na zijn schorsing, worden bij de renner verboden producten aangetroffen. Dave Bruylandts stopt daarna met koersen.
2009
De Spanjaard Alejandro Valverde wordt op verzoek van het CONI (Italiaans Olympisch Comité) geschorst voor 2 jaar, op beschuldiging van bloeddoping. De schorsing had enkel gelding op Italiaans grondgebied.
In 2010 schorst de UCI Valverde 2 jaar wereldwijd.
Verder in 2009 stelt Johan Museeuw zijn boek voor: “Museeuw spreekt: van leeuw tot prooi”. In dat boek onthult Museeuw zijn dopinggebruik. Dat dopinggebruik kwam in 2003 aan het licht toen telefoon- en sms-verkeer onderschept werd tussen de renner en veearts Landuyt, waarin sprake was van onder meer ‘wespen’. Naar aanleiding van de dopingaffaire rond deze veearts kwamen ook wegrenners Chris Peers en Jo Planckaert en veldrijder Mario De Clerq in opspraak.
Johan Museeuw werd nooit betrapt op dopinggebruik.
pagina 91 van 179
4.1.3
2010
Een oppermachtige Fabian Cancellara wint de Ronde van Vlaanderen nadat hij in het zadel zittend wegstoof van Tom Boonen op de Muur van Geraardsbergen. Nadien verschenen filmpjes op het internet die suggereerden dat Cancellara voor zijn beklimming een fiets met een motortje in zou gebruikt hebben. Cancellara werd nooit officieel beschuldigd, maar sindsdien is wel duidelijk dat de technologie wel degelijk op de markt is. De term mechanische doping doet zijn intrede in het wielrennen.
2013
De Belg Leif Hoste, bekend van 3 tweede plaatsen in de Ronde van Vlaanderen, krijgt van de Belgische Wielerbond een monsterboete van 150.000 euro en 2 jaar schorsing. Aanleiding zijn afwijkende waarden in zijn biologisch paspoort. In 2014 geeft Hoste aan de boete te aanvaarden, hoewel hij zijn onschuld volhoudt.
2016
Voor de start van het WK Veldrijden in Zolder ontdekt de UCI een motortje in de trapas van één van de fietsen die gelinkt wordt aan de Belgische belofte Femke Van den Driessche. Het gaat om het eerste bekende geval van ‘mechanische doping’ ter wereld. Het motortje vormt zeker een inbreuk op de UCI reglementen, maar de WADAcode zou nog niet in een sanctie voorzien.
Beruchte dopingaffaires buiten de wielersport
Ook buiten de wielersport zijn er enkele ophefmakende dopingaffaires geweest. Hierna volgt tevens een beperkte opsomming:
De jaren ‘70 en ‘80
Tijdens de jaren ’70 en ’80 stond de wereld telkenmale opnieuw versteld van de prestaties van de Duitse Democratische Republiek op grote sportmanifestaties. De Oost-Duitsers haalden op elke Olympiade in relatieve aantallen het grootste aantal medailles binnen.
Na de val van de Berlijnse muur werd onthuld wat iedereen eigenlijk al wist. Niet alleen de sportcultuur en doorgedreven sportopleiding
pagina 92 van 179
waren verantwoordelijk voor de resultaten, maar ook een groots opgezet dopingprogramma (Staatsplanthema 14.25) dat de doping van duizenden atleten organiseerde.
1988
De Canadese topspurter Ben Johnson verbaast op de Olympische Spelen van 1988 de wereld met een nieuw wereldrecord op de 100m spurt (9’79”). De volgende dag blijkt Johnson betrapt op het gebruik van anabole steroïden. Hij moet zijn gouden medaille inleveren. In 1993 loopt hij opnieuw tegen de dopinglamp en krijgt hij een levenslange schorsing.
1991
Diego Maradonna is in 1991 de eerste wereldster in het voetbal die op doping betrapt wordt. Hij krijgt een schorsing van 15 maanden voor het gebruik van cocaïne. Aan zijn comeback in 1994 op het WK voetbal in de Verenigde Staten komt een abrupt einde wanneer hij opnieuw betrapt wordt op doping.
2004
De Belgische triatleet Rutger Beke test positief op het gebruik van epo. Hij krijgt een schorsing van 18 maanden opgelegd. Beke blijft bij zijn onschuld en doet een beroep op onderzoekers van de Katholieke Universiteit Leuven. Zij slagen er in te bewijzen dat de epo-test niet waterdicht is. Beke wordt vrijgesproken.
2009
De Belgische tennissers Xavier Malisse en Yanina Wickmayer worden voor 1 jaar geschorst door het Vlaams Dopingtribunaal omdat zij hun “whereabouts’ drie keer niet correct hadden meegedeeld.
Na een ware juridische veldslag bij de gewone rechtbank in kort geding, de Raad van State, het Hof van Cassatie en het TAS werd de schorsing uiteindelijk ongedaan gemaakt.
2014
De Duitse televisiezender ARD pakt uit met een documentaire over dopingpraktijken in Rusland, dat dit jaar de Olympische Winterspelen in Sotsji organiseerde en er afgetekend medaillekoning was. Verschillende goed geplaatste getuigen suggereren dat er
pagina 93 van 179
wijdverbreid dopinggebruik plaatsvindt in Rusland en dat de overheid dit dopinggebruik zelfs aanspoort en helpt toedekken.
2015
Op basis van een verslag van een onafhankelijke onderzoekscommissie van de WADA, besliste de internationale atletiekfederatie IAAF om Rusland te schorsen wegens het jarenlange systematische dopinggebruik van Russische atleten. Voor de duur van deze schorsing zijn Russische atleten niet welkom op internationale tornooien, waaronder de Olympische Spelen van 2016
2016
In 2016 werden heel wat urinestalen van deelnemers aan de Olympische Spelen in Peking (2008) en Londen (2012) opnieuw getest, ditmaal met modernere opsporingsmethoden. Heel wat dopingzondaars liepen tegen de lamp. Dit zorgde er bijvoorbeeld voor dat de Belgische aflossingsploeg bij de dames op de 4x100 meter in Peking alsnog een gouden medaille kreeg, na de betrapping van een Russiche deelneemster.
2019
Het WADA schorst Russiche spelers en Russische ploegen van deelname aan onder andere Olympische Spelen en WK’s voor een periode van 4 jaar. Als reden wordt gegeven dat Rusland op grote schaal de laboratoriumonderzoeken bij dopingconroles zou vervalst hebben.
pagina 94 van 179
4.2
Dopingproducten
De dopingproducten en –technieken kunnen inhoudelijk ingedeeld worden in de volgende categorieën.
- Anabole middelen - Hormonen - Bloeddoping - Gendoping
4.2.1 Anabole middelen
Anabole middelen zijn middelen die de spiermassa vergroten en het herstel van het lichaam bevorderen.
4.2.1.1
Anabole steroïden
Anabole steroïden zijn frequent gebruikte middelen ter bevordering van de sportieve prestaties.
De belangrijkste anabole steroïden zijn de synthetisch (kunstmatig) gemaakte stoffen nandrolon, metandiënon, clenbuterol en stanozolol.
Ook (lichaamseigen) testosteron behoort tot de anabole steroïden.
Een nadeel van het gebruik van anabole steroïden zijn de androgene effecten. Androgenen zijn stoffen die de mannelijke eigenschappen, waaronder de seksuele kenmerken, in stand houden. De opname van vreemde androgenen in het lichaam zorgt ervoor dat het lichaam de eigen productie van androgenen gaat verlagen. Bij te veel gebruik van externe androgenen kan dit leiden tot onvruchtbaarheid.
De (duur van de) opspoorbaarheid van anabole steroïden verschilt sterk afhankelijk van het product en de wijze van toedienen. Zo bleek het lange tijd moeilijk om testosteron, afkomstig van testosteronpleisters, die een lage hoeveelheid testosteron op continue wijze afleverden op te sporen.
Andere bekende bijwerkingen van anabole steroïden zijn vermannelijking bij vrouwen (overmatige lichaamsbeharing, kaalheid, lage stem, vergroting van de clitoris) en borstvorming bij mannen. Ook acne is een bekend neveneffect.
4.2.1.2 Beta-2 agonisten
Bèta-2 agonisten vormen een aparte groep op de dopinglijst. Ze worden gebruikt in astmamedicijnen. Ze verhogen ook de hartslag en de stofwisseling waardoor het lichaam meer energie (voor de sportprestatie)
pagina 95 van 179
kan leveren. De bèta-2 agonist salbutamol zorgt bij hoge doseringen voor extra spieropbouw.
Ook deze groep van producten kan ernstig de gezondheid schaden: zij kunnen aanleiding geven tot beverigheid, hartritmestoornissen of verhoogde hartslag.
4.2.2 Hormonen
Hormonen zijn stoffen die door bepaalde klieren via de bloedbaan aan doelcellen of –organen worden afgegeven. Alle hormonen hebben een regelende functie in het lichaam. Zij regelen bijvoorbeeld de groei, beïnvloeden de stofwisseling, beïnvloeden het gedrag en het karakter van de mens en zij zorgen voor een harmonisch verloop van de verschillende orgaanfuncties.
Via veranderingen in de stofwisseling beïnvloeden hormonen verschillende lichaamsfuncties zoals de voortplanting, groei en ontwikkeling, opslag en gebruik van reservevoedsel, de water- en zouthuishouding en de spijsvertering. Ook zijn vele invloeden op het gedrag gekend, bijvoorbeeld op het leervermogen, op seksueel gedrag en op agressief gedrag.
4.2.2.1 Groeihormoon
Menselijk groeihormoon is het hormoon dat de groei bij de mens stimuleert (HGH – Human Growth Hormon). Groeihormoon kan sinds enkele decennia ook industrieel geproduceerd worden. Het heeft therapeutische eigenschappen voor bepaalde groeiproblemen, maar kan ook misbruikt worden in de sport.
Mogelijke bijwerkingen van dit product zijn diabetes, pijnlijke botten en spierpijn.
Kunstmatig groeihormoon lijkt erg op menselijk groeihormoon en verdwijnt ook snel weer uit het lichaam. Het is daarom bijzonder moeilijk op te sporen. Er zijn tot op heden weinig of geen gevallen bekend waarbij HGH opgespoord werd.
4.2.2.2
Erythropoïetine (epo) en consoorten
Epo is een hormoon dat voornamelijk in de nieren wordt aangemaakt. Het bevordert de vorming van rode bloedcellen. Daardoor verbetert de zuurstofopname en bijgevolg ook het uithoudingsvermogen van de sportbeoefenaar.
pagina 96 van 179
Het is tegenwoordig mogelijk om kunstmatig epo van lichaamseigen epo te onderscheiden. Sinds 2001 kan epo opgespoord worden.
Een andere methode die epo-gebruik kan blootleggen is het meten van de hematocrietwaarde van het bloed. Het hematocriet is het volume van het bloed dat door de bloedcellen wordt ingenomen, weergegeven als een fractie of in procenten. Deze methode is echter geen opsporingsmethode, omdat het hematocriet bij mensen fluctueert en omdat bepaalde personen van nature uit een zeer hoge hematocrietwaarde hebben, bijvoorbeeld meer dan o,50.
Sinds 2001 is darbepoëtine alfa (Aranesp of ook wel ‘Nesp’), een met epo vergelijkbaar middel op de markt. Darbepoëtine lijkt op epo en helpt bij de productie van rode bloedlichaampjes.
In 2002 kwam daarnaast epoëtine delta (Dynopa) op de markt. Cera (met merknaam Mircera), het zogenaamde ‘epo van de vierde generatie’ is in 2007 op de markt gekomen.
Het niet-medisch gebruik van epo en aanverwante middelen brengt risico’s met zich mee. Door het grotere aantal rode bloedcellen wordt het bloed stroperiger. Het risico op trombose, een beroerte of een hartaanval wordt groter.
4.2.3 Bloeddoping
Het principe van bloeddoping is om via een kunstmatige manier de zuurstofdragende capaciteit van het bloed te verhogen. Deze vorm van doping was al langer bekend, maar slechts recentelijk raakten de eerste positieve dopinggevallen bekend.
Bloeddoping verschilt van andere vormen van doping doordat gebruik wordt gemaakt van lichaamseigen stoffen.
Het effect is gelijkaardig aan dat van epo-gebruik.
Epo stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen. Bij bloeddoping worden deze eenvoudigweg afgenomen en later weer geïnjecteerd. Het plasma van het afgenomen bloed wordt gescheiden van de rode bloedcellen, en alleen de rode bloedcellen worden maximaal enkele maanden ingevroren. Na enige tijd zijn de afgenomen bloedcellen in het lichaam vervangen en is de bloedspiegel weer normaal. Korte tijd voordat de atleet moet presteren worden de afgenomen bloedcellen weer teruggebracht in het lichaam,
Vives pagina 97 van 179
waardoor er dus meer bloedcellen zijn dan normaal. Dit verhoogt het uithoudingsvermogen van de atleet omdat deze meer zuurstof kan opnemen.
4.2.4 Gendoping
Het is wetenschappelijk mogelijk om een aantal erfelijke eigenschappen te isoleren en deze te verhuizen van het ene organisme naar het andere. Het onderzoek naar dit ‘verhuizen’ van genetische informatie gebeurde totnogtoe allicht alleen in therapeutisch verband.
Maar er zijn mogelijkheden voor ongeoorloofde toepassingen in de sportwereld. Via gendoping zou men het lichaam er bijvoorbeeld kunnen toe brengen meer epo te gaan produceren. Bovendien zou gendoping bijzonder moeilijk traceerbaar zijn.
Het is niet bekend of gendoping al bestaat. Het is wel al verboden.
4.2.5
Voedingssupplementen?
Voedingssupplementen die geen verboden dopingproducten bevatten zijn uiteraard toegelaten. Toch is er grote voorzichtigheid geboden bij het gebruik van voedingssupplementen.
In heel wat landen is de productie van voedingssupplementen niet degelijk gereglementeerd door de overheid. Dit betekent dat de ingrediënten die de voedingssupplementen bevatten niet altijd overeenstemmen met die welke op de buitenkant van de doos of de verpakking staan. In sommige gevallen kunnen in een voedingssupplement stoffen zitten die niet aangegeven zijn, maar die toch een volgens de antidopingwetgeving verboden product bevatten.
Studies hebben uitgewezen dat heel wat van de voedingssupplementen die aan atleten te koop worden aangeboden, stoffen kunnen bevatten die niet op het etiket staan, maar die verboden dopingproducten kunnen bevatten. Heel wat positieve dopingtests worden toegeschreven aan het gebruik van dubieuze voedingssupplementen.
In 2000 heeft de Atletencommissie van het Internationaal Olympisch Comité een verklaring gepubliceerd waarin het volgende werd gezegd:
“Wij zouden de atleten van de wereld willen wijzen op het feit dat recente ontdekkingen hebben aangetoond dat voedingssupplementen dopingproducten kunnen bevatten waardoor de atleten positief
pagina 98 van 179
kunnen bevonden worden voor stoffen die momenteel op de lijst van verboden middelen staan.
De commissie is bovendien van oordeel dat de atleten hun volle verantwoordelijkheid moeten nemen voor alle dopingproducten die in hun lichaam worden aangetroffen ten gevolge van het gebruik van voedingssupplementen.”
Ook het Wada houdt sportbeoefenaars verantwoordelijk voor het gebruik van doping veroorzaakt door onjuiste etikettage op voedingssupplementen. Atleten zijn immers verantwoordelijk voor alle stoffen die in hun lichaam worden aangetroffen, ongeacht de manier waarop die daar terechtgekomen zijn.
Bovendien is het nut van voedingssupplementen sterk betwijfelbaar. Het WADA raadt het gebruik eigenlijk af ten voordele van een uitgekiend dieet voor sportbeoefenaars. Veel fabrikanten van voedingssupplementen beweren dat hun producten bepaalde eigenschappen hebben die helemaal niet wetenschappelijk zijn bewezen, en zij wijzen de gebruiker zelden op mogelijke negatieve effecten.
Voedingssupplementen die volgens de reclame die ervoor gemaakt wordt geacht worden ‘vetten te verbranden’ of de ‘spiermassa te vergroten’ lopen het grootste risico verboden producten te bevatten.
Een van de bekendste voedingssupplementen is creatine. Dit zou enig positief effect hebben op sporten die een explosieve krachtontwikkeling vergen. Het heeft geen effect bij duursporten. Het middel staat niet op de verboden lijst.
Een nieuwe hype bij de voedingssupplementen sinds 2019 zijn de zogenaamde ‘ketonen’. Dit (bijzonder duur) product is populair in de wielersport en staat niet op de verboden lijst.
4.3 Waarom doping verbieden?
Dopingpraktijken zijn verboden om hoofdzakelijk drie redenen:
- het mogelijk oneerlijk voordeel in wedstrijden en het respect voor de fairplay; Sporters worden geacht rolmodellen te zijn die elkaar bekampen op een eerlijke en transparante wijze.
- de mogelijke nadelige effecten op de eigen gezondheid. - de mogelijke gevaren voor medesporters of tegenstanders.
pagina 99 van 179
4.4 De lijst met verboden producten en methoden
Vrijwel elk jaar wordt een nieuwe, geactualiseerde lijst van verboden producten en methoden gepubliceerd. Bijvoorbeeld voor het jaar 2018 was dit het Ministerieel besluit van 24 november 2017 houdende vaststelling van de verboden lijst. De meest actuele lijst vindt men in het Belgisch Staatsblad.
De antidopingreglementering viseert zowel het gebruik van verboden producten als verboden methoden. Het betreft stoffen en methoden die voorkomen op de zogenaamde ‘verboden lijst’, een bijlage bij de Internationale Conventie tegen het dopinggebruik in de Sport van het WADA.
Op 9 december 2011 sloten de Vlaamse Gemeenschap, de Franse gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie een samenwerkingsakkoord inzake dopingbestrijding. Op die manier streven de Gemeenschappen naar meer uniformiteit in de dopingbestrijding in België. De Gemeenschappen erkennen ook wederzijds de resultaten en de conclusies van de ontleding van de monsters die bij de dopingcontrole werden genomen. Er is ook sprake van de mededeling van tuchtsancties “met het oog op de aanmoediging tot wederzijdse erkenning en de toepassing ervan”.
Om een product in de WADA-lijst op te nemen moet een bepaalde substantie, middel of methode aan minstens 2 van de 3 volgende criteria voldoen:
- er is een medische of andere wetenschappelijke grond om aan te nemen dat de substantie of methode de sportprestatie verbetert of kan verbeteren;
- er is een medische of andere wetenschappelijke grond om aan te nemen dat de substantie of methode de gezondheid schaadt of kan schaden;
- het gebruik van de substantie of methode schendt de "spirit of sport" zoals beschreven in de WADA-Code.
Vives pagina 100 van 179
4.5 World Anti Doping Agency
Na de dopingtour van 1998 besefte de internationale sportwereld dat de strijd tegen doping onmogelijk lokaal kon gewonnen worden. Internationale, gecoördineerde actie drong zich op.
Het Internationaal Olympisch Comité besloot om een Wereldconferentie tegen Doping samen te roepen, om met alle betrokken partijen de strijd tegen doping te bespreken. Deze conferentie vond plaats in Lausanne in februari 1999. De daaruit voortspruitende Verklaring van Lausanne stelde een onafhankelijk internationaal anti-dopingagentschap in het vooruitzicht.
Op 10 november 1999 werd het World Anti Doping Agency (WADA) opgericht op 10 november, met als doelstelling de internationale coördinatie van de strijd tegen doping. WADA is een initiatief van het IOC met de steun en medewerking van onder meer regeringen en andere publieke en private instanties die doping bestrijden.
Een van de belangrijkste verwezenlijkingen van het WADA is de Wereld-AntiDopingcode (WADA-Code). Deze Code is het basisdocument dat antidopingregels bevat met als doel de internationale dopingbestrijding te harmoniseren. Daarvoor voorziet de Code in regels omtrent dopingcontroles, uitzonderingen voor therapeutisch gebruik, de lijst met verboden stoffen en methoden en het respect voor de privacy van de sportbeoefenaars.
De Code is in werking getreden op 1 januari 2004. Het grote succes ervan wordt bewezen door de grote steun van zowel overheden als sportfederaties die de Code in hun reglementering hebben overgenomen. Ook het CAS (Court of Arbitration for Sport) hanteert de Code in zijn rechtspraak. De Code krijgt regelmatig een update.
Bijzonder belangrijk in dit verband is de nauwe samenwerking tussen het WADA en het IOC. Het IOC zal geen sporten erkennen waarvan de federaties de WADA-Code niet onderschrijven. Ook sportbeoefenaars uit landen die de WADA-Code niet erkennen kunnen door het IOC sportief gesanctioneerd worden.
In het kader van de UNESCO werd bovendien een internationale antidopingconventie afgesloten. Deze ‘Internationale Conventie tegen Doping in de Sport’ (Parijs, 19 oktober 2005) omvat de verbintenis om maatregelen te nemen conform de WADA-Code. Vlaanderen verleende zijn instemming aan deze Conventie bij decreet van 20 april 2007.
pagina 101 van 179
4.6
Verboden dopingpraktijken
De antidopingreglementering is continu in verandering. Daarmee weerspiegelt zij de actuele strijd tussen dopingzondaars en dopingjagers.
Op 25 mei 2012 keurde het Vlaams parlement het nieuwe Decreet betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport goed (zogenaamde ‘Antidopingdecreet’, verder afgekort als ‘ADD’).
Daarbij wordt in principe geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld: - het gebruik van doping of de poging tot gebruik van doping - het doelbewust of per toeval gebruik van doping2 - het gebruiken van (zeer) effectieve dopingproducten of minder effectieve dopingproducten
- het gebruik van doping of het bezit van doping - het gebruik van doping binnen of buiten wedstrijdverband (wel uitzondering voor bepaalde producten).
- het zelf gebruiken van doping of het ter beschikking stellen van doping.
In al deze gevallen gaat de decreetgever ervan uit dat het gaat om verboden dopingpraktijken die gesanctioneerd moeten worden.
Concreet verstaat het ADD onder dopingpraktijken de volgende zaken (art. 3):
- de aanwezigheid van een verboden stof in een monster dat afkomstig is van het lichaam van de sporter; - het gebruik of de poging tot gebruik door een sporter van een verboden stof of een verboden methode; - het ontwijken van een dopingcontrole; - elke combinatie van drie aangifteverzuimen of gemiste dopingtests binnen een periode van twaalf maanden;
2 Juristen spreken van een ‘strict-liability’-principe of ook wel van ‘risicoaansprakelijkheid’. Dit houdt in dat men bij de beoordeling van de dopingpraktijk in principe geen rekening houdt met de schuldgraad of intenties van de betrokken sportbeoefenaar. De ontdekking van de aanwezigheid van een verboden dopingproduct in het lichaam van een sporter zal dus bijna automatisch tot een veroordeling leiden. Vanaf die ontdekking is het immers aan de sportbeoefenaar om zelf zijn onschuld te bewijzen. (D. Dedecker, Handboek sportrecht, p. 202)
pagina 102 van 179
- het plegen van bedrog, of de poging daartoe, bij om het even welk onderdeel van de dopingcontrole
- het bezit van een verboden stof of een verboden methode, zonder rechtvaardiging;
- de handel in een verboden stof; - het toedienen van dopingproducten; - meewerken aan of helpen met dopinggebruik; - verboden samenwerking met dopingzondaars.
4.7 Toestemming om therapeutische noodzaak
Wanneer een sportbeoefenaar over een ‘toestemming wegens therapeutische noodzaak’ (afgekort: TTN) beschikt, mag deze sportbeoefenaar bijvoorbeeld geneesmiddelen nemen die verboden stoffen bevatten. De sportbeoefenaar riskeert dan geen dopingsanctie.
De regeling omtrent TTN verschilt naargelang het gaat om: - elitesporters op internationaal niveau, - elitesporters op nationaal niveau en - breedtesporters.
Bij dopingcontroles moeten elitesporters hun toestemming wegens therapeutische noodzaak kunnen voorleggen aan de controle-arts. Enkel in noodgevallen mogen deze sporters een retroactieve aanvraag (nadat ze het geneesmiddel al toegediend kregen) indienen (art. 13 Uitvoeringsbesluit bij het ADD).
Breedtesporters hoeven geen TTN aan te vragen, maar dienen bij een dopingcontrole wel melding te maken van de verboden stof die zij innemen. Na de dopingcontrole kunnen zij dan retro-actief een TTN aanvragen.
Belangrijk is wel dat behandelende artsen enkel verboden stoffen mogen voorschrijven als er echt geen andere mogelijkheid bestaat uit therapeutische overwegingen. Het is dus niet noodzakelijk zo dat een product dat werd voorgeschreven door een arts automatisch voor de betrokken sportbeoefenaar toegelaten is (art. 12 Uitvoeringsbesluit bij het ADD).
pagina 103 van 179
4.8 Sanctionering van dopinggebruik
4.8.1 Strafrechtelijke sancties inzake de Wet van 24 februari 1921 (Drugswet)
Sommige producten die als verboden dopingproducten beschouwd worden ingevolge de Wereldantidopingcode zijn tevens verboden op grond van de Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, de zogenaamde Drugswet.
Deze wet stelt verschillende handelingen omtrent verschillende producten strafbaar zonder meer. De strafbaarstelling in het kader van deze wet speelt dus ongeacht of met deze producten bijvoorbeeld prestatiebevordering inzake sport beoogd wordt.
Producten die bijvoorbeeld voorkomen op de lijst van de Wereldantidopingcode en die tevens verboden zijn op basis van de Drugswet zijn bijvoorbeeld cannabis en cocaïne3. Ook stoffen met in het algemeen een hormonale of anabole werking vallen onder het toepassingsgebied van de Drugswet4 .
De Drugswet ziet in een veelheid van straffen, afhankelijk van de aard van het misdrijf (bijv. arttn 2-4).
Inbreuken op deze Drugswet worden vervolgd voor de bevoegde strafrechtbanken.
Inbreuken op de Drugswet worden strafrechtelijk gesanctioneerd (geldboetes, gevangenisstraffen…).
Wie op een dopingpraktijk betrapt wordt kan dus zowel disciplinair gestraft worden op basis van het ADD én strafrechtelijke sancties oplopen op basis van de Drugwet. In die zin is er in de praktijk zeker geen volledige depenalisering van het dopinggebruik, hoewel het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem voor veel discussie blijft zorgen.
3 zie het Koninklijk Besluit van 31 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies 4 zie bijvoorbeeld het Koninklijk Besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, antihormonale, anabole, beta-adrenergische, antiinfectieuze, antiparasitaire en anti-inflammatoire werking
pagina 104 van 179
4.8.2
Disciplinaire sancties volgens het ADD
Tuchtrechtelijke regeling voor breedtesporters
Voor de Vlaamse Gemeenschap werd een Disciplinaire Commissie voor breedtesporters opgericht in uitvoering van art. 28 van het ADD.
De leden van deze Disciplinaire Commissie worden benoemd door de Vlaamse Regering.
Deze Commissie is bevoegd voor disciplinaire maatregelen tegen alle sporters die breedtesporters zijn.
Deze Disciplinaire Commissie is bevoegd voor het Nederlandse taalgebied en in sommige gevallen ook in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad (art. 30 ADD).
Wanneer de Disciplinaire Commissie op de hoogte gesteld wordt van een dopingpraktijk heeft zij twee mogelijkheden. Een eerste mogelijkheid is om de zaak te seponeren. Deze zaak wordt dan zonder gevolg geklasseerd (art. 32 ADD).
Wanneer de Disciplinaire Commissie de dopingpraktijk wenst te vervolgen, stelt zij een zittingsdatum vast (art. 32 ADD). In dit geval wordt de sportbeoefenaar opgeroepen om te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een raadsman. Deze zittingen zijn openbaar (art. 33 ADD). Op verzoek van de sporter kan de Disciplinaire Commissie echter besluiten deze zittingen achter gesloten deuren te laten plaatsvinden.
De procedure verloopt op tegenspraak en de beraadslaging is geheim (art. 33 ADD).
Tegen een beslissing van de Disciplinaire Commissie kan hoger beroep aangetekend worden bij de Disciplinaire Raad (art. 36 ADD). Dit hoger beroep kan ingesteld worden door: - de sportbeoefenaar - als de sportbeoefenaar minderjarig is, door zijn vertegenwoordiger - de NADO (nationale anti-dopingadministratie) - de nationale sportfederatie waartoe de sportbeoefenaar behoort - de internationale sportfederatie waartoe de sportbeoefenaar behoort - het WADA - het IOC of IPC (art. 36 ADD)
pagina 105 van 179
Disciplinaire sancties
Er is een grote variatie aan sancties in het Antidopingdecreet (art. 42 ADD).
Bepaalde inbreuken worden strenger bestraft dan andere inbreuken. Zo wordt het verhandelen of toedienen van dopingproducten in de regel strenger gesanctioneerd. Bij meerdere dopingpraktijken riskeert de sporter levenslange uitsluitingen.
Dopingpraktijken kunnen milder bestraft worden indien het bijvoorbeeld gaat om verboden stoffen die makkelijk kunnen leiden tot onbedoeld dopinggebruik en de sportbeoefenaar ook aannemelijk kan maken dat het gaat om onbedoeld dopinggebruik.
Ook het verstrekken van significante hulp bij het blootleggen van dopingnetwerken kan leiden tot strafvermindering (art. 42 § 6 ADD en art. 89 Uitvoeringsbesluit ADD).
Dopingpraktijken zijn meestal langdurige vergrijpen. Een sportbeoefenaar injecteert zich bijvoorbeeld wekelijks met epo-inspuitingen. De decreetgever heeft niet elke afzonderlijke prik disciplinair willen sanctioneren.
In geval van meervoudige overtredingen wordt de volgende regel in acht genomen een tweede overtreding van een antidopingregel mag alleen worden meegewogen voor het opleggen van sancties als de administratie kan aantonen dat de sporter bericht had gekregen van zijn eerste overtreding. Als de administratie dat niet kan bewijzen, worden de overtredingen samen beschouwd als één eerste overtreding en wordt de opgelegde sanctie gebaseerd op de overtreding waarop de zwaarste sanctie staat (art. 42 § 8 ADD).
Tuchtrechtelijke regeling voor elitesporters
De tuchtrechtelijke regeling voor elitesporters verschilt van deze van gewone sportbeoefenaars.
Ondanks de ruime decretale omschrijving van het begrip worden alleen sporters die met een aangetekende brief ervan op de hoogte werden gebracht dat ze elitesporter zijn, ook effectief als elitesporter beschouwd).
De hoedanigheid van elitesporter wordt toegekend in nauw bilateraal overleg tussen de betrokken sportfederatie en de administratie. Sporters die niet akkoord zijn kunnen hun aanwijzing proberen te betwisten.
Voor wie als elitesporter wordt gekwalificeerd heeft dit onder meer volgende implicaties:
pagina 106 van 179
4.8.3
- De elitesporter die om medische redenen medicatie moet nemen die een of meer verboden stoffen bevat, mag die medicatie pas innemen nadat hij of zij toestemming heeft gekregen van een onafhankelijke commissie van artsen. Hij of zij moet die toestemming vragen aan de internationale of nationale sportfederatie. Retroactieve aanvragen (nadat het geneesmiddel al is gebruikt) zijn dus niet geldig voor elitesporters, behalve in noodsituaties.
- Als de elitesporter een dopingovertreding begaat, zal zijn of haar zaak disciplinair in eerste aanleg worden behandeld door het disciplinair orgaan van de sportvereniging. Tegen die beslissingen is hoger beroep mogelijk, in laatste instantie bij het Internationaal Sporttribunaal in Lausanne.
- Elitesporters ressorteren onder de ‘whereabouts’-regeling.
De sportverenigingen hebben de verplichting om de disciplinaire procedures betreffende dopingpraktijken gepleegd door elitesporters die onder hun verantwoordelijkheid vallen te organiseren (art. 24 ADD)
Ondertussen hebben talrijke sportfederaties zich aangesloten bij het ‘Vlaams Dopingtribunaal vzw’. Deze instantie, opgericht op 10 september 2008, neemt de verantwoordelijkheid op zich voor de organisatie van de disciplinaire procedures omtrent doping van elitesporters van de aangesloten federaties. Eind 2017 waren een 40-tal Vlaamse sportfederaties aangesloten bij dit Dopingtribunaal.
De KBWB en de Wielerbond Vlaanderen zochten geen aansluiting bij het Vlaams Dopingtribunaal en richtten een eigen disciplinaire commissie op voor hun elitesporters.
Strafrechtelijke sancties in het Antidopingdecreet
Het ADD voorziet dat personen die betrokken zijn bij dopingpraktijken ook strafrechtelijk gesanctioneerd kunnen worden.
Nochtans is het dopinggebruik in grote mate gedepenaliseerd. Wanneer sportbeoefenaars zich aan dopingpraktijken vergrijpen, worden zij in eerste instantie disciplinair gestraft. Zij riskeren in principe geen strafrechtelijke sanctie op basis van het ADD wanneer de dopingpraktijk zich heeft voorgedaan ter gelegenheid van hun voorbereiding op of hun deelname aan een sportmanifestatie (art. 47 ADD).
Alle andere personen die betrokken zijn bij dopingpraktijken kunnen wel gestraft worden, met name met een gevangenisstraf van zes maanden tot
Vives pagina 107 van 179
vijf jaar en met een geldboete van 200 tot 2000 euro of met een van die straffen alleen (art. 46 ADD).
4.8.4 Het verzoek tot nietigverklaring bij de Raad van State
De Raad van State, afdeling administratie, is het administratief rechtscollege dat zich uitspreekt over verzoeken tot nietigverklaring van akten van administratieve overheden.
De Disciplinaire Raad is een orgaan van de Vlaamse Gemeenschap (die zelf een administratieve overheid is). De uitspraken van de Disciplinaire Raad kunnen dan ook beschouwd worden als akten van administratieve overheden. Bijgevolg kan de gestrafte sportbeoefenaar tegen de beslissingen van de Disciplinaire Raad een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State, wanneer hij meent dat de procedure niet regelmatig is verlopen, of de disciplinaire raad een onwettelijke beslissing heeft genomen.
De Raad van State heeft zich dan ook al meermaals uitgesproken in dopingaffaires.5 Wanneer de Raad van State een verzoek tot nietigverklaring gegrond verklaart, zal zij de bestreden beslissing vernietigen.
In sommige gevallen kan er ook een administratief kort geding ingesteld worden bij de Raad van State. Zulks gebeurt met een verzoek tot schorsing van de bestreden beslissing. Er bestaat ook nog een ‘versneld’ administratief kort geding, met name het verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid.
4.9
4.9.1
Dopingcontroles
Controlerende instanties
Verschillende instanties hebben de decretale bevoegdheid om dopingcontroles uit te voeren in de bevoegdheidssfeer van de Vlaamse Gemeenschap (art. 15 ADD).
5 Voor een voorbeeld, zie R.v.St., Jacquard, nr. 64.967, 4 maart 1997, T. Sport, 1997/2, 92, noot M. Boes; R.v. St., Cappelle, nr.152.523, 12 december 2005; R.v.St. nr. 182.732, 7 mei 2008
Vives pagina 108 van 179
4.9.2
Het betreft:
- de Vlaamse administratie in haar hoedanigheid van Nationale Antidopingadministratie (NADO)
- het WADA (Wereldantidopingagentschap)
- de sportverenigingen zelf
Personele bevoegdheid voor dopingcontroles
Dopingcontroles kunnen enkel uitgevoerd worden onder de bevoegdheid van erkende dopingcontroleurs. Deze personen kunnen zich laten bijstaan door erkende chaperons (art. 19 ADD).
De analyse van de monsters kan enkel gebeuren in erkende controlelaboratoria
Alle controlelaboratoria door het WADA erkend, worden automatisch geacht erkend te zijn door de Vlaamse Regering.
4.9.3 Tijdstip van de dopingcontroles
Dopingcontroles kunnen uiteraard gebeuren naar aanleiding van een sportcompetitie. Als het WADA of de sportvereniging hiertoe besluiten dienen deze controles op voorhand meegedeeld te worden aan de administratie.
Daarnaast is het ook mogelijk om dopingcontroles uit te voeren buiten wedstrijdverband. Deze moeten niet op voorhand aan de administratie meegedeeld worden.
4.9.4
Dopingcontroles van minderjarigen
De bevoegde dopingcontroleurs hebben de plicht om, voorafgaandelijk aan de dopingcontrole, minderjarigen in te lichten over het recht zich te laten bijstaan door een ouder, een voogd of een ander meerderjarig persoon. De minderjarige mag zelf beslissen of deze personen de dopingcontrole ook mogen bijwonen (art. 17 ADD).
Vives pagina 109 van 179
4.9.5 Verloop van de dopingcontrole
Voorafgaand aan de monsterneming
De administratie of, in voorkomend geval, de sportvereniging of het WADA formuleert een controleopdracht aan de dopingcontroleur.
Die instanties sturen de analyseopdracht, die bestemd is voor het controlelaboratorium, als bijlage bij de controleopdracht mee (art. 21 Uitvoeringsbesluit ADD)
De dopingcontroleur organiseert de dopingcontrole (art. 22 §1 Uitvoeringsbesluit ADD).
De dopingcontroleur moet de sporters onderzoeken die de controleopdracht aanwijst. Hij of zij kan daarnaast ook steeds op eigen initiatief een of meer sporters aanvullend aanwijzen voor dopingcontrole, indien hij meent dat er mogelijke aanwijzingen zijn voor dopinggebruik (art. 24 Uitvoeringsbesluit ADD).
De monstername dient te gebeuren in een daarvoor geschikte ruimte, in de nabijheid van de sportmanifestatie. De sportvereniging of de organisator moeten zorgen voor voldoende ongeopende flessen niet-alcoholische drank. Tevens moeten er in de controleruimte of in een afzonderlijke ruimte ernaast een toilet, dat bruikbaar is voor dames en heren, en een wachtruimte aanwezig zijn (arttn. 29 en 30 Uitvoeringsbesluit ADD).
Als de administratie een mobiele controleruimte ter beschikking stelt, kan de monsterneming ten allen tijde daar worden uitgevoerd.
De sporter, aangewezen voor dopingcontrole of preventieve gezondheidscontrole, wordt door de dopingcontroleur opgeroepen met een formulier volgens vastgesteld model (art. 25 Uitvoeringsbesluit ADD).
Het formulier vermeldt onder meer de volgende gegevens :
1° de naam van de sporter;
2° het tijdstip van afgifte;
3° de aard van de monsterneming;
4° het tijdstip waarop de sporter zich uiterlijk moet aanmelden;
5° de wijze waarop de verzamelde persoonsgegevens zullen worden verwerkt
Het formulier wordt opgesteld in het Nederlands en voorzien van een Franse en Engelse vertaling.
De sporter en de oproepende dopingcontroleur of chaperon ondertekenen het oproepformulier. Het wordt tegen ontvangstbewijs overhandigd. De
pagina 110 van 179
oproepende dopingcontroleur informeert de sporter desgevraagd over zijn rechten en plichten (art. 26 Uitvoeringsbesluit ADD).
De dopingcontroleur kan opdragen de sporter vanaf het ogenblik van de oproep tot het beëindigen van de controle te laten chaperonneren. In dat geval wordt de sporter erop gewezen dat hij vanaf het ogenblik van zijn persoonlijke oproep tot het beëindigen van de dopingcontrole of preventieve gezondheidscontrole constant onder permanent direct toezicht van de dopingcontroleur of chaperon moet blijven (art. 27 § 1 Uitvoeringsbesluit ADD).
De sporter meldt zich zo vlug mogelijk na de oproeping en uiterlijk op het tijdstip dat aangegeven is op het formulier aan in de aangewezen ruimte.
De sporter identificeert zich aan de hand van een officieel document met recente foto. De dopingcontroleur kan beslissen om andere wijzen van identificatie van de sporter aan te wenden.
De dopingcontroleur waakt over het normale verloop van de monsterneming. De sporter mag vragen zich te laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Als de dopingcontroleur op een dergelijk verzoek niet ingaat, vermeldt hij de redenen van de weigering in het proces-verbaal van monsterneming.
De monsterneming
De monsterneming van urine en bloed wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke internationale standaarden van het WADA
Een afname van een bloedstaal kan alleen uitgevoerd worden door een dopingcontroleur
De afgenomen monsters worden in een aangepaste verpakking geplaatst die verzegeld wordt in aanwezigheid van de betrokken sporter. Op elke verpakking wordt een codenummer aangebracht, dat aan de sporter wordt meegedeeld.
Van de monsterneming wordt akte genomen in het dopingcontroleformulier door de dopingcontroleur. Ook de gecontroleerde sporter wordt uitgenodigd dit te ondertekenen. De weigering tot ondertekening tast de rechtsgeldigheid van het dopingcontroleformulier echter niet aan.
De opdrachtgever van de dopingcontrole ontvangt het originele dopingcontrolefomulier. De gecontroleerde sporter, de administratie en de dopingcontroleur ontvangen een kopie
pagina 111 van 179
De analyse
De analyseopdracht wordt tegen ontvangstbewijs aan het aangewezen controlelaboratorium afgegeven.
In afwachting neemt de dopingcontroleur alle maatregelen om de monsters te bewaren.
Het controlelaboratorium laat zo vlug mogelijk na de ontvangst het eerste monster analyseren en neemt de nodige maatregelen voor de bewaring van het tweede monster.
De bewaring, de analyse en het rapporteren over het resultaat van het monster vinden plaats overeenkomstig de toepasselijke internationale standaarden voor controlelaboratoria die door het WADA zijn uitgevaardigd.
In geval van doping wordt de betrokken sporter op de hoogte gesteld van het resultaat met een aangetekende brief.
Die brief bevat eveneens de mededeling dat de sporter recht heeft op een tweede analyse, met name van het zogenaamde B-staal. De analyse van het B-staal gebeurt op kosten van de sportbeoefenaar, maar alleen als deze om deze analyse verzoekt, binnen de voorziene termijn. De sportbeoefenaar of zijn raadsman hebben het recht die tweede analyse bij te wonen.
De personen die de analyse van het B-staal uitvoeren moeten andere personen zijn dan degenen die het eerste monster hebben geanalyseerd.
Biologisch paspoort
Het biologisch paspoort kan door NADO worden opgesteld voor die elitesporten in een sporttak waarvoor de bevoegde internationale sportfederatie het biologisch paspoort hanteert (art. 48 Uitvoeringsbesluit ADD).
Dopingcontroles buiten wedstrijdverband
Voor elitesporters geldt dat zij verplicht zijn om zich in regel te stellen met de reglementring inzake hun "whereabouts" of verblijfsgegevens (art. 20 e.v. ADD)
pagina 112 van 179
De concrete regels verschillen naargelang de categorie waartoe de sporter behoort. Er zijn 4 categorieën : A (o.a. wielrennen), B (o.a. boksen), C (o.a. voetbal) en D (o.a. boogschieten).
In de praktijk zal de dopingcontroleur zich echter niet tussen 11 uur 's avonds en 6 uur 's morgens aanbieden en in voorkomend geval zal hij rekening houden met uitzonderlijke omstandigheden.
Vaak betekent dit dat gedurende 1 uur per dag (tussen 6 en 23 uur), dat de sporter zelf kiest en opgeeft, de elitesporter effectief op de plaats moet zijn die hij heeft opgegeven. Indien de sporter niet is op de opgegeven plaats gedurende dit uur, kan dit een gemiste controle betekenen Meerdere inbreuken op de verblijfsgegevens-verplichtingen kunnen beschouwd worden als een dopingpraktijk.
Idealiter ziet de dopingcontroleur de sporter onmiddellijk als hij zich bij de sporter thuis, op het trainingsveld of verblijfplaats aanmeldt. Wat het verder verloop van de controle betreft, gelden dezelfde regels als bij een controle binnen wedstrijdverband.
Wanneer de sporter afwezig is en de controle dus niet onaangekondigd kan gebeuren, zal de dopingcontroleur, al dan niet in overleg met de coördinerende arts, beslissen of de controle al dan niet doorgaat (in dat geval moet op de komst van de sportbeoefenaar gewacht worden). Als de controle toch plaatsvindt, meldt de dopingcontroleur in elk geval dat de controle niet onaangekondigd was. Dit kan meespelen bij de planning van toekomstige controles.
Er bestaat speciale software die elitesporters kunnen gebruiken voor het ndienen van hun verblijfsgegevens, genaamd ADAMS (het Anti Doping Administration and Management System) van het WADA. ADAMS is een beveiligd softwareprogramma op het internet. Het werd ontwikkeld door het WADA en kan in verschillende talen, waaronder het Nederlands, gebruikt worden.
De verblijfsgegevens moet men trimesterieel ingeven, telkens voor de start van elk kwartaal (art. 64 §1 Uitvoeringsbesluit ADD): - uiterlijk op 1 januari voor het eerste kwartaal - uiterlijk op 1 april voor het tweede kwartaal - uiterlijk op 1 juli voor het derde kwartaal - uiterlijk op 1 oktober voor het vierde kwartaal
pagina 113 van 179
Een samenvattend filmpje over dopingbestrijding vindt men op de site www.dopinglijn.be of via volgende link: http://www.youtube.com/watch?v=54zgdIxRWdE&feature=player_embedd ed#at=20

4.10
Dopingbestrijding door de UCI
(Mondelinge toelichting)
4.11
Gezond en ethisch sporten
Het Vlaamse Parlement gaf op 20 december 2013 haar goedkeuring aan het Decreet inzake gezond en ethisch sporten. Vroeger (voor het Antidopingdecreet) werd de dopingproblematiek geregeld in een decreet inzake medisch en ethisch verantwoorde sportbeoefening. Nu heeft de Vlaamse decreetgever dus 2 aparte decreten: een eerste inzake antidopingreglementering en een tweede inzake gezond en ethisch sporten.
Met gezond sporten vewijst de decreetgever naar sporten in omstandigheden die in overeenstemming zijn met iemands fysiek, psychisch en sociaal welbevinden.
De term ethisch sporten verwijst naar sporten in overeenstemming met het geheel van positieve waarden en normen en daarmee verband houdende maatregelen die eenieder in acht moet nemen met het oog op de bewaring en de bevordering van de individuele integriteit (fysieke, psychische en seksuele), fair play en sociale integriteit (solidariteit, diversiteit en inclusie). Deze wetgeving biedt ook een kader voor het zogenaamde sportmedisch geschiktheidsonderzoek: een medisch onderzoek waarbij wordt nagegaan of een persoon al dan niet lichamelijke geschiktheid beschikt om sport te beoefenen in functie van de aard en de context van de sport. Een dergelijk onderzoek kan alleen door een arts gebeuren.
5 Sport en aansprakelijkheid
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:
➔ Wat het verschil is tussen strafrechtelijke en burgerlijke aansprakelijkheid
➔ Welke gedragingen bedoeld worden met ‘slagen en verwondingen’
➔ Op welke gronden sportbeoefenaars en organisatoren buitencontractueel aansprakelijk gesteld kunnen worden
➔ Welke gedragingen kunnen leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid
5.1
Sportaansprakelijkheid
De studie van het sportaansprakelijkheidsrecht wordt vooreerst begrensd door het begrip “sport”. Dit begrip is moeilijk definieerbaar.
Een sport kan omschreven worden als een fysieke activiteit of een mentale activiteit, veelal in de vorm van een spel, die ofwel op reglementaire wijze in competitieverband ofwel op recreatieve wijze beoefend wordt.
Elke definitie van sport heeft zijn beperkingen. Sporten delen meestal een aantal kenmerken:
- Een sport heeft een vastgelegde regelset die aan alle spelers bekend is. Deze kunnen over tijd en plaats variëren. Toernooien kunnen hun eigen aanvullende regels stellen, maar er is een vaste basisset van overeengekomen en geaccepteerde regels.
- Een sport heeft een competitieaspect. Het competitieaspect kan zich uiten in een directe confrontatie met andere spelers, of in de zin van het vestigen van een score.
- Een sport wordt beoefend voor het plezier van de deelnemers en/of van de toeschouwers.
- Een sport bestaat uit een fysieke of mentale activiteit, uitgevoerd individueel of in teamverband, met of zonder tegenspelers om van te winnen (bijv. voetbal), of om een doel te bereiken (bijv. bergbeklimmen), of om gezondheidsredenen (bijv. zwemmen).
- Het primaire doel van een competitie is om volgens de regels te winnen, en niet om esthetische, artistieke of financiële redenen.
Sportaansprakelijkheidskwesties betreffen voornamelijk fysieke sporten. Deze tekst zal zich hier dan ook toe beperken.
Zelfs als er eensgezindheid bestaat over bepaalde activiteiten die als sport in aanmerking komen (vb. fietsen), hecht het recht een groot belang aan de feitelijke omstandigheden waarin deze activiteit zich voltrekt. Zo is er een groot verschil tussen:
- een persoon die om zijn fysieke conditie te verbeteren beslist om met de fiets boodschappen te doen;
pagina 118 van 179
- een groep wielert(o)er(ror)isten die op zondagvoormiddag in groep langs de wegen scheurt;
- een professionele wielrenner tijdens een wielerwedstrijd.
Zo zal er evenzeer een verschil zijn tussen een wedstrijdje voetbal op het pleintje in de buurt, waar iedereen wel eens afwisselend in het doel staat en tussen een wedstrijd in competitieverband.
Uit de rechtspraak blijkt dat de algemene en abstracte rechtsregels steeds geïnterpreteerd moeten worden in het licht van de wisselende feitelijke omstandigheden waarin de sport beoefend wordt.
5.1.1 Actoren in de sport
Het sportaansprakelijkheidsrecht onderzoekt de aansprakelijkheden van verschillende personen in verschillende hoedanigheden die bij de sportbeoefening rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn.
Zo komen aan bod:
- aansprakelijkheid van de sporter zelf - aansprakelijkheid van de organisator van de sportwedstrijd - aansprakelijkheid van de scheidsrechters - aansprakelijkheid van de toeschouwers - aansprakelijkheid van de sportverenigingen en sportbonden - aansprakelijkheid van de trainers - aansprakelijkheid van de overheid
pagina 119 van 179
5.1.2 Afbakening aansprakelijkheidsrecht
Er zijn verschillende vormen van aansprakelijkheid. Een aansprakelijke persoon is een persoon die door een andere persoon of instantie juridisch kan aangesproken worden om een bepaalde prestatie te verrichten.
Deze bijdrage beperkt zich tot drie vormen van aansprakelijkheid:
- Strafrechtelijke aansprakelijkheid
- Contractuele aansprakelijkheid
- Buitencontractuele aansprakelijkheid
5.2
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Deze aansprakelijkheid sanctioneert inbreuken op de strafwet. Strafwetten zijn wetten waarvan de inbreuk gesanctioneerd wordt met straffen, zoals geldboete, gevangenisstraf en/ of verbeurdverklaring.
Misdrijven worden ingedeeld, naargelang de strafmaat, als overtredingen, wanbedrijven en misdaden. Zij worden in principe berecht voor respectievelijk de politierechtbank, de correctionele rechtbank en het hof van assisen.
Openbaar ministerie
Het vorderen van een straf in rechte is in principe de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie.
5.3 Sport en strafrechtelijke aansprakelijkheid
Tijdens heel wat sportmanifestaties worden strafrechtelijke regels al dan niet doelbewust overtreden.
Tijdens snelheidswedstrijden op de openbare weg worden de verkeersregels doelbewust overtreden.
Bijv. Een rallypiloot op de openbare weg negeert een stopbord.
Bijv. een wielrenner rijdt 45 km per uur waar een snelheidsbeperking van 30 km per uur geldt.
In sommige contactsporten behoort het toebrengen van het misdrijf opzettelijke slagen en verwondingen tot de doelstelling van de sport zelf.
Vives pagina 120 van 179
Openbare orde
Bijv. Een bokser slaat zijn tegenstander een bloedneus en een gebroken oogkast.
In andere sporten worden soms onopzettelijke slagen en verwondingen toegebracht.
Bijv. Een formule 1 piloot snijdt een bocht af waardoor zijn tegenstrever de bocht mist en het leven laat (onopzettelijke slagen en verwondingen).
Deze sporten kunnen maar bestaan indien bepaalde regels van het strafrecht buiten toepassing worden gelaten tijdens de sportmanifestatie.
Het is nochtans geenszins zo dat sportregels ipso facto voorrang hebben op de regels van het strafrecht.
Het strafrecht behoort ten eerste tot het publiekrecht, en regelt de verhouding tussen de staat en de burgers (cf. vorderingsrecht van het openbaar ministerie in strafzaken). Individuele burgers kunnen deze verhouding niet regelen (cf. SM-rechtspraak), aangezien zij geen partij zijn bij de opmaak van publiekrechtelijke verhoudingen.
Het strafrecht raakt bovendien de openbare orde, wat ook inhoudt dat rechtssubjecten hierover niet bij overeenkomst kunnen afwijken.
Art. 2 Oud B.W.: Aan de wetten die de openbare orde en de goede zeden betreffen, kan door bijzondere overeenkomsten geen afbreuk worden gedaan.
Sport- en spelregels die door verenigingen, zelfs internationale verenigingen worden opgelegd, zijn conventionele regels, en geen wettelijke regels. Zij primeren niet op de wet.
Ten slotte bepaalt artikel 14 van de Gecoördineerde Grondwet dat alleen de Belgische wetgever strafwetten kan uitvaardigen. Nullum crimen sine lege. Het komt niet aan private instanties toe om de grenzen van het strafrecht vast te leggen. Mochten sportregels voorrang hebben op het strafrecht, dan zouden in sportcontext enkel gedragingen die een inbreuk maken op de sportregels als misdrijven kunnen worden beschouwd. Dit zou ertoe leiden dat sportregels, door private instanties opgelegd, het toepassingsgebied van de strafwet omlijnen, hetgeen ongrondwettelijk is.
De meerderheid in de rechtsleer rechtvaardigt de strafrechtelijke overtredingen in bepaalde sporten door de wil van de wetgever zelf. Wanneer de wetgever zelf expliciet of impliciet de geoorloofdheid van een
pagina 121 van 179
sport erkent, erkent zij ook de regels die indruisen tegen het strafrecht of aanleiding kunnen geven tot inbreuken op de strafwet. Talrijke wetsbepalingen kunnen in die zin opgevat worden. Ook alle federale of regionale subsidies aan sportmanifestaties, sportverenigingen of sportfederaties kunnen in die zin opgevat worden.
Belangrijk in dit verband is het Decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector. Dit decreet legt de voorwaarden vast om als sportfederatie door de Vlaamse overheid erkend te worden. Erkende en gesubsidieerde federaties kunnen zich op de bedoelde expliciete of impliciete strafrechtelijke immuniteit beroepen.
Mogelijk kan de strafrechtelijke immuniteit die bepaalde sportbeoefening met zich brengt ook gelegitimeerd worden door het gewoonterecht.
Uiteraard geldt de niet-toepasselijkheid van de regels van het strafrecht enkel tijdens de sportcompetitie en voor zover dat dit noodzakelijk is en de impliciete bedoeling van de wetgever is.
5.3.1 Opzettelijke slagen en verwondingen
5.3.1.1
Afbakening opzettelijke slagen en verwondingen
Dit misdrijf wordt gesanctioneerd in de artikelen 398 – 410 van het Strafwetboek van 8 juni 1867.
Tijdens geoorloofde sportcompetities waar het toebrengen van slagen en verwondingen behoren tot het doel van de sport (bijv. boksen) vinden de regels van art. 398 – 410 Sw geen toepassing, op voorwaarde dat de sporters zich aan de regels van de competitie houden.
Tijdens andere geoorloofde sportcompetities (waar het toebrengen van slagen en verwondingen geen doel op zich is) blijft het algemeen strafrechtelijk verbod op het toebrengen van opzettelijke slagen en verwondingen onverkort bestaan.
Om van opzettelijke slagen en verwondingen te kunnen spreken, is er zowel een materieel als een moreel element vereist:
- materieel element: als slagen en verwondingen komen in aanmerking elke handeling met inwendige en uitwendige aantasting van het menselijk lichaam tot gevolg, hoe licht ook.
Vives pagina 122 van 179
- moreel element: er is sprake van opzet wanneer de slagen en verwondingen worden toegebracht met de bedoeling andermans fysieke integriteit aan te tasten.
Er moet een causaal verband zijn tussen het opzet en de slagen of verwondingen.
Een moeilijkheid, in het bijzonder in sportomstandigheden, is het bewijs van het morele element. Het morele element zal makkelijk aanvaard worden wanneer de slagen en verwondingen op geen enkele wijze verbonden zijn met het normale spelverloop:
- Bijv. voetbal: een speler bracht een medespeler een slag toe toen zij beiden wachtten op een bal die uit een hoekschop moest aankomen.
- Bijv. een speler werd achterwaarts getackled wanneer de bal niet meer in zijn bezit was.
Moeilijker is het wanneer een persoon slagen en verwondingen toebrengt tijdens het spelverloop, tijdens een actie die wel verband houdt met het spel, maar die overdreven is of waarbij de spelregels overtreden worden.
- Bijv. tijdens het hockey steekt een speler de hockeystick tussen de benen van zijn tegenstander om deze te stoppen.
- Bijv. een voetbalspeler handelt in opdracht van de trainer en maakt een “noodzakelijke fout” door een tegenspeler die alleen voor doel komt bewust foutief te tackelen.
- Bijv. Tijdens een massaspurt wijkt een wielrenner wild van zijn lijn af en kwakt zijn tegenstander op de grond met lichamelijke letsels tot gevolg.
In deze gevallen blijft volgens de rechtsleer de algemene regel van toepassing. Er is sprake van het misdrijf van opzettelijke slagen en verwondingen wanneer zowel het materieel element, als het moreel element aanwezig zijn.
Het Openbaar Ministerie voert een realistisch beleid. Het treedt zelden of nooit op bij frequent voorkomende slagen of verwondingen met beperkte gevolgen (sliding tackles, schoudercharges,…). Het Openbaar Ministerie is immers niet verplicht om elk potentieel misdrijf te vervolgen. Het houdt terecht rekening met de lichamelijke contacten die eigen zijn aan bijv. het voetbalspel en aan sommige verwondingen (kneuzingen, schrammen…) die hier frequent voorkomen. Hieruit kan echter geenszins worden afgeleid dat
pagina 123 van 179
opzettelijke slagen of verwondingen tijdens het voetbalspel toegelaten zouden zijn. Het Openbaar Ministerie kan de toepassing van de strafwet vorderen, zodra de toepassingsvoorwaarden ervan vervuld zijn.
5.3.1.2 Casuïstiek slagen en verwondingen
Enkele concrete voorbeelden ter illustratie.
- Gilles De Bilde, speler van RSC Anderlecht werd in april 1998 door de correctionele rechtbank veroordeeld tot negen maanden celstraf of 75 uur gemeenschapsdienst voor het toebrengen van een vuistslag aan Krist Porte.
- Dirk Devriese deelde een harde ellenboogstoot uit aan Mike Verstraeten tijdens de wedstrijd Germinal Ekeren – RWDM. Verstraeten liep daarbij een dubbele breuk aan de rechteroogkas op.
De correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeelde Dirk Devriese in eerste aanleg tot 2 maanden voorwaardelijk en een geldboete van 10.000 frank. De rechtbank oordeelde dat “occasioneel kan aanvaard worden dat bij een balbetwisting armen en ellebogen gebruikt worden en de verwondingen alsdan als een aanvaardbaar risico kunnen worden beschouwd, doch niet wanneer er geen betwisting van de bal mogelijk is en dat de huidige feiten en de ernst van de verwondingen alleen maar kunnen beschouwd worden als het opzettelijk slaan van een tegenstander met het oogmerk deze uit te schakelen vooraleer hij aan een eventuele balbetwisting zou kunnen deelnemen.”
Het Hof van Beroep daarentegen sprak Devriese vrij. Het hield ermee rekening dat de voetbalbond de zaak liet rusten, dat de verzekeraar de geneeskundige kosten had betaald en dat Mike Verstraeten gauw weer kon spelen.
- Manchester United speler Eric Cantona deelde een karatetrap uit aan een supporter van de tegenstander die hem beledigde nadat hij met een rode kaart van het veld moest. Een rechtbank in Londen veroordeelde Cantona tot twee weken effectieve opsluiting.
In hoger beroep werd deze sanctie omgezet in 120 uur dienstverlening.
Vives pagina 124 van 179
- Marc C., speler van voetbalploeg F.C Goor, werd door de correctionele rechtbank in Leuven veroordeeld tot 2 maanden celstraf en een geldboete van 30.000 frank nadat hij een scheidsrechter bij de keel had gegrepen, hem meerdere meters over het veld had gesleurd, op het hoofd had geslagen en hem bij het rechtkomen nog enkele vuistslagen had toegediend.
- Boksers Mike Tyson en Evander Holyfield vochten op 28 juni 1997 tijdens een legendarische kamp om de wereldtitel bij de zwaargewichten. In de derde ronde verloor Tyson zijn zelfbeheersing en beet hij een stuk uit het oor van Holyfield.
- Een Nederlandse begeleider van een jeugdelftal heeft na een wedstrijd samen met enkele minderjarige spelers een grensrechter geslagen en geschopt. De grensrechter is enkele uren later onwel geworden en de dag erna overleden in het ziekenhuis. De rechtbank oordeelde dat de begeleider mede schuldig was aan (opzettelijke) doodslag. Hoewel het misschien niet zijn concrete bedoeling was de grensrechter te doden, heeft de begeleider immers wel wetens en willens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit gevolg kon optreden. Hoewel de dood niet onmiddellijk is ingetreden, oordeelt de rechtbank toch dat er een causaal verband bestaat tussen de geweldpleging en het overlijden. (Hof Arnhem – Leeuwarden 19 december 2013, ECLI: NL: GHARL: 2013: 9740)
- Op 8 december 2013 in een wedstrijd tussen OH Leuven en Standard tackelde OH Leuven-speler Bjorn Ruytinckx op agressieve wijze Standard-speler Mehdi Carcela. Daarop revancheerde Carcela zich met een slag. Enige tijd later liet Standard weten de actie van Ruytinckx te beschouwen als een intentioneel misdrijf en diende het klacht in bij het gerecht. Standard claimde bovendien een schadevergoeding van 1,4 miljoen euro voor zichzelf alsmede 250.000 euro voor Carcela zelf. In 2014 besloot Standard de procedure tot schadevergoeding stop te zetten.
5.3.2 Onopzettelijke slagen en verwondingen
5.3.2.1
Afbakening onopzettelijke slagen en verwondingen
Niet alleen het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen is een misdrijf. Ook het onopzettelijk doden of het onopzettelijk toebrengen van slagen of verwondingen, veroorzaakt door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, is strafbaar. Het verschil met het misdrijf van opzettelijke slagen
pagina 125 van 179
en verwondingen is dat het moreel element, met name het oogmerk om een ander persoon te schaden, hier ontbreekt.
Het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen wordt geregeld in de artikelen 418 – 420 Strafwetboek.
Om te bepalen of een beklaagde zich al dan niet aan een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg schuldig maakte, moet de feitenrechter onderzoeken of die beklaagde de voorzichtigheids- en voorzorgsmaatregelen heeft genomen die, onder dezelfde feitelijke omstandigheden, van een normaal voorzichtig en redelijk mens konden worden verwacht.
Dit levert in de praktijk moeilijke vragen op, die alleen feitelijk kunnen beoordeeld worden:
- Bijv. Hoe hard mag men tackelen?
- Bijv. Mag een keeper met de ogen dicht een bal wegslaan?
- Bijv. Mag een hockeyspeler zonder om te kijken zijn stick naar achter slaan?
Bij dit onderzoek beschikt de strafrechter uiteraard over een zeer belangrijke beoordelingsruimte. Hij zal meer bepaald rekening houden met de bijzondere vaardigheden of de bijzondere kennis van de beklaagde, wanneer zij de kennis of vaardigheden van een normaal voorzichtig en redelijk mens overtreffen.
Het Hof van Cassatie besliste al in 1893 (Cass. 5 oktober 1983, Pas. 1893, I, 321) dat bij de beoordeling van het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in het kader van onopzettelijke doding of onopzettelijke slagen en verwondingen er geen onderscheid kan gemaakt worden tussen de begrippen fout in het burgerlijk en in het strafrecht.
De overtreding van een wetsregel is niet vereist, noch van een andere gedragsnorm zoals een spelregel. Uiteraard kan, naargelang de omstandigheden, de overtreding van een wetsbepaling of spelregel het bewijs leveren van een gebrek aan voorzichtigheid.
Niet alleen zware fouten kunnen leiden tot het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen. Elke fout, ook lichte fout, komt in aanmerking.
Niet alleen fouten die noodzakelijk tot lichamelijke schade leiden komen in aanmerking. Het heeft geen belang dat de schade slechts sporadisch uit de fout voorkomt. Het volstaat dat de schade een mogelijk gevolg is van de gelaakte handeling.
pagina 126 van 179
Rechtvaardigingsgronden worden zelden aanvaard. Enkel het foutief gedrag van het slachtoffer dat voor de beklaagde onvoorzienbaar was en dat als de aanvaarding van het risico in aanmerking komt, is een rechtvaardigingsgrond.
Uit de feitelijke vaststellingen van de rechter moet blijken dat het causaal verband tussen de fout en de lichamelijke schade zeker is. Houden zijn vaststellingen echter in dat er over het bestaan van een causaal verband twijfel blijft bestaan, of wanneer de twijfel niet kan uitgesloten worden, kan de strafrechter niet tot het bestaan van het vereiste causaal verband besluiten. Ingevolge het vermoeden van onschuld dient de beklaagde dan vrijgesproken te worden.
Net zoals bij het misdrijf ‘opzettelijke slagen en verwondingen’, vervolgt het Openbaar Ministerie maar zelden ‘onopzettelijke slagen en verwondingen’ uit de sportsector. Het treedt zelden of nooit op bij frequent voorkomende slagen of verwondingen met beperkte gevolgen (bijv. sliding tackles, schoudercharges). Het Openbaar Ministerie is immers niet verplicht om elk potentieel misdrijf te vervolgen. Het houdt terecht rekening met de lichamelijke contacten die eigen zijn aan bijv. het voetbalspel en aan sommige verwondingen (kneuzingen, schrammen…) die hier frequent voorkomen. Maar ook hieruit kan geenszins worden afgeleid dat onopzettelijke slagen of verwondingen tijdens het sporten toegelaten zou zijn. Het Openbaar Ministerie kan de toepassing van de strafwet vorderen, zodra de toepassingsvoorwaarden ervan vervuld zijn.
Belangrijk is dat sportbeoefening een geoorloofde activiteit is, hoewel lichamelijke schade altijd voorzienbaar is. De beoefening van sport als dusdanig kan niet als een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg beschouwd worden. Niet de sportbeoefening zelf, maar de feitelijke omstandigheden, waaronder zij gebeurt, kunnen tot de overtreding van de artikelen 418-420 Sw. leiden.
De meeste sporten worden door regels gekenmerkt, waaraan de deelnemers zich vrijwillig onderwerpen. De vraag rijst of een overtreding van een spelregel automatisch als onzorgvuldig gedrag gekwalificeerd moet worden. In een arrest van 16 juni 1969 heeft het Hof van Cassatie die vraag ontkennend beantwoord:
“…dat, volgens het Hof van Beroep, het niet bewezen is dat de handeling, welke in het dossier ‘duwfout’ genoemd wordt, een foutieve gedraging zou uitmaken die onder toepassing valt van de artikelen 418 en 420 Strafwetboek; dat het zijn beoordeling hierop steunt dat, al zou bewuste handeling, formeel beschouwd, een inbreuk op de spelregels uitmaken, zij nochtans niet indruist tegen de
pagina 127 van 179
regels van een voorzichtige gedraging van mens tot mens, doch slechts een voorval is dat tijdens een match, volgens de scheidsrechter, veelvuldig voorkomt en tot de normale risico’s behoort welke inherent zijn aan het beoefenen van voetbalsport. Dat die beslissing wettelijk is.”
Het miskennen van een spelregel is dus niet determinerend om te besluiten tot een inbreuk op de arttn. 418-420 Sw. Het zijn altijd de feitelijke omstandigheden die bepalen of de miskenning van de spelregels al dan niet een inbreuk op deze artikelen vormen.
Merk ook op dat het feit of het slachtoffer zelf een fout maakte in principe geen belang heeft, evenmin een zogenaamde “aanvaarding van het risico”. Deze kwesties kunnen immers in de regel niet uitsluiten dat de beklaagde zich aan een gebrek aan voorzichtigheid, in causaal verband met de lichamelijke schade schuldig maakte. Het betreft twee verschillende aangelegenheden die, in het strafrecht, geen invloed op elkaar hebben.
De toestemming van het slachtoffer met de schade is in principe ook van geen belang, aangezien strafwetten de openbare orde raken, en hiervan dus niet bij overeenkomst kan afgeweken worden.
Ten slotte is het van geen belang of de beklaagde zelf bij zijn onvoorzichtige gedraging verwondingen heeft opgelopen om tot strafbaarheid te besluiten.
5.3.2.2 Onopzettelijke slagen en verwondingen door de organisator of inrichter
Het is ook mogelijk dat organisatoren van sportbeoefening of van sportwedstrijden veroordeeld worden voor het toebrengen van onopzettelijke slagen en verwondingen, dit is het geval wanneer zij door een gebrek aan voorzorg, verantwoordelijk zijn voor een sportongeval waardoor lichamelijke schade wordt veroorzaakt aan een speler, een scheidsrechter, een toeschouwer enz.
Het begrip ‘inrichter’ moet feitelijk beoordeeld worden en mag zeker niet gelijkgesteld worden met het begrip aansteller uit art. 1384 B.W. Bepalend is of de omstandigheden van de sportbeoefening door de beslissing of inactiviteit van een persoon die als onvoorzichtig te kwalificeren is, werd beïnvloed.
Bijv. Een secretaris (belast met administratieve taken) van een parachutistenclub die geen vergunnig had om debutanten bij hun sprong te begeleiden, werd veroordeeld omdat hij wist dat er
Vives pagina 128 van 179
debutanten zouden springen en hij niettemin naliet het ontbreken van de vergunning mee te delen aan hen.
Van een normaal voorzichtig en redelijk inrichter van sportwedstrijden wordt verwacht dat hij, in functie van de feitelijke omstandigheden, de veiligheidsmaatregelen treft, waarvan de afwezigheid lichamelijke schade voor deelnemers, toeschouwers of derden voorzienbaar maakt.
Het ontbreken van noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, zeker als die door de wet zijn voorgeschreven, komt als een inbreuk op de artikelen 418-420 Sw in aanmerking.
Voor sommige sporten is een of andere administratieve toelating verplicht.
Zo zullen wielerwedstrijden of autorallys op de openbare weg nooit kunnen plaatsvinden zonder de nodige administratieve formaliteiten. Aan het verlenen van die administratieve formaliteiten worden vaak voorwaarden gekoppeld. Noch het verkrijgen van een administratieve vergunning, noch het naleven van de voorwaarden van die vergunning, ontslaan inrichters (en deelnemers) van het naleven van de algemene zorgvuldigheidsplicht.
5.3.2.3 Casuïstiek onopzettelijke slagen en verwondingen
Enkele concrete voorbeelden ter illustratie mbt onopzettelijke slagen en verwondingen toegebracht door sporters aan hun medespelers:
- Voetbal: Tijdens de wedstrijd SV Waregem tegen RSC Anderlecht van 11 april 1987 duelleren Juan Lozano en Yvan Desloover om de bal. Daarbij raakte het been van Desloover dat van Lozano, met als gevolg een dubbele beenbreuk bij deze laatste.
De zaak wordt eerst behandeld door de correctionele rechtbank van Kortrijk die Desloover vrijspreekt voor opzettelijke slagen en verwondingen, omdat het moreel element ontbrak.
Het Hof van Beroep te Gent veroordeelt Desloover echter voor onopzettelijke slagen en verwondingen.
Het Hof van Cassatie verbreekt het arrest zonder zich uit te spreken over de kwalificatie van de feiten.
Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde dat het gedrag van Desloover normaal was en dat het ongeval dat Lozano overkomen
Vives pagina 129 van 179
was, alleen maar een onvoorzienbare en ongelukkige samenloop van omstandigheden betekende.
- Wielrennen: Cricquielion vs Bauer: In de laatste rechte lijn van het WK Wielrennen in 1988 te Ronse botste Cricquielion op een rijkswachter langs de kant van de weg nadat Bauer fors van zijn lijn afweek. Cricquielion viel, verloor een ‘gewonnen’ WK en stelde zich burgerlijke partij tegen Bauer op grond van, in hoofdorde, opzettelijke slagen en verwondingen en, in ondergeschikte orde, onopzettelijke slagen en verwondingen.
Zowel in eerste aanleg als in beroep werd Bauer echter vrijgesproken.
- Autosport: de omstandigheid dat een piloot in een bocht een onbehendige poging onderneemt om het voorrijdende voertuig voorbij te steken.
- Jacht: een jager laat na op één lijn met de andere jagers voort te schrijden en verwondt een andere jager die eveneens de lijn had verlaten.
- Paardrijden: tijdens een jumping verliet een ruiter, in strijd met de spelregels, de piste niet nadat hij tot twee keer toe een hindernis had geweigerd. Een andere ruiter valt door deze gedraging en verwondt zich.
- Voetbal: een speler plant op gewelddadige wijze zijn knie in een gevoelig lichaamsdeel van de tegenspeler.
- Een grotere kracht ontwikkelen dan vereist voor het te bereiken doel bij het beoefenen van sport of een krachtspel kan het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg of de nalatigheid of onvoorzichtigheid opleveren, waarvoor de pleger aansprakelijk is. (Cass. 8 november 1976, Arr. Cass. 1977, 274)
pagina 130 van 179
5.3.3 Invloed van de strafrechtelijke beslissing op burgerrechtelijk vlak
Strafrechtelijke vonnissen en arresten hebben ‘gezag van gewijsde’ dat zich uitstrekt naar de burgerlijke procedure.
Gezag van gewijsde
Dit gezag van gewijsde strekt zich uit tot wat door de strafrechter noodzakelijk en zeker werd beslist.
Een strafrechtelijke veroordeling op basis van de artikelen art. 418 – 420 Sw maakt het dus, onder die voorwaarden, onmogelijk om op burgerlijk gebied, de fout bedoeld in arttn. 1382 – 1383 B.W. te betwisten. Een strafrechtelijke vrijspraak omtrent de artikelen 418 – 420 Sw maakt het dus onmogelijk om op burgerlijk gebied diezelfde feiten als fout in de zin van arttn. 1382 – 1383 B.W te kwalificeren.
Vives pagina 131 van 179
5.4
Sport en contractuele aansprakelijkheid
V.3.1. Contractuele aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid is aansprakelijkheid die ontstaat wanneer een persoon (contractant) een contract foutief niet heeft uitgevoerd.
Pacta sunt servanda. Elke overeenkomst, ook in de sportsector dient te goeder trouw te worden uitgevoerd (art. 1134 B.W.)
Hoewel bepaalde rechtsleer enige aandacht schenkt aan een mogelijk contractuele basis voor bepaalde rechtsvorderingen inzake sportaansprakelijkheid, gaat deze tekst er niet verder op in. Het overgrote deel van de sportaansprakelijkheidscasussen betreft immers buitencontractuele aansprakelijkheid. Bovendien kunnen alle gevallen waarin letselschade wordt toegebracht, ook op buitencontractuele basis gesanctionneerd worden. Wanneer er immers opzettelijk of onopzettelijk door onvoorzichtigheid verwondingen zijn toegebracht, gelden de artikelen 398 of 418 e.v. van het Strafwetboek. In het Belgische recht wordt aangenomen dat er tussen deze strafrechtelijke fouten en de buitencontractuele fout identiteit bestaat. Met andere woorden, wanneer met betrekking tot lichamelijke schade de toepassingsvoorwaarden van de artikelen 418 e.v. Sw vervuld zijn, zijn eigenlijk ook de toepassingsvoorwaarden voor de artikelen 1382 – 1383 B.W. vervuld.
Het slachtoffer van een sportongeval, dat lichamelijke letsels betreft, kan zich dus steeds op de quasi-delictuele regels beroepen, ook al richt hij zijn aansprakelijkheidsvordering tot een medecontractant.
V.3.2. Bevrijdingsbedingen
In de overeenkomst tussen belanghebbenden komt soms een bevrijdingsbeding voor ten aanzien van zowel de contractuele als de buitencontractuele aansprakelijkheid.
Aanpassingen aan de aansprakelijkheidsregels kunnen niet eenzijdig worden opgelegd, maar wel bij wilsovereenstemming.
Wilsovereenstemming impliceert het akkoord van beide partijen. Dat betekent dat partijen het bedingen moeten kennen bij het sluiten van de overeenkomst.
Vives pagina 132 van 179
Zo zijn er regelmatig betwistingen omtrent de geldigheid van bevrijdingsbedingen die aangebracht zijn op bomen langs een parcours, op een toeschouwerstunnel onder een stadion of op een website.
Meestal zal de feitenrechter oordelen dat de eenmalige of occasionele bezoeker die zijn ingangsticket koopt niet gebonden is door deze bedingen aangezien hij er pas na het sluiten van het contract kennis van kreeg.
In gevallen waarvan men echter mag aannemen dat de toeschouwer vertrouwd was of diende te zijn met dit soort bedingen, is het wel aannemelijk om wilsovereenstemming mbt dit beding aan te nemen.
Een bevrijdingsbeding moet dus, zoals elke contractuele clausule, op een geldige wilsovereenstemming berusten. Dit volstaat echter niet om van een geldig bevrijdingsbeding te spreken.
- Bevrijdingsbedingen kunnen niet ingeroepen worden tegen overtredingen met betrekking tot de openbare orde en de goede zeden.
Merk op dat het strafrecht tot de openbare orde behoort. Inbreuken op de strafwet kunnen dus nooit op basis van een bevrijdingsbeding toegestaan worden.
- Bevrijdingbedingen zijn niet toegestaan met betrekking tot opzettelijke fout.
- Bevrijdingsbedingen mogen niet tot gevolg hebben dat de verbintenis van de bedinger zonder voorwerp is.
Bevrijdingsbedingen kunnen zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend worden aanvaard en aldus totstandkomen.
Sommige rechtspraak gaat er van uit dat tussen deelnemers aan sportbeoefening een (stilzwijgende) overeenkomst tot stand komt waarbij een (stilzwijgend) exoneratiebeding wordt gesloten, waardoor de sporters elkaar ontslaan van aansprakelijkheid, voor zover geen grove fout of miskenning van de spelregels kan worden bewezen.
Deze zienswijze krijgt veel kritiek in de rechtsleer. Het is immers een aanname die moeilijk bewijsbaar is en allicht ook niet met de realiteit strookt dat alle deelnemers aan een sportwedstrijd de bedoeling hadden om terzake een bevrijdingsbeding te aanvaarden.
pagina 133 van 179
5.5 Sport en buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit hoofdstuk bespreekt de aquiliaanse aansprakelijkheid, dit is wanneer door een foutieve gedraging schade wordt veroorzaakt aan een persoon of een goed. Tijdens sportcompetities en bij sportbeoefening in het algemeen kunnen veel partijen betrokken zijn (sporter, inrichter, toeschouwer, passant, trainer enz.) en tussen al deze partijen kunnen aansprakelijkheidsvorderingen bestaan.
5.5.1 Aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout
5.5.1.1
Algemene regels van aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout
De aansprakelijkheidsregeling wegens persoonlijke fout vindt zijn oorsprong in de artikelen 1382 en 1383 B.W.:
Art. 1382: Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.
Art. 1383: Ieder is aansprakelijk, niet alleen voor zijn eigen daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.
Aquiliaanse aansprakelijkheid ontstaat wanneer drie elementen aanwezig zijn: - een foutieve daad - schade - een causaal verband tussen beide
Een foutieve daad kan twee vormen aannemen: - een inbreuk op een wettelijke regel
Bijv. een wet, een decreet, een K.B., een gemeenteraadsbeslissing - een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsplicht
De algemene zorgvuldigheidsplicht wordt beoordeeld aan de hand van het criterium van de bonus pater familias ofwel een ‘goede huisvader’.
Vives pagina 134 van 179
Alle wettelijke bewijsmiddelen
Dit abstracte criterium wordt geconcretiseerd door telkens na te gaan hoe een normaal zorgvuldig mens zich in dezelfde feitelijke omstandigheden zou gedragen hebben. Dit betekent dat het gedrag van personen in feite getoetst wordt aan het gedrag van normale voorzichtige personen in dezelfde omstandigheden.
Het criterium van de bonus pater familias wordt verder geconcretiseerd door rekening te houden met de vaardigheden en de kennis van de aangesprokene, indien deze in casu de vaardigheden van een normaal persoon overtreffen. In zo’n geval wordt het gedrag van de aangesprokene getoetst aan het gedrag van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon, met dezelfde deskundigheid.
Zo wordt er dus wel degelijk rekening gehouden met het feit dat een sportwedstrijd een specifieke context is. De daden van spelers moeten beoordeeld worden rekening houdend met de risico’s inherent aan de sport, met dien verstande dat elke speler verplicht is om zowel de algemene regels inzake de voorzichtigheid als die van de desbetreffende sport in acht moet nemen.
Schade is elk nadeel dat een persoon ondervindt in zijn vermogen of aan zijn persoon.
Bijv. ook verlies van het vermogen om aan sport te doen is schade en komt in aanmerking voor schadevergoeding.
Schade betreft dus zowel het ‘geleden verlies’ als de ‘gederfde winst’ (lucrum cessans), dit is de winst die men ingevolge het schadegeval niet heeft kunnen verwezenlijken
Uit het ontstaan van schade kan niet zomaar een fout afgeleid worden. Het adagium actori incumbit probatio is van toepassing (art. 1315 B.W.). Het beweerde slachtoffer heeft de plicht om het bewijs te leveren zowel van de schade, de fout van de aangesprokene als het causaal verband tussen beide.
Er bestaat een causaal verband tussen fout en schade indien de schade zich niet of niet op dezelfde wijze zou voorgedaan hebben wanneer de fout niet was geschied.
Zowel de fout, de schade als het oorzakelijk verband zijn rechtsfeiten. Dit impliceert dat zij met alle middelen rechtens kunnen bewezen worden, inclusief getuigen en vermoedens. Aldus kunnen bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen:
- Verklaringen van een scheidsrechter
- Verklaringen van een koerscommissaris
pagina 135 van 179
- Video opnamen
- GSM beelden
De rechtbanken zijn echter nooit gebonden door de oordelen van interne sportinstanties, zoals het bondsparket in het voetbal of de koerscommissarissen van wielerwedstrijden. Rechters kunnen hun zienswijze volgen, maar zijn daar niet toe verplicht.
Fout, schade en oorzakelijk verband worden steeds feitelijk beoordeeld. De rechtspraak dient als richtlijn voor de interpretatie van aansprakelijkheidscasussen, maar schept nooit bindende precedenten.
5.5.1.2 De aansprakelijkheid van de sportbeoefenaar voor persoonlijke fout
Een belangrijk aandachtspunt bij de beoordeling van sportaansprakelijkheidscasussen waarbij de aansprakelijkheid van de sportbeoefenaar in het gedrang komt, is de betekenis van de spelregels.
Volgens sommige rechtspraak is elke inbreuk op de spelregels een onrechtmatigheid die tot buitencontractuele aansprakelijkheid kan leiden. Indien spelregels beschouwd zouden worden als wettelijke regels, dan zou elke inbreuk op deze regels inderdaad automatisch als een fout gekwalificeerd kunnen worden, overeenkomstig het algemeen aansprakelijkheidsrecht. Echter is dit niet het geval. Overtredingen op de spelregels moeten dus in het licht van de algemene zorgvuldigheidsnorm beoordeeld worden.
Bijv. uit het feit dat een voetbalspeler een rode of gele kaart heeft gekregen, kan niet automatisch een buitencontractuele fout worden afgeleid.
Volgens sommige rechtspraak kan een sportman al sportend geen fout begaan indien hij de spelregels niet overtreedt. Ook deze opvatting kan niet bijgetreden worden.
Het is algemeen aanvaard dat het feit dat men aan een sportevenement deelneemt (zoals een voetbalwedstrijd, wielerwedstrijd) niet als onzorgvuldig of foutief gedrag bestempeld kan worden. Op zich is sporten geoorloofd. De sportbeoefening of de deelname aan een wedstrijd is alleen dan foutief indien zij gebeurt onder omstandigheden die een normaal voorzichtig en redelijk mens ertoe aangezet hadden zich van die sportbeoefening of deelname te onthouden.
pagina 136 van 179
- Zo kan van sportbeoefenaars verwacht worden dat zij zich een oordeel vormen van de feitelijke omstandigheden waaronder de sport zal beoefend worden en dat zij zich van deelname zullen onthouden als een redelijk, omzichtig mens dat ook zou gedaan hebben.
- Zo kan van een sportbeoefenaar verwacht worden dat hij zich bewust is van zijn beperkingen en dat hij, zoals een normaal omzichtig en redelijk mens zou doen, zich onthoudt van wedstrijden die zijn krachten te boven gaan, waarvoor hij zich niet heeft voorbereid of waarvoor hij niet het geschikte materiaal heeft.
De administratieve toelating waarover een inrichter beschikt, ontslaat de deelnemers niet van hun zorgvuldigheidsplicht.
De spelregels zijn niet beslissend, maar zij vormen wel een belangrijke factor bij de beoordeling van aansprakelijkheidskwesties.
Wanneer de spelregels werden nageleefd, oordeelt sommige rechtspraak dat alleen een zware fout of zware onvoorzichtigheid tot buitencontractuele aansprakelijkheid leidt. Hiervoor bestaat geen wettelijke basis. Er dient alleen rekening gehouden te worden met de algemene zorgvuldigheidsnorm, geconcretiseerd naar de feitelijke omstandigheden en de persoonlijke vaardigheid van de aangesprokene.
Samenvattend kan gesteld worden dat het al dan niet naleven van de spelregels niet het beslissend criterium is om de dader al dan niet aansprakelijk te stellen. Toch spelen de spelregels een belangrijke rol. Die rol kan als volgt omschreven worden:
- Bij een sportongeval zal de “dader” in de regel niet aansprakelijk zijn wanneer hij zich aan de spelregels heeft gehouden. Men kan spreken van een feitelijk weerlegbaar vermoeden dat hij geen fout heeft gepleegd in de zin van artikel 1382 B.W.
Nochtans kan het slachtoffer pogen aan te tonen dat de dader, hoewel hij geen spelregel heeft overtreden, zich toch niet gedragen heeft zoals van een normaal zorgvuldig handelende sportbeoefenaar in dezelfde omstandigheden geplaatst verwacht mocht worden.
- Omgekeerd zal de “dader” in de regel wel aansprakelijk zijn wanneer hij de spelregels heeft overtreden. Men kan spreken van een feitelijk weerlegbaar vermoeden dat hij een fout heeft begaan in de zin van artikel 1382 B.W.
pagina 137 van 179
Nochtans kan de dader pogen aan te tonen dat een normaal zorgvuldig handelende sportbeoefenaar in dezelfde omstandigheden geplaatst dezelfde overtreding zou hebben kunnen begaan.
- Sommige spelregels hebben als expliciet doel de veiligheid van de deelnemers te waarborgen. De bewuste overtreding van deze regels zal makkelijker aanleiding geven tot het overtreden van de goede huisvadernorm.
Het hof van beroep van Antwerpen formuleert het in een arrest als volgt:
“Bij de bepaling van een fout in de zin van artikel 1382 e.v. B.W. is de overtreding van een spelregel wel een kostbare gids, maar zeker geen beslissend criterium”.
In dat geval ging het om een met een gele kaart bestrafte “ongecontroleerde tackle”; toch was dit volgens het Hof van Beroep geen fout in de zin van artikel 1382 B.W., omdat uit de bestraffing met de gele kaart niet volgt dat het gedrag “niet te verzoenen zou zijn met het gedrag van een normaal voorzichtige voetballer”.
Toch mag men niet concluderen dat het gewicht van de spelregels maar beperkt is. Zo besliste het Hof van Beroep van Gent in een andere zaak:
“De aldus laattijdig uitgevoerde tackle maakt een spelfout uit, maar tegelijkertijd een fout in de zin van artikel 1382 B.W., nu een doorsnee voorzichtige doelman zich daaraan niet plichtig zou gemaakt hebben”.
De vraag naar de waarde van spelregels stelt zich ten slotte wanneer een wedstrijd informeel plaatsvindt, buiten elk competitieverband en dus zonder officiële spelregels. Het lijkt hier aangewezen om toch ook zoveel mogelijk de officiële spelregels te volgen.
De correctionele rechtbank van Aarlen oordeelde ooit dat verkeersmanoeuvres op private wegen weliswaar geen aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolgingen op grond van de wegcode, maar dat de voorrangsregels wel in acht genomen moet worden als voorzichtigheidsregel.
pagina 138 van 179
5.5.1.3 Risico-aanvaarding en fout van het slachtoffer
Om aansprakelijkheidsvorderingen te pareren of te beperken beroepen aangesprokenen zich vaak op rechtsfiguren als de zogenaamde “risicoaanvaarding” of de fout van het slachtoffer.
In het algemeen is het inderdaad zo dat als een slachtoffer mee schuldig is aan de schade, dit mede in aanmerking genomen wordt bij het beoordelen van de schuld van de andere daders. Zo zal in dergelijk geval de vergoedingsplicht berekend worden aan de hand van de afzonderlijke schuld van beiden.
In sommige sportaansprakelijkheidscassussen heeft het slachtoffer ontegensprekelijk mee schuld aan de schade.
Bijv. een voetballer trapt een medespeler vrijwillig aan. De andere revancheert zich, en de eerste speler loopt een beenbreuk op;
Bijv. een toeschouwer van een wielerwedstrijd begeeft zich op de weg, om de renners beter te kunnen zien. Hij wordt daar aangereden door een onvoorzichtige (te snel rijdende) "motard".
De eigen schuld van het slachtoffer ontlast de dader niet van zijn aansprakelijkheid, maar leidt tot een gedeelde aansprakelijkheid; het slachtoffer zal een deel van zijn schade zelf moeten dragen, omdat zijn eigen fout mede de oorzaak is van die schade.
Het is algemeen aanvaard dat het feit dat men aan een sportevenement deelneemt (zoals een voetbalwedstrijd, wielerwedstrijd) op zichzelf niet als onzorgvuldig of foutief gedrag bestempeld kan worden. Op zich is sporten geoorloofd. De sportbeoefening of de deelname aan een wedstrijd is alleen foutief indien zij gebeurt onder omstandigheden die een normaal voorzichtig en redelijk mens ertoe aangezet hadden zich van die sportbeoefening of deelname te onthouden.
- Zo kan van sportbeoefenaars verwacht worden dat zij zich een oordeel vormen van de feitelijke omstandigheden waaronder de sport zal beoefend worden en dat zij zich van deelname zullen onthouden als een redelijk, omzichtig mens dat ook zou gedaan hebben.
- Zo kan van een sportbeoefenaar verwacht worden dat hij zich bewust is van zijn beperkingen en dat hij, zoals een normaal omzichtig en redelijk mens zou doen, zich onthoudt van wedstrijden die zijn krachten te boven gaan, waarvoor hij zich niet heeft voorbereid of waarvoor hij niet het geschikte materiaal heeft.
pagina 139 van 179
5.5.2
Een ander argument dat aangesprokenen in sportaansprakelijkheidskwesties soms inroepen is de zogenaamde “risico-aanvaarding” van het slachtoffer. Zij argumenteren dat het slachtoffer, door deel te nemen aan of door als toeschouwer aanwezig te zijn bij een sportmanifestatie, het risico op schade heeft aanvaard. Deze theorie wordt door de meeste rechtspraak en rechtsleer verworpen.
Bepalend blijft het gedrag van de dader, dat afgemeten zal worden aan het gedrag van een normale redelijke en zorgvuldige mens, in soortgelijke omstandigheden.
Het laatste element (soortgelijke omstandigheden) brengt een concretisering van het schadegeval met zich mee, en vandaar dat men kan stellen dat schade veroorzaakt bij sportbeoefening anders beoordeeld wordt dan wanneer die schade zich in andere omstandigheden voordoet.
Een schouderduw bij voetbal is dus normaal geen fout, en in andere omstandigheden waarschijnlijk wel, omdat een normaal redelijk en zorgvuldig mens bij een voetbalwedstrijd ("soortgelijke omstandigheden") wel, in andere omstandigheden niet, een schouderduw zal of kan geven. Er is dus eigenlijk geen aanvaard risico, wel een andere gedragsbeoordeling gelet op de omstandigheden.
Aansprakelijkheid van de inrichter
5.5.2.1 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1382 B.W.
Veel sportwedstrijden en –manifestaties zijn onderworpen aan administratieve toelatingen (vergunningen).
Bijv. wielrennen op de weg Bijv. autorally
Het niet beschikken over een vereiste vergunning is een fout. Als de vergunning voorwaarden omvat, die niet worden nageleefd, is de inrichter eveneens in fout.
Het niet naleven van een vergunning(splicht) is een inbreuk op de wettelijke voorschriften. Meestal voorziet de regelgeving die de vergunning voorschrijft in een eigen sanctie.
Uiteraard moet er een causaal verband zijn tussen deze fout en schade vooraleer tot buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden beslist. Heel vaak is dit bijzonder moeilijk te bewijzen.
pagina 140 van 179
Het beschikken over een vereiste vergunning en het naleven van de voorwaarden ervan, betekent niet dat de inrichter geen fout kan begaan.
Ten aanzien van zowel de wedstrijddeelnemers of de sportbeoefenaars, als van toeschouwers of derden (bijv. voorbijgangers) rust op de (correct vergunde) inrichter de algemene zorgvuldigheidsplicht die door feitelijke omstandigheden wordt bepaald.
Er rust op hen dus de plicht te handelen als een normaal zorgvuldige en redelijke inrichter
Voor bepaalde sporttakken bestaat er ook een min of meer uitgebreide wetgeving die bepaalde verplichtingen oplegt.
Bijv. wielrennen: K.B. van 21 augustus 1967 tot reglementering van de wielerwedstrijden en de veldritten.
Bijv. voetbal: Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.
Indien één van de inrichters deze specifieke wettelijke richtlijnen miskent, begaat deze een fout in de zin van de arttn. 1382 – 1383 B.W. Het naleven van deze wetgeving ontslaat de inrichter uiteraard geenszins van zijn algemene zorgvuldigheidsplicht.
Een aantal voorbeelden uit de rechtspraak ter illustratie van de zorgvuldigheidsplicht die op inrichters van sportevenementen rust:
- De inrichters die materiaal ter beschikking stellen, staan in voor de kwaliteit van dit materiaal.
- Zij dienen de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen opdat het terrein of complex voor de beoogde sportbeoefening geschikt zou zijn. Die maatregelen moeten ook ten aanzien van de scheidsrechter worden genomen.
- Zij moeten de deelnemers verwittigen van risico’s die inherent zijn aan de sport (bijv. het omvallen van de mand bij het landen met een luchtballon).
- Zij dienen met de vaardigheid van de sporters rekening te houden.
pagina 141 van 179
- Zij moeten, bij reëel gevaar van ordeverstoring, een beroep doen op de openbare ordediensten om een ordelijk wedstrijdverloop te verzekeren.
- Zij moeten, bij reëel gevaar van ernstige verwondingen, zorgen voor een snel en degelijk werkende reddingsdienst of doeltreffende hulpverlening.
- Zij moeten, wanneer de omstandigheden dit vereisen, de deelnemers voorafgaand kennis laten nemen van een gevaarlijk parcours.
Eveneens in deze lijn, een aantal voorbeelden uit de rechtspraak ter illustratie van de zorgvuldigheidsplicht van inrichters ten aanzien van toeschouwers:
- Tijdens een motorcrosscompetitie moet een duidelijke en afdoende omheining rond het parcours worden aangebracht.
- Wanneer toeschouwers op bepaalde plaatsen een verhoogd, bijzonder risico lopen, dienen de inrichters bij wijze van voorzorgsmaatregel op die plaatsen de aanwezigheid van toeschouwers te verbieden.
- Het is in sommige gevallen niet voldoende dat er voorzorgsmaatregelen worden getroffen, er moet ook op toegezien worden dat die maatregelen worden nageleefd.
- Indien de omstandigheden het vereisen, moet men de openbare ordediensten inschakelen, zonder dat dit de organisator verder van zijn zorgvuldigheidsplicht ontslaat.
- Een voetbalploeg moet rekening houden met het verbod, opgelegd door de UEFA, dat de supporters van twee ploegen met elkaar contact zouden hebben.
