34 minute read

5.3.2.3 Casuïstiek onopzettelijke slagen en verwondingen

Next Article
inrichter

inrichter

debutanten zouden springen en hij niettemin naliet het ontbreken van de vergunning mee te delen aan hen.

Van een normaal voorzichtig en redelijk inrichter van sportwedstrijden wordt verwacht dat hij, in functie van de feitelijke omstandigheden, de veiligheidsmaatregelen treft, waarvan de afwezigheid lichamelijke schade voor deelnemers, toeschouwers of derden voorzienbaar maakt.

Het ontbreken van noodzakelijke veiligheidsmaatregelen, zeker als die door de wet zijn voorgeschreven, komt als een inbreuk op de artikelen 418-420 Sw in aanmerking.

Voor sommige sporten is een of andere administratieve toelating verplicht. Zo zullen wielerwedstrijden of autorallys op de openbare weg nooit kunnen plaatsvinden zonder de nodige administratieve formaliteiten. Aan het verlenen van die administratieve formaliteiten worden vaak voorwaarden gekoppeld. Noch het verkrijgen van een administratieve vergunning, noch het naleven van de voorwaarden van die vergunning, ontslaan inrichters (en deelnemers) van het naleven van de algemene zorgvuldigheidsplicht.

5.3.2.3 Casuïstiek onopzettelijke slagen en verwondingen

Enkele concrete voorbeelden ter illustratie mbt onopzettelijke slagen en verwondingen toegebracht door sporters aan hun medespelers:

- Voetbal: Tijdens de wedstrijd SV Waregem tegen RSC Anderlecht van 11 april 1987 duelleren Juan Lozano en Yvan Desloover om de bal. Daarbij raakte het been van Desloover dat van Lozano, met als gevolg een dubbele beenbreuk bij deze laatste.

De zaak wordt eerst behandeld door de correctionele rechtbank van Kortrijk die Desloover vrijspreekt voor opzettelijke slagen en verwondingen, omdat het moreel element ontbrak.

Het Hof van Beroep te Gent veroordeelt Desloover echter voor onopzettelijke slagen en verwondingen.

Het Hof van Cassatie verbreekt het arrest zonder zich uit te spreken over de kwalificatie van de feiten.

Het Hof van Beroep te Antwerpen oordeelde dat het gedrag van Desloover normaal was en dat het ongeval dat Lozano overkomen

was, alleen maar een onvoorzienbare en ongelukkige samenloop van omstandigheden betekende.

- Wielrennen: Cricquielion vs Bauer: In de laatste rechte lijn van het WK Wielrennen in 1988 te Ronse botste Cricquielion op een rijkswachter langs de kant van de weg nadat Bauer fors van zijn lijn afweek. Cricquielion viel, verloor een ‘gewonnen’ WK en stelde zich burgerlijke partij tegen Bauer op grond van, in hoofdorde, opzettelijke slagen en verwondingen en, in ondergeschikte orde, onopzettelijke slagen en verwondingen.

Zowel in eerste aanleg als in beroep werd Bauer echter vrijgesproken.

- Autosport: de omstandigheid dat een piloot in een bocht een onbehendige poging onderneemt om het voorrijdende voertuig voorbij te steken.

- Jacht: een jager laat na op één lijn met de andere jagers voort te schrijden en verwondt een andere jager die eveneens de lijn had verlaten.

- Paardrijden: tijdens een jumping verliet een ruiter, in strijd met de spelregels, de piste niet nadat hij tot twee keer toe een hindernis had geweigerd. Een andere ruiter valt door deze gedraging en verwondt zich.

- Voetbal: een speler plant op gewelddadige wijze zijn knie in een gevoelig lichaamsdeel van de tegenspeler.

- Een grotere kracht ontwikkelen dan vereist voor het te bereiken doel bij het beoefenen van sport of een krachtspel kan het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg of de nalatigheid of onvoorzichtigheid opleveren, waarvoor de pleger aansprakelijk is. (Cass. 8 november 1976, Arr. Cass. 1977, 274)

5.3.3 Invloed van de strafrechtelijke beslissing op burgerrechtelijk vlak

Gezag van gewijsde Strafrechtelijke vonnissen en arresten hebben ‘gezag van gewijsde’ dat zich uitstrekt naar de burgerlijke procedure.

Dit gezag van gewijsde strekt zich uit tot wat door de strafrechter noodzakelijk en zeker werd beslist.

Een strafrechtelijke veroordeling op basis van de artikelen art. 418 – 420 Sw maakt het dus, onder die voorwaarden, onmogelijk om op burgerlijk gebied, de fout bedoeld in arttn. 1382 – 1383 B.W. te betwisten. Een strafrechtelijke vrijspraak omtrent de artikelen 418 – 420 Sw maakt het dus onmogelijk om op burgerlijk gebied diezelfde feiten als fout in de zin van arttn. 1382 – 1383 B.W te kwalificeren.

5.4 Sport en contractuele aansprakelijkheid

V.3.1. Contractuele aansprakelijkheid

Contractuele aansprakelijkheid is aansprakelijkheid die ontstaat wanneer een persoon (contractant) een contract foutief niet heeft uitgevoerd.

Pacta sunt servanda. Elke overeenkomst, ook in de sportsector dient te goeder trouw te worden uitgevoerd (art. 1134 B.W.)

Hoewel bepaalde rechtsleer enige aandacht schenkt aan een mogelijk contractuele basis voor bepaalde rechtsvorderingen inzake sportaansprakelijkheid, gaat deze tekst er niet verder op in. Het overgrote deel van de sportaansprakelijkheidscasussen betreft immers buitencontractuele aansprakelijkheid. Bovendien kunnen alle gevallen waarin letselschade wordt toegebracht, ook op buitencontractuele basis gesanctionneerd worden. Wanneer er immers opzettelijk of onopzettelijk door onvoorzichtigheid verwondingen zijn toegebracht, gelden de artikelen 398 of 418 e.v. van het Strafwetboek. In het Belgische recht wordt aangenomen dat er tussen deze strafrechtelijke fouten en de buitencontractuele fout identiteit bestaat. Met andere woorden, wanneer met betrekking tot lichamelijke schade de toepassingsvoorwaarden van de artikelen 418 e.v. Sw vervuld zijn, zijn eigenlijk ook de toepassingsvoorwaarden voor de artikelen 1382 – 1383 B.W. vervuld.

Het slachtoffer van een sportongeval, dat lichamelijke letsels betreft, kan zich dus steeds op de quasi-delictuele regels beroepen, ook al richt hij zijn aansprakelijkheidsvordering tot een medecontractant.

