
2 minute read
3.3.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft
bedrag. Momenteel bedraagt dit bedrag 10.612 euro per jaar (bedrag van 1 juli 2020 tot 30 juni 2021).
Aldus komen in aanmerking sportbeoefenaars die:
▪ geen enkele vergoeding ontvangen, ▪ enkel een onkostenvergoeding ontvangen, of ▪ een bezoldiging ontvangen onder de 10.612 euro per jaar.
Merk dus op dat een speler die een bezoldiging ontvangt (dus meer dan een onkostenvergoeding, maar minder dan 10.612 euro verdient), zowel onder het Decreet niet-professionele sportbeoefenaar ressorteert als onder de Arbeidsovereenkomstenwet.
Het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar is verder van toepassing op (art. 2, 3de en 4de):
- sportverenigingen, dit zijn verenigingen die bij overeenkomst of krachtens hun statuten hoofdzakelijk tot doel hebben sportmanifestaties in te richten;
- sportfederaties, dit zijn groeperingen van sportverenigingen die bij overeenkomst of krachtens hun statuten hoofdzakelijk tot doel hebben sportmanifestaties te organiseren.
3.3.2.2 Toepassingsgebied wat de ruimte betreft
Het Decreet Niet-professionele Sportbeoefenaar is van toepassing in het Nederlandstalige taalgebied, en in Brussel op die instellingen die vanwege hun activiteiten moeten beschouwd worden uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
In de praktijk wordt het decreet in Brussel niet toegepast, omdat de daar gevestigde verenigingen en federaties niet wegens hun activiteiten gerekend kunnen worden als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
Meer in het algemeen zal de toepassing van het decreet niet evident zijn wanneer bij een overgang van een sportbeoefenaar, factoren betrokken zijn die niet tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Een paar voorbeelden:
- een buiten de Vlaamse Gemeenschap gedomicilieerde sportbeoefenaar wenst weg te gaan bij een vereniging, eveneens
in een andere Gemeenschap gevestigd, naar een andere vereniging gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap;
- dezelfde sportbeoefenaar wenst over te gaan van een vereniging gevestigd in de Vlaamse Gemeenschap naar een vereniging die in een andere Gemeenschap is gevestigd;
- dezelfde hypotheses als hiervoor, maar nu is de sportbeoefenaar gedomicilieerd in de Vlaamse Gemeenschap;
- een sportbeoefenaar, gedomicilieerd in de Vlaamse
Gemeenschap, wenst over te gaan naar een vereniging eveneens buiten de Vlaamse Gemeenschap.
De vraag welke rechtsregeling van toepassing is op zo een “gemengde” situatie, is belangrijk, immers:
- het Vlaamse decreet verbiedt elke betaling die de overgang van vereniging verbiedt (artikel 3§2: zie hierna).
- terwijl artikel 10 van het Decreet van de Franse Gemeenschap van 8 december 2006 uitdrukkelijk wel de betaling toelaat van een “vormingsvergoeding” die rekening houdt met de duur van de vorming en de werkelijke kosten (op voorwaarde dat de sportfederatie het principe daarvan in haar statuten heeft opgenomen, en daarbij rekening houdt met de leeftijdscategorieën).
Professor Marc Boes (sportrecht KU Leuven) stelt de volgende oplossingen voor:
- wanneer alle factoren (sportbeoefenaar en verenigingen) in de
Vlaamse Gemeenschap gevestigd zijn, is het decreet van toepassing;
- de factor "woonplaats van de sportbeoefenaar" is niet relevant;
- in de ander gevallen is de belangrijkste factor de plaats van vestiging van een vereniging; zo er bij een overgang verenigingen betrokken zijn gevestigd buiten de Vlaamse Gemeenschap, moet het decreet distributief worden toegepast, d.w.z. dat de in de
Vlaamse Gemeenschap gevestigde vereniging zich moet houden aan het decreet, de andere vereniging niet.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Doornik (Tournai) heeft in kort geding geoordeeld dat het decreet van 24 juli 1996 niet van toepassing is op een in Wallonië gevestigde club, zelfs al neemt die club deel