- Wanneer een motorwedstrijd werd stilgelegd en daarna opnieuw opgestart, moet een speciale verwittiging worden uitgestuurd, zodat ook de toeschouwers op de hoogte zijn.
pagina 142 van 179
5.5.2.2 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1385 B.W.
De inrichters van bijvoorbeeld paardrijwedstrijden kunnen desgevallend op basis van art. 1385 B.W. aansprakelijk gesteld worden, met name indien zij als eigenaar of bewaker van dieren optraden. Artikel 1385 B.W. luidt als volgt:
“
De eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was.”
Wanneer een dier dat een eigenaar of bewaker heeft schade veroorzaakt, installeert art. 1385 B.W. een onweerlegbaar vermoeden van fout bij de eigenaar of bewaker.
Het slachtoffer van het dier dient geen fout van het dier te bewijzen (dier kan geen fout maken), noch dat het dier abnormaal handelde. Evenmin is vereist dat het slachtoffer bewijst dat de eigenaar of bewaker een fout heeft begaan (foutloze aansprakelijkheid). De benadeelde partij moet enkel bewijzen dat er een oorzakelijk verband is tussen gedrag dier en schade.
5.5.2.3
Aansprakelijkheid
van de inrichter op basis van art. 1384 B.W.
Ingevolge dit artikel zijn aanstellers (o.a. werkgevers) juridisch kwalitatief aansprakelijk voor schade door hun aangestelden (o.a. werknemers) berokkend aan derden.
De inrichters van sport op school (scholen) kunnen desgevallend kwalitatief aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 1384, lid 3, indien hun aangestelden een persoonlijke fout hebben begaan.
Deze aansprakelijkheid is onweerlegbaar.
De aangestelde geniet wel van de immuniteitsregels van art. 18 arbeidsovereenkomstenwet. Art. 18 WAO luidt als volgt:
“Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.
Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.”
Vives pagina 143 van 179
Werknemers zijn dus slechts aansprakelijk ten opzichte van zowel de werkgever als ten opzichte van derden in geval van bedrog, zware fout of repetitieve lichte fout. Voor professionele sportbeoefenaars die een werkgever hebben, betekent dit dus datde onrechtmatige daad die zij plegen tijdens hun werkuren, niet automatisch tot aansprakelijkheid zal leiden.
Sportleerkrachten kunnen zelf in principe ook aansprakelijk gesteld worden voor schade toegebracht aan derden door de minderjarigen die onder hun toezicht staan tijdens sportactiviteiten (art. 1384, lid 4 B.W.). Leerkrachten zijn immers kwalitatief aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun leerlingen terwijl zij onder hun toezicht stonden. Maar ook hier geldt de aansprakelijkheidsbeperking van art. 18 W.A.O.
Deze kwalitatieve aansprakelijkheid berust bovendien op een weerlegbaar vermoeden. De leerkracht kan aantonen dat hij voldoende toezicht heeft gehouden en het ongeval niet kon vermijden. In dat geval kan hij ook sowieso niet aansprakelijk gesteld worden.
5.5.3 Aansprakelijkheid van de federatie voor gezondheidsrisico’s
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het frequent krijgen van harde klappen op het hoofd, zoals bijvoorbeeld kan optreden tijdens American Football, kan leiden tot chronic traumatic encephalopathy, een blijvend hersenletsel, dat gelinkt wordt met geheugenverlies, ALS, dementie en depressie. Dit leidde ertoe dat verschillende ex NFL-spelers en nabestaanden van NFL-spelers de NFL aansprakelijk wilden stellen. De NFL van zijn kant had immers lang ontkend dat er een verband bestond tussen de impact van de botsingen en de later optredende blijvende hersenbeschadiging.
Uiteindelijk werden de ruim 4500 rechtszaken samengevoegd en na een juridische veldslag (vb. District Court for the eastern district of Pennsylvania 29 augustus 2013. No 2:12-md-02323) werd een schikking getroffen. De NFL zou 1 miljard dollar reserveren voor schadevergoedingen, kosten voor medisch onderzoek en voorlichting. Getroffen oud-spelers konden zich registreren om een vergoeding ten gevolge van deze schikking te genieten.
Ondertussen hadden sinds 2013 meer dan 100 ijshockeyspelers een gelijkaardige zaak lopen tegen de NHL in Amerika. De NHL weigerde ook in deze zaak haar aansprakelijkheid te erkennen. Een gelijkaardige ‘schikking’ (hoewel met lagere bedragen) trad in 2019 in werking nadat genoeg oudhockeyspelers akkoord gingen met een opt-in in de voorgestelde regeling door de NHL.
Vives pagina 144 van 179
Class action lawsuit5.5.4
Aansprakelijkheid van de overheid
Alle Belgische overheden zijn onderworpen aan de regels van art. 1382 –1383 B.W.
Bijv. Federale overheid, Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten
Dat impliceert ten eerste dat zij een fout begaan wanneer zij de (hogere) wet niet naleven.
Verder betekent dit dat ook de overheden de algemene zorgvuldigheidsplicht moeten naleven.
Aldus kan de overheid een fout begaan in de volgende situaties: - foutieve toelating van een wedstrijd
- toelaten van een wedstrijd zonder daaraan de nodige voorwaarden te koppelen
- tekortkoming aan de ordehandhavingsplicht.
5.5.5 Aansprakelijkheid van sportleraars en trainers
Ook trainers en sportleraars moeten de regels van artikelen 1382 – 1383 B.W. naleven. Volgens de rechtspraak houdt dit onder meer in:
- dat zij zelf over de nodige bekwaamheden beschikken om de sport aan de leerling aan te leren.
- dat zij met de persoonlijke mogelijkheden van elke leerling rekening dienen te houden en bijgevolg geen instructies mogen geven die de mogelijkheden van de leerlingen overtreffen.
- dat zij op de uitvoering van de door hen opgelegde oefeningen, waaraan een risico op ongeval is verbonden, controle uitoefenen, o.m. door een positie in te nemen waardoor zij kunnen helpen het ongeval vermijden.
Vives pagina 145 van 179
5.5.6
Aansprakelijkheid van scheidsrechters
In de rechtspraak komen enkele voorbeelden voor van wedstrijdleiders en koerscommissarissen die onvoorzichtig gehandeld hebben.
Men kan aannemen dat een scheidsrechter een fout maakt wanneer hij nalaat om de spelregels af te dwingen en aldus de sportbeoefening tot een vechtpartij of een loutere krachtmeting laat herleiden.
6 Vrijwilligersrecht
LEERDOELEN:
Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je: ➔ wat de rechten en plichten van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zijn
➔ hoe vrijwilligers een onkostenvergoeding kunnen ontvangen ➔ hoe de aansprakelijkheid van de vrijwilliger geregeld is
6.1
Een statuut voor de vrijwilliger
Het zogenaamde “statuut van de vrijwilliger” is geregeld in de Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (hierna: Vrijwilligerswet).
Deze wet coördineerde de bestaande wetgeving inzake vrijwilligers (bijv. inzake onkostenvergoedingen), maar bracht anderzijds ook belangrijke vernieuwingen aan (bijv. inzake het aansprakelijkheidsregime).
De wet regelt de belangrijkste juridische aspecten van het vrijwilligerswerk, met name:
- Definitie vrijwilligerswerk
- Informatieplicht
- Aansprakelijkheid vrijwilligers
- Verzekering vrijwilligers
- Relatie met arbeidsrecht
- Relatie met uitkeringen
6.2 Definitie van vrijwilligerswerk
Art. 3 van de vrijwilligerswet definieert vrijwilligerswerk als elke activiteit:
- die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;
- die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;
- die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht;
- die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling;
6.2.1 Activiteit
Vrijwilligerswerk impliceert een concrete inzet, een concrete activiteit. Passieve beleving of loutere deelname aan activiteiten geldt niet als “activiteit”.
Geldt bijvoorbeeld niet als vrijwilligerswerk:
- sympathisant of (toegetreden) lid zijn van een vereniging
Bijv. lid zijn van Natuurpunt of Human Rights Watch
Bijv. lid zijn van een sportclub (deelnemer aan activiteiten).
Bijv. aangesloten zijn bij een basketbalclub, zonder in de organisatie mee te draaien, alleen als speler of supporter.
Vives pagina 148 van 179
6.2.2
- deelnemer aan een activiteit van een vereniging
Bijv. meestappen in een betoging Bijv. naar een optreden georganiseerd door een vzw gaan.
Geldt bijvoorbeeld wel als vrijwilligersactiviteit:
- mensen helpen of begeleiden - klussen uitvoeren - trainingen verzorgen - bar uitbaten - natuurwandelingen organiseren - activiteiten plannen - evenementen organiseren (vb. optreden, fuif, festival, sportcompetitie…) - ledenwerving
Onbezoldigd
Vrijwilligerswerk is per definitie onbezoldigd. Onkostenvergoedingen zijn toegestaan. Hier gelden wel plafonds (cf. infra). Sommige activiteiten worden “vrijwillig” opgenomen, of althans buiten beroepsverband, maar zijn geen vrijwilligerswerk doordat de bezoldiging die zij meebrengen te hoog is voor vrijwilligerswerk.
- Bijv. “vrijwillige” brandweer: is niet vrijwillig
- Bijv. politieke mandataris die zitpenningen ontvangt (zitpenning is dus geen onkostenvergoeding in het kader van de vrijwilligerswetgeving)
- Bijv. “vrijwillige” tester van medicijnen
6.2.3
Onverplicht / vrijwillig
Vrijwilligerswerk moet “vrijwillige” inzet betreffen. Dit betekent dat de inzet niet mag kaderen in een andere verplichting, zelfs al is deze inzet onbezoldigd.
Vb. niet: stagiair, persoon in tewerkstellingstraject.
Vrijwillig werk betekent niet hetzelfde als “vrijblijvend” werk. De vrijwilliger en de organisatie organiseren zich wederzijds en zijn elkaar bepaalde verplichtingen verschuldigd.
Wie als vrijwilliger start sluit dus een wederkerige overeenkomst met de organisatie waarvoor hij werkt, dat betekent dat beide partijen
pagina 149 van 179
verbintenissen tegenover elkaar opnemen. Deze verbintenissen zijn juridisch afdwingbaar.
6.2.4 Ten behoeve van een andere persoon, een groep, een organisatie of de samenleving
Vrijwilligerswerk is steeds ten behoeve van een ander. Werken voor eigen rekening of voor de eigen familiekring is geen vrijwilligerswerk.
6.2.5 Ingericht door een organisatie
Vrijwilligerswerk kan alleen geschieden binnen de context van een organisatie.
Een organisatie is een plek of een structuur waar personen elkaar vinden om samen iets te doen, te plannen of te organiseren.
Elke organisatie wordt gekenmerkt door een gezamenlijke doelstelling of gezamenlijke interesses (vb. cultuurbeleving: dichtervereniging, amateurtheater, festival-vzw; vb. sportbeleving: sportclub, supportersvereniging).
Vriendendiensten of familiehulp buiten context van een organisatie kunnen geen vrijwilligerswerk zijn.
Bijv. niet: oude vrouwtjes de straat helpen oversteken. Bijv. niet: spontaan hulp verlenen aan slachtoffer van een verkeersongeval
Bijv. wel: kindjes samen vervoeren voor een schoolactiviteit of sportclubactiviteit
Als organisatie komen in aanmerking elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk.
Feitelijke verenigingen worden in art. 3 gedefinieerd als verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging.
Het betreft uitsluitend organisaties zonder winstoogmerk.
Vives pagina 150 van 179
Commerciële organisaties kunnen dus geen vrijwilligers in hun werking betrekken.
6.2.6 Buiten werkverband
Vrijwilligerswerk kan alleen geschieden buiten het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling. Dezelfde activiteiten kunnen niet uitgeoefend worden als werknemer én vrijwilliger, voor dezelfde werkgever.
6.3
Vrijwilliger
De vrijwilliger is de natuurlijke persoon die vrijwilligerswerk verricht (art. 3, 2° Vrijwilligerswet).
Rechtspersonen kunnen dus niet het statuut van vrijwilliger krijgen (ook geen vzw’s).
Bestuursvrijwilliger
Binnen het werkveld was er lange tijd discussie over de vraag of onbezoldigde bestuurders van een vzw ook het statuut van vrijwilliger hadden of niet. Sinds 2019 staat vast dat ook mandatarissen of bestuurders als vrijwilliger worden beschouwd (art. 3, 2° Vrijwilligerswet)
6.4 Wie mag vrijwilligerswerk uitoefenen?
6.4.1
Natuurlijke personen vanaf 15 jaar.
In principe mogen alleen natuurlijke personen vanaf hun 15de verjaardag vrijwilligerswerk uitoefenen.
Nochtans wordt aanvaard dat jongere kinderen ook vrijwilligerswerk mogen uitoefenen, zij het onder voorwaarden:
- Geen regelmatige inzet
(cf. verbod op kinderarbeid)
Dus ook geen wekelijkse bardienst, geen wekelijkse trainingen laten geven door een veertienjarige, niet dagelijks optredens laten verzorgen door kindsterretje-vrijwilliger.
- Enkel “verantwoorde” activiteiten
Kinderen mogen enkel ingezet worden in projecten met “verantwoord” effect (educatief, didactisch, pedagogisch…
pagina 151 van 179

Er is geen wettelijke maximumleeftijd voor het verrichten van vrijwilligerswerk.
6.4.2 Uitzonderingen
6.4.2.1 Personen met uitkering van de RVA
Personen met een uitkering van de RVA moeten schriftelijke melding maken van hun vrijwilligersactiviteit bij de RVA.
Het betreft o.a. personen met een werkloosheidsuitkering, personen op brugpensioen en personen die werkzaam zijn in een stelsel met tijdskrediet.
Na de melding kan de vrijwilliger onmiddellijk aan de slag.
De vrijwilliger heeft dus geen voorafgaande toelating nodig.
De RVA heeft daarna wel 12 dagen de tijd om het vrijwilligerswerk te weigeren of te beperken.
Bij weigering moet de vrijwilliger zijn activiteiten volledig en onmiddellijk staken. Bij beperking moet hij zich beperken tot de toegestane activiteiten.
Er is ook niet onmiddellijk een sanctie voor het niet melden bij de RVA.
De weigering of beperking kan enkel gemotiveerd geschieden. De RVA mag weigeren op volgende gronden:
- De activiteit is geen vrijwilligerswerk
- De activiteit moet gedaan worden door een betaalde medewerker - Vrijwilliger heeft geen tijd meer om naar gepaste job te zoeken - Voorziene vergoeding is hoger dan de toegelaten onkostenvergoeding
De RVA kan aan bepaalde organisaties ook een algemene toelating geven om personen met een RVA-uitkering vrijwilligerswerk te laten uitvoeren. Die toelating kan gegeven worden met of zonder vrijstelling van de aangifteplicht.
6.4.2.2 Personen met uitkering ziekenfonds
Arbeidsongeschikten en personen met een uitkering van het ziekenfonds moeten vooraf een schriftelijke aanvraag richten bij de zogenaamde “adviserend geneesheer”.
pagina 152 van 179
Deze zal oordelen of de vrijwilligersactiviteit “verenigbaar” of “nietverenigbaar” is met de medische toestand van de betrokkene.
6.4.2.3 Personen met een leefloon
Personen die een leefloon (vroeger: “bestaansminimum”) werden toegewezen moeten hun vrijwilligersactiviteit verplicht melden aan hun dossierbeheerder.
6.4.2.4 Vreemdelingen
Vreemdelingen mogen in België vrijwilligerswerk verrichten en daarvoor een vergoeding ontvangen indien zij aan één van deze categorieën voldoen:
- Zij beschikken over een wettig verblijfsdocument.
- Zij hebben recht op opvang op basis van de Opvangwet van 12 januari 2007.
Mogen geen vrijwilligerswerk verrichten:
- Vreemdelingen zonder wettig verblijf die geen recht op materiële opvang hebben (bijv. ‘sans papiers’).
- Gezinnen met minderjarige kinderen zonder wettig verblijf, ondanks hun recht op materiële opvang (behalve afgewezen asielzoekers met een verlengd recht op opvang).
6.5
6.5.1
Onkostenvergoeding
Forfaitaire of reële onkostenvergoeding
Vrijwilligers kunnen nooit een bezoldiging voor hun prestaties ontvangen. Wanneer dit toch gebeurt wordt het “vrijwilligerswerk” gekwalificeerd als betaalde arbeid en moet de “werkgever” alle verplichtingen inzake arbeidswetgeving, sociale zekerheid, patronale bijdragen, arbeidsongevallenverzekeringen enz. nakomen.
Art. 10 Vrijwilligerswet laat toe dat vrijwilligers een onkostenvergoeding krijgen voor hun prestaties.
Op deze onkostenvergoeding zijn geen sociale bijdragen of belastingen verschuldigd indien zij binnen de wettelijke grenzen worden toegekend. Een organisatie heeft de keuze tussen een forfaitaire en een reële onkostenvergoeding.
Vives pagina 153 van 179
Een forfaitaire onkostenvergoeding kan toegekend worden zonder bewijsstukken over de omvang van de gemaakte onkosten.
De wet voorziet in te combineren maxima (2019): - max. 34,71 euro/ dag - max. 1.388,40 euro/ jaar
Indien gekozen wordt voor de forfaitaire onkostenvergoeding wordt deze geacht alle onkosten te omvatten, inzonderheid (zie CIRC 05.03.99/1):

- de verblijfkosten (inzonderheid verfrissingen en maaltijden); - alle andere kosten waarvoor het wegens de aard en het geringe bedrag niet gebruikelijk is bewijsstukken voor te leggen (kosten i.v.m. sportuitrusting, telefoon, fax, gebruik PC, internet, briefwisseling, documentatie, klein materiaal, enz.).
Door een recente wetswijziging is het nu wel toegestaan om naast dit forfaitaire bedrag, ook nog de reële verplaatsingskosten te vergoeden (Art. 10 Vrijwilligerswet). Dit kan berekend worden als volgt:
- Verplaatsingen met de auto: maximum 0,3653 euro per km (bedrag 1 juli 2019)
- Verplaatsingen met de fiets: maximum 0,24 euro per km
- Verplaatsingen met het openbaar vervoer: de reële prijs voor het vervoersbewijs. Deze reële verplaatsingsvergoeding is wel begrensd: maximaal 2.000 km per vrijwilliger per jaar. Deze begrenzing geldt dan weer niet wanneer de activiteit net bestaat in het regelmatig vervoeren van personen.
Een reële onkostenvergoeding berust op bewijzen van echte onkosten. Deze zijn in principe niet gelimiteerd tot bepaalde maxima.
Bijv. treinticket
Bijv. rekening van winkel
Bij de reële onkostenvergoeding bestaat één uitzondering op het systeem dat werkelijke kosten bewezen moeten worden, met name kilometerkosten voor verplaatsingen met de auto (wettelijk maximum: 0,3653 euro/ kilometer).
Alle wettelijke maxima worden regelmatig geïndexeerd. De meest recente cijfers vindt men op www.vlaanderenvrijwilligt.be
Zowel organisatie als vrijwilliger hebben toezichtsplicht op niet-overschrijden maxima.
pagina 154 van 179
Als vrijwilliger kun je je dus niet verschuilen achter de “fouten” van de organisatie mocht je te veel ontvangen hebben. Je kan fiscale of sociale sancties oplopen als jij te veel onkostenvergoeding hebt ontvangen en dit niet of verkeerd hebt aangegeven bij de fiscus.
De vrijwilligersorganisatie die onkostenvergoedingen uitkeert heeft de volgende plichten:
- Vrijwilligersregister of namenlijst bijhouden met coördinaten vrijwilligers, data van uitbetaling kostenvergoedingen en hoogte van het uitgekeerde bedrag;
- Uitgaven moeten traceerbaar zijn in boekhouding van organisaties met rechtspersoonlijkheid;
- Indien een reële onkostenvergoeding wordt uitgekeerd, moet men de nodige bewijsstukken verzamelen.
De combinatie tussen een forfaitaire en een reële kostenvergoeding door dezelfde vrijwilliger is niet toegelaten in hetzelfde kalenderjaar.
Vrijwilligers kunnen vergoed worden voor fictieve kosten (in geval van forfaitaire onkostenvergoedingen) of effectieve kosten (maar niet: prestatievergoedingen). De reële onkostenvergoedingen mogen enkel de terugbetaling van werkelijke kosten betreffen, hetgeen impliceert dat zij niet abnormaal hoog zijn en dus geen verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties bevatten.
Alleen organisatie mag onkostenvergoeding uitbetalen (niet “begunstigde”).
Occasionele “vergoedingen in natura” zijn ook toegelaten.
Bijv. boekenbon
Bijv. ruiker bloemen
Bijv. entreeticket
Bijv. drankbonnetjes
pagina 155 van 179
6.5.2
Andere onkostensystemen
In bepaalde sportsectoren bestaan ook nog een aantal specifieke regelingen om bepaalde vrijwilligers te vergoeden.
Luidens de website https://financien.belgium.be/nl/vzws/sportclubs gaat het onder meer om de volgende vergoedingen:

- van 25,00 EUR per wedstrijd voor stewards voor eerste klasse voetbalclubs;
- van 12,50 EUR, 20,00 EUR en 25,00 EUR per wedstrijd voor controleurs, kassiers en verantwoordelijken van bij de KBVB aangesloten voetbalclubs;
- van 12,50 EUR en 15,00 EUR per wedstrijd voor spelers en medewerkers van amateurploegen in de lagere afdelingen aangesloten bij: de KBVB en bij vergelijkbare voetbalbonden; de Vlaamse Volleybalbond; de Koninklijke Belgische Basketbalbond; de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey); de Franstalige Handballiga;
- ouders en vrijwilligers die sportuitrusting wassen: 15 euro per ploeg per wedstrijd; personen die instaan voor het onderhoud van terreinen:12,50 euro per wedstrijddag; (regeling toepasselijk in de lagere afdelingen aangesloten bij: de KBVB en bij vergelijkbare voetbalbonden; de Vlaamse Volleybalbond; de Koninklijke Belgische Basketbalbond; de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey); de Franstalige Handballiga).
Deze vrijwilligers mogen echter altijd de algemene vergoedingsplafonds uit de vrijwilligerswet toepassen, indien deze regeling voor hen voordeliger uitkomt dan de specifieke regels over het vergoeden van vrijwilligers in de sportsector. De vergoedingen uit beide regelingen kunnen wel niet gecombineerd worden.
pagina 156 van 179
6.5.3
Verhoogde plafonds sportsector
Voor sommige vrijwilligers is het sinds 1 januari 2019 mogelijk om een verhoogde forfaitaire vergoeding te krijgen.
De regeling is toepasselijk op vrijwilligers in de sportsector, zoals sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden
De maximale dagvergoeding (34,71 euro) is dezelfde als in het gewone vrijwilligerswerk, maar het jaarplafond is verhoogd tot 2549,90 euro per jaar.
Cumul met de kilometervergoeding is ook mogelijk onder dezelfde voorwaarden als bij gewone vrijwilligers.
Deze vergoeding kan niet gecombineerd worden met een vergoeding uit de bijkluswetgeving.
6.6 Aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie
6.6.1 Bijzonder aansprakelijkheidsregime voor buitencontractuele aansprakelijkheid
Een van de belangrijkste vernieuwingen van de Vrijwilligerswet betreft de regeling voor buitencontractuele aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie.
Art. 5 Vrijwilligerswet voorziet in een bijzondere regeling voor: - organisaties met rechtspersoonlijkheid - feitelijke verenigingen met personeel in dienst - feitelijke verenigingen die deel uitmaken van een koepel met rechtspersoonlijkheid of een koepel met personeel in dienst.
Deze organisaties zijn aansprakelijk voor de buitencontractuele fout die de vrijwilliger maakt tijdens het vrijwilligerswerk verricht voor deze organisatie.
Noch ten aanzien van deze organisaties, noch ten aanzien van derden, is de vrijwilliger zelf aansprakelijk voor zijn extracontractuele fout. In voorkomend geval zijn de feitelijke vereniging, de rechtspersoon, of de organisatie waarvan de feitelijke vereniging een afdeling vormt, burgerrechtelijk aansprakelijk.
Bepaalde rechtsleer argumenteert dat de aansprakelijkheidsbeperking van art. 5 zich niet uitstrekt tot de bestuurdersaansprakelijkheid van vrijwilligers-bestuurders van een vereniging zonder winstoogmerk. Zij betogen enerzijds dat de bestuurders verplicht zijn door de vzw-wet om de vereniging goed te besturen en dat hun inzet dus op dit gebied niet ‘onverplicht’ is, en anderzijds dat zij deze inzet richten op de vereniging waar zij zelf namens optreden, met andere woorden dat hun inzet niet ten behoeve van een ander is. Tegen beide argumenten bestaan goede tegenargumenten.
Immuniteit van de vrijwilliger
De vrijwilliger zal enkel aquiliaans aansprakelijk zijn in geval zijn gedraging: - een grove fout is, - bedrieglijk is of - herhaaldelijk is voorgekomen.
De zogenaamde “immuniteit van de vrijwilliger” geldt niet voor contractuele aansprakelijkheid of strafrechtelijke aansprakelijkheid.
De “immuniteit van de vrijwilliger” is van dwingend recht (art. 5, laatste lid Vrijwilligerswet).
pagina 158 van 179
6.6.2 Gemeenrechtelijk aansprakelijkheidsregime voor buitencontractuele aansprakelijkheid
Het gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregime is van toepassing op vrijwilligers die werken in opdracht van feitelijke verenigingen die:
- geen personeel in dienst hebben, en - geen deel uitmaken van een koepelvereniging met rechtspersoonlijkheid, en - geen deel uitmaken van een koepelvereniging met personeel in dienst.
Bijv. onafhankelijke feitelijke verenigingen, spontane initiatieven enz.
Vrijwilligers in deze verenigingen zijn persoonlijk aansprakelijk voor hun buitencontractuele fout (art. 1382 B.W.). Ook de vereniging is aansprakelijk als aansteller van de vrijwilliger (art. 1384 B.W.).
6.7 Verzekering van het vrijwilligerswerk
Verzekeringsplicht
Art. 6 Vrijwilligerswet verplicht bepaalde organisaties die met vrijwilligers werken om een verzekering BA (burgerlijke aansprakelijkheid) voor het vrijwilligerswerk af te sluiten.
Ingevolge de immuniteit van de vrijwilliger verzekeren deze organisaties daardoor hun eigen burgerrechtelijke aansprakelijkheid).
Het betreft volgende organisaties:
- Organisaties met rechtspersoonlijkheid
- Feitelijke verenigingen met personeel in dienst - Koepelverenigingen met rechtspersoonlijkheid of koepelverenigingen met personeel in dienst.
De verzekering moet minstens de buitencontractuele aansprakelijkheid betreffen. Uiteraard kan deze verzekering aangevuld worden (bijv contractuele aansprakelijkheid, rechtsbijstand).
Uiteraard kunnen ook verenigingen die daar niet toe verplicht zijn deze verzekeringen afsluiten. Aangezien er bij deze verenigingen geen aansprakelijkheidsbeperking voor de verantwoordelijkheid van de vrijwilliger is, verdient het hier sterk aanbeveling om zowel de aansprakelijkheid van de vrijwilliger als de kwalitatieve aansprakelijkheid van de organisatie te verzekeren.
Vives pagina 159 van 179
6.8
Ook organisaties die verplicht het vrijwilligerswerk moeten verzekeren sluiten soms een extra verzekering voor de vrijwilliger zelf af. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn voor bijkomende waarborgen (vb. zware fout) of andere te dekken materies (vb. rechtsbijstand).
De meest aanbevolen aanvullende verzekeringen zijn de verzekering voor lichamelijke ongevallen en de verzekering voor de rechtsbijstand. Gemeenten en provincies zijn “verplicht” organisaties te informeren over de verzekeringsplicht.
Organisaties kunnen op verschillende manieren voldoen aan hun verzekeringsplicht:
- individuele verzekeringspolis van de organisatie - verzekeringspolis van koepelorganisatie - verzekeringspolissen van openbare besturen onderschrijven (gemeente, provincie).
Merk ten slotte op dat individuele personen die vrijwilligersrecht verrichten en niet kunnen genieten van de aansprakelijkheidsbeperking van art. 5 Vrijwilligerswet, zich meestal voor hun buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen verzekeren via een zogenaamde ‘familiale verzekering’.
Informatieplicht van organisaties
Art. 4 van de Vrijwilligerswet verplicht organisaties om vrijwilligers te informeren, voor hun activiteit een aanvang neemt, over: - de onbaatzuchtige doelstelling van de organisatie, - het juridisch statuut van de organisatie, (rechtspersoon of feitelijke vereniging)
- bij feitelijke verenigingen: ook de identiteit van de verantwoordelijken, - de inhoud van de verzekering BA die werd afgesloten, - bij onafhankelijke feitelijke verenigingen: vermelding dat vrijwilliger persoonlijk aansprakelijk gesteld kan worden + eventuele verzekeringsinspanningen van de organisatie omtrent dit punt, - eventuele andere verzekeringen, - de regeling voor onkosten, - indien er een onkostenvergoeding betaald wordt, of deze forfaitair gebeurt of op basis van reële kosten, - het feit dat de geheimhoudingsplicht van toepassing is.
De organisatie kiest vrij hoe ze deze informatie meedeelt. Dit kan bijvoorbeeld collectief gebeuren (infosessie), via het web, via mail enz.
pagina 160 van 179
6.9
Discretieplicht
De discretieplicht uit art. 458 Strafwetboek is van toepassing op vrijwilligers.
Dit artikel luidt als volgt: “Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank.”
De tekst van dit artikel hoeft niet letterlijk meegedeeld te worden
6.10
Toepasselijkheid bepaalde regels uit het arbeidsrecht?
In de rechtsleer is er discussie over de (wenselijkheid van de) analoge toepasselijkheid van de regels van het arbeidsrecht op vrijwilligerswerk.
Pleitbezorgers contra argumenteren dat een vrijwilliger geen werknemer is. Pleitbezorgers pro argumenteren dat vrijwilligers en werknemers soms in dezelfde omstandigheden werken.
Momenteel wordt soms aanvaard dat bepaalde beschermende maatregelen uit het arbeidsrecht ook op vrijwilligerswerk van toepassing zijn (bijv. verbod op kinderarbeid, bijv. veiligheidsmaatregelen).
Bijkluswet
LEERDOELEN:
Na het bestuderen weet je:
➔ Op welke manieren je fiscaal voordelig kunt bijklussen in het kader van verenigingswerk, de diensten van burgers aan burgers en de deeleconomie.
7.1 De bijkluswet
(Mondelinge toelichting over situatie na 1 januari 2021)
8 Veiligheid bij voetbalwedstrijden
Sommige sportevenementen, en voornamelijk voetbalwedstrijden, gaven in het verleden regelmatig aanleiding tot ongeregeldheden rond de speelvelden, of in de buurt ervan. Het fenomeen van het hooliganisme is de laatste jaren, mede dankzij de betere preventie ervan, fors afgenomen.
De klassieke middelen om de orde te handhaven, zoals het inzetten van politie of het instellen van strafprocedures, bleken in het verleden niet altijd afdoende te zijn om rellen te vermijden.
Daarom heeft de wetgever voor deze specifieke situatie, ook een specifieke regelgeving ontworpen.
Die specifieke regelgeving is de Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden. Deze wet werd gewijzigd door de wet van 10 maart 2003 en de wet van 25 april 2007.
8.1 Toepassingsgebied
De wet definieert een aantal begrippen.
- Stewards zijn natuurlijke personen die aangeworven worden door organisatoren om toeschouwers te ontvangen en te begeleiden bij een voetbalwedstrijd teneinde het goede verloop van de wedstrijd of van het voetbalevenement met het oog op de veiligheid van de toeschouwers te waarborgen (art. 1, 5°).
- Stadion: elke plaats waar een voetbalwedstrijd gespeeld wordt, voor zover het speelveld grenst aan ten minste een tribune; deze plaats wordt afgebakend door een buitenomheining die de perimeter ervan definieert (art. 1, 7°).
- Perimeter: ruimte aansluitend bij de buitenomheining van het stadion waarvan de geografische grenzen vastgesteld worden door de Koning, na raadpleging van de betrokken burgemeester, politiediensten en organisator, deze mag een straal van 5000 meter vanaf de buitenomheining van het stadion niet overschrijden.
De wet geldt binnen de voetbalstadions, en gedurende de ganse periode tijdens dewelke het stadion, waarin een nationale of een internationale voetbalwedstrijd plaatsvindt, deelneemt, toegankelijk is voor de toeschouwers (artikel 19).
pagina 164 van 179
Die periode begint geruime tijd voor de aanvang van de wedstrijd en duurt tot het stadion volledig geëvacueerd is. De overtredingen bedoeld in de artikels 20bis en 23bis zijn strafbaar voor zover ze begaan werden in de tijdsperiode aanvangend 5 uur voor en eindigend 5 uur na het einde van de wedstrijd.
8.2 Verplichtingen bij de organisatie van voetbalwedstrijden
8.2.1 Zorgvuldigheidsplicht
Artikel 3 van deze wet legt een voorzorgsplicht op aan de organisatoren van voetbalwedstrijden:
“Art. 3. Onverminderd de door of krachtens de wet nader bepaalde maatregelen te treffen door de organisator van een voetbalwedstrijd en onverminderd de door de bevoegde overheden genomen maatregelen, rust op de organisator van elke voetbalwedstrijd de verplichting om alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om schade aan personen en goederen te voorkomen, daaronder begrepen alle praktische maatregelen tot voorkoming van wangedrag door de toeschouwers.
Om de draagwijdte van deze verplichting te bepalen wordt onder meer rekening gehouden met overeenkomsten die aangegaan worden tussen de organisator enerzijds en de hulpdiensten en de bestuurlijke en politiële overheden of diensten anderzijds.”
De rechtsleer is het erover eens dat de voorzorgsplicht uit dit artikel niet strenger beoordeeld dient te worden dan de algemene zorgvuldigheidsplicht die voortvloeit uit art. 1382 B.W. De zorgvuldigheid van een voetbalwedstrijdorganisator zal steeds bepaald worden aan de hand van de zorgvuldigheid van een redelijk en omzichtig handelend voetbalwedstrijdorganisator in dezelfde omstandigheden (Bonus Pater Familias-criterium).
8.2.2 Inzet van veiligheidspersoneel
Voor de coördinatie en de leiding van het veiligheidsbeleid duiden de organisatoren van een nationale voetbalwedstrijd of van een internationale voetbalwedstrijd een behoorlijk gemandateerde veiligheidsverantwoordelijke aan (art. 6).
pagina 165 van 179
De organisatoren van een nationale voetbalwedstrijd of van een internationale voetbalwedstrijd moeten stewards van beide geslachten aanwerven (art. 7).
De Koning bepaalt het minimum aantal stewards en hun hiërarchische structuur, de bevoegdheden en taken van de veiligheidsverantwoordelijken, alsmede de minimale voorwaarden van rekrutering, opleiding en bekwaamheid waaraan stewards en veiligheidsverantwoordelijken moeten voldoen (art. 8).
De bevoegdheden van de stewards zijn geleidelijk aan uitgebreid. Traditioneel hebben de stewards de bevoegdheid om personen van hetzelfde geslacht als het hunne te verzoeken zich vrijwillig aan een oppervlakkige controle van kleding en bagage te onderwerpen, teneinde voorwerpen te detecteren waarvan het binnenbrengen in het stadion het verloop van de wedstrijd kan verstoren, de veiligheid van de toeschouwers in het gedrang kan brengen of de openbare orde kan verstoren.
De stewards konden altijd om afgifte van die voorwerpen verzoeken (art. 13, lid 1).
Sinds de laatste wetswijziging hebben de stewards een ruimere bevoegdheid gekregen. Personen kunnen zich tegen de persoonscontrole verzetten, maar dan moeten zij door de stewards de toegang tot het stadion ontzegd worden. Hetzelfde geldt voor personen bij wie een gevaarlijk voorwerp wordt gedetecteerd. Ook personen die het reglement van inwendige orde niet naleven moeten uit het stadion worden gezet (art. 13, lid 2).
De stewards en de veiligheidsverantwoordelijke kunnen verder aan de toeschouwers richtlijnen geven ten einde hun veiligheid te verzekeren of ten einde toe te zien op de toepassing van het reglement van inwendige orde (art. 13, lid 3).
De stewards zelf hebben niet alleen bevoegdheden inzake veiligheid, maar ook een aantal belangrijke plichten. Deze plichten dienen zij na te leven, zoniet brengen zij hun eigen aansprakelijkheid in het gedrang.
Zo moeten stewards onder meer:
-indien veiligheidsoverwegingen dit vereisten, de scheidsrechters, lijnrechters en spelers begeleiden van de kleedkamers tot het speelveld (art. 14).
- het stadion en zijn voorzieningen inspecteren voor en na de wedstrijd, en daarbij elke tekortkoming aan de voorziene
pagina 166 van 179
8.2.3
veiligheidsmaatregelen aan de veiligheidsverantwoordelijke melden om dit terstond te verhelpen (art. 15).
- de toeschouwers begeleiden naar hun plaatsen; erop toezien dat het publiek geen toegang krijgt tot de niet voor het publiek toegankelijke zones (art. 15).
- in het algemeen, alle passende maatregelen nemen in afwachting van het optreden van de hulp- en veiligheidsdiensten. Zij moeten preventief optreden in elke situatie die de openbare orde kan bedreigen (art. 17).
Veiligheidsovereenkomsten
De organisatoren van nationale voetbalwedstrijden die behoren tot het nationale kampioenschap moeten ten laatste op 1 augustus van elk jaar een overeenkomst afsluiten met de hulpdiensten en met de bestuurlijke en politionele diensten, wat betreft de verplichtingen van de organisatoren (art. 5).
8.2.4 Andere verplichtingen
Het systeem van verkoop van toegangskaarten is uitvoerig uiteengezet in de omzendbrief nr. OOP 27ter, van 15 januari 1999, van de minister van binnenlandse zaken.
Daarnaast bevat de wet een regeling, waardoor het mogelijk is aan overtreders administratieve sancties op te leggen, in de verwachting dat administratieve sancties sneller en efficiënter zijn dan de klassieke strafrechtelijke sancties. Dit systeem wordt hierna kort toegelicht.
8.3 De administratieve sancties: geldboete en/of stadionverbod
8.3.1 De feiten die tot een sanctie kunnen leiden
Kunnen aanleiding geven tot het opleggen van een administratieve sanctie:
- Het gooien of schieten van voorwerpen naar het speelveld en de omringende zones (met inbegrip van de tribunes), zonder gerechtvaardigde reden (artikel 20).
pagina 167 van 179
- Hetzelfde geldt voor het gooien van voorwerpen naar roerende of onroerende zaken of naar personen die zich binnen of buiten de perimeter bevinden (artikel 20bis).
Die beperking “zonder gerechtvaardigde reden” was nodig, omdat anders een toeschouwer die een bal terug in het veld gooit, ook strafbaar zou zijn.
- Het onrechtmatig betreden van een stadion, ofwel in strijd met een eerder opgelegd stadionverbod, ofwel wanneer de toegang ontzegd was in toepassing van artikel 13 van de wet (artikel 21).
- Het betreden van niet voor het publiek toegankelijke zones zonder gerechtvaardigde reden, en behoudens wettelijk voorschrift, overheidsbevel of uitdrukkelijke toelating en het betreden van andere zones zonder toegangsbewijs (artikel 22).
- Het alleen of in groep verstoren van een wedstrijd door het aanzetten tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van personen die in het stadion aanwezig zijn (artikel 23).
- Het alleen of in groep, omwille van en ter gelegenheid van, een voetbalwedstrijd, aanzetten tot slagen en verwondingen, haat of woede ten opzichte van een of meer personen die zich bevinden in of buiten de perimeter (artikel 23bis).
- Pyrotechnische voorwerpen bedoeld om licht, rook of lawaai te produceren binnen brengen of pogen binnen te brengen, of in het bezit zijn van zulke voorwerpen in het stadion (artikel 23ter).
8.3.2 De soorten sancties (artikel 24)
Een eerste sanctie is een geldboete, gaande van 250 tot 5.000 euro.
Een tweede sanctie is een stadionverbod gaande van 3 maanden tot 5 jaar. Een gerechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd voor elke overtreding begaan in een voetbalcontext, zowel wanneer de feiten vallen onder het Strafwetboek, als wanneer zij vallen onder een bijzondere strafwet (zoals de Voetbalwet).
pagina 168 van 179
8.3.3 Procedure
Van de feiten wordt een proces-verbaal opgesteld door een ambtenaar met politionele bevoegdheid (artikel 25), dat overgemaakt wordt aan de ambtenaar die bevoegd is om een administratieve sanctie op te leggen, en die niet zelf het proces-verbaal mag hebben opgesteld (art. 26 § 1).
Wanneer die ambtenaar van oordeel is, dat er redenen zijn om een sanctie op te leggen, zendt hij een aangetekende brief aan de overtreder, met volgende inhoud (art. 26):
- het relaas van de feiten;
- de melding dat de betrokkene 30 dagen tijd heeft om zijn verweer in te dienen;
- de melding dat de betrokkene mag vragen om door de ambtenaar te worden gehoord;
- de melding dat de betrokkene zich mag laten bijstaan door een raadsman;
- de melding waar en wanneer het dossier kan worden geconsulteerd;
- een afschrift van het proces-verbaal.
.
De ambtenaar moet zijn uitspraak motiveren, en de straf moet in verhouding staan tot de ernst van de feiten (artikel 29). Waar oorspronkelijk de ambtenaar die de sanctie oplegde de overtreder ook zelf moest horen moet dat niet meer het geval zijn sedert de wijziging van artikel 26, § 3 door artikel 496 van de programmawet van 27 december 2004. Het Grondwettelijk Hof heeft dat aanvaard, op voorwaarde dat de ambtenaar die de overtreder hoort, schriftelijk verslag uitbrengt bij de ambtenaar die de sanctie oplegt.
De uitspraak van de ambtenaar wordt bij ter post aangetekende brief aan de betrokkene medegedeeld (artikel 30).
Zo de betrokkene (als hij tenminste gestraft is) niet binnen 30 dagen na ontvangst van de uitspraak in beroep komt bij de politierechtbank, is de straf definitief (artikel 31).
Wanneer de ambtenaar geen beslissing heeft genomen binnen een termijn van zes maanden nadat de feiten zich hebben voorgedaan, zijn deze verjaard (artikel 32). In een arrest van 16 april 2004 heeft het Hof van Cassatie beslist
pagina 169 van 179
dat de beslissing van de ambtenaar niet alleen genomen moet zijn binnen de termijn van zes maanden, maar binnen diezelfde termijn ook ter kennis gebracht van de betrokkene.
Om de controle mogelijk te maken, worden de administratieve sancties in een bestand opgenomen.
Hoewel het hoger beroep ingesteld wordt bij de politierechter, wordt de burgerlijke procedure gevolgd, niet de strafprocedure. Het beroep wordt bij verzoekschrift aanhangig gemaakt. De politierechter kan, als hij verzachtende omstandigheden aanwezig acht, voor wat de geldboete betreft, onder het wettelijk minimum (€ 250) gaan; voor de andere sanctie (stadionverbod) niet.
Voor inbreuken op artikel 24 van de wet (dat zijn de overtredingen vermeld onder punt C 1, hiervoor) kan zelfs bij verzachtende omstandigheden nooit een geldboete van minder dan 5.000 frank (€ 125) worden opgelegd (artikel 37).
Dat bij strafrechtelijke sancties de strafrechter wel zo “laag” kan gaan als hij wil, betekent nog niet dat het onwrikbaar minimum van de administratieve boete een schending van het gelijkheidsbeginsel zou inhouden; de administratieve geldboete is immers minder “onterend” dan een strafrechtelijke veroordeling, en dat compenseert dan het onwrikbare minimum, aldus het Grondwettelijk Hof.
Tegen de uitspraak van de politierechter is geen gewoon beroep mogelijk, alleen beroep bij het Hof van Cassatie (art. 31 lid 2).
8.3.4 Procedure als de overtreder minderjarig is
Wanneer de administratieve procedure tegen een minderjarige overeenkomstig artikel 26 § 2, wordt aangevat,wordt de aangetekende brief gestuurd aan de minderjarige en aan zijn vader en moeder, zijn voogden of de personen die het gezag over hem uitoefenen. De minderjarige wordt altijd gevraagd om zich mondeling te komen verdedigen.
Een kopie van zijn verhoor wordt aan de minderjarige afgegeven, evenals aan zijn vader en moeder, zijn voogden of de personen die het gezag over hem uitoefenen wanner zij bij het verhoor aanwezig zijn geweest. Indien de minderjarige geen advocaat heeft, wordt er hem een toegewezen. Wanneer de feiten bij de ambtenaar worden aanhangig gemaakt met toepassing van artikel 25, brengt hij onmiddellijk de stafhouder van orde der advocaten op de hoogte. Dat bericht wordt verstuurd op dezelfde dag als de aangetekende oproepingsbrief. De stafhouder of het bureau voor juridische bijstand wijst
Vives pagina 170 van 179
8.3.5
ten laatste twee werkdagen na het bericht een advocaat aan. Die advocaat wordt belast met het begeleiden van de minderjarige tijdens heel de procedure. Een kopie van het bericht aan de stafhouder wordt bij het dossier van de procedure gevoegd. De stafhouder of het bureau voor juridische bijstand waakt erover dat indien er tegenstrijdigheid van belangen is, de betrokkenen door een ander advocaat wordt bijgestaan dan de advocaat op wie zijn vader en moeder, zijn voogden of de personen die over hem het gezag uitoefenen een beroep zouden hebben gedaan (artikel 26bis).
Aan de minderjarige kan alleen een stadionverbod worden opgelegd, geen administratieve geldboete (artikel 24 quater).
Als de sanctie van het stadionverbod wordt opgelegd aan een minderjarige die veertien jaar of ouder was op het ogenblik van de feiten, wordt het beroep ingesteld bij de jeugdrechtbank en niet bij de politierechtbank (artikel 31, § 2). Dat beroep moet worden ingesteld door de vader en moeder, voogd of persoon die het gezag over de minderjarige uitoefent, daar een minderjarige zelf geen rechtshandelingen kan stellen.
Stadionverbod als veiligheidsmaatregel
Op grond van artikel 44 van de wet kan de verbaliserende ambtenaar, na de betrokkene te hebben gehoord (tenzij dit verbod niet mogelijk is om veiligheidsredenen), onmiddellijk een stadionverbod opleggen als veiligheidsmaatregel (niet als sanctie).
Die maatregel vervalt automatisch, tenzij hij binnen 14 dagen bevestigd wordt door de ambtenaar die bevoegd is om administratieve sancties op te leggen; in geen geval kan de maatregel (als veiligheidsmaatregel) langer dan 3 maanden van kracht blijven.
Wanneer het misdrijf wordt vastgesteld door een politieambtenaar, en deze van oordeel is dat een stadionverbod moet worden opgelegd als veiligheidsmaatregel, hoort hij de overtreder (tenzij dat niet kan om veiligheidsredenen) en meldt dit aan de procureur des konings. De procureur kan dan een stadionverbod als veiligheidsmaatregel opleggen.
De persoon aan wie dit verbod wordt opgelegd kan de vernietiging ervan vragen aan de Raad van State, wanneer hij meent dat het verbod onwettelijk is. Tegen het stadionverbod als beveiligingsmaatregel staat immers geen beroep open bij de politierechter, ook niet als de maatregel wordt opgelegd door de procureur des konings.
pagina 171 van 179
8.3.6
Gerechtelijk stadionverbod
In geval van een veroordeling voor een misdrijf, begaan omwille van en ter gelegenheid van de organisatie van een voetbalwedstrijd, kan door de rechter een gerechtelijk stadionverbod voor een duur van drie maanden tot tien jaar worden uitgesproken (art. 41).
Het gerechtelijk stadionverbod kan een aanmeldingsplicht, een perimeterverbod of een verbod het grondgebied te verlaten impliceren op de wijze die door de rechter worden bepaald.
8.4 Registratie van stadionverboden
Register van stadionverboden
Aangezien stadionverboden niet alleen als administratieve sanctie kunnen worden opgelegd, maar ook door de rechter wanneer de feiten tot een strafvervolging leiden, en tenslotte ook als veiligheidsmaatregel, is het nodig daarvan een goed overzicht te hebben om de handhaving van het verbod mogelijk te maken.
Vandaar dat al de stadionverboden, ongeacht wie ze opgelegd heeft, in een register worden opgenomen. Toch is de controle op de stadionverboden niet waterdicht, onder meer omdat het voor stewards niet toegestaan is om identiteitscontroles uit te voeren.
8.5 Verplichtingen van de club
De clubs hebben zelf ook een aantal verplichtingen, zo moeten zij onder meer permanent het overzicht van de toegangsbewijzen kunnen voorleggen. Dit houdt evenwel niet in dat zij de houders van een toegangsbewijs bij naam moeten identificeren.
Vives pagina 172 van 179
Bibliografie
9.1 Boeken
Blanpain R., Het statuut van de sportbeoefenaar naar internationaal, Europees, Belgisch en gemeenschapsrecht, Larcier, 2002
Boes M., Rechtsregels binnen de kinesiologie. Sportrecht met inbegrip van de inleiding tot het recht, Acco, 2009
D’ Hertefelt F., Lauryssen L. e.a., Praktisch Sociaal Recht, De Boeck, 2009, 461 p.
Dedecker D., Overeenkomsten in het sportrecht. De arbeidsovereenkomsten, de sportmakelaarovereenkomsten, Story Publishers, 2010, 96 p.
Dedecker D. e.a., Handboek sportrecht, Story Publishers, 2013, 400 p. Dobbelaere G. e.a., Wielerwedstrijden in Vlaanderen. Leidraad voor een vlotte en veilige organisatie, Kluwer, 2013, 108 p.
Hendrickx F. en Betsch N., Ongevallen en aansprakelijkheid in de sport. Een juridisch overzicht, UGA, 2010, 95 p.
Jellinghaus S. en Hahn G. (ed.), Capita Sportrecht, Gompel&Svacina, 2018
Maeschalck J., Je rechten als sportbeoefenaar, die Keure, 2000
Maeschalck J., e.a., Sportrecht, Die Keure, 2013, 309 p.
Mbaya M., Le sport en ses évènements face au droit et à la justice, Larcier, 126 p.
Olfers M., Sport en mededingingsrecht, Kluwer, 2008, 500 p.
Van Eeckhoutte W., Arbeidsrecht 2004-2005, Wolters Kluwer, 2004
van Staveren, H., Sport en Recht, Arko Sports Media, 2007, 344 p.
Verreyt I. en Heylen D., Arbeidsrecht, Antwerpen: Intersentia, 2009, 429 p.
Vrolijk M.M., De regels van de sport. Vijftig actuele en opmerkelijke zaken uit het sportrecht 2013, Celsus, 2014, 208 p
9.2 Rechtspraak
Hendrickx F., Coomans C., Maeschalck J. e.a., Sportrechtspraak, Die Keure, 2012
9.3 Websites
http://www.realwinner.org/ www.dopinglijn.be www.dopingtribunaal.be www.tas-cas.org www.vlaanderenvrijwilligt.be
pagina 174 van 179
10 Bijlagen
BIJLAGE: FAQ omtrent Internationaal Sporttribunaal
WHAT IS THE COURT OF ARBITRATION FOR SPORT ?
TAS : TRIBUNAL ARBITRAL DU SPORT
INTERNATIONAAL SPORTTRIBUNAAL
The Court of Arbitration for Sport (CAS) is an institution independent of any sports organization which provides for services in order to facilitate the settlement of sports-related disputes through arbitration or mediation by means of procedural rules adapted to the specific needs of the sports world.
The CAS was created in 1984 and is placed under the administrative and financial authority of the International Council of Arbitration for Sport (ICAS).
The CAS has nearly 300 arbitrators from 87 countries, chosen for their specialist knowledge of arbitration and sports law. Around 200 cases are registered by the CAS every year.
What is the function of the CAS ?
The CAS has the task of resolving legal disputes in the field of sport through arbitration. It does this pronouncing arbitral awards that have the same enforceability as judgements of ordinary courts.
It can also help parties solve their disputes on an amicable basis through mediation, when this procedure is allowed. In addition, the CAS gives advisory opinions concerning legal questions related to sport.
Lastly, the CAS sets up non-permanent tribunals, which it does for the Olympic Games, the Commonwealth Games or other similar major events. To take into account the circumstances of such events, special procedural rules are established on each occasion.
Where is the CAS based ?
The CAS head office is in Lausanne, Switzerland.
Two decentralized offices are also available to the parties: one in Sydney, Australia, the other in New York, United States (see General Information/Addresses & Contact).
What kinds of dispute can be submitted to the CAS ?
Any disputes directly or indirectly linked to sport may be submitted to the CAS. These may be disputes of a commercial nature (e.g. a sponsorship contract), or of a disciplinary nature following a decision by a sports organisation (e.g. a doping case).
Who can refer a case to the CAS ?
Any individual or legal entity with capacity to act may have recourse to the services of the CAS. These include athletes, clubs, sports federations, organisers of sports events, sponsors or television companies.
Under what conditions will the CAS intervene ?
For a dispute to be submitted to arbitration by the CAS, the parties must agree to this in writing. Such agreement may be on a one-off basis or appear in a contract or the statutes or regulations of a sports organization. Parties may agree in advance to submit any future dispute to arbitration by the CAS, or they can agree to have recourse to the CAS after a dispute has arisen.
What are the working languages of the CAS ?
The procedures are conducted in French or English. Under certain conditions, another language may be used.
How does one set the arbitration in motion ?
The party wishing to submit a dispute to the CAS must send the CAS Court Office a request for arbitration (ordinary procedure) or a statement of appeal (appeals procedure), the contents of which are specified by the Code of Sports-related Arbitration.
In the case of the appeals procedure, a party may lodge an appeal only if it has exhausted all the internal remedies of the sports organisation concerned.
Can one be represented during the proceedings ?
The parties may appear alone. They may also be represented or assisted at CAS hearings by a person of their choice, not necessarily a lawyer.
How are the arbitrators chosen ?
Generally speaking, the arbitration is submitted to a panel of three arbitrators.
Under the ordinary procedure, each party chooses one arbitrator from the CAS list, then the two designated arbitrators agree on who will be the president of the panel. Failing such agreement, the President of the Ordinary Arbitration Division makes this selection instead of the two arbitrators.
Under the appeals procedure, each party chooses an arbitrator, and the president of the panel is selected by the President of the Appeals Arbitration Division.
If the parties agree, or if the CAS deems this appropriate, a sole arbitrator may be appointed, depending on the nature and importance of the case.
The arbitrators must be independent, that is to say have no particular connection with any of the parties, and must not have played any role in the case in question.
What are the CAS procedures ?
For disputes resulting from contractual relations or torts, the ordinary arbitration procedure or the mediation procedure is applicable.
For disputes resulting from decisions taken by the internal bodies of sports organisations, the appeals arbitration procedure is applicable.
Lastly, there is a consultation procedure which allows certain organisations to request an advisory opinion from the CAS, in the absence of any dispute, on any legal issue concerning the practice or development of sport or any activity relating to sport. The advisory opinion does not constitute an award and is not binding.
How does CAS arbitration procedure work ?
Once the arbitration request or statement of appeal is filed, the respondent submits a reply to the CAS.
After any additional exchange of statements of case, the parties are summoned to a hearing to be heard, produce evidence and argue their case.
The final award is communicated to the parties some weeks later, unless it is pronounced the same day (under the appeals procedure).
What law do the arbitrators apply ?
In the context of ordinary arbitration, the parties are free to agree on the law applicable to the merits of the dispute. Failing such agreement, Swiss law applies.
In the context of the appeals procedure, the arbitrators rule on the basis of the regulations of the body concerned by the appeal and,
subsidiarily, the law of the country in which the body is domiciled. The procedure itself is governed by the Code of Sports-related Arbitration.
How long does CAS arbitration last ?
The ordinary procedure lasts between 6 and 12 months.
For the appeals procedure, an award must be pronounced within four months of filing the statement of appeal.
In urgent cases and upon request, the CAS may, within a very short time, order interim measures or suspend the execution of a decision appealed against.
Are the arbitration proceedings confidential ?
The ordinary arbitration procedure is confidential. The parties, arbitrators and CAS staff are obliged not to disclose any information connected with the dispute.
In principle, awards are not published. The appeals arbitration procedure does not specify particular rules of confidentiality, but the arbitrators and CAS staff have a similar duty of confidentiality during the proceedings. Generally speaking, unless the parties agree otherwise, the award may be published by the CAS.
What is the scope of an award pronounced by the CAS ?
An award pronounced by the CAS is final and binding on the parties from the moment it is communicated. It may in particular be enforced in accordance with the New York Convention on the recognition and enforcement of arbitral awards, which more than 125 countries have signed.
How much does the arbitration cost ?
The ordinary procedure involves paying the relatively modest costs and fees of the arbitrators, calculated on the basis of a fixed scale of charges, plus a share of the costs of the CAS.
The appeals procedure is free, except for an initial Court Office fee of CHF 1000
Is it possible to appeal against a CAS award ?
Judicial recourse to the Swiss Federal Tribunal is allowed on a very limited number of grounds, such as lack of jurisdiction, violation of elementary procedural rules (e.g. violation of the right to a fair hearing) or incompatibility with public policy.
What is CAS mediation ?
Mediation is a non-binding and informal procedure, based on a mediation agreement in which each party undertakes to attempt in
good faith to negotiate with the other party, and with the assistance of a CAS mediator, with a view to settling a sports-related dispute.
How does CAS mediation work ?
The party wishing to institute mediation proceedings addresses a request in writing to the CAS Court Office. Then, a mediator is appointed by the parties from among the list of CAS mediators or, in the absence of any agreement, by the CAS President after consultation with the parties.
The mediation procedure is conducted in the manner agreed by the parties. Failing such agreement, the mediator determines the manner in which the mediation will be conducted. The mediator promotes the settlement of the issues in dispute in any way that he believes to be appropriate. To achieve this, he will propose solutions. However, the mediator may not impose a solution of the dispute on either party. If successful, the mediation is terminated by the signing of a settlement by the parties.
(bron: http://www.tas-cas.org)