V.3.2. Bevrijdingsbedingen

In de overeenkomst tussen belanghebbenden komt soms een bevrijdingsbeding voor ten aanzien van zowel de contractuele als de buitencontractuele aansprakelijkheid.

Aanpassingen aan de aansprakelijkheidsregels kunnen niet eenzijdig worden opgelegd, maar wel bij wilsovereenstemming.

Wilsovereenstemming impliceert het akkoord van beide partijen. Dat betekent dat partijen het bedingen moeten kennen bij het sluiten van de overeenkomst.

Wilsovereenstemming Zo zijn er regelmatig betwistingen omtrent de geldigheid van bevrijdingsbedingen die aangebracht zijn op bomen langs een parcours, op een toeschouwerstunnel onder een stadion of op een website.

Meestal zal de feitenrechter oordelen dat de eenmalige of occasionele bezoeker die zijn ingangsticket koopt niet gebonden is door deze bedingen aangezien hij er pas na het sluiten van het contract kennis van kreeg.

In gevallen waarvan men echter mag aannemen dat de toeschouwer vertrouwd was of diende te zijn met dit soort bedingen, is het wel aannemelijk om wilsovereenstemming mbt dit beding aan te nemen.

Een bevrijdingsbeding moet dus, zoals elke contractuele clausule, op een geldige wilsovereenstemming berusten. Dit volstaat echter niet om van een geldig bevrijdingsbeding te spreken.

- Bevrijdingsbedingen kunnen niet ingeroepen worden tegen overtredingen met betrekking tot de openbare orde en de goede zeden.

Merk op dat het strafrecht tot de openbare orde behoort. Inbreuken op de strafwet kunnen dus nooit op basis van een bevrijdingsbeding toegestaan worden.

- Bevrijdingbedingen zijn niet toegestaan met betrekking tot opzettelijke fout.

- Bevrijdingsbedingen mogen niet tot gevolg hebben dat de verbintenis van de bedinger zonder voorwerp is.

Bevrijdingsbedingen kunnen zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend worden aanvaard en aldus totstandkomen.

Sommige rechtspraak gaat er van uit dat tussen deelnemers aan sportbeoefening een (stilzwijgende) overeenkomst tot stand komt waarbij een (stilzwijgend) exoneratiebeding wordt gesloten, waardoor de sporters elkaar ontslaan van aansprakelijkheid, voor zover geen grove fout of miskenning van de spelregels kan worden bewezen.

Deze zienswijze krijgt veel kritiek in de rechtsleer. Het is immers een aanname die moeilijk bewijsbaar is en allicht ook niet met de realiteit strookt dat alle deelnemers aan een sportwedstrijd de bedoeling hadden om terzake een bevrijdingsbeding te aanvaarden.

5.5 Sport en buitencontractuele aansprakelijkheid

Dit hoofdstuk bespreekt de aquiliaanse aansprakelijkheid, dit is wanneer door een foutieve gedraging schade wordt veroorzaakt aan een persoon of een goed. Tijdens sportcompetities en bij sportbeoefening in het algemeen kunnen veel partijen betrokken zijn (sporter, inrichter, toeschouwer, passant, trainer enz.) en tussen al deze partijen kunnen aansprakelijkheidsvorderingen bestaan.

5.5.1 Aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout

5.5.1.1 Algemene regels van aansprakelijkheid wegens persoonlijke fout

De aansprakelijkheidsregeling wegens persoonlijke fout vindt zijn oorsprong in de artikelen 1382 en 1383 B.W.:

Art. 1382: Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.

Art. 1383: Ieder is aansprakelijk, niet alleen voor zijn eigen daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.

Aquiliaanse aansprakelijkheid ontstaat wanneer drie elementen aanwezig zijn:

- een foutieve daad - schade - een causaal verband tussen beide

Een foutieve daad kan twee vormen aannemen:

- een inbreuk op een wettelijke regel

Bijv. een wet, een decreet, een K.B., een gemeenteraadsbeslissing

- een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsplicht

De algemene zorgvuldigheidsplicht wordt beoordeeld aan de hand van het criterium van de bonus pater familias ofwel een ‘goede huisvader’.

Alle wettelijke bewijsmiddelen Dit abstracte criterium wordt geconcretiseerd door telkens na te gaan hoe een normaal zorgvuldig mens zich in dezelfde feitelijke omstandigheden zou gedragen hebben. Dit betekent dat het gedrag van personen in feite getoetst wordt aan het gedrag van normale voorzichtige personen in dezelfde omstandigheden.

Het criterium van de bonus pater familias wordt verder geconcretiseerd door rekening te houden met de vaardigheden en de kennis van de aangesprokene, indien deze in casu de vaardigheden van een normaal persoon overtreffen. In zo’n geval wordt het gedrag van de aangesprokene getoetst aan het gedrag van een normaal zorgvuldig en omzichtig persoon, met dezelfde deskundigheid.

Zo wordt er dus wel degelijk rekening gehouden met het feit dat een sportwedstrijd een specifieke context is. De daden van spelers moeten beoordeeld worden rekening houdend met de risico’s inherent aan de sport, met dien verstande dat elke speler verplicht is om zowel de algemene regels inzake de voorzichtigheid als die van de desbetreffende sport in acht moet nemen.

Schade is elk nadeel dat een persoon ondervindt in zijn vermogen of aan zijn persoon.

Bijv. ook verlies van het vermogen om aan sport te doen is schade en komt in aanmerking voor schadevergoeding.

Schade betreft dus zowel het ‘geleden verlies’ als de ‘gederfde winst’ (lucrum cessans), dit is de winst die men ingevolge het schadegeval niet heeft kunnen verwezenlijken.

Uit het ontstaan van schade kan niet zomaar een fout afgeleid worden. Het adagium actori incumbit probatio is van toepassing (art. 1315 B.W.). Het beweerde slachtoffer heeft de plicht om het bewijs te leveren zowel van de schade, de fout van de aangesprokene als het causaal verband tussen beide.

Er bestaat een causaal verband tussen fout en schade indien de schade zich niet of niet op dezelfde wijze zou voorgedaan hebben wanneer de fout niet was geschied.

Zowel de fout, de schade als het oorzakelijk verband zijn rechtsfeiten. Dit impliceert dat zij met alle middelen rechtens kunnen bewezen worden, inclusief getuigen en vermoedens. Aldus kunnen bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen:

- Verklaringen van een scheidsrechter - Verklaringen van een koerscommissaris

Vrije bewijswaarde - Video opnamen - GSM beelden

De rechtbanken zijn echter nooit gebonden door de oordelen van interne sportinstanties, zoals het bondsparket in het voetbal of de koerscommissarissen van wielerwedstrijden. Rechters kunnen hun zienswijze volgen, maar zijn daar niet toe verplicht.

Fout, schade en oorzakelijk verband worden steeds feitelijk beoordeeld. De rechtspraak dient als richtlijn voor de interpretatie van aansprakelijkheidscasussen, maar schept nooit bindende precedenten.

5.5.1.2 De aansprakelijkheid van de sportbeoefenaar voor persoonlijke fout

Een belangrijk aandachtspunt bij de beoordeling van sportaansprakelijkheidscasussen waarbij de aansprakelijkheid van de sportbeoefenaar in het gedrang komt, is de betekenis van de spelregels.

Volgens sommige rechtspraak is elke inbreuk op de spelregels een onrechtmatigheid die tot buitencontractuele aansprakelijkheid kan leiden. Indien spelregels beschouwd zouden worden als wettelijke regels, dan zou elke inbreuk op deze regels inderdaad automatisch als een fout gekwalificeerd kunnen worden, overeenkomstig het algemeen aansprakelijkheidsrecht. Echter is dit niet het geval. Overtredingen op de spelregels moeten dus in het licht van de algemene zorgvuldigheidsnorm beoordeeld worden.

Bijv. uit het feit dat een voetbalspeler een rode of gele kaart heeft gekregen, kan niet automatisch een buitencontractuele fout worden afgeleid.

Volgens sommige rechtspraak kan een sportman al sportend geen fout begaan indien hij de spelregels niet overtreedt. Ook deze opvatting kan niet bijgetreden worden.

Het is algemeen aanvaard dat het feit dat men aan een sportevenement deelneemt (zoals een voetbalwedstrijd, wielerwedstrijd) niet als onzorgvuldig of foutief gedrag bestempeld kan worden. Op zich is sporten geoorloofd. De sportbeoefening of de deelname aan een wedstrijd is alleen dan foutief indien zij gebeurt onder omstandigheden die een normaal voorzichtig en redelijk mens ertoe aangezet hadden zich van die sportbeoefening of deelname te onthouden.

- Zo kan van sportbeoefenaars verwacht worden dat zij zich een oordeel vormen van de feitelijke omstandigheden waaronder de sport zal beoefend worden en dat zij zich van deelname zullen onthouden als een redelijk, omzichtig mens dat ook zou gedaan hebben.

- Zo kan van een sportbeoefenaar verwacht worden dat hij zich bewust is van zijn beperkingen en dat hij, zoals een normaal omzichtig en redelijk mens zou doen, zich onthoudt van wedstrijden die zijn krachten te boven gaan, waarvoor hij zich niet heeft voorbereid of waarvoor hij niet het geschikte materiaal heeft.

De administratieve toelating waarover een inrichter beschikt, ontslaat de deelnemers niet van hun zorgvuldigheidsplicht.

De spelregels zijn niet beslissend, maar zij vormen wel een belangrijke factor bij de beoordeling van aansprakelijkheidskwesties.

Wanneer de spelregels werden nageleefd, oordeelt sommige rechtspraak dat alleen een zware fout of zware onvoorzichtigheid tot buitencontractuele aansprakelijkheid leidt. Hiervoor bestaat geen wettelijke basis. Er dient alleen rekening gehouden te worden met de algemene zorgvuldigheidsnorm, geconcretiseerd naar de feitelijke omstandigheden en de persoonlijke vaardigheid van de aangesprokene.

Samenvattend kan gesteld worden dat het al dan niet naleven van de spelregels niet het beslissend criterium is om de dader al dan niet aansprakelijk te stellen. Toch spelen de spelregels een belangrijke rol. Die rol kan als volgt omschreven worden:

- Bij een sportongeval zal de “dader” in de regel niet aansprakelijk zijn wanneer hij zich aan de spelregels heeft gehouden. Men kan spreken van een feitelijk weerlegbaar vermoeden dat hij geen fout heeft gepleegd in de zin van artikel 1382 B.W.

Nochtans kan het slachtoffer pogen aan te tonen dat de dader, hoewel hij geen spelregel heeft overtreden, zich toch niet gedragen heeft zoals van een normaal zorgvuldig handelende sportbeoefenaar in dezelfde omstandigheden geplaatst verwacht mocht worden.

- Omgekeerd zal de “dader” in de regel wel aansprakelijk zijn wanneer hij de spelregels heeft overtreden. Men kan spreken van een feitelijk weerlegbaar vermoeden dat hij een fout heeft begaan in de zin van artikel 1382 B.W.

Nochtans kan de dader pogen aan te tonen dat een normaal zorgvuldig handelende sportbeoefenaar in dezelfde omstandigheden geplaatst dezelfde overtreding zou hebben kunnen begaan.

- Sommige spelregels hebben als expliciet doel de veiligheid van de deelnemers te waarborgen. De bewuste overtreding van deze regels zal makkelijker aanleiding geven tot het overtreden van de goede huisvadernorm.

Het hof van beroep van Antwerpen formuleert het in een arrest als volgt:

“Bij de bepaling van een fout in de zin van artikel 1382 e.v. B.W. is de overtreding van een spelregel wel een kostbare gids, maar zeker geen beslissend criterium”.

In dat geval ging het om een met een gele kaart bestrafte “ongecontroleerde tackle”; toch was dit volgens het Hof van Beroep geen fout in de zin van artikel 1382 B.W., omdat uit de bestraffing met de gele kaart niet volgt dat het gedrag “niet te verzoenen zou zijn met het gedrag van een normaal voorzichtige voetballer”.

Toch mag men niet concluderen dat het gewicht van de spelregels maar beperkt is. Zo besliste het Hof van Beroep van Gent in een andere zaak:

“De aldus laattijdig uitgevoerde tackle maakt een spelfout uit, maar tegelijkertijd een fout in de zin van artikel 1382 B.W., nu een doorsnee voorzichtige doelman zich daaraan niet plichtig zou gemaakt hebben”.

De vraag naar de waarde van spelregels stelt zich ten slotte wanneer een wedstrijd informeel plaatsvindt, buiten elk competitieverband en dus zonder officiële spelregels. Het lijkt hier aangewezen om toch ook zoveel mogelijk de officiële spelregels te volgen.

De correctionele rechtbank van Aarlen oordeelde ooit dat verkeersmanoeuvres op private wegen weliswaar geen aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolgingen op grond van de wegcode, maar dat de voorrangsregels wel in acht genomen moet worden als voorzichtigheidsregel.

5.5.1.3 Risico-aanvaarding en fout van het slachtoffer

Om aansprakelijkheidsvorderingen te pareren of te beperken beroepen aangesprokenen zich vaak op rechtsfiguren als de zogenaamde “risicoaanvaarding” of de fout van het slachtoffer.

