1 minute read

4.6 Verboden dopingpraktijken

4.6 Verboden dopingpraktijken

De antidopingreglementering is continu in verandering. Daarmee weerspiegelt zij de actuele strijd tussen dopingzondaars en dopingjagers. Op 25 mei 2012 keurde het Vlaams parlement het nieuwe Decreet betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport goed (zogenaamde ‘Antidopingdecreet’, verder afgekort als ‘ADD’).

Daarbij wordt in principe geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld:

- het gebruik van doping of de poging tot gebruik van doping

- het doelbewust of per toeval gebruik van doping2

- het gebruiken van (zeer) effectieve dopingproducten of minder effectieve dopingproducten

- het gebruik van doping of het bezit van doping

- het gebruik van doping binnen of buiten wedstrijdverband (wel uitzondering voor bepaalde producten).

- het zelf gebruiken van doping of het ter beschikking stellen van doping.

In al deze gevallen gaat de decreetgever ervan uit dat het gaat om verboden dopingpraktijken die gesanctioneerd moeten worden.

Concreet verstaat het ADD onder dopingpraktijken de volgende zaken (art. 3):

- de aanwezigheid van een verboden stof in een monster dat afkomstig is van het lichaam van de sporter; - het gebruik of de poging tot gebruik door een sporter van een verboden stof of een verboden methode; - het ontwijken van een dopingcontrole; - elke combinatie van drie aangifteverzuimen of gemiste dopingtests binnen een periode van twaalf maanden;

2 Juristen spreken van een ‘strict-liability’-principe of ook wel van ‘risicoaansprakelijkheid’. Dit houdt in dat men bij de beoordeling van de dopingpraktijk in principe geen rekening houdt met de schuldgraad of intenties van de betrokken sportbeoefenaar. De ontdekking van de aanwezigheid van een verboden dopingproduct in het lichaam van een sporter zal dus bijna automatisch tot een veroordeling leiden. Vanaf die ontdekking is het immers aan de sportbeoefenaar om zelf zijn onschuld te bewijzen. (D. Dedecker, Handboek sportrecht, p. 202)

This article is from: