
1 minute read
3.6 De EU bevoegd voor sport?
In de zaak Meca-Medina & Majcen diende het Hof zich uit te spreken over de vraag of een antidopingreglement, waardoor 2 op doping betrapte zwemmers internationaal geschorst werden, verenigbaar was met de mededingingsregels. Het Hof (18 juli 2006) oordeelde dat het opleggen van sancties voor dopingzondaars noodzakelijk is om het dopingverbod af te dwingen, en dus verenigbaar met het Europees recht, op voorwaarde dat de sancties niet verder gaan dan nodig om het goede verloop van een sportcompetitie te verzekeren.
In de zaak Bernard (16 maart 2010) oordeelde het Hof van Justitie dat het vragen van een opleidingsvergoeding weliswaar het vrij verkeer van werknemers beperkt, maar dat er gerechtvaardigde redenen bestaan waardoor ‘redelijke’ opleidingsvergoedingen in principe toch verenigbaar kunnen zijn met het Europees recht. Een van die redenen is bijvoorbeeld het stimuleren van clubs om te investeren in een goede jeugdopleiding.
3.6 De EU bevoegd voor sport?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (1 december 2009) heeft de Europese Unie ook een autonome bevoedgheid op gebied van sport (art. 165 Verdrag van Lissabon). Zo kan de EU bijdragen aan een Europese dimensie van de sport, door onder meer de eerlijkheid en de openheid van de sportcompetities te beschermen en over de fysieke en morele integriteit van bijvoorbeeld jonge sporters te waken.
Maar hetzelfde artikel 165 stelt dat de EU niet bevoegd is voor het harmoniseren van de bestaande sportwetgeving van de Lid-Staten. Wellicht zal de impact van specifieke EU-regels in de sport dan ook beperkt blijven.