In het algemeen is het inderdaad zo dat als een slachtoffer mee schuldig is aan de schade, dit mede in aanmerking genomen wordt bij het beoordelen van de schuld van de andere daders. Zo zal in dergelijk geval de vergoedingsplicht berekend worden aan de hand van de afzonderlijke schuld van beiden.

In sommige sportaansprakelijkheidscassussen heeft het slachtoffer ontegensprekelijk mee schuld aan de schade.

Bijv. een voetballer trapt een medespeler vrijwillig aan. De andere revancheert zich, en de eerste speler loopt een beenbreuk op;

Bijv. een toeschouwer van een wielerwedstrijd begeeft zich op de weg, om de renners beter te kunnen zien. Hij wordt daar aangereden door een onvoorzichtige (te snel rijdende) "motard".

De eigen schuld van het slachtoffer ontlast de dader niet van zijn aansprakelijkheid, maar leidt tot een gedeelde aansprakelijkheid; het slachtoffer zal een deel van zijn schade zelf moeten dragen, omdat zijn eigen fout mede de oorzaak is van die schade.

Het is algemeen aanvaard dat het feit dat men aan een sportevenement deelneemt (zoals een voetbalwedstrijd, wielerwedstrijd) op zichzelf niet als onzorgvuldig of foutief gedrag bestempeld kan worden. Op zich is sporten geoorloofd. De sportbeoefening of de deelname aan een wedstrijd is alleen foutief indien zij gebeurt onder omstandigheden die een normaal voorzichtig en redelijk mens ertoe aangezet hadden zich van die sportbeoefening of deelname te onthouden.

- Zo kan van sportbeoefenaars verwacht worden dat zij zich een oordeel vormen van de feitelijke omstandigheden waaronder de sport zal beoefend worden en dat zij zich van deelname zullen onthouden als een redelijk, omzichtig mens dat ook zou gedaan hebben.

- Zo kan van een sportbeoefenaar verwacht worden dat hij zich bewust is van zijn beperkingen en dat hij, zoals een normaal omzichtig en redelijk mens zou doen, zich onthoudt van wedstrijden die zijn krachten te boven gaan, waarvoor hij zich niet heeft voorbereid of waarvoor hij niet het geschikte materiaal heeft.

Een ander argument dat aangesprokenen in sportaansprakelijkheidskwesties soms inroepen is de zogenaamde “risico-aanvaarding” van het slachtoffer. Zij argumenteren dat het slachtoffer, door deel te nemen aan of door als toeschouwer aanwezig te zijn bij een sportmanifestatie, het risico op schade heeft aanvaard. Deze theorie wordt door de meeste rechtspraak en rechtsleer verworpen.

Bepalend blijft het gedrag van de dader, dat afgemeten zal worden aan het gedrag van een normale redelijke en zorgvuldige mens, in soortgelijke omstandigheden.

Het laatste element (soortgelijke omstandigheden) brengt een concretisering van het schadegeval met zich mee, en vandaar dat men kan stellen dat schade veroorzaakt bij sportbeoefening anders beoordeeld wordt dan wanneer die schade zich in andere omstandigheden voordoet.

Een schouderduw bij voetbal is dus normaal geen fout, en in andere omstandigheden waarschijnlijk wel, omdat een normaal redelijk en zorgvuldig mens bij een voetbalwedstrijd ("soortgelijke omstandigheden") wel, in andere omstandigheden niet, een schouderduw zal of kan geven. Er is dus eigenlijk geen aanvaard risico, wel een andere gedragsbeoordeling gelet op de omstandigheden.

5.5.2 Aansprakelijkheid van de inrichter

5.5.2.1 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1382 B.W.

Veel sportwedstrijden en –manifestaties zijn onderworpen aan administratieve toelatingen (vergunningen).

Bijv. wielrennen op de weg Bijv. autorally

Het niet beschikken over een vereiste vergunning is een fout. Als de vergunning voorwaarden omvat, die niet worden nageleefd, is de inrichter eveneens in fout.

Het niet naleven van een vergunning(splicht) is een inbreuk op de wettelijke voorschriften. Meestal voorziet de regelgeving die de vergunning voorschrijft in een eigen sanctie.

Uiteraard moet er een causaal verband zijn tussen deze fout en schade vooraleer tot buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden beslist. Heel vaak is dit bijzonder moeilijk te bewijzen.

Het beschikken over een vereiste vergunning en het naleven van de voorwaarden ervan, betekent niet dat de inrichter geen fout kan begaan.

Ten aanzien van zowel de wedstrijddeelnemers of de sportbeoefenaars, als van toeschouwers of derden (bijv. voorbijgangers) rust op de (correct vergunde) inrichter de algemene zorgvuldigheidsplicht die door feitelijke omstandigheden wordt bepaald.

Er rust op hen dus de plicht te handelen als een normaal zorgvuldige en redelijke inrichter.

Voor bepaalde sporttakken bestaat er ook een min of meer uitgebreide wetgeving die bepaalde verplichtingen oplegt.

Bijv. wielrennen: K.B. van 21 augustus 1967 tot reglementering van de wielerwedstrijden en de veldritten.

Bijv. voetbal: Wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden.

Indien één van de inrichters deze specifieke wettelijke richtlijnen miskent, begaat deze een fout in de zin van de arttn. 1382 – 1383 B.W. Het naleven van deze wetgeving ontslaat de inrichter uiteraard geenszins van zijn algemene zorgvuldigheidsplicht.

Een aantal voorbeelden uit de rechtspraak ter illustratie van de zorgvuldigheidsplicht die op inrichters van sportevenementen rust:

- De inrichters die materiaal ter beschikking stellen, staan in voor de kwaliteit van dit materiaal.

- Zij dienen de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen opdat het terrein of complex voor de beoogde sportbeoefening geschikt zou zijn. Die maatregelen moeten ook ten aanzien van de scheidsrechter worden genomen.

- Zij moeten de deelnemers verwittigen van risico’s die inherent zijn aan de sport (bijv. het omvallen van de mand bij het landen met een luchtballon).

- Zij dienen met de vaardigheid van de sporters rekening te houden.

- Zij moeten, bij reëel gevaar van ordeverstoring, een beroep doen op de openbare ordediensten om een ordelijk wedstrijdverloop te verzekeren.

- Zij moeten, bij reëel gevaar van ernstige verwondingen, zorgen voor een snel en degelijk werkende reddingsdienst of doeltreffende hulpverlening.

- Zij moeten, wanneer de omstandigheden dit vereisen, de deelnemers voorafgaand kennis laten nemen van een gevaarlijk parcours.

Eveneens in deze lijn, een aantal voorbeelden uit de rechtspraak ter illustratie van de zorgvuldigheidsplicht van inrichters ten aanzien van toeschouwers:

- Tijdens een motorcrosscompetitie moet een duidelijke en afdoende omheining rond het parcours worden aangebracht.

- Wanneer toeschouwers op bepaalde plaatsen een verhoogd, bijzonder risico lopen, dienen de inrichters bij wijze van voorzorgsmaatregel op die plaatsen de aanwezigheid van toeschouwers te verbieden.

- Het is in sommige gevallen niet voldoende dat er voorzorgsmaatregelen worden getroffen, er moet ook op toegezien worden dat die maatregelen worden nageleefd.

- Indien de omstandigheden het vereisen, moet men de openbare ordediensten inschakelen, zonder dat dit de organisator verder van zijn zorgvuldigheidsplicht ontslaat.

- Een voetbalploeg moet rekening houden met het verbod, opgelegd door de UEFA, dat de supporters van twee ploegen met elkaar contact zouden hebben.

- Wanneer een motorwedstrijd werd stilgelegd en daarna opnieuw opgestart, moet een speciale verwittiging worden uitgestuurd, zodat ook de toeschouwers op de hoogte zijn.

5.5.2.2 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1385 B.W.

De inrichters van bijvoorbeeld paardrijwedstrijden kunnen desgevallend op basis van art. 1385 B.W. aansprakelijk gesteld worden, met name indien zij als eigenaar of bewaker van dieren optraden. Artikel 1385 B.W. luidt als volgt:

“De eigenaar van een dier, of, terwijl hij het in gebruik heeft, degene die zich ervan bedient, is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, hetzij het onder zijn bewaring stond, dan wel verdwaald of ontsnapt was.”

Wanneer een dier dat een eigenaar of bewaker heeft schade veroorzaakt, installeert art. 1385 B.W. een onweerlegbaar vermoeden van fout bij de eigenaar of bewaker.

Het slachtoffer van het dier dient geen fout van het dier te bewijzen (dier kan geen fout maken), noch dat het dier abnormaal handelde. Evenmin is vereist dat het slachtoffer bewijst dat de eigenaar of bewaker een fout heeft begaan (foutloze aansprakelijkheid). De benadeelde partij moet enkel bewijzen dat er een oorzakelijk verband is tussen gedrag dier en schade.

5.5.2.3 Aansprakelijkheid van de inrichter op basis van art. 1384 B.W.

Ingevolge dit artikel zijn aanstellers (o.a. werkgevers) juridisch kwalitatief aansprakelijk voor schade door hun aangestelden (o.a. werknemers) berokkend aan derden.

De inrichters van sport op school (scholen) kunnen desgevallend kwalitatief aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 1384, lid 3, indien hun aangestelden een persoonlijke fout hebben begaan.

Deze aansprakelijkheid is onweerlegbaar.

De aangestelde geniet wel van de immuniteitsregels van art. 18 arbeidsovereenkomstenwet. Art. 18 WAO luidt als volgt:

“Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.”

Werknemers zijn dus slechts aansprakelijk ten opzichte van zowel de werkgever als ten opzichte van derden in geval van bedrog, zware fout of repetitieve lichte fout. Voor professionele sportbeoefenaars die een werkgever hebben, betekent dit dus dat de onrechtmatige daad die zij plegen tijdens hun werkuren, niet automatisch tot aansprakelijkheid zal leiden.

Sportleerkrachten kunnen zelf in principe ook aansprakelijk gesteld worden voor schade toegebracht aan derden door de minderjarigen die onder hun toezicht staan tijdens sportactiviteiten. (art. 1384, lid 4 B.W.). Leerkrachten zijn immers kwalitatief aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun leerlingen terwijl zij onder hun toezicht stonden. Maar ook hier geldt de aansprakelijkheidsbeperking van art. 18 W.A.O.

Deze kwalitatieve aansprakelijkheid berust bovendien op een weerlegbaar vermoeden. De leerkracht kan aantonen dat hij voldoende toezicht heeft gehouden en het ongeval niet kon vermijden. In dat geval kan hij ook sowieso niet aansprakelijk gesteld worden.

5.5.3 Aansprakelijkheid van de federatie voor gezondheidsrisico’s

Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het frequent krijgen van harde klappen op het hoofd, zoals bijvoorbeeld kan optreden tijdens American Football, kan leiden tot chronic traumatic encephalopathy, een blijvend hersenletsel, dat gelinkt wordt met geheugenverlies, ALS, dementie en depressie. Dit leidde ertoe dat verschillende ex NFL-spelers en nabestaanden van NFL-spelers de NFL aansprakelijk wilden stellen. De NFL van zijn kant had immers lang ontkend dat er een verband bestond tussen de impact van de botsingen en de later optredende blijvende hersenbeschadiging.

Uiteindelijk werden de ruim 4500 rechtszaken samengevoegd en na een juridische veldslag (vb. District Court for the eastern district of Pennsylvania 29 augustus 2013. No 2:12-md-02323) werd een schikking getroffen. De NFL zou 1 miljard dollar reserveren voor schadevergoedingen, kosten voor medisch onderzoek en voorlichting. Getroffen oud-spelers konden zich registreren om een vergoeding ten gevolge van deze schikking te genieten.

Ondertussen hadden sinds 2013 meer dan 100 ijshockeyspelers een gelijkaardige zaak lopen tegen de NHL in Amerika. De NHL weigerde ook in deze zaak haar aansprakelijkheid te erkennen. Een gelijkaardige ‘schikking’ (hoewel met lagere bedragen) trad in 2019 in werking nadat genoeg oudhockeyspelers akkoord gingen met een opt-in in de voorgestelde regeling door de NHL.

Class action lawsuit

5.5.4 Aansprakelijkheid van de overheid

Alle Belgische overheden zijn onderworpen aan de regels van art. 1382 –1383 B.W.

Bijv. Federale overheid, Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten.

Dat impliceert ten eerste dat zij een fout begaan wanneer zij de (hogere) wet niet naleven.

Verder betekent dit dat ook de overheden de algemene zorgvuldigheidsplicht moeten naleven.

Aldus kan de overheid een fout begaan in de volgende situaties:

- foutieve toelating van een wedstrijd

- toelaten van een wedstrijd zonder daaraan de nodige voorwaarden te koppelen

- tekortkoming aan de ordehandhavingsplicht.

5.5.5 Aansprakelijkheid van sportleraars en trainers

Ook trainers en sportleraars moeten de regels van artikelen 1382 – 1383 B.W. naleven. Volgens de rechtspraak houdt dit onder meer in:

- dat zij zelf over de nodige bekwaamheden beschikken om de sport aan de leerling aan te leren.

- dat zij met de persoonlijke mogelijkheden van elke leerling rekening dienen te houden en bijgevolg geen instructies mogen geven die de mogelijkheden van de leerlingen overtreffen.

