noordwesten van Luxemburg, in Ösling, waren wijngaarden. Met de komst van Napoleon namen burgers de bezittingen van de opgeheven kloosters over.
Het begin van de twintigste eeuw ging gepaard met grote veranderingen. Vlak na de eeuwwisseling (later dan veel andere wijnlanden dus) kreeg Luxemburg te kampen met de phylloxeraplaag. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin het groothertogdom neutraal bleef, moest Luxemburg een
nieuwe handelspartner vinden. Dat werd buurland België. In 1921 ontstond de Union économique belgo-luxembourgeoise. Dit betekende voor de Luxemburgse wijnbouw een omwenteling. Na
jarenlange massaproductie van simpele mengwijnen op basis van het druivenras elbling moest de wijnbouw zich gaan richten op het produceren van kwaliteit. Veel kleine wijnbouwers overleefden die omschakeling niet. De gedwongen herstructurering had enkele gevolgen: • •
Er werden coöperaties opgericht. De eerste, in Grevenmacher, dateert van 1921.
In 1925 werd in Remich het Institut Viti-Vinicole opgericht. Dit semi-overheidsinstituut, dat nog steeds bestaat, heeft zowel adviserende als controlerende taken.
•
In 1935 werd het zogenaamde Marque Nationale voor kwaliteitswijn gecreëerd. In 1985 is het
Marque Nationale uitgebreid tot Marque Nationale – Appellation Contrôlée Moselle Luxembourgeoise als wettelijke garantie voor de herkomst van wijn. In 1988 is ook een Marque Nationale gecreëerd voor mousserende wijnen.
In het midden van de twintigste eeuw verdween een groot deel van de Luxemburgse wijnen naar Duitsland, waar ze werden gebruikt voor het maken van sekt. Tegenwoordig wordt het overgrote deel van de wijnen lokaal geconsumeerd of geëxporteerd naar België. Bodem De Luxemburgse wijngaarden liggen op de westelijke oever van de Moezel (in Luxemburg Moselle genoemd), die de grens vormt met Duitsland. Over een afstand van 42 kilometer zijn in de oostelijke kantons Grevenmacher en Remich wijngaarden te vinden. De beste percelen hebben
stijgingspercentages van meer dan 20 procent, terwijl andere op hellingen van 5 tot 20 procent
liggen. De hoogte van de wijngaarden varieert van 150 tot 250 meter boven zeeniveau. De meeste
wijngaardhellingen zijn gericht op het zuidoosten, zuiden of zuidwesten. In het laatste kwart van de twintigste eeuw is men op grote schaal bezig geweest met herverkaveling, naar het Duitse voor-
beeld van de Flurbereinigung. Wegen zijn aangelegd om de bereikbaarheid te vergroten, wijngaarden zijn bijeengevoegd en steile hellingen zijn afgeplat om een efficiëntere bewerking mogelijk te maken. Ook zijn maatregelen genomen tegen erosie door stromend water.
Geologisch gezien zijn de Luxemburgse wijngebieden in tweeën te verdelen. In het zuiden, in het kanton Remich, waar tussen de plaatsen Schengen en Greiveldingen het alluviale dal breed en
open is, bestaat de bodem vooral uit zware Keuper, kleileem, mergelkalk en bontzandsteen. De
hellingen zijn hier licht glooiend. De wijnen die hiervandaan komen, zijn vaak wat zwaarder, ronder, voller en minder aromatisch dan die uit het noorden. Noordelijker, in het kanton Grevenmacher, is het rivierdal aanzienlijk smaller en zijn de hellingen soms zeer steil als gevolg van erosie. Tussen
TERUG NAAR INHOUD Hoofdstuk 30 - Benelux en Groot-Brittannië (2022-2023)
227