- dat zij op de uitvoering van de door hen opgelegde oefeningen, waaraan een risico op ongeval is verbonden, controle uitoefenen, o.m. door een positie in te nemen waardoor zij kunnen helpen het ongeval vermijden.

5.5.6 Aansprakelijkheid van scheidsrechters

In de rechtspraak komen enkele voorbeelden voor van wedstrijdleiders en koerscommissarissen die onvoorzichtig gehandeld hebben.

Men kan aannemen dat een scheidsrechter een fout maakt wanneer hij nalaat om de spelregels af te dwingen en aldus de sportbeoefening tot een vechtpartij of een loutere krachtmeting laat herleiden.

6 Vrijwilligersrecht

LEERDOELEN: Na het bestuderen van dit hoofdstuk weet je:

➔ wat de rechten en plichten van vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zijn ➔ hoe vrijwilligers een onkostenvergoeding kunnen ontvangen ➔ hoe de aansprakelijkheid van de vrijwilliger geregeld is

6.1 Een statuut voor de vrijwilliger

Het zogenaamde “statuut van de vrijwilliger” is geregeld in de Wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (hierna: Vrijwilligerswet).

Deze wet coördineerde de bestaande wetgeving inzake vrijwilligers (bijv. inzake onkostenvergoedingen), maar bracht anderzijds ook belangrijke vernieuwingen aan (bijv. inzake het aansprakelijkheidsregime).

De wet regelt de belangrijkste juridische aspecten van het vrijwilligerswerk, met name:

- Definitie vrijwilligerswerk - Informatieplicht - Aansprakelijkheid vrijwilligers - Verzekering vrijwilligers - Relatie met arbeidsrecht - Relatie met uitkeringen

6.2 Definitie van vrijwilligerswerk

Art. 3 van de vrijwilligerswet definieert vrijwilligerswerk als elke activiteit:

- die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht; - die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel; - die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privé-verband van degene die de activiteit verricht; - die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling;

6.2.1 Activiteit

Vrijwilligerswerk impliceert een concrete inzet, een concrete activiteit. Passieve beleving of loutere deelname aan activiteiten geldt niet als “activiteit”. Geldt bijvoorbeeld niet als vrijwilligerswerk:

- sympathisant of (toegetreden) lid zijn van een vereniging

Bijv. lid zijn van Natuurpunt of Human Rights Watch Bijv. lid zijn van een sportclub (deelnemer aan activiteiten). Bijv. aangesloten zijn bij een basketbalclub, zonder in de organisatie mee te draaien, alleen als speler of supporter.

- deelnemer aan een activiteit van een vereniging

Bijv. meestappen in een betoging Bijv. naar een optreden georganiseerd door een vzw gaan.

Geldt bijvoorbeeld wel als vrijwilligersactiviteit:

- mensen helpen of begeleiden - klussen uitvoeren - trainingen verzorgen - bar uitbaten - natuurwandelingen organiseren - activiteiten plannen - evenementen organiseren (vb. optreden, fuif, festival, sportcompetitie…) - ledenwerving

6.2.2 Onbezoldigd

Vrijwilligerswerk is per definitie onbezoldigd. Onkostenvergoedingen zijn toegestaan. Hier gelden wel plafonds (cf. infra). Sommige activiteiten worden “vrijwillig” opgenomen, of althans buiten beroepsverband, maar zijn geen vrijwilligerswerk doordat de bezoldiging die zij meebrengen te hoog is voor vrijwilligerswerk.

- Bijv. “vrijwillige” brandweer: is niet vrijwillig - Bijv. politieke mandataris die zitpenningen ontvangt (zitpenning is dus geen onkostenvergoeding in het kader van de vrijwilligerswetgeving) - Bijv. “vrijwillige” tester van medicijnen

6.2.3 Onverplicht / vrijwillig

Vrijwilligerswerk moet “vrijwillige” inzet betreffen. Dit betekent dat de inzet niet mag kaderen in een andere verplichting, zelfs al is deze inzet onbezoldigd. Vb. niet: stagiair, persoon in tewerkstellingstraject.

Vrijwillig werk betekent niet hetzelfde als “vrijblijvend” werk. De vrijwilliger en de organisatie organiseren zich wederzijds en zijn elkaar bepaalde verplichtingen verschuldigd.

Wie als vrijwilliger start sluit dus een wederkerige overeenkomst met de organisatie waarvoor hij werkt, dat betekent dat beide partijen

verbintenissen tegenover elkaar opnemen. Deze verbintenissen zijn juridisch afdwingbaar.

6.2.4 Ten behoeve van een andere persoon, een groep, een organisatie of de samenleving

Vrijwilligerswerk is steeds ten behoeve van een ander. Werken voor eigen rekening of voor de eigen familiekring is geen vrijwilligerswerk.

6.2.5 Ingericht door een organisatie

Vrijwilligerswerk kan alleen geschieden binnen de context van een organisatie.

Een organisatie is een plek of een structuur waar personen elkaar vinden om samen iets te doen, te plannen of te organiseren.

Elke organisatie wordt gekenmerkt door een gezamenlijke doelstelling of gezamenlijke interesses (vb. cultuurbeleving: dichtervereniging, amateurtheater, festival-vzw; vb. sportbeleving: sportclub, supportersvereniging).

Vriendendiensten of familiehulp buiten context van een organisatie kunnen geen vrijwilligerswerk zijn.

Bijv. niet: oude vrouwtjes de straat helpen oversteken. Bijv. niet: spontaan hulp verlenen aan slachtoffer van een verkeersongeval. Bijv. wel: kindjes samen vervoeren voor een schoolactiviteit of sportclubactiviteit.

Als organisatie komen in aanmerking elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk.

Feitelijke verenigingen worden in art. 3 gedefinieerd als verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging.

Het betreft uitsluitend organisaties zonder winstoogmerk.

Commerciële organisaties kunnen dus geen vrijwilligers in hun werking betrekken.

6.2.6 Buiten werkverband

Vrijwilligerswerk kan alleen geschieden buiten het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling. Dezelfde activiteiten kunnen niet uitgeoefend worden als werknemer én vrijwilliger, voor dezelfde werkgever.

6.3 Vrijwilliger

De vrijwilliger is de natuurlijke persoon die vrijwilligerswerk verricht (art. 3, 2° Vrijwilligerswet). Rechtspersonen kunnen dus niet het statuut van vrijwilliger krijgen (ook geen vzw’s).

Binnen het werkveld was er lange tijd discussie over de vraag of onbezoldigde bestuurders van een vzw ook het statuut van vrijwilliger hadden of niet. Sinds 2019 staat vast dat ook mandatarissen of bestuurders als vrijwilliger worden beschouwd (art. 3, 2° Vrijwilligerswet).

Bestuursvrijwilliger

6.4 Wie mag vrijwilligerswerk uitoefenen?

6.4.1 Natuurlijke personen vanaf 15 jaar.

In principe mogen alleen natuurlijke personen vanaf hun 15de verjaardag vrijwilligerswerk uitoefenen.

Nochtans wordt aanvaard dat jongere kinderen ook vrijwilligerswerk mogen uitoefenen, zij het onder voorwaarden:

- Geen regelmatige inzet

(cf. verbod op kinderarbeid) Dus ook geen wekelijkse bardienst, geen wekelijkse trainingen laten geven door een veertienjarige, niet dagelijks optredens laten verzorgen door kindsterretje-vrijwilliger.

- Enkel “verantwoorde” activiteiten

Kinderen mogen enkel ingezet worden in projecten met “verantwoord” effect (educatief, didactisch, pedagogisch…

Er is geen wettelijke maximumleeftijd voor het verrichten van vrijwilligerswerk.

6.4.2 Uitzonderingen

6.4.2.1 Personen met uitkering van de RVA

Personen met een uitkering van de RVA moeten schriftelijke melding maken van hun vrijwilligersactiviteit bij de RVA. Het betreft o.a. personen met een werkloosheidsuitkering, personen op brugpensioen en personen die werkzaam zijn in een stelsel met tijdskrediet.

Na de melding kan de vrijwilliger onmiddellijk aan de slag.

De vrijwilliger heeft dus geen voorafgaande toelating nodig.

De RVA heeft daarna wel 12 dagen de tijd om het vrijwilligerswerk te weigeren of te beperken.

Bij weigering moet de vrijwilliger zijn activiteiten volledig en onmiddellijk staken. Bij beperking moet hij zich beperken tot de toegestane activiteiten.

Er is ook niet onmiddellijk een sanctie voor het niet melden bij de RVA.

De weigering of beperking kan enkel gemotiveerd geschieden. De RVA mag weigeren op volgende gronden:

- De activiteit is geen vrijwilligerswerk - De activiteit moet gedaan worden door een betaalde medewerker - Vrijwilliger heeft geen tijd meer om naar gepaste job te zoeken - Voorziene vergoeding is hoger dan de toegelaten onkostenvergoeding

De RVA kan aan bepaalde organisaties ook een algemene toelating geven om personen met een RVA-uitkering vrijwilligerswerk te laten uitvoeren. Die toelating kan gegeven worden met of zonder vrijstelling van de aangifteplicht.

6.4.2.2 Personen met uitkering ziekenfonds

Arbeidsongeschikten en personen met een uitkering van het ziekenfonds moeten vooraf een schriftelijke aanvraag richten bij de zogenaamde “adviserend geneesheer”.

Deze zal oordelen of de vrijwilligersactiviteit “verenigbaar” of “nietverenigbaar” is met de medische toestand van de betrokkene.

6.4.2.3 Personen met een leefloon

Personen die een leefloon (vroeger: “bestaansminimum”) werden toegewezen moeten hun vrijwilligersactiviteit verplicht melden aan hun dossierbeheerder.

6.4.2.4 Vreemdelingen

Vreemdelingen mogen in België vrijwilligerswerk verrichten en daarvoor een vergoeding ontvangen indien zij aan één van deze categorieën voldoen:

- Zij beschikken over een wettig verblijfsdocument. - Zij hebben recht op opvang op basis van de Opvangwet van 12 januari 2007.

Mogen geen vrijwilligerswerk verrichten:

- Vreemdelingen zonder wettig verblijf die geen recht op materiële opvang hebben (bijv. ‘sans papiers’). - Gezinnen met minderjarige kinderen zonder wettig verblijf, ondanks hun recht op materiële opvang (behalve afgewezen asielzoekers met een verlengd recht op opvang).

6.5 Onkostenvergoeding

6.5.1 Forfaitaire of reële onkostenvergoeding

Vrijwilligers kunnen nooit een bezoldiging voor hun prestaties ontvangen. Wanneer dit toch gebeurt wordt het “vrijwilligerswerk” gekwalificeerd als betaalde arbeid en moet de “werkgever” alle verplichtingen inzake arbeidswetgeving, sociale zekerheid, patronale bijdragen, arbeidsongevallenverzekeringen enz. nakomen.

Art. 10 Vrijwilligerswet laat toe dat vrijwilligers een onkostenvergoeding krijgen voor hun prestaties.

Op deze onkostenvergoeding zijn geen sociale bijdragen of belastingen verschuldigd indien zij binnen de wettelijke grenzen worden toegekend. Een organisatie heeft de keuze tussen een forfaitaire en een reële onkostenvergoeding.

forfaitair

Reëel Een forfaitaire onkostenvergoeding kan toegekend worden zonder bewijsstukken over de omvang van de gemaakte onkosten.

De wet voorziet in te combineren maxima (2019): - max. 34,71 euro/ dag - max. 1.388,40 euro/ jaar

Indien gekozen wordt voor de forfaitaire onkostenvergoeding wordt deze geacht alle onkosten te omvatten, inzonderheid (zie CIRC 05.03.99/1):

- de verblijfkosten (inzonderheid verfrissingen en maaltijden); - alle andere kosten waarvoor het wegens de aard en het geringe bedrag niet gebruikelijk is bewijsstukken voor te leggen (kosten i.v.m. sportuitrusting, telefoon, fax, gebruik PC, internet, briefwisseling, documentatie, klein materiaal, enz.).

Door een recente wetswijziging is het nu wel toegestaan om naast dit forfaitaire bedrag, ook nog de reële verplaatsingskosten te vergoeden (Art. 10 Vrijwilligerswet). Dit kan berekend worden als volgt: - Verplaatsingen met de auto: maximum 0,3653 euro per km (bedrag 1 juli 2019) - Verplaatsingen met de fiets: maximum 0,24 euro per km - Verplaatsingen met het openbaar vervoer: de reële prijs voor het vervoersbewijs. Deze reële verplaatsingsvergoeding is wel begrensd: maximaal 2.000 km per vrijwilliger per jaar. Deze begrenzing geldt dan weer niet wanneer de activiteit net bestaat in het regelmatig vervoeren van personen.

Een reële onkostenvergoeding berust op bewijzen van echte onkosten. Deze zijn in principe niet gelimiteerd tot bepaalde maxima.

Bijv. treinticket Bijv. rekening van winkel

Bij de reële onkostenvergoeding bestaat één uitzondering op het systeem dat werkelijke kosten bewezen moeten worden, met name kilometerkosten voor verplaatsingen met de auto (wettelijk maximum: 0,3653 euro/ kilometer).

Alle wettelijke maxima worden regelmatig geïndexeerd. De meest recente cijfers vindt men op www.vlaanderenvrijwilligt.be .

Zowel organisatie als vrijwilliger hebben toezichtsplicht op niet-overschrijden maxima.

Als vrijwilliger kun je je dus niet verschuilen achter de “fouten” van de organisatie mocht je te veel ontvangen hebben. Je kan fiscale of sociale sancties oplopen als jij te veel onkostenvergoeding hebt ontvangen en dit niet of verkeerd hebt aangegeven bij de fiscus.

De vrijwilligersorganisatie die onkostenvergoedingen uitkeert heeft de volgende plichten:

- Vrijwilligersregister of namenlijst bijhouden met coördinaten vrijwilligers, data van uitbetaling kostenvergoedingen en hoogte van het uitgekeerde bedrag; - Uitgaven moeten traceerbaar zijn in boekhouding van organisaties met rechtspersoonlijkheid; - Indien een reële onkostenvergoeding wordt uitgekeerd, moet men de nodige bewijsstukken verzamelen.

De combinatie tussen een forfaitaire en een reële kostenvergoeding door dezelfde vrijwilliger is niet toegelaten in hetzelfde kalenderjaar.

Vrijwilligers kunnen vergoed worden voor fictieve kosten (in geval van forfaitaire onkostenvergoedingen) of effectieve kosten (maar niet: prestatievergoedingen). De reële onkostenvergoedingen mogen enkel de terugbetaling van werkelijke kosten betreffen, hetgeen impliceert dat zij niet abnormaal hoog zijn en dus geen verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties bevatten.

Alleen organisatie mag onkostenvergoeding uitbetalen (niet “begunstigde”).

Occasionele “vergoedingen in natura” zijn ook toegelaten.

Bijv. boekenbon Bijv. ruiker bloemen Bijv. entreeticket Bijv. drankbonnetjes

6.5.2 Andere onkostensystemen

In bepaalde sportsectoren bestaan ook nog een aantal specifieke regelingen om bepaalde vrijwilligers te vergoeden.

Luidens de website https://financien.belgium.be/nl/vzws/sportclubs gaat het onder meer om de volgende vergoedingen:

- van 25,00 EUR per wedstrijd voor stewards voor eerste klasse voetbalclubs; - van 12,50 EUR, 20,00 EUR en 25,00 EUR per wedstrijd voor controleurs, kassiers en verantwoordelijken van bij de KBVB aangesloten voetbalclubs; - van 12,50 EUR en 15,00 EUR per wedstrijd voor spelers en medewerkers van amateurploegen in de lagere afdelingen aangesloten bij: de KBVB en bij vergelijkbare voetbalbonden; de Vlaamse Volleybalbond; de Koninklijke Belgische Basketbalbond; de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey); de Franstalige Handballiga; - ouders en vrijwilligers die sportuitrusting wassen: 15 euro per ploeg per wedstrijd; personen die instaan voor het onderhoud van terreinen:12,50 euro per wedstrijddag; (regeling toepasselijk in de lagere afdelingen aangesloten bij: de KBVB en bij vergelijkbare voetbalbonden; de Vlaamse Volleybalbond; de Koninklijke Belgische Basketbalbond; de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey); de Franstalige Handballiga).

Deze vrijwilligers mogen echter altijd de algemene vergoedingsplafonds uit de vrijwilligerswet toepassen, indien deze regeling voor hen voordeliger uitkomt dan de specifieke regels over het vergoeden van vrijwilligers in de sportsector. De vergoedingen uit beide regelingen kunnen wel niet gecombineerd worden.

6.5.3 Verhoogde plafonds sportsector

Voor sommige vrijwilligers is het sinds 1 januari 2019 mogelijk om een verhoogde forfaitaire vergoeding te krijgen.

De regeling is toepasselijk op vrijwilligers in de sportsector, zoals sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden.

De maximale dagvergoeding (34,71 euro) is dezelfde als in het gewone vrijwilligerswerk, maar het jaarplafond is verhoogd tot 2549,90 euro per jaar.

Cumul met de kilometervergoeding is ook mogelijk onder dezelfde voorwaarden als bij gewone vrijwilligers.

Deze vergoeding kan niet gecombineerd worden met een vergoeding uit de bijkluswetgeving.

6.6 Aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie

6.6.1 Bijzonder aansprakelijkheidsregime voor buitencontractuele aansprakelijkheid

Een van de belangrijkste vernieuwingen van de Vrijwilligerswet betreft de regeling voor buitencontractuele aansprakelijkheid van de vrijwilliger en de organisatie.

Art. 5 Vrijwilligerswet voorziet in een bijzondere regeling voor: - organisaties met rechtspersoonlijkheid - feitelijke verenigingen met personeel in dienst - feitelijke verenigingen die deel uitmaken van een koepel met rechtspersoonlijkheid of een koepel met personeel in dienst.

Deze organisaties zijn aansprakelijk voor de buitencontractuele fout die de vrijwilliger maakt tijdens het vrijwilligerswerk verricht voor deze organisatie.

Noch ten aanzien van deze organisaties, noch ten aanzien van derden, is de vrijwilliger zelf aansprakelijk voor zijn extracontractuele fout. In voorkomend geval zijn de feitelijke vereniging, de rechtspersoon, of de organisatie waarvan de feitelijke vereniging een afdeling vormt, burgerrechtelijk aansprakelijk.

Immuniteit van de vrijwilliger Bepaalde rechtsleer argumenteert dat de aansprakelijkheidsbeperking van art. 5 zich niet uitstrekt tot de bestuurdersaansprakelijkheid van vrijwilligers-bestuurders van een vereniging zonder winstoogmerk. Zij betogen enerzijds dat de bestuurders verplicht zijn door de vzw-wet om de vereniging goed te besturen en dat hun inzet dus op dit gebied niet ‘onverplicht’ is, en anderzijds dat zij deze inzet richten op de vereniging waar zij zelf namens optreden, met andere woorden dat hun inzet niet ten behoeve van een ander is. Tegen beide argumenten bestaan goede tegenargumenten.

De vrijwilliger zal enkel aquiliaans aansprakelijk zijn in geval zijn gedraging: - een grove fout is, - bedrieglijk is of - herhaaldelijk is voorgekomen.

De zogenaamde “immuniteit van de vrijwilliger” geldt niet voor contractuele aansprakelijkheid of strafrechtelijke aansprakelijkheid. De “immuniteit van de vrijwilliger” is van dwingend recht (art. 5, laatste lid Vrijwilligerswet).

This article is from: