

Beste lezer
Het is inmiddels najaar. Op het moment dat we dit schrijven is het buiten nog warm voor de tijd van het jaar. De winter is echter in aantocht en de feestdagen staan voor de deur. Bij dit alles hoort ook weer een nieuwe editie van de WASz, waarin we je graag een selectie bieden van onderzoeken die in ons mooie ziekenhuis worden uitgevoerd.
Zo vertelt Gastke Nieuwenhuyzen-de Boer, gynaecoloog-oncoloog, over haar multicentrische gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van het toepassen van de PlasmaJet tijdens cytoreductieve chirurgie in vrouwen met uitgezaaide eierstokkanker. Daarnaast kunt u samen met Paul Hengeveld, arts-onderzoeker Interne Geneeskunde, “Waar is Wallie” spelen en die ene kankercel tussen de honderdduizenden gezonde cellen zoeken met zijn nieuw ontwikkelde assay.

Dit jaar hebben we ook weer een Wetenschapsdag kunnen organiseren. In dit nummer vindt u een verslag van alle hoogtepunten van deze dag. Zo nemen wij u mee in het proces van het kiezen van de beste publicatie van 2021. Christiaan Theunisse, winnaar van deze prijs, vertelt over de mooie resultaten van zijn winnende publicatie. Ook spraken we Kelly de Jong, winnaar van de beste posterprijs, over het inzetten van de orale glucose tolerantie test als screening voor zwangerschapssuiker.
Verpleegkundigen leveren een belangrijke bijdrage aan het wetenschappelijk onderzoek in ons ziekenhuis. Hierom vindt u in dit nummer een interview Kelly Glorioso-Melief, verpleegkundig specialist in opleiding, waarin zij uitgebreid stilstaat bij het combineren van
haar opleiding en wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast geeft Kelly ook bruikbare tips voor wie in hetzelfde schuitje zit. Verder is Jantina Kortleve, physician assistant bij de afdeling Hematologie, ook aan het woord. Zij vertelt over haar onderzoekservaring en haar ideeën voor het opzetten van een nieuw onderzoek in ons ziekenhuis. Onze vaste rubrieken ontbreken uiteraard niet: Joke Bosch schrijft over de laatste ontwikkeling bij het Wetenschapsbureau, Sara Baart stelt uw kennis over statistiek op de proef in de terugkerende statistiek quiz en Rianne van Hof geeft een inkijkje in de vele mogelijkheden van de bibliotheek. Tenslotte nemen we afscheid van een aantal mensen. Ruud Kleyweg stopt als decaan en Moniek-Kuipers-Freijsen neemt afscheid van de bibliotheek. Ook binnen de redactie is er een wisseling van de wacht: Lina van der Straten en Fleur van Geldere gaan de redactie verlaten. De redactie van de WASz moet het dus helaas ook zonder hen stellen. Hartelijk dank voor al jullie bijdragen en veel succes bij het vervolgen van jullie opleidingen! Gelukkig staan de volgende redacteuren al in de startblokken: Laura Eurelings en Channa Willemse, welkom! Laura begon met een vliegende start en schreef over haar eigen promotie en over een interessante casus die zij tegengekomen is in de kliniek.
Veel leesplezier toegewenst!
De hoofdredactie
Krista Kuitwaard, Fleur van Geldere, Lina van der Straten, Laura Eurelings en Cedric Lau
COLOFON
WASz is het wetenschappelijk tijdschrift van de Wetenschapscommissie van het Albert Schweitzer ziekenhuis, onderdeel van het Leerhuis. Het blad verschijnt twee keer per jaar.
Hoofdredactie
Krista Kuitwaard, neuroloog
Cedric Lau, ziekenhuisapotheker
Fleur van Geldere, psycholoog in opleiding
Lina van der Straten, promovenda interne geneeskunde
Laura Eurelings, arts-assistent interne geneeskunde
Fotografie
Frederike Roozen-Slieker
Cover
Bettina Samrén
Redactionele begeleiding
Math de Vaan, Delfgauw
Creatie carenza*
Realisatie
Multiplus BV, Drachten
Redactieadres
Albert Schweitzer ziekenhuis
Afdeling Leerhuis
Postbus 444, 3300 AK Dordrecht
E-mail: tijdschrift.wasz@asz.nl
De redactie behoudt zich het recht voor om brieven en aangeboden artikelen in te korten of niet te plaatsen.
Promoties in het ASz Niertransplantaties mogelijk maken voor meer patiënten


Stagiairs Spiermassameting bij patiënten met chronische lymfatische leukemie
In the Spotlight.. Ruud Kleyweg neemt afscheid Ruud blikt terug op zijn werkzaamheden als decaan
Onderzoeker aan het woord: Gatske Nieuwenhuyzen
Column Camille Kockerols geeft inkijk in haar promotieleven


Onderzoeker aan het woord: Kelly Glorioso-Melief De moeilijke combinatie van onderzoek & opleiding
Wetenschap Hoe herken je één kankercel tussen honderdduizenden gezonde cellen?
De Quiz
Test je statistiekkennis met deze quiz gemaakt door Sara Baart
Diagnose in beeld Een “gunstige” bijwerking…

Promoties in het ASz Het afweersysteem van patiënten met sarcoïdose onder de loep
Wetenschapsdag
Een terugblik op de interessante wetenschapsdag en interview met de winnaars van de beste publicatie en poster
Onderzoeker aan het woord: Jantina Kortleve
‘Mijn hart lag altijd al bij de hematologie’
Diagnose in beeld Een zeldzame huidafwijking
Promoties in het ASZ
Terugkeer van de ziekte van Crohn na een darmoperatie
Goedgekeurde studies
Berichten uit de bibliotheek
Boekbespreking
Samen beslissen in de zorg?
Wetenschappelijke publicaties

Nieuwsflash!
Dankwoord
Lina en Fleur, ontzettend bedankt voor jullie bijdrage!
Wetenschapskalender




Nieuws van het wetenschapsbureau
In deze WASz wordt veel aandacht besteed aan de wetenschapsdag dat afgelopen juni plaatsvond. Het werd georganiseerd door het wetenschapsbureau en ik blik hieronder kort terug op de wijze waarop het programma tot stand is gekomen. Verder blijft de vraag belangrijk hoe we in het ASz nog meer onderzoek kunnen doen. We hebben er immers de potentie voor en we beschikken over veel data. Daarom schrijf ik hieronder over hoe je retrospectieve data voor je onderzoek kunt verkrijgen. Dit ook al omdat we dit najaar kunnen starten met de CTcue, een tool waarbij onderzoekers toegang kunnen krijgen tot (gepseudoanonimiseerde) retrospectieve data, inclusief data uit vrije tekstvelden.
Ik sluit dit artikel af met een infograhic over het wetenschappelijk werk in het ASz. De plaat is ten behoeve van de STZ-visitatie gemaakt (red: deze heeft inmiddels succesvol plaatsgevonden) en geeft een goed beeld van de huidige organisatie van wetenschappelijk werk in het ASz.
Organisatie van het ASz Wetenschap Event
Het Wetenschap Event vond dit jaar plaats op donderdag 16 juni. Het thema was ‘Wetenschap in het ASz: met onderzoek helpen we de zorg vooruit!’ Toehoorders konden dit jaar weer live naar het auditorium komen om meer te horen over het onderzoek waar hun collega´s met enthousiasme en passie aan werken. Al 17 jaar heeft het ASz jaarlijks een moment waarop onderzoekers elkaar vertellen waar ze mee bezig zijn. Vorig jaar was het online, dit jaar kon men elkaar weer live ontmoeten.
Mariëlle van Alebeek, Rosaline van den Berg en ikzelf vormden de organisatiecommissie. We wilden dit jaar de aandacht vestigen op het belang van wetenschappelijk onderzoek voor de verbetering van de zorg. Ook wilden we onze eigen toponderzoekers in de schijnwerpers zetten en hen op een moderne wijze het podium geven. Daarom kozen we voor twee zogenoemde Ted Talks. We vroegen hiervoor Mark-David Levin (internist-hematoloog) omdat hij één van de collega’s is die het wetenschappelijk onderzoek in het ASz een stuk verder heeft gebracht. Zijn ervaringen wilden we graag horen en ervan leren. Daarnaast vroegen

we Stephan Blazis (klinisch fysicus). Stephan is een nieuwe collega en is met zijn afdeling enthousiast en zeer succesvol bezig met artificial intelligence (AI) in de zorg. Dit nieuwe en actuele onderwerp wilden we graag een plek geven.
Verder kozen we voor de vaste onderdelen in het programma, zoals mondelinge prestaties, poster presentaties, publiekstemmen met prijsuitreikingen, zoals die voor de beste publicatie van het jaar. Dit laatste hebben we ook wat anders aangepakt dan voorgaande jaren. Voorheen werd een open oproep gedaan via e-mail en intranet om een publicatie te nomineren. De ervaring leerde ons dat goede publicaties zo niet altijd werden genomineerd. Daarom hebben we dit jaar gekeken naar het jaaroverzicht van publicaties. Van te voren werden selectiecriteria opgesteld en werd gekeken welke publicaties hieraan voldeden. Deze publicaties werden vervolgens voorgelegd aan leden van de wetenschapscommissie, die ze op gebruikelijk wijze beoordeelden en scores gaven. Verderop in het WASz vinden jullie het rapport van deze beoordeling (zie pagina 40) .
Al met al was het Wetenschap Event een informatieve, gezellige en geslaagde bijeenkomt. Uit de evaluatie kwam het rapportcijfer 8 naar voren. Uiteraard zijn er ook verbeterpunten, die we meenemen naar volgend jaar. Het volgende Wetenschap Event staat gepland voor 29 juni 2023. Tot die tijd blijven we met elkaar in gesprek over onderzoek, bijvoorbeeld op de maandelijkse wetenschapslunch. Wil je een idee voor een onderzoek, een studieopzet of onderzoeksresultaten bespreken met je collega’s, meld je hiervoor dan aan bij het wetenschapsbureau (wetenschap@asz.nl) of bij mij ( j.l.bosch@asz.nl).
Onderzoeksdata’. Hier vul je je studienummer in en de goedkeuringsbrief van de RvB.
heidscommissie, de WOAC. Kijk voor meer informatie op WOAC online en raadpleeg eventueel het artikel over toestemming bij onderzoek in een eerdere WASz (Referentie: T. Schaefer en J. Bosch, Toestemming voor deelname aan onderzoek. WASz Jaargang 13, juli 2021, p.22-24.)
Een nieuwe tool: CTcue
Rosaline van den Berg (rechts) en Joke Bosch bij hun poster “Wetenschap in het ASz: Hoe helpen we de zorg vooruit? Jaaroverzicht 2021. “

Meer onderzoek met data uit HiX en met CTcue
Het prospectief verzamelen van data bij patiënten is niet altijd nodig voor het beantwoorden van een onderzoeksvraag. Soms kan je vraag beantwoord worden met data die al voorhanden zijn. In het ASz komen veel patiënten en wordt veel vastgelegd in HiX. Het is een rijke bron van gegevens waar je onderzoek mee kunt en mag doen, mits je toestemming hebt van de patiënt en Raad van Bestuur.
Dataextractie uit HiX

HiX is de bron met veel patiëntgegevens, maar hoe krijg je toegang tot al deze gegevens? Het Bedrijfsinformatiecentrum (BIC) kan voor je onderzoek gestructureerd data uit HiX halen. Je kunt de beschikking krijgen over data op basis van bijvoorbeeld patiëntengegeven, opnamedata, of DBC’s. De route om deze onderzoeksgegevens te verkrijgen beschrijf ik hieronder beknopt.
Het aanvragen van HiX-data voor onderzoek verloopt via Intranet - Topdesk ICT. Onder de HiX-tegel, kies je voor ‘Aanvraag
Bij aanvraag van de gegevens helpt het enorm als je je onderzoeksvraag goed hebt opgesteld. Het concreet formuleren in een PICO-format helpt hierbij (Patient/Problem, Intervention, Comparison en Outcome). Twijfel je aan de formulering van je onderzoeksvraag of aan statistische aspecten van je onderzoek, aarzel dan niet contact op te nemen met het wetenschapsbureau. Wij kijken graag met je mee. De data vanuit BIC krijg je een meestal in de vorm van een Excel, txt, of SQL-file, inclusief een kolom of patiënten bezwaar hebben gemaakt tegen het gebruik van hun gegevens. Als dit zo is, verwijder je deze patiënten uit je file, ook als je de gegevens anoniem gebruikt.
Voor het doen van wetenschappelijk onderzoek geldt een strikte privacywetgeving. Om de veiligheid van patiëntengegevens te borgen is toestemming van de Raad van Bestuur een vereiste. Het verkrijgen hiervan verloopt via indiening van je onderzoeksvoorstel in Castor SMS en beoordeling door de lokale uitvoerbaar-
In het najaar start in het ASz een pilot met CTcue. Collega Stefaan Hendriks, Chief Medical Information Officer Data (CMIO Data) heeft de mogelijkheid gekregen om de toegevoegde waarde van CTcue voor ons ziekenhuis aan te tonen in een tweejarig pilot. CTcue biedt mogelijkheden van dataverzameling die kunnen leiden tot meer (retrospectieve) studies. Hoe het hulpmiddel de onderzoekers gaat bevallen en wat het gaat opleveren aan extra studies, samenwerkingen en publicaties, wordt de komende twee jaar in de pilot onderzocht.
CTcue is software waarmee niet alleen gestructureerde data kunnen worden verzameld uit elektronische patiëntendossiers, maar de software biedt ook de mogelijkheid ongestructureerde data zoals verslag, brief- en formulierteksten te doorzoeken. De software maakt gebruik van geïntegreerde AI-processen waarmee teksten geanalyseerd en verwerkt worden. Met een betrouwbaarheidsinterval rondom bepaalde gegevens, geeft de software weer hoe waarschijnlijk de gevonden meting of uitkomst is. Ook geeft de software aan uit welk stukje tekst uit het EPD de meting of uitkomst gevonden is. Op deze wijze is het mogelijk dat meer patiënten voor je onderzoek kunnen worden geïdentificeerd, dan wanneer je enkel met gestructureerde data
Hier zie je op schematische wijze hoe het proces verloopt van gerapporteerde data uit HiX, via pseudonimiseren en AI, naar geharmoniseerde data in een datawarehouse en uiteindelijk toegankelijk gemaakt voor gebruikers.

aan de slag gaat. Validatie van de gevonden gegevens blijft uiteraard belangrijk. CTcue heeft een gebruikersvriendelijke grafische interface zodat onderzoekers zelf patiënten kunnen zoeken die voldoen aan in- en exclusiecriteria.
CTcue kan voor meerdere doeleinden worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld kwaliteitsdoeleinden, zorgverbeteringstrajecten en zorgadministratie. Wil je meer weten over de mogelijkheden van CTcue of betrokken worden bij de pilot, dan kun je contact opnemen met Stefaan Hendriks, (CMIO Data). Ben je nieuwsgierig wat CTcue jou kan bieden, kijk dan ook op de website CTCue.com of https://ctcue.zendesk.com /hc/nl/articles/360018151019-CTcue-in-vogelvlucht.
Organisatie van wetenschap in het ASZ Onlangs werd ten behoeve van de STZ-visitatie een infographic (zie hieronder) gemaakt van de organisatie van het wetenschappelijk onderzoek in ons ziekenhuis. Het plaatje geeft een duidelijk beeld van wat er nodig is voor het bevorderen van goed en stimulerend wetenschappelijke werk in ons ziekenhuis.

Activiteiten
Het Leerhuis biedt veel online-mogelijkheden voor scholing. Denk hierbij aan thema’s als GCP, herregistratie GCP, statistiek SPSS en R, wetenschappelijk schrijven in het Engels, en poster maken. zie voor meer informatie het ASz-Leerplein op het intranet.
Wil je netwerkbijeenkomsten bijwonen of opzetten voor bijvoorbeeld promovendi of
research medewerkers, dan kunnen we je ook hiermee helpen. Neem hiervoor contact met ons op.
Contact
Heb je verdere vragen, ideeën of opmerkingen over wetenschappelijk werk, mail ze dan naar wetenschap@asz.nl. Je kunt ook wetenschapscoördinator Joke Bosch ( j.l.bosch@asz.nl) benaderen.
Geautomatiseerde bloedafname
Bloedprikken is nog steeds een medische handeling die door mensen wordt uitgevoerd. Maar ook op dit gebied gaan de ontwikkelingen snel. Zo werkt het Result Laboratorium sinds 2018 samen met Vitestro, een medisch technologiebedrijf dat zich richt op het automatiseren van de veneuze bloedafname. Vanuit die samenwerking zijn we in 2021 in het ASz gestart met de BRAVE-studie. In deze studie testen verschillende onderzoekscentra in samenwerking met Vitestro, een prototype van een autonoom bloedafnameapparaat. In dit artikel schetst Michael Fourraux de laatste stand in deze ontwikkeling.
Met de BRAVE-studie willen we de innovatieve technologie van de geautomatiseerde bloedafname testen in een diverse patiëntpopulatie. De resultaten van de studie worden gebruikt voor de verdere technische ontwikkeling van het apparaat. De werking ervan is als volgt. Het apparaat detecteert een ader met behulp van zowel infrarood als echografie, in 3D. Vervolgens wordt - na analyse van de beelden - een naald automatisch ingevoerd. De aankoppeling van bloedbuis en aantrekken van stuwband gebeurt op dit moment nog handmatig.

Het onderzoeksteam werft en includeert patiënten op de centrale bloedafnameafdeling. Zwangerschap, wilsonbekwaamheid en minderjarigheid, gelden als exclusiecriteria. De proefpersoon ondergaat één extra, automatische afname naast de bloedafname. De meeste patiënten staan positief tegenover een automatische prik in het kader van de studie. In totaal hebben in ons ziekenhuis ruim 300 volwassen patiënten deelgenomen aan de studie. De oudste proefpersoon was 84 jaar, de jongste 19 jaar.



De BRAVE-studie loopt ook in St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, het OLVG in Amsterdam en bij Vitestro in Utrecht. In totaal hebben in de afgelopen twee jaar zo’n 1000 proefpersonen meegedaan en is 1500 keer bloed afgenomen. In totaal zijn zo’n 2000 bloedbuizen geanalyseerd.
De studieresultaten zijn bemoedigend. Ze worden door het technisch team van Vitestro gebruikt om van prototype tot definitief product te komen. De belangrijkste eindpunten zijn priksucces, pijnbeleving en kwaliteit van het afgenomen monster (hemolyseindex). Het priksucces komt in de buurt van de kwaliteit die een ervaren medewerker levert. De kwaliteit van het monster is in lijn
met de huidige praktijk en ook de pijnbeleving blijkt niet significant te verschillen.




„Het priksucces komt in de buurt van de kwaliteit die een ervaren medewerker levert. De kwaliteit van het monster is in lijn met de huidige praktijk en ook de pijnbeleving blijkt niet significant te verschillen”
Vitestro en de betrokken ziekenhuizen testen het finale product in een vervolgstudie - de ADOPT-studie - die vanaf 2023 zal plaatsvinden. Het uiteindelijke apparaat automatiseert de gehele procedure van bloedafname, van het aantrekken van de stuwband tot het plakken van een pleister. Het apparaat werkt dan volledig autonoom. Ook bij de ADOPT-studie is ons ziekenhuis als onderzoekscentrum betrokken. De resultaten van de studie zullen te zijner tijd gepubliceerd worden. We gaan de resultaten zien in een van de volgende edities van de WASz!

Elsaline Rijkse Er moest ook een extra chirurg uit bed komen
Elsaline Rijkse promoveerde op 14 september in het Erasmus MC op het proefschrift getiteld ‘Kidney Transplantation. Extending criteria for donation and implantation’. Elsaline Rijkse is werkzaam als arts-assistent Interne Geneeskunde. Voordat ze hier kwam werken, deed ze promotieonderzoek bij de afdeling Transplantatiechirurgie van het Eramus MC naar niertransplantaties. De WASz sprak met Elsaline over haar onderzoek, haar ervaringen en drijfveren.
Elsaline Rijkse is arts-assistent Interne Geneeskunde in het Albert Schweitzer

Wat voor onderzoek heb je uitgevoerd?
“Ik heb onderzoek gedaan naar manieren om een niertransplantatie voor meer patiënten mogelijk te maken. Voor patiënten met nierfalen is het ontvangen van een donornier de beste behandeling van hun nierfalen. Maar er zijn niet genoeg donornieren. Dit betekent dat er veel mensen op een wachtlijst staan. Om die wachtlijst te verkorten, moet je ook soms minder goede donornieren accepteren. Een voorbeeld hiervan is een nier van donor die ouder is dan 60 jaar met cardiovasculaire risicofactoren. We weten dat zulke nieren een hoger risico hebben om te falen na transplantatie. Met mijn onderzoek heb ik gekeken hoe we de donornier zo gezond mogelijk kunnen houden in de periode tussen de donatie (het uitnemen van de nier) tot de transplantatie (het plaatsen van de nier in de ontvanger). Als je zo transplantaatfalen kunt voorkomen - en dus kunt voorkomen dat iemand opnieuw op de wachtlijst komt te staan - heb je uiteindelijk minder donornieren nodig.
Ook heb ik gekeken naar de ontvangers van een donornier. Met de vergrijzing neemt ook de gemiddelde leeftijd van ontvangers toe, en daarbij ook het aantal mensen met ander ziektes en problemen naast hun nierfalen. Een gedeelte van patiënten met nierfalen heeft ook schade aan de bloedvaten, de aorta en de arteria iliaca, waar de nier op wordt aangesloten. Ik heb gekeken wat de gevolgen van vaatschade in deze bloedvaten zijn op het ontvangen en behouden van een donornier.”
Hoe hou je een donornier gezond tussen donatie en transplantatie?
“Vaak bevinden de donor en de ontvanger van de nier zich niet in hetzelfde ziekenhuis. Dit betekent dat de nier snel vervoerd moet worden tussen twee verschillende ziekenhuizen. Het doel is om de nier zo min mogelijk schade op te laten lopen gedurende dit vervoer. Op dit moment worden alle nieren koud vervoerd. Het idee erachter is dat kou voor een trage stofwisseling zorgt, hetgeen leidt tot minder schade. Anderzijds is kou zelf ook schadelijk voor de nier. Hierdoor zijn we op het idee gekomen om voor een gedeelte van het traject de nier warm te houden. Bij warme machineperfusie gebruik je een machine om de nier van bloed te blijven voorzien. Hiermee voorzie je de nier van voedingsstoffen en blijft hij op lichaamstemperatuur.
Dit is trouwens makkelijker gezegd dan gedaan, want je moet alles heel nauwkeurig regelen. Zo mag er geen bloedstolsel (trombose) ontstaan in de nier, moet er genoeg zuurstof aan worden toegevoegd en heb je een zakje bloed nodig dat precies bij de nier past, zodat immuunreacties voorkomen kunnen worden. In onze studie hebben we laten zien dat het veilig is om warme machineperfusie toe te passen. Nu we weten dat dit veilig is, is er een randomized controlled-trial opgezet om het gebruik van warme machineperfusie te vergelijken met de standaard procedure van koelen van de nier.”
Hoe ben je bij dit onderzoek terecht gekomen?
“Tijdens mijn studie geneeskunde zou ik op een andere plek master-onderzoek gaan doen. Helaas ging dit niet door. Toen heb ik op vrij korte termijn nog iets anders moeten zoeken. Op dat moment deed ik een keuzecoschap chirurgie in het Erasmus MC en heb ik een e-mail gestuurd om te vragen of er nog plek was voor masteronderzoek. Ik was met name geïnteresseerd in chirurgisch onderzoek naar de lever of nier. Ze hadden een plekje voor me en ik kon aan de slag. Dit masteronderzoek beviel van beide kanten zo goed, dat ze me vervolgens hebben gevraagd om een PhD traject te gaan doen.”
En wat vond je zo leuk aan onderzoek doen?
“Tijdens mijn masteronderzoek merkte ik dat ik methodologie en het opzetten van onderzoek ontzettend leuk vond. Dit gold ook voor statistiek. Het interesseerde me en het zorgde voor veel verdieping. Daarom heb ik tijdens mijn promotie ook nog een extra researchmaster Epidemiologie gedaan.”
Wat leer je dan bijvoorbeeld tijdens zo’n master?
“Heel veel, maar één van de dingen waar ik erg blij mee ben, is de statische methode van het lineair mixed-model. Ik heb dat voor één van mijn studies gebruikt. Zo’n model is betrouwbaarder en zorgt voor een grotere power dan een éénmalige meting. Ik denk dat ik hier zonder die master waarschijnlijk niet op was gekomen. De meeste studies die over dit onderwerp gepubliceerd worden, gebruiken namelijk vaak maar één uitkomstwaarde, bijvoorbeeld de 1-jaars nierfunctie. Maar zo’n waarde is natuurlijk niet zo betrouwbaar, vanwege natuurlijke schommelingen, zoals bij infecties of ten tijde van afstoting . Dit kun je grotendeels ondervangen met zo’n lineair mixed-model.”
Ben je tijdens je onderzoek ook nog obstakels tegengekomen?
“Jazeker. Zo was een aanzienlijk gedeelte van de financiering al wel rond, maar moest ik ook een gedeelte zelf organiseren. Het is me gelukt om aan aantal beurzen te krijgen, onder andere voor het aanschaffen van een specifiek apparaat, waardoor we de microcirculatie van de nier tijdens warme machineperfusie konden meten.”
Wat hoop je dat er met je onderzoek gaat gebeuren?
“Ik hoop dat de warme machineperfusie verder van de grond komt. Een interessante volgende stap is om te kijken of je de warme machineperfusie kunt gebruiken als een ‘testritje’. Hiermee bedoel ik dat je een donornier aansluit op de warme machineperfusie en dan gaat kijken hoe goed de nier het doet. Bijvoorbeeld door de functie van de nier te bepalen aan de hand van de stoffen die hij produceert, zoals EPO of renine. Als je hiermee de beste nieren kunt selecteren, kun je dus voorkomen dat je een niet goed functionerende nier in een ontvanger plaatst. Dan heb je misschien ook minder strenge selectieregels vooraf nodig, want je kunt elke
nier dan ‘testen’ voordat je hem daadwerkelijk transplanteert. Met minder strenge selectieregels komen er misschien meer nieren beschikbaar. Hierdoor staan patiënten in de toekomst hopelijk veel korter op de wachtlijst voor een niertransplantatie!”
Wat ga je na je promotieonderzoek doen?
“Ik ben nog steeds betrokken bij een aantal onderzoeken, omdat ik het leuk vind om te doen. Ik heb ook het nieuwe team getraind om de machineperfusie te doen, dus ik kan het strakjes met een gerust hart achter me laten. Voor nu wil ik me focussen op mijn werkzaamheden in de kliniek. Ik ben nu werkzaam als arts-assistent Interne Geneeskunde en hoop in januari te starten met de opleiding tot internist. Maar in de toekomst wil ik zeker verder met onderzoek. Vooral het uitwerken van een onderzoeksvraag tot een onderzoek en het nadenken over welke methode, analyse en studieopzet het beste zijn, geeft mij veel voldoening. Ik hoop me er dus later weer mee bezig te kunnen houden.”
Heb jij nog tips voor collega’s die beginnen aan onderzoek?
Wat was het hoogtepunt van je promotie?
“Het was echt ontzettend spannend om de eerste keer een nier op de machineperfusie aan te sluiten. Van tevoren heb je alles wel uitgedacht en gepland, maar het was nog nooit in de praktijk gebracht! Wat nu als er opeens een trombose of luchtbel ontstaat en de nier verloren gaat? Gelukkig is dit niet gebeurd en bleek de eerste warme machineperfusie van mijn onderzoek een succes. En überhaupt dat dit onderzoek gelukt is, vind ik echt een hoogtepunt. Het is namelijk logistiek heel lastig. Een transplantatieprocedure is zeer gecompliceerd en gaat ook gepaard met tijdsdruk, want je wilt dat de nier het liefst zo kort mogelijk uit het lichaam is. En daartussenin voer jij dus je onderzoek uit, waarvoor je iedereen gemotiveerd en enthousiast moet maken. Er moet bijvoorbeeld een extra chirurg uit bed komen, want het gebeurt bijna altijd ’s nachts. Ook moet je het transplantatie-lab op de hoogte houden. Maar dat iedereen dan - ondanks het tijdstip en tijdsdruk - samenwerkt en je samen tot een goed resultaat komt, dat is echt fantastisch.”
“Ja! Ga vooral van tevoren goed in gesprek met degene die je dagelijkse begeleider gaat zijn. Dit is een belangrijk iemand, met wie je veel gaat samenwerken. Dus je moet goed met elkaar overweg kunnen. Ik vond het fijn dat mijn copromotor me veel vrijheid heeft gegeven om de onderzoeken te doen die ik leuk vond. Zo heb ik heel veel verschillende dingen kunnen doen. Maar dan komt meteen mijn volgende tip: hou ook een goede langetermijnplanning bij over wat de hoofdlijnen van het onderzoek zijn. Bedenk goed wat de kern van je onderzoek is, en welke onderzoeken je er bij kan doen omdat je het leuk vindt, maar die niet per se essentieel zijn voor je proefschrift.”
„Het was echt ontzettend spannend om de eerste keer een nier op de machineperfusie aan te sluiten. Van tevoren heb je alles wel uitgedacht en gepland, maar het was nog nooit in de praktijk gebracht!”
Spiermassametingen bij patiënten met chronische lymfatische leukemie
Boone
Lotte Boone is vierdejaars geneeskundestudent aan het Erasmus MC. Onder begeleiding van Lina van der Straten (promovendus) en Mark-David Levin (hematoloog) deed ze haar masteronderzoek bij de afdeling Interne
Geneeskunde van het ASz
Vierdejaars geneeskundestudent Lotte Boone deed bij de afdeling Interne Geneeskunde onderzoek naar de meerwaarde van spiermassametingen bij niet-fitte patiënten met chronische lymfatische leukemie. Wij vroegen Lotte naar de belangrijkste bevindingen van haar masteronderzoek.
Kun je een beschrijving geven van je onderzoek?
“Mijn onderzoek is relevant voor patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL), de meest voorkomende vorm van leukemie in de Westerse wereld. In Nederland zijn er zo’n 800-1000 nieuwe diagnoses per jaar (1). Het betreft een ziekte van ouderen, de diagnose wordt gesteld bij een gemiddelde leeftijd van 69 jaar. De ziekte wordt als ongeneeslijk beschouwd. Daarom wordt behandeling pas gestart bij een actieve ziekte, die wordt gedefinieerd bij de aanwezigheid van B-symptomen (koorts, gewichtsverlies en/of nachtzweten), een progressieve toename van de witte bloedcellen, een significante toename van de omvang van de lymfeklieren of extranodale organen, auto-immuun fenomenen of het ontstaan van een tekort aan één of meerdere bloedcellen (cytopenieën) door verdringing van het beenmerg2. Als er sprake is van een behandelindicatie wordt de keuze van de behandeling bepaalt door een aantal (genetische) factoren: de aanwezigheid van TP53-afwijkingen betreffende een deletie van de korte arm van chromosoom 17 en/of een mutatie in het TP53-gen, de mutatiestatus van het zware immuunglobulineketen gen (IGHV) en de fitheid van de patiënt (zie Figuur 1)2
Deze laatste factor - fitheid - is belangrijk voor ons onderzoek. Op dit moment zijn er geen criteria die bepalen of een patiënt valt onder de noemer ‘fit’ of ‘niet fit’. Als gevolg hiervan wordt deze beslissing vaak genomen op basis van het ‘onderbuikgevoel’ van de behandelde hematoloog.
Uit oncologische studies blijkt dat spiermassa en spierdensiteit voorspellers zijn voor toxiciteit, progressievrije overleving en de totale overleving3. Daarnaast blijkt uit een onderzoek dat verricht is in ons ziekenhuis, dat de combinatie van een lage spiermassa en een lage spierdensiteit een negatieve voorspeller is voor de totale overleving, onafhankelijk van co-morbiditeiten en lymfoomspecifieke kenmerken4
Onderzoek naar de relevantie van (metingen van) spiermassa en spierdensiteit is tot op heden niet verricht bij CLL-patiënten. Daarnaast is er beperkt onderzoek verricht naar het verloop van de spiermassa tijdens behandeling met chemoimmunotherapie en doelgerichte therapie. Het doel van dit onderzoek is dus om de
meerwaarde van spiermassametingen te onderzoeken bij patiënten met CLL. We willen weten of een lage spiermassa en/of spierdensiteit voorspellend is voor een kortere progressievrije overleving bij patiënten die behandeld zijn met chemoimmunotherapie en doelgerichte therapie. Ook willen we onderzoeken of spiermassameting gebruikt kan worden als een objectievere maat voor de fitheid van CLL-patiënten.”
Welke patiëntenpopulatie heb je voor je onderzoek gebruikt?
“We hebben gebruik gemaakt van twee prospectieve multicentrische klinische studies, namelijk de HOVON 109 en de HOVON 139.
Beide studies zijn opgezet voor niet-fitte CLL-patiënten die niet in aanmerking komen voor intensieve chemoimmunotherapie met fludarabine cyclophosphamide en rituximab (FCR). In de HOVON 109 werden de patiënten behandeld met een combinatie van chemoimmunotherapie (chloorambucil met rituximab) en een immuun-modulator (lenalidomide) (zie Figuur 2). In de HOVON 139 werden de patiënten behandeld met doelgerichte therapie (venetoclax) in combinatie met immuuntherapie gericht tegen CD20 (obinutuzumab) (zie Figuur 3). Wij hebben deze studies gekozen omdat we dan ook onze secundaire vraag konden beantwoorden, namelijk die over het verloop van spiermassa bij patiënten en de



verschillende behandelingen. Tevens was het voordeel van deze studies dat er routinematig op meerdere momenten tijdens de behandeling CT-scans gemaakt zijn die noodzakelijk zijn voor de spiermassa-analyses.”
Hoe hebben jullie de spiermassa-metingen precies uitgevoerd?
“In beide studies zijn er op meerdere momenten protocollaire CTscans verricht (zie ook Figuur 2 en 3). Deze CT-scans zijn initieel gemaakt voor de response analyse, maar we hebben ze ook gebruikt voor de spiermassa-metingen. Mijn onderzoeksbegeleider, Lina van der Straten, heeft alle CT-scans verzameld. Deze scans hebben we vervolgens met behulp van de collega’s van de afdeling Radiologie laten visualiseren. Met het programma Dicom Viewer hebben we vervolgens de coupe van de derde lumbale wervel (L3) geïsoleerd. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat de spiermassa op dit niveau representatief is voor de spiermassa in het gehele lichaam12, 13. Deze L3-coupe hebben we vervolgens ingeladen in het programma SlicoOmatic. Dit programma maakt het mogelijk om handmatig de spiermassa in te kleuren, en ondersteunt deze kleuring op basis van de densiteit van het weefsel (zie Figuur 4). Spiermassa kenmerkt zich door een densiteit van -29 tot +150 Hounsfield Units (HU) en het programma ondersteunt dus alleen de kleuring van een dergelijk weefsel. De verkregen resultaten betreffen het spiermassaoppervlak (Skeletal Muscle crosssectional Area, SMA) en de spierdensiteit (Muscle Radiation

Attenuation, MRA). De SMA hebben we vervolgens gecorrigeerd voor lengte en gewicht om zo een index te krijgen voor de spiermassa (Skeletal Muscle Index, SMI). Vervolgens hebben we twee categorieën gemaakt voor de spiermassa en de spierdensiteit, waarbij we patiënten hebben ingedeeld in een lage spiermassa/densiteit en een normale spiermassa/densiteit5.”
Wat zijn de belangrijkste resultaten van het onderzoek?
“In totaal hebben we 41 patiënten geïdentificeerd met een lage spiermassa. Een lage spierdensiteit was aanwezig in 31 patiënten. Er was geen verschil in de SMI en de MRA bij aanvang van de behandeling. Ook konden we geen patiëntkarakteristieken identificeren die gecorreleerd waren met een lage spiermassa en/of een lage spierdensiteit. Tijdens de behandeling werden er geen significante verschillen geobjectiveerd in de spiermassa en de spierdensiteit. De progressievrije overleving en totale overleving was gelijk voor patiënten met een normale en een lage spiermassa. Een lage spierdensiteit bleek echter wel geassocieerd te zijn met een slechtere totale overleving (zie Figuur 5). Het prognostisch ongunstige effect van een lage spierdensiteit was alleen aanwezig in de HOVON 109 (zie Figuur 5) en niet in de HOVON 139 (zie Figuur 5). Mogelijk hebben patiënten met een lage spierdensiteit dus meer baat bij een behandeling met doelgerichte therapie (HOVON 139), omdat hun uitkomsten slechter zijn na behandeling met chemoimmunotherapie (HOVON 109)”
Wat zijn de beperkingen van dit onderzoek?
“Het aantal patiënten in beide studies is laag (er waren slechts 63 patiënten geïncludeerd in de HOVON 109 en 69 in de HOVON 139). Als gevolg hiervan hebben we ook weinig patiënten kunnen identificeren met een lage spiermassa en/of een lage spierdensiteit. Dit zorgde voor een powerprobleem, waardoor we geen multivariabele analyse konden verrichten. Daarnaast hebben we gebruik gemaakt van verschillende studies met een andere followup tijd, dit compliceerde de interpretatie van de resultaten. Zo kunnen we bijvoorbeeld op basis van deze resultaten niet stellen

dat een lage spierdensiteit prognostisch ongunstig is voor patiënten die behandeld zijn met doelgerichte middelen.”
Zijn er nog vervolgstappen?
“Onze bevindingen willen we graag opschrijven in een wetenschappelijke publicatie. Daarnaast zijn er ook allerlei geriatrische parameters verzameld in de HOVON 139, onder andere over comorbiditeiten, voedingsstatus (MNA), cognitie (MMSE), emotie (GDS), loopsnelheid en handknijpkracht. Deze geriatrische kenmerken van CLL-patiënten willen we ook graag in kaart brengen. Mogelijk dat er ook nog een koppeling te maken valt met de spiermassametingen en de geriatrische kenmerken van de patiënt.”
Wat heb je geleerd van je periode als masteronderzoeker?
“Voor mijn onderzoek was ik nog niet bekend met het ziekteverloop bij CLL. Daarover heb ik dus veel nieuwe kennis opgedaan. Verder was ook mijn kennismaking met statistiek van grote waarde en heb ik ervaring opgedaan met statistische programma’s zoals
SPSS en R.”
Referenties
1. van der Straten L, Levin M-D, Visser O, Posthuma EFM, Doorduijn JK, Kater AP, et al. Survival continues to increase in chronic lymphocytic leukaemia: a population-based analysis among 20 468 patients diagnosed in the Netherlands between 1989 and 2016. British Journal of Haematology. 2020 Jan;189(3):574-7.
2. Raa DGT, van der Straten L, van Gelder M, Kersting S, Levin MD, Mous R, et al. Diagnosis, treatment and supportive management of chronic lymphocytic leukemia: recommendations of the Dutch HOVON CLL working group. Leuk Lymphoma. 2022:1-14.
3. Rier HN, Jager A, Sleijfer S, Maier AB, Levin M-D. The prevalence and prognostic value of low muscle mass in cancer patients: a review of the literature. The oncologist. 2016;21(11):1396.
4. Rier HN, Kharagjitsing H, van Rosmalen J, van Vugt J, Westerweel PE, de Jongh E, et al. Prognostic impact of low muscle mass and low muscle density in patients with diffuse large B-cell lymphoma. Leuk Lymphoma. 2020;61(7):1618-26.
5. van Vugt JL, van Putten Y, van der Kall IM, Buettner S, D’Ancona FC, Dekker HM, et al. Estimated skeletal muscle mass and density values measured on computed tomography examinations in over 1000 living kidney donors. European journal of clinical nutrition. 2019;73(6):879-86.
Ruud Kleyweg: “Persoonlijke connecties tussen onderzoekers zijn goud waard.”
Ruud Kleyweg stopt als decaan. Toen hij hiermee begon, was het nog een geheel nieuwe functie in het Albert Schweitzer. Als medisch specialist ging hij in nauwe samenwerking met de Wetenschaps- en Opleidingscommissie en de medewerkers van het Leerhuis, opleiders begeleiden, medische (vervolg-)opleidingen organiseren en toezien op de kwaliteit ervan. Ook ging hij inhoudelijke bijdragen leveren aan de onderwijskundige vernieuwing en aan het verder brengen van wetenschappelijk onderzoek in het Asz.

Ruud, hoe ben je deze in deze functie terecht gekomen?
“Die kwam voor mij precies op het goede moment. Ik werkte al 27 jaar als neuroloog en wilde stoppen. Ik wilde meer tijd gaan besteden aan onderzoek en aan onderwijs, dat ik altijd leuk heb gevonden maar slechts af en toe deed. Op dat moment kwam de Raad van Bestuur naar me toe met het bericht dat er een nieuwe functie van decaan was ingesteld. Ze nodigde me hiervoor uit en het sprak me meteen aan.”
Zo, dat was een mooie uitdaging. Hoe heb jij die rol van decaan ingevuld?
“De taak van de decaan bestaat uit het stimuleren van onderwijs, het zorgen voor een veilig en goed opleidingsklimaat en het helpen met de docentprofessionalisering. Bij mij liep de zorg voor het wel en wee van de arts-assistenten er als rode draad doorheen. Concreet heb ik me in die zes jaar bezig gehouden met het uitrollen van de werkdrukenquête en het optuigen van het peersupport-systeem. Ook heb ik geholpen bij de start van het discipline-overstijgend onderwijs en was ik betrokken bij intervisiebegeleiding.”
En toen gingen je handen ook jeuken voor de wetenschap?
“Als decaan kreeg ik de vrijheid om zelf invulling te geven aan mijn decaan-schap. Ondanks dat het aspect wetenschappelijk onderzoek niet direct in mijn functieomschrijving stond, ben ik me de laatste paar jaar steeds meer bezig gaan houden met het stimuleren en mogelijk maken van wetenschappelijk onderzoek. Als decaan vond ik dat het goed is om het wetenschapsklimaat in het ASz te verbeteren.
Voordat ik decaan werd, was ik niet zo op de hoogte van de verschillende onderzoeken. In samenwerking met het wetenschapsbureau hebben we verbeteringen kunnen aanbrengen in hoe we hier wetenschap kunnen uitvoeren, onder andere door de komst van Castor (clinical data management-platform). Ook zijn we met de Raad van Bestuur mee gaan denken over een wetenschapsbeleidsplan. Inmiddels wordt er vanuit de vakgroepen zelf steeds meer onderzoek gedaan. Dit is ook te danken aan de verbetering van de faciliteiten.”
Hoe zie je de toekomst voor jouw opvolger?
“Idealiter zou je niet alleen een decaan voor onderwijs willen hebben, maar ook één voor de wetenschapsontwikkeling. Wetenschap en onderwijs hebben veel raakvlakken, maar zijn wel aparte disciplines. Als er twee decanen zouden zijn, zouden die erg goed met elkaar kunnen sparren.
Toen ik startte als decaan was aandacht voor wetenschappelijk onderzoek geen vereiste, het kwam meer uit eigen interesse voort. Als je die wetenschapsontwikkeling in het ASz wil bevorderen, kun je als decaan monitoren of het onderzoek goed verloopt. Maar het doen van onderzoek stimuleren en mogelijk maken, hoort er zeker ook bij. Wat ik nu bijvoorbeeld belangrijk vind, is het bevorderen van wetenschappelijke onderzoek door verpleegkundigen.
Wist je dat … Ruud in het verleden ook redacteur is geweest van de voorloper van de WASz?
Mis je soms je werk als neuroloog?
“Ik ben zes jaar geleden decaan geworden en heb er geen enkele seconde spijt van gehad. Ik was klaar met de manier waarop je als arts in de huidige zorg werkt. Los van het ziekenhuis of de vakgroep verkeren we in een groter geheel waarbinnen we moeten werken met protocollen en hoge werkdruk. Ruimte en geld voor nieuwe dingen is er vrijwel niet. In mijn nieuwe rol als decaan kon ik kijken naar wat wél mogelijk is.
Een van de mooiste dingen aan het decaanschap was dat ik zoveel nieuwe mensen heb leren kennen, ook veel mensen die ik in mijn werk als neuroloog niet sprak, zoals arts-assistenten en specialisten van andere vakgroepen. Ik ben blij dat het overgrote deel van de stafleden opleidingsminded zijn. Ik hoor dit ook terug van de arts-assistenten, dat ze ontzettend tevreden zijn met de stafleden, en met de feedback en de opleiding die ze van hen krijgen. Dat is goed om te horen als decaan.”
Had je misschien eerder de switch moeten maken?
“Nee, ik heb nooit spijt van mijn keuzes gehad. Ik besloot op een gegeven moment om te gaan stoppen als neuroloog. Ik was de tijd niet aan het aftellen, maar merkte wel dat ik op zoek was naar iets nieuws, ik was toe aan verandering. En toen kwam de functie van decaan op mijn pad.
Belangrijk onderdeel van de wetenschapsrol van een decaan is contact leggen met de verschillende universitaire medische centra en namens de onderzoekers gaan praten over gezamelijke projecten. Voor onderzoek is het belangrijk dat er contacten ontstaan met andere ziekenhuizen, niet alleen met andere topklinische ziekenhuizen, maar juist ook met universitaire centra, zoals het Erasmus MC. Zo ontstaan persoonlijke connecties tussen onderzoekers en dat is goud waard. Het zou bijvoorbeeld mooi zijn als er een dag georganiseerd zou worden tussen onze onderzoekers en andere samenwerkingspartners. Met een inhoudelijk programma en met een lunch of diner achteraf. Want juist in die informele setting ontstaan de beste ideeën. Via e-mail of telefoon werkt dit gewoon minder goed. Als onderzoekers heb je elkaar nodig, de academische centra hebben de perifere ziekenhuizen nodig voor de aantallen, wij hebben hen nodig voor de expertise en innovatie.”
En nu na zes jaar denk ik ook weer zo. Ik zie wel wat er gaat gebeuren nu ik ga stoppen als decaan. Ik ga in elk geval door met coachen, misschien dit verder uitbreiden, naar andere ziekenhuizen of zelfs als eigen onderneming.”
Wat trekt jou aan het coachen?
“Het kunnen zien waar al die jonge enthousiaste dokters mee worstelen. Ze houden vaak veel ballen in de lucht: een gezin, opleiding en soms ook nog promotieonderzoek. Als je in opleiding bent, terwijl je je promotie nog moet afronden, is het lastig als je een partner zonder medische achtergrond hebt, die niet begrijpt dat je niet gewoon om 17.00 uur klaar bent. En het is ontzettend interessant om juist deze mensen handvatten te geven, om ze sterker te maken zodat ze hiermee zelf kunnen dealen.
„Toen ik startte als decaan was aandacht voor wetenschappelijk onderzoek geen vereiste, het kwam meer uit eigen interesse voort”
Als coach kun je niet alles. Zo kun je bijvoorbeeld niets veranderen aan de werkomstandigheden. Waar je wel wat aan kunt doen, is hoe iemand er zelf in staat. Als coach adviseer je niet, je helpt juist mensen met het zelf ontdekken van een oplossing. Je laat de ander met eigen normen, waarden en bagage bedenken wat in zijn of haar situatie het best is. Het heeft zoveel meer waarde als iemand de oplossing zelf bedenkt, dan wanneer je die zou aanrijken. Dat de oplossing voor iedereen weer anders is, boeit me.”
Dat is toch weer heel ander werk dan decaan-zijn?
‘’Jazeker, terwijl je als coach de juiste vragen moet stellen, geef je als decaan adviezen en tips. Als decaan kon ik wel iets betekenen voor de werkdruk. We hebben op een gegeven moment een enquête hierover uitgezet. Aan de hand hiervan zijn we gaan praten met een aantal vakgroepen waar de werkdruk erg hoog ligt. Op een gegeven moment was er bijvoorbeeld bij neurologie nogal veel administratielast bij arts-assistenten. Door kritisch te kijken naar wat er van arts-assistenten wordt verwacht, kon hier veel in worden geschrapt. Daardoor ging de werkdruk omlaag en waren de arts-assistenten tevreden. Als coach werk je één-op-één en kun je zo’n assistent sterker maken, maar als ziekenhuis moet je zeker oog hebben voor die andere factoren zoals de werkdruk en de administratielast.”
En waar ben je het meest trots op?
“Het coachen en dat hier geld voor is vrijgemaakt. Dat elke artsassistent die het wil, een coach kan krijgen. Ongeveer één op de drie maakt er gebruik van. We horen gelukkig veel positieve geluiden.”
Zijn er ook dingen die minder goed zijn verlopen?
“Op een gegeven moment hadden we studententeams op de toppen van de COVID-19 pandemie. Dat was ontzettend goed. Helaas is er uiteindelijk besloten dat het te duur was voor het ziekenhuis. Jammer, want je hebt er zoveel aan. Enerzijds is het goud waard om geneeskundestudenten zo in te zetten, om ze aan de kant van de verpleging neer te zetten. Ze leren om met patiënten om te gaan. Hierdoor zijn ze beter voorbereid op de coschappen en ook ontstaat er een betere band en meer onderlinge waardering tussen de artsen van de toekomst en de verpleegkundigen. Anderzijds is er ook een tekort aan verpleegkundigen en met studententeams konden we de verpleegkundigen ondersteunen en een beetje ontzien. Iedereen was dolenthousiast over de studententeams en het is werkelijk jammer dat er geen geld voor kan worden vrijgemaakt, want als je er de uitval van twee verpleegkundigen mee kunt voorkomen, is het al weer kosteneffectief.”
Zijn er nog dingen die je op dit moment anders zou willen zien?
“Ik zou het wetenschapsbureau weghalen uit de toren en het dichterbij de onderzoekers brengen, bijvoorbeeld naast de bibliotheek. Zo kunnen onderzoekers gemakkelijk en laagdrempelig binnenstappen. Ik ben verder ook heel blij dat het ASz grote plannen heeft om de wetenschapsontwikkeling een exponentiële boost te geven.”
Als redactie wensen we Ruud heel veel goeds. We zijn heel benieuwd naar ‘de exponentiële wetenschappelijke boost’ die er gaat komen. Hopelijk meer hierover in één van de komende nummers van WASz.
De waarde van de PlasmaJet bij cytoreductieve chirurgie
Gatske Nieuwenhuyzen-de Boer
Gatske Nieuwenhuyzen-de Boer is gynaecoloog-oncoloog in het Albert Schweitzer ziekenhuis. Naast haar klinische werkzaamheden doet ze promotieonderzoek naar uitgezaaide eierstokkanker.
Gatske Nieuwenhuyzen-de Boer is gynaecoloog-oncoloog in ons ziekenhuis en doet naast haar klinische werk promotieonderzoek naar uitgezaaide eierstokkanker. We spraken met haar over de resultaten van de PlaComOv-studie die ze recent publiceerde in Annals of Surgical Oncology, en waarvan ze de voorlopige uitkomsten presenteerde op de Wetenschapsdag.
Wat was de aanleiding voor dit onderzoek?
“Eierstokkanker (ovariumcarcinoom) is de meest dodelijke gynaecologisch kankersoort in Nederland en is de achtste meest voorkomende kankersoort onder vrouwen in Nederland. In 2021 werd de diagnose eierstokkanker bij bijna 1300 vrouwen gesteld. Eierstokkanker wordt in zo’n 80% van de gevallen in een laat stadium ontdekt, omdat de tumor in een vroeg stadium meestal weinig klachten geeft. Als gevolg hiervan is de prognose ongunstig,
slechts 38% van de patiënten is vijf jaar na de diagnose nog in leven. Daarnaast is er in de afgelopen decennia weinig verbetering bereikt in deze prognose.
De standaardbehandeling van uitgezaaide eierstokkanker bestaat uit een combinatie van cytoreductieve chirurgie en chemotherapie. Bij een operatie is het belang van complete cytoreductie groot. Dit betekent dat alle zichtbare kanker wordt verwijderd en er geen macroscopische restziekte aanwezig is. Dit doen we door de baarmoeder, beide eierstokken, het vetschort en alle zichtbare tumor te verwijderen. Die zichtbare tumor kan overal zitten, bij op of in de darm, het middenrif of het buikvlies. Het streven is om dit dan allemaal te verwijderen. Het behalen van complete cytoreductie is geassocieerd met een toename van de progressie-vrije overleving (PFS) en de totale overleving (OS). Maar een complete

cytoreductie behalen is niet altijd eenvoudig. Dit geldt met name voor patiënten met kleine uitzaaiingen op de darmen en het buikvlies (peritonitis carcinomatosa).
Ons onderzoek richtte zich op de PlasmaJet. Het is een chirurgisch instrument dat door de gynaecoloog gebruikt kan worden tijdens de operatie, en dat kan helpen bij het behalen een complete cytoreductie. De PlasmaJet zet argongas bij hoge temperaturen om in zuiver plasma. Het plasma kan gebruikt worden om de kleine uitzaaiingen te verhitten met als doel dat deze evaporeren (verdampen). De hypothese van ons onderzoek was, dat het gebruik van de PlasmaJet tijdens de operatie zal leiden tot een hoger percentage complete cytoreductie en daarmee ook de PFS en OS zou vergroten. Voor dit onderzoek hebben we een subsidie ontvangen van ZonMw.”
Welke studieopzet heb je gekozen?
“Wij hebben een multicentrische, gerandomiseerde studie opgezet in Nederland. In deze studie werden 327 vrouwen geïncludeerd, waarbij er sprake was van (een verdenking was op) een hoog stadium ovariumcarcinoom (FIGO stadium IIIB–IV) en die fit genoeg bevonden werden voor cytoreductieve chirurgie en chemotherapie. Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd over de PlasmaJet cytoreductieve chirurgie (interventie-arm) versus cytoreductieve chirurgie zonder PlasmaJet (controle-arm). De operatie werd uitgevoerd door twee gynaecoloog-oncologen die getraind waren in het gebruiken van de PlasmaJet en ervaring hadden bij het uitvoeren van de cytoreductieve chirurgie.”
Wat zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten?
“Een complete cytoreductie werd behaald bij 75.8% van de patiënten in de interventiegroep en bij 67.6% in de controlegroep. Aangezien de studie gepowered was op het vinden van een verschil van >15%, konden we deze stijging niet als statistisch significant beschouwen. Ondanks dat er bij de randomisatie rekening gehouden werd met verschillende ziekteparameters, was het opvallend dat een groter aandeel van de patiënten in de PlasmaJet-groep een open-dicht procedure kreeg. Dit houdt in dat de buik geopend wordt, waarna blijkt dat de tumormassa zich op zulke plekken bevindt dat het niet mogelijk is om te opereren en de buik weer gesloten wordt. Het aantal open-dicht procedures in de PlasmaJet-groep was twee keer zo groep als in de controlegroep. Uiteraard heeft dit implicaties op de resultaten van het onderzoek. Hierom hebben we besloten om ook een per-protocol analyse te doen. Dit houdt in dat alleen de patiënten die de behandeling ontvangen hebben meegenomen worden in de dataanalyse. In deze per-protocol analyse werd een complete cytoreductie bereikt bij 85.6% van de patiënten die geopereerd konden worden met de PlasmaJeten 71.5% van de patiënten die in de controlegroep (zonder PlasmaJet) zaten (verschil van 14.1%). De toevoeging van de PlasmaJet aan cytoreductieve chirurgie zorgt dus voor een significant hoger percentage aan complete cytoreductie. Een ander belangrijke bevinding uit ons onderzoek was het verschil in stoma’s. In de interventiegroep 6,5% ten
opzichte van 12,7% in de controlegroep. Ook zagen we dat de kwaliteit van leven zes maanden na de operatie beter was bij patiënten waarbij de PlasmaJet gebruikt was. Patiënten die geopereerd werden met de PlasmaJet hadden minder symptomen en een beter functioneren dan de patiënten in de controlegroep.”
Zijn er nog vervolgstappen?
“De follow-up van de huidige studie is nog niet compleet. Alle patiënten zijn geïncludeerd tussen februari 2018 en september 2020. We hebben nu dus maximaal twee jaar aan follow-up gegevens. De patiënten in de studie willen we blijven vervolgen. Dit omdat het klinisch veel belangrijker is om te weten of het gebruik van de PlasmaJet ook daadwerkelijk PFS en OS vergroot tussen de interventie- en de controlegroep. Als we over deze data beschikken, kunnen we ook de kosteneffectiviteit van de PlasmaJet bestuderen.
Dit is een studie om de chirurgie te verbeteren, omdat we weten dat de uitkomst van de operatie tot op heden de enige onafhankelijke factor is om de overleving te kunnen verbeteren. Wij zijn daarom heel blij dat we in het Albert Schweitzer ziekenhuis de mogelijkheid hebben om de PlasmaJet in te zetten tijdens een operatie. Momenteel worden er grote stappen gezet om patiënten aanvullend te behandelen met een PARPremmer. Het is goed mogelijk dat we daarmee meer winst kunnen boeken voor de overleving van de patiënten, dan wat we nu met het opereren denken te bereiken. Tenslotte zou het voor de patiënten heel waardevol zijn om voor de operatie inzicht te krijgen hoeveel kans zij hebben om bijvoorbeeld binnen een jaar na de operatie een recidief te krijgen. Want er is een groep patienten waarbij waarbij zo'n uitgebreide operatie uiteindelijk niet veel meerwaarde heeft, terwijl ze toch zo'n 30% kans hebben op complicaties. Op dit moment doen we daarom onderzoek naar circulerende tumorcellen in het bloed. Mogelijk dat dit ons een aanwijzing kan geven over welke patiënten baat hebben bij chirurgie en welke niet.”
„De PlasmaJet zet argongas bij hoge temperaturen om in zuiver plasma. Het plasma kan gebruikt worden om de kleine uitzaaiingen te verhitten met als doel dat deze verdampen”
Promotieleven
The best of both worlds
Er wordt mij soms gevraagd waarom ik in een perifeer ziekenhuis mijn promotietraject ben begonnen. Het is niet zozeer een bewuste keuze geweest, maar de gelegenheid presenteerde zich en ik ben uiteindelijk erg blij dat ik hier kon starten. De kleinschaligheid heeft zeker voordelen, met name een ons-kentons-omgeving en korte lijntjes die handig zijn op momenten dat je even hulp nodig hebt. Ook je directe werkomgeving is kleiner: het aantal PhD-collega’s met wie ik regelmatig in contact kom, kan ik op één hand tellen, en het aantal onderzoeksbesprekingen beperkt zich nu tot één per week. Naar mijn gevoel zorgt dit voor rustig en efficiënt werken.
„Welke werkomgeving zou ik uiteindelijk aan toekomstige PhD-studenten aanraden? Ik denk dat dit afhankelijk is van waar je naar op zoek bent”
Een universitair ziekenhuis biedt dan weer een bredere omkadering, de faciliteiten en de mogelijkheid van gedachte te wisselen met een grotere groep aan onderzoekers en PhD-soortgenoten, hetgeen interessant is bij het opzetten van je onderzoek of het uitwerken van nieuwe onderzoeksvragen. Dit mis ik soms wel in deze kleinschaligheid, hoewel het ASz initiatief neemt om dit te verbeteren en ik de omkadering van het Erasmus MC zo nodig kan opzoeken aangezien mijn doctoraat vanuit de Erasmus Universiteit loopt. Op deze manier krijg ik ‘the best of both worlds’. Welke werkomgeving zou ik uiteindelijk aan toekomstige PhD-studenten aanraden? Ik denk dat dit afhankelijk is van waar je naar op zoek bent. En uiteraard hangt dit ook af van het soort PhD-traject: fundamenteel onderzoek of onderzoek naar zeldzame pathologie leent zich bij uitstek voor een universitaire omgeving, terwijl klinische en ‘real-world’ onderzoeken erg geschikt zijn om in een perifere omgeving te doen.
Camille Kockerols
Camille Kockerols
Camille Kockerols is arts-assistent Interne Geneeskunde en doet promotieonderzoek. In deze column deelt ze het wel en wee van het promoveren met ons.

Kelly Glorioso-Melief is verpleegkundig specialist in opleiding. In het kader van haar opleiding doet ze onderzoek. Maar een opleiding volgen en tegelijk onderzoek doen, is niet altijd even makkelijk. Als het water je aan de lippen gaat staan, moet je een keuze maken. Kelly deed dit. In dit artikel deelt ze haar ervaringen met ons én ze geeft bruikbare tips voor wie in hetzelfde schuitje terechtkomt.
Hoe is de opleiding tot verpleegkundig specialist op je pad gekomen?
“Aanvankelijk was ik dialyseverpleegkundige. Vanuit dit werk was ik altijd erg geïnteresseerd in de keuzes die een arts per patiënt maakt en naar de medische achtergronden die hierbij horen. Zodoende kwam het vak van verpleegkundig specialist op mijn netvlies. In dat vakgebied kun je klinisch redeneren op een klein gebied, kun je medische verantwoordelijkheid dragen en dat combineren met het verpleegkundig gedachtengoed. Op een bepaald moment kwam er intern een vacature voor verpleegkundig specialist in opleiding (VIOS), waarbij de opleiding Master Advanced Nursing Practice (MANP) wordt gevolgd. Ik hoefde hier niet lang over na te denken.”

En toen ging alles in sneltreinvaart?
“De start van de opleiding was op 1 maart 2020. Het was voor mij als het ware een dubbele overgang. Enerzijds stapte ik over van de rol van verpleegkundige naar VIOS, anderzijds maakten we allemaal: er waren talloze uitdagingen die op ons afkwamen door de COVID-19 crisis.”
Was die overgang lastig?
“Ik had me er mentaal wel op voorbereid. Maar dat zegt niet alles. In het begin moest ik me bijvoorbeeld inhouden om geen verpleegkundige handelingen op te pakken, als ik zag dat verpleegkundigen het druk hadden. Dat is namelijk niet bevorderlijk voor het verwachtingsmanagement van de collega’s op de werkvloer, maar ook van de patiënt.
De opleiding tot verpleegkundig specialist is intensief. Het is dagelijks een uitdaging om een balans te vinden in de combinatie werk, opleiding en gezin. Nu maakte het misschien dat de COVID-19 crisis in dit geval misschien wel positief uitpakte, omdat veel sociale activiteiten kwamen te vervallen.”
De moeilijke combinatie van onderzoek doen en een opleiding volgen
„Trap op tijd op de rem als het tegenzit”Kelly Glorioso-Melief Kelly Glorioso-Melief is verpleegkundig specialist in opleiding (VIOS) in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
En toen kwam er ook nog onderzoek om de hoek kijken … “Klopt. Gelukkig had ik een interessant onderwerp in gedachten. Bij alle dialysepatiënten wordt een zogenaamd ‘drooggewicht’ afgesproken, een streefgewicht na de dialyse. Het drooggewicht bepaalt hoeveel vocht er onttrokken moet worden. Er is echter geen eenduidige methode om een drooggewicht te bepalen. Daarom wilde ik onderzoeken of de vena cava index van toegevoegde waarde kan zijn om het drooggewicht van een dialysepatiënt te bepalen. De hypothese hierbij was dat de intravasale vullingsstatus (het compartiment waaruit vocht onttrokken wordt tijdens de dialyse) informatie kan geven over onder- dan wel overvulling. Toen kwam ook nog eens het geluk dat we een nieuw echoapparaat kregen, waarbij het ook haalbaar was om op de afdeling de vena cava index te bepalen. Een belangrijke randvoorwaarde die de uitvoering makkelijker zou maken.”
Waar liep je tegenaan?
“In het begin was ik heel enthousiast over het onderwerp. Helaas werd mijn onderzoeksvoorstel tweemaal afgewezen. Mijn begeleider gaf aan dat het onderzoeksdoel niet duidelijk omschreven was. Hij was daarom bang dat het onderzoek verder zou vastlopen, als dit niet helderder werd geformuleerd.
Ik zat inmiddels in het tweede jaar van de MANP, een pittig jaar qua studiebelasting. Ik merkte dat het ook steeds pittiger werd voor mijn gezin en tegelijkertijd waren we bezig met de bouw van een huis. Tussendoor werd mijn derde versie van het onderzoeksvoorstel afgewezen. Toen ik tijdens de feestdagen ziek werd, merkte ik aan mijn lichaam dat het zo niet goed ging met me. Het was voor mij het signaal dat ik keuzes moest gaan maken. Na alles te hebben afgewogen heb ik zelf uiteindelijk besloten om het onderzoek te parkeren en te focussen op de andere aspecten van de opleiding. Dat betekende dat ik verlenging van de opleiding moest aanvragen.”
Hoe was dat voor je?
“Het was mentaal een grote stap om te erkennen dat ik de opleiding niet kon doorlopen zoals ik het had uitgestippeld. Het voelde in eerste instantie aan als falen. Toen ik het met mijn (praktijk)opleiders besprak, kreeg ik alleen maar positieve reacties. De collega’s staken me een hart onder de riem. Iedereen vond het dapper en goed van me dat ik deze keuze maakte. Mijn begeleiders gaven aan dat het goed was om te focussen. Met volledig uitval is niemand gebaat. Ik voelde me erg gesteund.”
Wat goed te horen! Heb je het onderzoek nu weer kunnen oppakken?
“Na drie afgewezen versies van het onderzoeksvoorstel was ik het vertrouwen in een goede afloop kwijtgeraakt. Alles bij elkaar heb ik met mijn opleiders besloten om naar een ander onderwerp op zoek te gaan.”
En dat is…?
“Ik wil het effect van een tweetal niet-medicamenteuze interventies op pijn en angstbeleving bij dialysepatiënten vergelijken tijdens het aanprikken van de shunt. Dit zijn namelijk de virtual reality bril en Buzzy®, een device met een verkoelend en trillend element. Buzzy® wordt al bij kinderen met prikangst toegepast, maar nog vrijwel niet bij dialysepatiënten.”
Waarom is het belangrijk dit te onderzoeken?
“Alles wat bijdraagt aan pijnreductie voegt iets toe aan de kwaliteit van onze patiëntenzorg. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van medicamenteuze therapieën, zoals EMLA-crème en lidocaïnespray. Het nadeel hiervan is een weke huid dat kwetsbaarder is om aan te prikken.”
Hoe kijk je achteraf terug op wat je geleerd hebt?
“Het is alles bij elkaar heel waardevolle periode geweest. Ik heb geleerd hoe ik kennis op een objectieve manier kan vergaren. Ik heb me vertrouwd gemaakt met literatuur en het opzoeken van literatuur, met de juiste zoektermen. Ik heb ook ervaring gekregen met het schrijven van onderzoeksvoorstellen. De volgende keer gaat vast het veel sneller!
Ik denk dat het voor een VOIS de grote kunst is, om in een kort tijdsbestek een wetenschappelijk onderzoek op te zetten en data te verzamelen, waarbij aan alle eisen van de opleiding wordt voldaan. Enerzijds moet het medisch-wetenschappelijk zijn, met een minimum van patiënten en een voldoende uitgewerkte onderzoeksopzet (bijvoorbeeld het meenemen van controlegroepen). Anderzijds moet het ook haalbaar zijn binnen een tijdsbestek van zo’n zes maanden.”
Heb je tips voor toekomstige verpleegkundig specialisten in opleiding?
“Zeker! Ga vanaf dag één om je heen kijken en oriënteer je vroeg. Verdiep in je de basis van het wetenschappelijk onderzoek. Gun jezelf de tijd om ervaring op te doen en uit te bouwen, zodat je goede literatuurstrategieën hebt, bijvoorbeeld bij het maken van een CAT [critically appraised topic, red]. En vooral: houd de eindstreep voor ogen. Het maakt niet uit wanneer je hem haalt, maar wel dat je hem haalt. Trap op tijd op de rem.”
We wensen Kelly veel succes met het uitvoeren van haar onderzoek. Over de uitkomsten gaan we zeker lezen in een van de volgende edities van de WASz!
Hoe herken je één kankercel
tussen
honderdduizenden gezonde
cellen?
De meest voorkomende leukemie op de volwassen leeftijd, chronische lymfatische leukemie (CLL), reageert meestal gunstig op therapie. Na behandeling zijn de leukemiecellen in het bloed vaak niet langer met de microscoop detecteerbaar. Toch keert de ziekte na verloop van tijd bijna altijd weer terug. Met de huidige middelen is CLL, enkele uitzonderingen daargelaten, een ongeneeslijke ziekte.

Dit betekent dat er na behandeling een klein aantal weerbarstige kankercellen in het lichaam achterblijven, die zich na verloop van tijd weer gaan vermenigvuldigen, hetgeen leidt tot een recidief van de ziekte.
Dit ziektestadium, wanneer de leukemiecellen niet langer met routine bloedbeeldonderzoek detecteerbaar zijn, wordt minimale restziekte genoemd (minimal residual disease, MRD). Hoe kleiner het aantal resterende cellen na behandeling, hoe dieper de MRD en hoe langer de te verwachten remissieduur[1]. De diepte van MRD wordt gewoonlijk uitgedrukt als de verhouding tussen de resterende leukemiecellen en de gezonde witte bloedcellen. Zo is de prognose van een patiënt met één leukemiecel per duizend witte bloedcellen (1:1000 of MRD 10-3) aanmerkelijk slechter, dan de prognose van een patiënt met slechts één leukemiecel per tienduizend witte bloedcellen (1:10.000, of MRD 10-4). De MRD-diepte na behandeling kan daarom ook worden gebruikt om de prognose van een patiënt in te schatten en doet regelmatig dienst als eindpunt in klinische studies om de effectiviteit van behandelingsschema’s te kunnen vergelijken.
Figuur 1.Prent uit een editie van Waar is Wally? Op een grote getekende, drukke prent moet de kijker Wally terugvinden. Het is niet altijd eenvoudig om Wally te vinden, gezien het grote aantal andere figuren op de prent. Toch kun je Wally uiteindelijk herkennen aan zijn unieke kenmerken: een stok, een bril en een rood-wit gestreepte trui en muts. Deze draagt Wally altijd bij zich. In deze prent bevindt Wally zich in het midden van de tekening, iets onder het centrum, op het strand.

De speld in de hooiberg
Het meten van MRD kan worden vergeleken met het zoeken naar een spelt in een hooiberg, of met het vinden van Wally in de populaire zoekboekenserie “Waar is Wally?” (zie Figuur 1). In beide scenario’s is het noodzakelijk om in een (zeer) grote deler, een kleine noemer van interesse te vinden die slechts subtiel verschilt van de omringende tegenhangers. Dit vereist het gebruik van een gevoelige en robuuste meettechniek, die feilloos een leukemiecel van een gezonde cel kan onderscheiden.
Het meten van MRD-diepte
In de meeste klinische studies van de afgelopen jaren werd de MRD-diepte gemeten met behulp van multikleur-flowcytometrie, of met kwantitatieve PCR. Aan deze technieken kleven echter een aantal belangrijke methodologische nadelen. Daarnaast kunnen deze technieken in huidige vorm niet routinematig gebruikt worden om dieper te meten dan MRD 10-4. Dit is een belangrijk nadeel, omdat met de huidige, doelgerichte therapieën nog slechts weinig patiënten na behandeling een MRD hebben hoger dan 10-4
In een recente publicatie in het vaktijdschrift Blood beschrijven wij een nieuw, door ons ontwikkeld assay voor het meten van MRD voorbij de grens van 10-4 [2]. Het principe achter deze test is weergegeven in Figuur 2. Elke B-cel vormt tijdens de ontwikkeling, door middel van genetische recombinatie, een unieke DNAsequentie, die codeert voor de zware keten van de B-cel receptor (Immunoglobulin heavy-chain, IGH). Omdat CLL een klonale ziekte is, waarbij alle leukemiecellen zijn ontstaan uit één enkele ontspoorde B-cel, zal elke leukemiecel deze unieke IGH-sequentie in zijn genoom dragen. Deze IGH-sequentie, die per patiënt uniek is, kan worden gebruikt als een soort ‘DNA-vingerafdruk’ om leukemiecellen te herkennen.
Figuur 2
Schematische weergave van het principe achter het IGHV-leader NGS-assay. DNA wordt gezuiverd uit perifere witte bloedcellen van een patiënt na behandeling. De immunoglobuline zware keten wordt met behulp van leader-primers geamplificeerd uit het DNA, waarna deze sequenties worden uitgelezen met behulp van Next-Generation sequencing. Na data-analyse in een immunoprofiler kan de leukemie-specifieke aminozuursequentie (rood) worden teruggezocht in de vergaarde data. De aanwezigheid en talrijkheid van deze sequentie hangt samen met de aanwezigheid en hoeveelheid leukemiecellen.
Ons assay maakt gebruik van dit principe. Na behandeling wordt bloed afgenomen van een patiënt, waarna er uit de witte bloedcellen DNA wordt gezuiverd. Vanuit dit DNA worden de aanwezige IGH-sequenties geamplificeerd. Dit gebeurt met behulp van zogenaamde leader-primers, waarna deze in kaart worden gebracht door middel van Next-Generation Sequencing (NGS) [3] Vervolgens kan met behulp van speciale analyse-software tussen

deze IGH-sequenties worden gezocht naar de aanwezigheid van de leukemie-specifieke sequentie: de aanwezigheid en talrijkheid van deze sequentie correleert met de aanwezigheid en diepte van MRD.
De resultaten
In onze publicatie beschrijven wij de eigenschappen van ons IGHleader NGS-assay. We toonden aan dat deze techniek kan meten tot voorbij één leukemiecel per 100.000 gezonde cellen, of zelfs per 1 miljoen gezonde cellen, indien er genoeg DNA beschikbaar is (respectievelijk MRD 10-5 en 10-6). Het assay is dus 10-100 keer gevoeliger dan de conventionele technieken. Om de klinische meerwaarde van de diepere MRD-metingen aan te tonen, gebruikten wij het IGH-leader NGS-assay om de MRD-diepte te meten bij patiënten uit een klinische studie, namelijk de CLL11-studie [4] Met het IGH-leader NGS-assay bleek het mogelijk om drie groepen patiënten te onderscheiden: patiënten met meer dan één leukemiecel per 10.000 gezonde cellen (MRD >10-4), patiënten met één leukemiecel per 10.000-100.000 gezonde cellen (MRD 10-4 – 10-5) en patiënten met minder dan één leukemiecel per 100.000 gezonde cellen (MRD <10-5). Na vier jaar was in de eerste groep patiënten nog slechts 7% in remissie, vergeleken met 25% in de tweede groep, en 67% in de laatste groep. Het verschil tussen de groepen was statistisch significant (zie Figuur 3).
Samenvattend
We ontwikkelden een IGH-leader NGS-assay voor het meten van MRD in CLL. Dit assay bleek 10-100x gevoeliger dan de huidige beschikbare conventionele assays. Het gevoeliger kunnen meten van MRD leidde tot verbeterde prognostificatie in de CLL11-studie [4]. Dit is het eerste, niet-commerciële NGS-assay dat ontwikkeld is voor het meten van MRD in CLL. De primersequenties en protocollen zijn openlijk beschikbaar [1].
Referenties
1. Molica S, Giannarelli D, Montserrat E. Minimal Residual Disease and Survival Outcomes in Patients With Chronic Lymphocytic Leukemia: A Systematic Review and Meta-analysis. Clin. Lymphoma, Myeloma Leuk. 2019;19(7):423–430.
2. Hengeveld PJ, van der Klift MY, Kolijn PM. Detecting measurable residual disease beyond 10-4 through an IGHV leaderbased NGS approach improves prognostic stratification in CLL. Blood. 2022. Online ahead of print.
3. Langlois de Septenville A, Boudjoghra M, Bravetti C, et al. Immunoglobulin gene mutational status assessment by next generation sequencing in chronic lymphocytic leukemia. Meth Mol Biol, Vol. Immunogenet. 2022;2453:153–167.

4. Goede V, Fischer K, Busch R, et al. Obinutuzumab plus chlorambucil in patients with CLL and coexisting conditions. N. Engl. J. Med. 2014;370(12):1101–1110.
Figuur 3. Kaplan-Meier overlevingscurve, waar de proportie van patiënten met progressievrije overleving (PFS) is uitgezet over de tijd in maanden. De rode curve heeft betrekking op patiënten met meer dan één leukemiecel per 10.000 gezonde cellen (MRD >10-4), de groene curve op patiënten met één leukemiecel per 10.000-100.000 gezonde cellen (MRD 10-4 – 10-5) en de blauwe curve op patiënten met minder dan één leukemiecel per 100.000 gezonde cellen (MRD <10-5). De P-waarde is bepaald door middel van een omnibus log-rank test. Kruisje symboliseren gecensureerde patiënten.
Test je kennis over statistiek
Er zijn allerlei manieren om je kennis te verrijken. In deze rubriek stelt statisticus Sara Baart je kennis over statistiek op de proef.

Vraag 1
Om te voorspellen wie in een populatie een bepaalde ziekte ontwikkelt (bijvoorbeeld hart- en vaatziekten), wordt een predictiemodel gemaakt. Welk model zal hier het best bij aansluiten?
a) Een multivariabel linear regressiemodel
b) Een multivariabel Poissonmodel
c) Een multivariabel logistisch regressiemodel
Proportional-Hazards (Cox PH-model) gebruikt kunnen worden.
ook willen kijken naar de tijd tot het ontwikkelen van de ziekte, zou ook een Cox
Vaak willen we onderscheid maken tussen twee groepen (wel en geen hart- en vaatziekten). Bij deze binaire uitkomst hoort een logistisch regressiemodel. Als we
Antwoord op vraag 1: C.
Vraag 2
Het model is nu ontwikkeld en geeft een Area under the ROC curve statistic (AUC) van 0.85. Hieruit kan ik concluderen dat dit model:
a) goede discriminatie heeft
b) goede calibratie heeft
c) goede discriminatie en calibratie heeft
d) slechte discriminatie en calibratie heeft
van 0.5 wordt gezien als gelijk aan een coin ,toss en een waarde 1 is perfecte discriminatie. De AUC geeft geen informatie over calibratie.
onderscheid kan maken tussen patiënten tussen ‘cases’ en ‘controls’. Een waarde
De AUC of C-statistic is een mate van discriminatie. Dit betekent dat het model
Antwoord op vraag 2: A.
Sara Baart is statisticus in het Albert Schweitzer ziekenhuis en het Erasmus MC
Vraag 3
Bij het maken van het model is de dataset in tweeën gesplitst. Het model is ontwikkeld op één helft en wordt nu toegepast op de andere helft. Van welke validatie is hier sprake?
a) Interne validatie
b) Externe validatie
van de data op een bepaald gebied anders is. Voorbeelden zijn: data van een later tijdstip, ander soort ziekenhuis, of uit een ander land.
Ook al wordt het model gevalideerd op data die niet gebruikt zijn voor de ontwikkeling van het model, spreken we pas van externe validatie als de setting
Antwoord op vraag 3: A.
Soms is een bijwerking zo ongunstig niet…
Deze aflevering van ‘Diagnose in beeld’ gaat over de verandering van witgrijs haar naar de bruine coupe van vroeger. Het zat zo, een 51-jarige patiënt van ons ziekenhuis met chronische myeloïde leukemie kreeg zijn oude haarkleur terug tijdens het gebruik van het middel nilotinib. De behandelend internisthematoloog Peter Westerweel deed deze bijzondere waarneming en schreef hierover in het gezaghebbende medische vakblad ‘New England Journal of Medicine’. Hierbij het verhaal uit eerst hand van Peter zelf.

Wat dacht je Peter, toen de patiënt je hierop wees?

“Ik werd er heel enthousiast van. Het is eerder beschreven dat sommige vormen van chemotherapie pigmentatieveranderingen kunnen geven. Maar bij dit middel was dit niet bekend en zo concreet als het hier voor me verscheen, had ik het nog nooit meegemaakt. Natuurlijk hebben we eerst uitgebreid bestudeerd of er andere oorzaken konden zijn voor het terugkeren van de haarkleur bij deze patiënt, maar die vonden we niet. Hij gebruikte geen andere medicatie en had zijn haar ook niet stiekem geverfd.”
Heb je bij toeval een wondermiddel ontdekt?
“Dat denk ik niet. De manier waarop zogeheten tyrosinekinaseremmers bepaalde eiwitten van het lichaam kunnen aan- en uitzetten is heel complex. Om erachter te komen wat hier precies het werkzame mechanisme was, zou je heel veel nieuwe studies moeten doen. Je gaat het middel ook niet zomaar geven aan mensen die hun haarkleur terug willen, al was het alleen al omdat het ook zeer ongunstige bijwerkingen kan hebben. Maar desalniettemin zet zo’n bevinding toch eventjes je hele denken op z’n kop. Een verouderingsfenomeen dat we allemaal kennen en waarvan ik dacht dat het iets blijvends is, blijkt dus omkeerbaar te zijn.”
Wat kunnen we met die kennis?
“In deze fase niet zo veel. Voor mijzelf zit hierin wel een groot plezier van dokter zijn: elke dag kun je iets tegenkomen wat je niet verwachtte en iets nieuws leren . De natuur licht een tipje van de sluier op. Daarom hebben we ook de moeite genomen om het aan te bieden als internationale publicatie, met alle bewijsvoering die erbij hoort. Dokters over de hele wereld vinden dit net als wij ‘leuk om te weten’ en misschien is het voor een collega elders een nuttig puzzelstukje. De patiënt is heel blij met zijn haar. Hij heeft gelukkig geen andere bijwerkingen van de nilotinib.”
Laura Eurelings deed tijdens haar studie geneeskunde promotieonderzoek bij de afdeling Klinische Immunologie van het Erasmus MC. Ze deed onderzoek naar het afweersysteem bij patiënten met sarcoïdose. Laura vroeg zich af hoe de diagnose sarcoïdose het beste gesteld kan worden en wat het effect is van het gebruik van biologische geneesmiddelen. We vroegen Laura naar haar onderzoek, haar drijfveren en promotie-ervaringen.
Laura Eurelings

“Het is mooi om te zien dat ‘onze’ bepaling in de praktijk gebruikt wordt”Laura Eurelings Laura Eurelings is arts-assistent interne geneeskunde in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Wat voor onderzoek heb je uitgevoerd?
“Ik heb onderzoek gedaan naar de ziekte sarcoïdose. Bij deze ziekte is het eigen afweersysteem overactief en kunnen er granulomen (ophopingen witte bloedcellen) ontstaan. Deze granulomen kunnen overal in het lichaam voorkomen, en daar ook klachten veroorzaken. De longen en de lymfeklieren zijn het vaakst aangedaan, maar ook de ogen, huid en het hart kunnen betrokken zijn. In mijn onderzoek hebben we met proteomics (onderzoek naar eiwitten in het bloed) gekeken naar welke inflammatoire pathways overactief zijn, in de hoop de ziekte beter te begrijpen. Ook heb ik onderzoek gedaan naar biomarkers om het diagnostisch traject naar sarcoïdose te vergemakkelijken. Verder heb ik het langdurig gebruik van adalimumab onderzocht, een biologisch geneesmiddel om het afweersysteem te onderdrukken.”
Wat zijn de belangrijkste lessen voor de klinische praktijk?
“Het onderzoek naar biomarkers was direct klinisch toepasbaar. We hebben de soluble interleukin 2-receptor (sIL-2R) op de kaart gezet als diagnostische biomarker en hiervoor ook de optimale afkapwaarde bepaald. Dit onderzoek hebben we in 2017 uitgevoerd, destijds werd deze biomarker nog niet gebruikt bij de diagnose sarcoïdose. Eerdere studies lieten al zien dat deze marker verhoogd was bij patiënten met sarcoïdose en dat dit mogelijk iets kon betekenen in het opvolgen van deze patiënten. Onze studie was de eerste die liet zien dat sIL-2R bij de diagnostiek naar sarcoïdose nuttig is. Dit heeft voor patiënten een groot voordeel, want bij een laag sIL-2R-niveau is de kans op sarcoïdose laag, waardoor soms scans en biopsieën achterwege gelaten kunnen worden. Deze bepaling word nu frequent aangevraagd bij de verdenking op sarcoïdose. Het is mooi om te zien dat ‘onze’ bepaling nu in de praktijk gebruikt word, ook door collega’s hier. Het onderzoek naar het gebruik van adalimumab is een vrij praktisch onderzoek. Het laat zien dat het een effectief en veilig medicijn is, ook op de lange termijn. Ook geven we praktische overwegingen voor het stoppen en herstarten de adalimumab en het risico hierbij op het vormen van antistoffen tegen adalimumab.”
Hoe ben je in het promotietraject terechtgekomen?
“In het tweede jaar van mijn studie geneeskunde ben ik onderzoek gaan doen bij de afdeling Klinische immunologie van het Erasmus MC, ik deed dit in samenwerking met de afdeling Oogheelkunde van het Oogziekenhuis. Dit beviel wel, dus ik ben naast mijn master geneeskunde ook een master ‘Clinical Research’ gaan doen. Voor deze researchmaster ging ik onderzoek doen naar sarcoïdose bij de afdeling Klinisch Immunologie. Dit beviel me goed. Gelukkig was de professor aldaar ook tevreden, dus die stelde voor om door te gaan met promotieonderzoek. Ik wilde echter niet mijn coschappen uitstellen voor het promotieonderzoek, omdat ik ook het vak van arts in de praktijk wilde zien. Dus toen ben naast mijn coschappen verder gegaan met mijn promotieonderzoek.”
Hoe is die combinatie je bevallen?
“Ik heb relatief weinig labwerk gedaan en veel databaseonderzoek, dus na m’n coschappen ging ik altijd in de avond nog even door naar het Erasmus MC of ging ik thuis via de Remote Desktop werken aan het onderzoek. Ook heb je tijdens je coschappen af en toe een week vakantie, voor het coschap begint, of na de onderwijsweek. Dat waren dan de weken dat ik veel werk kon verzetten voor mijn promotieonderzoek. Wat daarin ook scheelde was dat mijn promotor me heel vrij heeft gelaten in welk onderzoek ik ging doen. Hierdoor deed ik altijd onderzoek dat ik zelf heel interessant vond. Het was daarom niet moeilijk om de motivatie te vinden om in de avonduren en weekenden aan mijn promotieonderzoek te zitten. En als arts-assistent Interne Geneeskunde was dit eigenlijk hetzelfde.”
Heb je met tegenslagen te maken gehad?
“Voor mij was het dieptepunt de dag van een geplande systeemmigratie. Omdat ik dus vaak niet fysiek aanwezig kon zijn op het onderzoek, was het mij ontgaan dat de systeemmap waarin ik al mijn werk opsloeg verplaatst zou worden. Toen ik aan het werk was en het artikel wilde opslaan gaf hij een error, en bleek de hele map weg te zijn. Hoe ik het ook probeerde, ik kreeg mijn map niet meer terug. De afdeling ICT was laat in de avond ook niet bereikbaar, dus ik heb de halve nacht wakker gelegen en daarna het weekend rondgelopen met de gedachte dat al mijn werk van de afgelopen 2,5 jaar kwijt was. Gelukkig kon een collega mij op maandag piekfijn uitleggen waar de map heen was gemigreerd. Een enorme opluchting: al mijn werk van de afgelopen jaren was dus niet plotsklaps verdwenen.”
Welk advies heb je voor een aankomende promovendus?
“Zoek promotieonderzoek wat je blijft boeien en bij je past. Daarin maakt het onderwerp niet al te veel uit, want veel dingen kunnen heel interessant zijn op het moment dat je erin verdiept. Maar hou vooral rekening met de werkzaamheden waarin je dag in en dag uit mee bezig bent. Zoek uit wat jou enthousiasmeert. Hou je van labwerk, of juist van ingewikkelde statistiek? Of wordt je juist enthousiast van coördineren en samenwerken met collega’s en van multicentre onderzoek?”
Ga je zelf verder in het onderzoek?
“Na mijn promotie heb ik het even rustiger aan gedaan, ook om me te kunnen concentreren op het eerste jaar van de opleiding tot internist. Maar nu na een half jaar begint het weer te kriebelen, dus binnenkort ga ik, naast mijn werk als arts-assistent, onderzoek doen als postdoc bij de Hematologie hier in het Albert Schweitzer ziekenhuis. Daar heb ik heel veel zin in!”
Beste publicatie 2021
Zoals ieder jaar kiest de Wetenschapscommissie uit een aantal genomineerde artikelen van ASz-collega’s, de beste wetenschappelijke publicatie. In dit artikel beschrijven we wie de genomineerden waren en hoe de keuzes gemaakt zijn. Natuurlijk lees je ook wie de winnaar is geworden, en leggen we de auteur een aantal vragen voor.
Ieder jaar verschijnen veel wetenschappelijke artikelen waar collega’s uit het ASz bij betrokken zijn. Uit de publicatielijst van het afgelopen jaar, werden ook dit jaar weer de artikelen geselecteerd die kans maken op titel ‘Beste publicatie 2021’. Voor deze nomi-
Specialisme
Klinische fysica
Titel
Effect of CT reconstruction settings on the performance of a deep learning based lung nodule CAD system.
natie geldt dat de eerste, de tweede en de laatste auteur in het ASz werkzaam moeten zijn. Vervolgens geldt ook dat het eigen geïnitieerd onderzoek betreft. Dit laatste betekent dat case reports en reviews niet in aanmerking komen voor nominatie.
De genomineerden
In 2021 waren er maar liefst 164 publicaties waar ASz-collega’s bij betrokken waren. Uit deze rijke lijst artikelen, zijn uiteindelijk negen publicaties geselecteerd die aan bovenstaande eisen konden voldoen. We hebben deze genomineerde artikelen hieronder op een rij gezet.
Auteurs
Blazis SP, Dickerscheid DBM, Linsen PVM, Martins Jarnalo COM
Gynaecologie
The prevalence of frailty and posttreatment outcomes in elderly women with pelvic floor disorders.
De Jong K, van der Vlist MY, Oom DMJ
Chirurgie
Effectiveness of preoperative group education for patients with colorectal cancer: managing expectations.
Koet LL, Kraima A, Derksen I, Lamme B, Belt EJT, van Rosmalen J, Smeenk RM, van der Hoeven JAB
Intensieve geneeskunde
The Effects of Low Pressure Domiciliary Non-Invasive Ventilation on Clinical Outcomes in Patients with Severe COPD Regardless Having Hypercapnia.
Chirurgie Chirurgie
The reassurance of the diagnosis benign calcifications after vacuumassisted stereotactic breast biopsy.
Ten years follow-up of histologically benign calcifications in the breast after vacuum-assisted stereotactic biopsy (VASB): Is additional mammographic follow-up warranted?
Interne geneeskunde
The accuracy of mean corpuscular volume guided anaemia classification in primary care.
Theunisse C, Ponssen HH, de Graaf NTC, ScholtenBakker M, Willemsen SP, Cheung D
Van Bekkum S, Dams FEM Westenend PJ, van Rosmalen J, MenkePluijmers MBE, Kock MCJM
Van Bekkum S, Dams FEM, Westenend PJ, van Rosmalen J, MenkePluijmers MBE, Kock MCJM.
Journal
Eur J Radiol. 2021 Jan 8;136:109526..
Int Urogynecol J. 2021 Nov;32(11):3001-3006.
Support Care Cancer. 2021 Sep;29(9):5263-5271.
Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2021 Mar 26;16:817-824.
Breast J. 2021 Aug;27(8):681683. doi: 10.1111/tbj.14237.
Breast. 2021 Jun 26;59:135143. doi: 10.1016/j.breast.2021.06.008.
Schop A, Stouten K, Riedl JA, van Houten RJ, Leening MJG, Bindels PJE, Levin MD.
Radiologie
Clinical evaluation of a deeplearning-based computer-aided detection system for the detection of pulmonary nodules in a large teaching hospital.
Fam Pract. 2021 Nov 24;38(6):735-739..
Martins Jarnalo CO, Linsen PVM, Blazís SP, van der Valk PHM, Dickerscheid DBM
Interne geneeskunde
Abdominal aortic diameter and cardiovascular status in patients with idiopathic retroperitoneal fibrosis.
Kharagjitsing HHS, van Vooren J, Brilman EG, Hendriksz TR, van Gelder T, van Bommel EFH
Clin Radiol. 2021 Nov;76(11):838-845.
Rheumatol Int. 2021 Nov 25.
De beoordeling
Nadat de negen publicaties geselecteerd waren, zijn ze voorgelegd aan de leden van de Wetenschapscommissie. Tien beoordelaars hebben de publicaties beoordeeld op onder meer originaliteit en kwaliteit. Ieder van de beoordelaars heeft vervolgens zijn eigen top drie bepaald. Uiteindelijk is zo de ‘Beste publicatie 2021’ uit de bus gekomen.
De beoordelaars waren verrast door de originaliteit en kwaliteit van de publicaties. De negen genomineerde artikelen bleken een
Specialisme
Klinische fysica
Titel
Effect of CT reconstruction settings on the performance of a deep learning based lung nodule CAD system.
mooie afspiegeling te zijn van het eigen onderzoek dat in ons ziekenhuis plaatsvindt. Volgens de beoordelaars zijn alle artikelen de moeite waard van het lezen zeker waard. Het was daardoor ook behoorlijk lastig een winnaarskeuze te maken. Een vijftal publicaties ontliep elkaar nauwelijks qua originaliteit en kwaliteit. Maar natuurlijk was er maar één winnaar, de andere vier kregen van de Wetenschapscommissie een eervolle vermelding. We zetten deze vier voor je op een rij.
Auteurs
Blazis SP, Dickerscheid DBM, Linsen PVM, Martins Jarnalo COM
Chirurgie
Ten years follow-up of histologically benign calcifications in the breast after vacuum-assisted stereotactic biopsy (VASB): Is additional mammographic follow-up warranted?
Interne geneeskunde
The accuracy of mean corpuscular volume guided anaemia classification in primary care.
Van Bekkum S, Dams FEM, Westenend PJ, van Rosmalen J, MenkePluijmers MBE, Kock MCJM.
Journal
Eur J Radiol. 2021 Jan 8;136:109526..
Breast. 2021 Jun 26;59:135143. doi: 10.1016/j.breast.2021.06.008.
Schop A, Stouten K, Riedl JA, van Houten RJ, Leening MJG, Bindels PJE, Levin MD.
Radiologie
Clinical evaluation of a deeplearning-based computer-aided detection system for the detection of pulmonary nodules in a large teaching hospital.
Fam Pract. 2021 Nov 24;38(6):735-739..
Martins Jarnalo CO, Linsen PVM, Blazís SP, van der Valk PHM, Dickerscheid DBM
Clin Radiol. 2021 Nov;76(11):838-845.
Tot ‘Beste publicatie 2021’ werd gekozen het artikel van Christiaan Theunissen, dat hij samen schreef met Huibert Ponssen, Netty de Graaf, Maaike Scholten, Sten Willemsen en David Cheung.
Specialisme
Intensieve geneeskunde
Titel
The Effects of Low Pressure Domiciliary Non-Invasive Ventilation on Clinical Outcomes in Patients with Severe COPD Regardless Having Hypercapnia.
Het onderzoek van Christiaan en zijn collega’s is volgens de Wetenschapscommissie origineel, innovatief en kwalitatief goed opgezet. Het artikel werd in een open access journal gepubliceerd. Dit is beslist een pré, omdat het dan toegankelijk is voor iedereen. Het onderzoek betreft verder een actueel en passend thema waarbij de patiënt centraal staat. De studie was niet alleen gericht op directe uitkomsten, maar ook op de kwaliteit van leven
Lees verder op pagina 42 voor Christiaans uiteenzetting van deze beste publicatie
Auteurs
Theunisse C, Ponssen HH, de Graaf NTC, ScholtenBakker M, Willemsen SP, Cheung D
Journal
Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2021 Mar 26;16:817-824.
van de patiënt. Tevens sluit dit onderzoek goed aan bij het thema ‘zorg als het thuis kan’, wat een belangrijk onderwerp is in de nieuwe strategie van ons ziekenhuis.
De redactie feliciteert alle auteurs met deze mooie publicatie en prijs. We leggen Christiaan graag nog wat vragen voor, om meer over het onderzoek te leren.
De winnaar„Eindelijk weer een beetje lucht”
Zoals elk jaar word er bij de wetenschapsdag een artikel uitgeroepen tot de beste publicatie van het ASz. Dit jaar was Christiaan Theunisse de gelukkige. Hij schreef met zijn collega’s de winnende publicatie: The Effects of Low Pressure Domiciliary Non-Invasive Ventilation on Clinical Outcomes in Patients with Severe COPD Regardless Having Hypercapnia. Om meer te weten te komen over het grondige onderzoek dat aan de mooie publicatie ten grondslag lag, stelden wij Christiaan een aantal vragen.

Wat motiveert je om wetenschappelijk onderzoek te doen?
“Er zijn twee dingen waar ik enthousiast van word en wat mij motiveert om wetenschappelijk onderzoek te doen. Allereerst zijn dat natuurlijk de patiënten, voor wie je dit onderzoek doet. Zij zijn
dankbaar omdat je ze ergens mee kunt helpen. De tweede motivator is de samenwerking met de collega’s. Omdat we elkaar in die samenwerking aanvullen, komen er ontzettend mooie dingen tot stand. Bovendien, doordat je elkaar continu aanvult en enthousiasmeert blijven we gemotiveerd. Ook zorgen de patiënten ervoor dat je, ondanks de hobbels op de weg, toch door blijft gaan.”
Hoe ben je tot deze studie gekomen?
“Ik spreek liever over ‘wij’, want ik heb het niet alleen gedaan. We werken als een team, dat onder anderen bestond uit Netty de Graaf, verpleegkundig specialist van de longgeneeskunde, David Cheung, longarts, en Huibert Ponssen, intensivist. Met z’n vieren zijn we al een tijd actief met onderzoek naar patiënten met COPD.
Eén van de vraagstukken was: wat kunnen we hen nog bieden als vrijwel alle andere behandelopties onvoldoende helpen? We zijn vervolgens een aantal jaar geleden gestart met enkele patiënten aan wie we niet-invasieve beademing thuis hebben aangeboden. Dit was toen echt nog in een pioniersfase en daarom voor ons ook heel spannend. Toch was er vanuit de patiënten het vertrouwen om dit met ons te starten, en later ook veel dankbaarheid. Vanuit de IC wisten we al dat niet-invasieve beademing een mooie therapie is voor patiënten met COPD, maar om dit thuis te geven is weer heel anders. Na de eerste positieve resultaten, namelijk dat de patiënten die we met deze vorm van thuisbeademing behandelen niet naar het ziekenhuis hoefden te komen, zijn we het aan meer patiënten gaan aanbieden.”
Jullie kwamen vast ook obstakels tegen?
“Zeker, met name tijd was er zo een. Het werk moest allemaal tussen onze dagelijkse werkzaamheden door gedaan worden. Op zich geeft het niet om dit erbij te doen, omdat je enthousiast bent voor het onderzoek. Toch zou het beter zijn om er bij de verschillende onderzoekers vaste tijd voor vrij te maken. Je waarborgt zo’n onderzoek dan toch meer, waardoor de voortgang ervan beter gegarandeerd is. Ook nu lopen we hier met andere onderzoeken tegenaan. Het moet tussendoor en als de ‘normale’ patiëntenzorg veel aandacht vraagt, heeft dit gevolgen voor het onderzoek. Hierdoor loopt het onderzoek langzamer dan je eigenlijk zou willen. En dat is erg jammer. Om dit op te lossen, gaan we nu proberen het onderzoek anders te organiseren. Hoe dit precies eruit gaat zien weten we nog niet, maar we denken bijvoorbeeld aan de hulp van een researchverpleegkundige. Dat zou al een uitkomst zijn.”
Dacht je dat jullie onderzoek weleens de beste publicatie zou kunnen opleveren?
“We hebben ooit de beste mondelinge presentatie gewonnen met ditzelfde onderzoek. Alleen zaten we toen nog in een heel andere fase van het onderzoek. Dus ja, waarom niet? Anderzijds ben ik vanuit mijn achtergrond geen wetenschapper, en juist daarom vind ik het wel ontzettend leuk dat ons onderzoek de beste publicatie is geworden.”
Wat vond je het allerleukste moment in dit onderzoek?
“Ik vond de samenwerking eigenlijk het leukste. Ik ben heel praktisch, heb veel kennis over beademing en streef er altijd naar om
het zo comfortabel mogelijk te maken voor de patiënten. Netty kent de patiëntengroep door en door en weet daardoor heel goed de juiste patiënten te selecteren, David heeft veel ervaring met het doen van wetenschappelijk onderzoek en kon daardoor heel goed aanwijzingen geven bij het schrijven van het artikel. En Huibert weet als IC-arts heel veel over beademing, zeker in combinatie met zijn kennis van het ziektebeeld COPD.
Het allerleukste moment vind ik nog steeds wanneer je de patiënt een week na het starten met thuisbeademing belt, die dan vervolgens zegt: ‘Wat ontzettend fijn dat beademingsapparaat, ik heb eindelijk weer een beetje lucht!’”
Wil je meer over het onderzoek weten? Het volledige artikel is afgelopen jaar gepubliceerd in The International Journal of Chronic Obstructive Pulmonary Disease. Referentie: Theunisse C, Ponssen HH, de Graaf NTC, Scholten-Bakker M, Willemsen SP, Cheung D. The Effects of Low Pressure Domiciliary Non-Invasive Ventilation on Clinical Outcomes in Patients with Severe COPD Regardless Having Hypercapnia. Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2021 Mar 26;16:817-824. doi: 10.2147/COPD.S289099. PMID: 33814905; PMCID: PMC8009340 (https://www.ncbi.nlm.nih.gov /pmc/articles/PMC8009340/)
Minder belastende test voor zwangere vrouwen?
De beste posterprijs van dit jaar werd gewonnen door Kelly de Jong. De redactie van de WASz vroeg haar om haar ervaring en het onderzoek met ons te delen.
Tijdens het wetenschapsevent presenteerde ik de OGTT (Orale glucose tolerantie test)-studie via een posterpresentatie. Het was erg prettig om weer live kennis te kunnen delen en collega’s te ontmoeten. Het was erg interessant om te zien welke studies er op dit moment allemaal lopen en welke collega’s met belangrijk onderzoek bezig zijn.
De OGTT-studie is een lopend onderzoek naar screening van zwangerschapssuiker ofwel diabetes gravidarum. Er is sprake van diabetes gravidarum wanneer er op enig moment in de zwangerschap een te hoog suikergehalte in het bloed wordt gemeten. Diabetes gravidarum verloopt veelal asymptomatisch. Daarom wordt er screenend onderzoek verricht bij alle vrouwen met een verhoogd risico op het krijgen van zwangerschapsdiabetes. Voorbeelden van deze risicofactoren op diabetes gravidarum - en ook inclusiecriteria bij het onderzoek - zijn: obesitas, polycysteus ovarium syndroom (PCOS), een eerder kind met een groot geschat gewicht of polyhydramnion (ruim vruchtwater). Exclusiecriteria gelden voor vrouwen die bariatrische chirurgie hebben ondergaan in het verleden of vrouwen waarbij reeds diabetes is vastgesteld.
De complicaties van diabetes gravidarum kunnen effect hebben op moeder en kind, en hebben deels te maken met een groot geboortegewicht van de neonaat. Een hoog geboortegewicht geeft verhoogd risico op schouderdystocie (‘vastzittende schouders’) wat gevolgen heeft voor moeder en kind. Hierbij kan een geboortetrauma plaatsvinden in de vorm van bekkenbodemschade bij moeder of letsel van de sleutelbeen, zenuwen of zelfs zuurstoftekort bij het kind. Na de geboorte kan het kind ook moeite hebben om eigen suikers op peil te houden en hierbij risico op hypoglykemie en hyperbilirubinemie. Om deze reden is het belangrijk te screenen in de zwangerschap en zo snel mogelijk behandeling te starten indien de diagnose wordt gesteld.
Normaal wordt voor het vaststellen van zwangerschapsdiabetes een OGTT gebruikt. Dit is zeer belastend voor zwangere vrouwen vanwege de grote hoeveelheid suiker, bijwerkingen (misselijkheid en braken) en wachttijd tussen de afnames. Daar komt bij dat de OGTT-test ook niet gevalideerd is. Een dagcurve van bloedglucosewaarden is een alternatief en minder belastende test. In de OGTT-studie gaan we kijken of deze methode even betrouwbaar is.
De OGTT en de dagcurve van bloedglucosewaarden worden tijdens het onderzoek op drie momenten in de zwangerschap verricht. De primaire uitkomstmaat is de sensitiviteit en specificiteit van de glucose dagcurve in het screenen van diabetes gravidarum. Als secundaire uitkomstmaten wordt er gekeken naar perinatale uitkomsten en welke test de voorkeur heeft voor de zwangere vrouw. Komende twee jaar zullen de inclusies plaatsvinden en rekening houdende met de follow-up zullen de resultaten over drie jaar gepubliceerd worden.
Kelly de Jong
Kelly de Jong is arts-onderzoeker gynaecologie in het Albert Schweitzer ziekenhuis. Ze is ook werkzaam als arts-assistent gynaecologie in het Erasmus MC.

Poster-abstracts van de Wetenschapsdag
De samenvattingen van de ingediende posters worden hieronder beschreven. Steeds is de presentator namens het gehele onderzoeksteam benoemd. De volgorde van abstracts is willekeurig.
De DizziMS-studie: impact van duizeligheid en valepisodes op kwaliteit van leven van multiple sclerose patiënten
Jeroen Venhovens is neuroloog in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Duizeligheid en vertigo komen vaak voor bij patiënten met multiple sclerose (MS). Daarnaast valt de meerderheid van multiple sclerosepatiënten jaarlijks. De associatie tussen duizeligheid en valepisodes bij MS-patiënten is onbekend. Het protocol van de DizziMS-studie beschrijft een prospectieve follow-up pilotstudie. Het primaire doel van de studie is om de prevalentie, incidentie en associatie van duizeligheid en valepisoden in kaart te brengen. Een secundair doel is om te bepalen of valangst, kwaliteit van leven en verwondingen door val geassocieerd zijn met een verhoogd valrisico. Het plan is om ten minste 500 MS-patiënten te includeren.

Machine learning classification of mediastinal lymph node metastasis in NSCLC: a multicentre study in a Western European patient population
Sara Laros is AIOS klinische fysica in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Hoewel PET-CT scans met de tracer 18-FDG een belangrijke rol hebben in de stadiëring van longkanker, kan het toch lastig zijn om op zulke scans goed onderscheid te maken tussen activiteit in benigne en maligne lymfevaatklieren. Het doel in deze retrospectieve studie was om het effect op onderscheidend vermogen tussen benigne en maligne intrathoracale lymfeklieren te bepalen, door primaire tumordata en klinische kenmerken toe te voegen. Het toevoegen van primaire tumordata leidde tot een verbetering van het onderscheidend vermogen. Daarentegen leidde het toevoegen van klinische kenmerken zoals distale metastases niet tot een verbetering.
Real time Artificial Intelligence Aided, novel multiple sclerosislesion detection
Carine Martins Jarnalo is radioloog in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Van patiënten met multiple sclerose (MS) worden geregeld MRI’s gemaakt. Mogelijk is MRI met contrastvloeistof alleen nodig bij patiënten met nieuwe laesies. In deze studie werd de sensitiviteit en specificiteit geëvalueerd van een op kunstmatige intelligentie gebaseerd softwareprogramma. De sensitiviteit is 93% met een positief voorspellende waarde van 87%. De specificiteit is 75% met een negatief voorspellende waarde van 86%. Deze voorlopige resultaten laten zien dat het softwareprogramma te gebruiken is voor de klinische praktijk.
Diffuse alveolar hemorrhage as an early complication of alemtuzumab treatment: a case report of a multiple sclerosis patient and an overview of 14 cases
Carine Martins Jarnalo
Redenen waarom primair progressieve multiple sclerosepatiënten contact opnemen met verpleegkundigen die gespecialiseerd zijn in multiple sclerose
Rosaline van den Berg is trial coördinator Wetenschapsbureau in het Albert Schweitzer ziekenhuis. De zorg waaraan patiënten met primair progressieve multiple sclerose (PPMS) behoefte hebben is niet eerder in beeld gebracht. In deze studie werd in kaart gebracht welke vragen en aspecten er bij PPMS-patiënten spelen, welke patiënt-gerelateerde factoren er meer aanleiding geven tot een vraag aan een MS-verpleegkundige, en welke acties er door de MSverpleegkundige uitgevoerd worden. Uit dit onderzoek bleek dat MS-verpleegkundigen vooral een belangrijke rol kunnen spelen voor patiënten die alleen leven en voor mannelijke patiënten. PPMS-patiënten maakten zich vooral zorgen over mictie- en ontlastingsproblemen en hebben daar graag informatie over. Daarnaast zijn er veel terugkomende vragen over nieuwe behandelopties.

Clinical outcome of asciminib treatment in a real-world multiresistant CML patient population
Camille Kockerols is arts-onderzoeker in het

Asciminib is een nieuwe BCR-ABL1-remmer die effectiever is dan bosutinib bij chronisch myeloïd leukemie (CML)-patiënten die al met twee of meerdere tyrosinekinasremmers zijn behandeld. Terwijl asciminib nog wacht op goedkeuring door de European Medicine Agency (EMA) zijn in een nationaal cohort de uitkomsten van asciminib onderzocht. De data laten zien dat asciminib goed verdragen wordt en effectief is bij CML-patiënten. Mogelijk is het middel iets minder effectief bij patiënten die eerder gefaald hebben op ponatinib of in een vergevorderd ziektestadium waren.
Preoperative cancer antigen 125 level as a predictor for surgical outcome in advanced-stage ovarian cancer
Gatske Nieuwenhuyzen-de Boer is gynaecoloog in het Albert Schweitzer ziekenhuis. Na een cytoreductieve operatie bij vergevorderd ovariumcarcinoom is de hoeveelheid tumor die achterblijft geassocieerd met algehele overleving. In deze studie werd nagegaan of de serumconcentratie van cancer antigen 125 (CA-125) vóór de behandeling en na de neoadjuvante chemotherapiebehandeling een voorspellende waarde heeft op de chirurgische uitkomst. Uit de studie bleek dat preoperatieve CA-125 waardes ≤ 35 kU/L geen onafhankelijke voorspeller zijn voor complete cytoreductieve operatie.
Genome-wide methylation profiling of circulating cell-free DNA in advanced-stage ovarian cancer
Gatske Nieuwenhuyzen-de Boer DNA methyleringsmarkers in het bloed kunnen mogelijk voorspellen of een behandeling aanslaat en wat de prognose is bij patiënten met vergevorderd ovariumkanker. In deze studie worden regio’s die anders gemethyleerd zijn in celvrij DNA geïdentificeerd op verschillende tijdstippen en wordt een relatie gelegd met klinische parameters. Patiënten met vergevorderd ovariumcarcinoom konden op basis van hun celvrij DNA methyleringsprofiel goed onderscheiden worden van gezonde controles. Ook waren de methyleringsprofielen voor en na de operatie anders. Deze methyleringsprofielen zouden misschien in de toekomst gebruikt kunnen worden bij welke vrouwen de behandeling slaat en bij wie er terugval plaatsvindt binnen 12 maanden.
Assessment of surgical strategies for pilonidal sinus disease in the Netherlands
Noor Huurman is arts-onderzoeker in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Pilonidale sinus (een pijnlijke ontsteking in de bilnaad) wordt in Nederland op veel verschillende manieren behandeld. Uit een online enquête die onder de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde is uitgezet blijkt dat traditionele excisietechnieken het meest gebruikt worden. De tweede plek wordt ingenomen door flaptechnieken, gevolgd door minimaal invasieve technieken. Internationale richtlijnen bevelen de laatste twee aan, terwijl een Nederlandse richtlijn er nog niet is.
Prognostic value of syntax score, intravascular ultrasound and near-infrared spectroscopy to identify low-risk patients with coronary artery disease: 5-year results from the ATHEROREMO and IBIS-3 cohorts
Serena Vlieger is research verpleegkundige cardiologie in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Om patiënten te identificeren die een groot risico hebben op grote cardiovasculaire events (MACE), kunnen diverse markers gebruikt worden. Voorbeelden zijn SYNTAX score (SS), plaquelast en een zogenaamd lipid core burden index (LBCI). In deze studie is gekeken of de combinatie van markers gebruikt kan worden om patiënten met juist een laag risico op MACE te identificeren. De combinatie van SS LCBI tot maximum 4 mm is bruikbaar om patiënten met laag risico te identificeren.
Evaluation of coronary plaque characteristics in diabetes patients with nonflow limiting coronary artery disease: results from COMBINE (OCT-FFR) trial
Serena Vlieger
Fractionele flowreserve is de gouden standaard om een bloedvatvernauwing te identificeren die hartischemie kan veroorzaken. Maar in specifieke patiëntcategorieën geeft de afwezigheid van een fractionele flowreserve laesie toch slechte uitkomsten, bijvoorbeeld bij diabetespatiënten. Bij deze patiënten vindt aderverkalking sneller plaats. In deze studie werd daarom de samenstelling van de atherosclerotische afzettingen (plaques) in de vaatwand bestudeerd middels optische coherentietomografie (OCT). De karakteristieken van plaques die met OCT bestudeerd worden, hebben inderdaad een toegevoegde waarde om laesies te identificeren die een laag risico hebben op cardiale events.
Predicting lymph node metastases in patients with biopsyproven ductal carcinoma in situ of the breast
Claudia Meurs is eigenaar van het bedrijf CMAnalyzing. Okselstadiering wordt vaak gedaan bij ductal carcinoma in situ (DCIS, een voorstadium van borstkanker), maar blijkt achteraf gezien vaak onnodig. In deze studie werd een predictiemodel ontwikkeld om het risico op lymfklieruitzaaiingen bij DCISpatiënten te voorspellen. Het ontwikkelde DCIS-met model is ontwikkeld en gevalideerd, en kan klinische beslissingen ondersteunen bij okselstadiering bij DICS-patiënten.
Implementatieonderzoek van ‘smart activity coach’ voor monitoring en stimulering van beweging bij klinische patiënten op hematologische intensive care
Tim van Pinxteren is fysiotherapeut in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Patiënten op de hematologische intensive care verblijven vaak op bed, terwijl het voor hun algemeen herstel beter zou zijn om activiteiten te ondernemen. In dit onderzoek werd een ‘smart activity coach’ ontwikkeld om de lichamelijke activiteit bij deze patiëntengroep te stimuleren en te monitoren. Middels ‘design thinking’, een methode waarbij de patiënt centraal staat, kwam naar voren dat de patiënt behoefte heeft aan zelfregie, duidelijkheid en zowel mentale als fysieke ondersteuning. De ‘patient journey’ sluit het beste aan bij de vraag van de patiënt en is naar wens ingericht.
Clinicobiological characteristics and treament efficacy of novel agents in chronic lymphcytic leukemia with iglv3-21r110
Paul Hengeveld is arts-onderzoeker in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Bij chronisch lymfatische leukemie (CLL) staat de samenstelling van de B-cell-receptor centraal. Een nieuwe mutatie IGLV321R110 werd onlangs beschreven. In deze studie werd het cytogenetische, immunogenetische en mutatielandschap in kaart gebracht. Uit de resultaten bleek dat er geen voorspellende impact was van IGLV3-21R110 op het aanslaan van nieuwe therapieën met venetoclax en ibrutinib. Nieuwe doelgerichte behandelingen kunnen de bijwerkingsprofielen bij patiënten met IGLV3-21R110 verzachten.
Measuring minimal residual disease beyond 10-4 through ighv leader-based next generation sequencing improves prognostic stratification in chronic lymphocytic leukemia
Paul Hengeveld
Deze posterabstract wordt reeds beschrijven op pagina 14.
Secular trends in the loss of life expectancy after a diagnosis of chronic lymphocytic leukemia: a population-based study in the Netherlands, 1989-2018
Lina van der Straten is arts-onderzoeker in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Met de komst van nieuwe therapieën is de levensverwachting van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) toegenomen. Hoeveel dit is toegenomen, is nog onbekend. In deze studie is de toenemende levensverwachting van huidige CLL-patiënten vergeleken met eerdere cohorten van CLLpatiënten. De levensverwachting in alle leeftijdsgroepen is in de afgelopen 30 jaar toegenomen, zelfs in de oudste populatie. Wel blijft er een sterfteoverschot bij CLL-patiënten, dat afhankelijk is van de leeftijd en het geslacht.
Sedation increasingly becomes the first choice. Should it get a more prominent role?
René van der Voort is sedatiepraktijkspecialist.
Procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) wordt in het Albert Schweitzer ziekenhuis sinds enkele jaren uitgevoerd door een gespecialiseerde anesthesiemedewerker, de sedatiepraktijkspecialist (SPS), die werkt onder indirecte supervisie van de anesthesioloog. In deze studie werd in kaart gebracht hoeveel procedurele sedaties er zijn verricht en hoe dit werd gewaardeerd door de patiënten. Op basis van de verzamelde data is procedurele analgesie inzetbaar voor kleine ingrepen waarbij geen algehele anesthesie meer nodig is, zelfs voor de patiënten die een slechte fysieke toestand hebben. Mogelijk kan PSA nog meer worden geoptimaliseerd door deze behandelingen op een centrale plek te laten plaatsvinden.
Er wordt in het ASz veel onderzoek gedaan. Wie zijn die collega’s, wat onderzoeken ze, wat hebben ze ontdekt, wat drijft ze en hoe typeren ze zichzelf? Om die antwoorden te krijgen, leggen we hen regelmatig een aantal vragen voor. Dit keer is het de beurt aan Jantina Kortleve, physician assistant
(PA) bij de afdeling Hematologie.
Kun je wat over jezelf vertellen?
“Ja hoor. Sinds dit voorjaar maak ik bij de afdeling Hematologie deel uit van het team Trials & Research. Als PA draag ik zorg voor hematologie-patiënten die in studieverband worden behandeld. Ik coördineer de logistiek rond de verschillende onderzoeken die bij zo’n studie komen kijken. Daarnaast zie ik ook patiënten, zowel tijdens behandeling als in follow-up. Tot slot verricht ik ook beenmergpuncties, dit is een veel gebruikt onderzoek bij bloed- en lymfeklierkanker.
Ik ben opgeleid als hematologie-verpleegkundige. Dus mijn hart lag altijd al bij de hematologie. Ook onderzoek doen trekt mij al lang. Ik heb jaren als researchverpleegkundige gewerkt en heb ook zelf onderzoek gedaan. In het begin vooral literatuuronderzoek, middels verschillende CAT’s (critical appraised topics), een mooi hulpmiddel om evidence based practise (EBP) toe te passen in de praktijk. Na verloop van tijd raakte ik naar aanleiding van een CAT betrokken bij een onderzoek in samenwerking met de EBMT

„Mijn hart lag altijd al bij hematologie”Jantina Kortleve Jantina Kortleve is physician assistant in het team Trials & Research van de afdeling Hematologie van het Albert Schweitzer ziekenhuis.
(European Association for Blood and Marrow Transplantation) naar hydratie na autologe stamceltransplantatie. Een leerzame ervaring.”
Welke onderzoeken doe je nu?
“Op dit moment ben ik bezig met twee onderzoeken. Met het eerste was ik al bezig op mijn vorige werkplek, het St. Antonius ziekenhuis. Ik deed daar samen met de apotheek onderzoek naar de relatie van overall-survival en relatieve dosis intensiteit (RDI) van vincristine in R-CHOP-chemokuren bij patiënten met een agressieve vorm van Non-Hodgkin lymfoom (DLBCL). Dit was naar aanleiding van een CAT die ik geschreven heb tijdens mijn -opleiding. Vincristine geeft vaak chemotherapie geïnduceerde polyneuropathie en wordt om die reden vaak in dosis gereduceerd. Uit literatuuronderzoek kwamen verschillende internationale onderzoeken met een significant verschil in overall-survival tussen aan de ene kant de groep met de volledige dosis vincristine, en aan de ander kant de groep met een lagere RDI van vincristine. Dit is een klinisch relevant resultaat, dat voor mij aanleiding was om een onderzoek op te zetten bij de patiëntenpopulatie in het St. Antonius ziekenhuis. Helaas was de groep patiënten te klein om significante verschillen aan te tonen. Daarom willen we dezelfde groep in het ASz onderzoeken en toevoegen aan de resultaten van het St. Antonius ziekenhuis. De dataverzameling van dit onderzoek gaat dit najaar van start. We zijn erg benieuwd naar de resultaten.
Eerder onderzoek, geïnitieerd in het ASz, toont aan dat deze periode van afwachten psychisch zwaar is, vooral rondom de controleafspraken. Tijdens deze controles, variërend van 1-4 keer per jaar, wordt met bloedonderzoek en lichamelijk onderzoek gekeken of er een behandelindicatie is ontstaan. Daarnaast worden patiënten geïnstrueerd eerder te komen bij lichamelijke klachten, zoals gewichtsverlies of nachtzweten, lymfeklierzwellingen of andere onbegrepen klachten. De vraag rijst bij hoeveel patiënten de behandelindicatie wordt gesteld tijdens een gepland polibezoek en hoeveel patiënten er tussentijds komen met klachten. Hoeveel patiënten moeten er gescreend worden om één patiënt met een behandelindicatie te identificeren? En hoe groot is de kans dat een patiënt nog een behandelindicatie ontwikkelt als hij of zij al bijvoorbeeld 2, 5 of 10 jaar een stabiel ziektebeeld heeft? Welke kenmerken hebben patiënten die eerder komen dan de geplande controles? Kunnen we dit voorspellen? Met behulp van retrospectief dossieronderzoek willen we antwoorden op deze vragen krijgen. Dit onderzoek wordt op dit moment ingediend bij de WOAC.”
Heb je nog nieuwe onderzoeksplannen?
“Een wens voor de toekomst is het opzetten van een prospectieve studie bij de populatie met het ‘Wait and See’-beleid. Ik zou dan een vergelijking willen maken tussen standaardzorg met periodieke controles in het ziekenhuis, en het terugverwijzen naar de huisarts met instructies aan zowel patiënt als huisarts wanneer zich te melden. De hypothese is dan dat zorg van de huisarts een mindere psychische belasting heeft voor patiënten. De huisartszorg biedt ook een maatschappelijk voordeel, omdat er in het ziekenhuis geen DBC wordt opengehouden voor een patiënt die mogelijk jarenlang geen behandelindicatie heeft. Dit scheelt dus mogelijk aanzienlijk in de zorgkosten en belasting voor deze patiënten.”
Het tweede onderzoek is een nieuw op te zetten retrospectief onderzoek naar patiënten met een indolente B-cel maligniteit met ‘Wait and See’-beleid. Hieronder vallen bijvoorbeeld patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL), folliculair lymfoom (FL) en marginale zone lymfoom (MZL). Deze ziektebeelden zijn vooralsnog niet curabel, en bij het stellen van de diagnose is er ook niet altijd meteen een behandelindicatie. Dan worden deze patiënten gevolgd door middel van periodieke controles: ‘Wait and See’. Soms duurt het jaren voordat er een behandelindicatie ontstaat.
„Onderzoek doen trekt mij al lang. Ik heb jaren als researchverpleegkundige gewerkt en heb ook zelf onderzoek gedaan”
De kunst van het kijken
Dit artikel is geschreven door Laura Eurelings, AIOS Interne Geneeskunde, Mark-David Levin, Internist-hematoloog, Rianne Rodenburg, Internist-oncoloog, Jantina Kortleve, Physician assistant Hematologie, en Eva de Jongh, Internist-hematoloog. Allen zijn werkzaam in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Casus
Een patiënte komt op de polikliniek hematologie. Zij is onder behandeling wegens een diffuus grootcellig B-cellymfoom, stadium IV, ABC subtype, geen Myc translocatie. Hiervoor is ze behandeld met zes kuren R-CHOP, nu gevolgd door twee keer rituximab. De interim-CT toonde radiologisch complete remissie na drie cycli. Vier jaar geleden is een halskliermetastase vastgesteld van een plaveiselcelcarcinoom vanuit een onbekende primaire tumor, waarvoor klierdissectie en radiotherapie heeft plaatsgevonden.
Zij bezoekt het spreekuur vanwege huiduitslag ter plaatse van de
buik, heup en linker bil, die in enkele dagen is ontstaan (zie de foto). Bij lichamelijk onderzoek worden multipele roodpaars geïndureerde plaques met daarbij blaasjes van de huid gezien. De huidlaesies gaan gepaard met een branderig gevoel, maar jeuken niet. Patiënte geeft aan trouw haar valaciclovir profylaxe, zoals standaard bij R-CHOP therapie, in te nemen. Patiënte is klinisch niet ziek en heeft geen koorts gehad.
Diagnose
De patiënte werd aanvankelijk poliklinisch behandeld met valaciclovir oraal (3 x 1 g) onder verdenking varicella zoster reactivatie. Aangezien het huidbeeld niet respondeerde en de VZV-PCR van een blaasje negatief bleek, werd zij opgenomen ter verdere analyse. De dermatoloog werd in consult gevraagd en op proef werd prednisolon (éénmaal daags 60 mg) gestart. De PCR-testen voor Herpes simplexvirus 1 en 2 waren ook negatief. Varicella Zoster IgG was positief, varicella zoster IgM was negatief, passend bij een eerder doorgemaakte infectie. De valaciclovir werd gestaakt.

Er werd een huidbiopt verricht, waarbij in de gehele dermis los gelegen blastaire cellen met prominente nucleoli en verspreid mitosen werden gezien. De lesionale blastaire cellen zijn positief voor PAX-5, met zwakke expressie van CD20. De proliferatie marker Ki-67 is aanwezig in meer dan 95% van de aanwezige blasten. In het lymfklierbiopt, waarop eerder de diagnose diffuus grootcellig B-cellymfoom is gesteld, was een diffuse proliferatie van blastaire cellen met onscherp begrensde plasma te zien, met relatief monotone ovale vesiculaire kernen met discrete nucleoli. De lesionale cellen zijn positief voor CD20 en CD79a. De Ki-67 marker toont een hoge proliferatie-index. Het huidbiopt is dus overeenkomstig met het eerdere lymfeklierbiopt, waarbij de zwakke expressie van CD20 in het huidbiopt ten opzichte van het lymfeklierbiopt mogelijk een therapie-effect van de rituximab is. Op basis van het biopt werd de diagnose cutane lokalisatie van een primair chemotherapie refractair diffuus grootcellig B-cellymfoom gesteld.
Bespreking
Bij cutane lokalisatie van een lymfoom wordt onderscheid gemaakt tussen een primair cutaan lymfoom en een cutaan lymfoom secundair aan een systemisch lymfoom. Dit onderscheid is belangrijk voor de prognose en behandeling. Tevens valt het onderscheid te maken op basis van het type, namelijk B-cel cutaan lymfoom of Tcel cutaan lymfoom. Het primair cutaan T-cel lymfoom komt frequenter voor (75%) dan het primair cutaan B-cel lymfoom (25%)1 Het primair cutaan lymfoom vormt 19% van alle extra nodale nonHodgkin lymfomen. Het is een welomschreven ziektebeeld, met over het algemeen een indolent beloop met een relatief gunstige prognose, met een 5 jaars overall survival van 85% voor het primair cutaan T-cellymfoom en 87% primair cutaan B-cellymfoom2
Van alle cutane lymfomen lijkt ongeveer een derde te berusten op een secundair cutaan lymfoom3. Het cutaan lymfoom secundair aan systemisch lymfoom is een heterogeen ziektebeeld, met klinische uitingen variërend van een solitair ulcerende laesie tot subtiele bruine macula. De meest voorkomende efflorescentie zijn rode noduli, bij het T-cellymfoom komen deze het vaakst voor op de extremiteiten, terwijl bij de B-cel lymfomen de huidafwijkingen het meest frequent op de romp voorkomen4. De prognose van een secundair cutaan lymfoom is ongunstig, met een 5 jaars overall survival van 29% voor het secundair cutaan T-cellymfoom en 33% voor het secundair cutaan B-cellymfoom.3 Dit berust waarschijnlijk op het feit dat het een uiting is van ziekteprogressie. De mediane overall survival van een secundair cutaan B-cel lymfoom is 19 maanden bij patiënten met meerdere huidlaesies en 33 maanden bij een solitaire huidlaesie5. De behandeling bestaat uit het behandelen van het onderliggend systemisch lymfoom. Bij het ontstaan van cutane laesies onder therapie moet dit dus worden gezien als ziekteprogressie en daarmee therapie falen.
Conclusie
Bij deze patiënt is de prednison afgebouwd en de eerstelijns therapie gestaakt. Er werd een PET-CT verricht, waarbij een forse toename van lymfadenopathie werd gezien, met FDG-aviditeit van de cutane laesies. Er is gestart met tweedelijns chemotherapie in de vorm van R-DHAP. Onder R-DHAP waren de cutane laesies progressief en ontstond er tevens pleuravocht. De patiënt is twee maanden na het ontstaan van de cutane lokalisaties overleden aan progressieve en refractaire ziekte. Referenties
1. Willemze R, Jaffe ES, Burg G, Cerroni L, Berti E, Swerdlow SH, Ralfkiaer E, Chimenti S, Diaz-Perez JL, Duncan LM, Grange F, Harris NL, Kempf W, Kerl H, Kurrer M, Knobler R, Pimpinelli N, Sander C, Santucci M, Sterry W, Vermeer MH, Wechsler J, Whittaker S, Meijer CJ. WHOEORTC classification for cutaneous lymphomas. Blood. 2005 May 15;105 (10):3768-85.
2 Bradford PT, Devesa SS, Anderson WF, Toro JR. Cutaneous lymphoma incidence patterns in the United States: a population-based study of 3884 cases. Blood. 2009 May 21;113(21):5064-73.
3 Lee WJ, Won KH, Won CH, Chang SE, Choi JH, Moon KC, Park CS, Huh J, Suh C, Lee MW. Secondary cutaneous lymphoma: comparative clinical features and survival outcome analysis of 106 cases according to lymphoma cell lineage. Br J Dermatol. 2015 Jul;173(1):134-45.
4 Yasukawa K, Kato N, Kodama K, Hamasaka A, Hata H. The spectrum of cutaneous lymphomas in Japan: a study of 62 cases based on the World Health Organization Classification. J Cutan Pathol. 2006 Jul;33(7):487-91
5 Lee WJ, Won KH, Won CH, Chang SE, Choi JH, Moon KC, Park CS, Huh J, Suh C, Lee MW. Secondary Cutaneous Diffuse Large B-cell Lymphoma has a Higher International Prognostic Index Score and Worse Prognosis Than Diffuse Large B-cell Lymphoma, Leg Type. Acta Derm Venereol. 2016 Feb;96(2):245-50
Terugkeer van de ziekte van Crohn na een darmoperatie
Evelien Beelen promoveerde op 29 juni dit jaar in het Erasmus MC op haar proefschrift getiteld ‘Postoperative Recurrence of Crohn’s Disease after Ileocolonic Resection: Epidemiology, prediction and prevention’. We vroegen Evelien naar het onderwerp van haar promotietraject en hoe ze dit heeft ervaren.

“Mijn onderzoek ging over postoperatieve terugkeer (recidief) van de ziekte van Crohn na een darmoperatie. Chirurgie vormt een belangrijk onderdeel van de behandeling van de ziekte van Crohn. Veel patiënten met deze ziekte ondergaan gedurende het ziektebeloop een darmoperatie (ongeveer 30% volgens de laatste cijfers). In veel gevallen is dit een ileocoecaalresectie. Een operatie echter kan de ziekte van Crohn niet genezen, een meerderheid van de patiënten krijgt na de operatie een recidief.
Er is nog veel onbekend over het postoperatieve ziektebeloop van de ziekte van Crohn. Wat we bijvoorbeeld willen weten is, wie er een verhoogd risico heeft op het krijgen van een postoperatief recidief en hoe we dit het beste kunnen behandelen? Het doel van mijn proefschrift was om zulke antwoorden te vinden en meer kennis te verkrijgen op dit vakgebied.”
Hoe heb je het onderzoek aangepakt?
“Ik heb verschillende studies uitgevoerd. Zo hebben we met een landelijke epidemiologische studie trends onderzocht in het aantal resecties die zijn uitgevoerd voor de ziekte van Crohn in de afgelopen decennia. Hieruit bleek een sterke dalende trend in het aantal resecties. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de sterke ontwikkeling van de behandeling van de ziekte van Crohn de afgelopen jaren, inclusief de introductie van nieuwe medicatie, betere monitoring en veranderde (postoperatieve) behandelstrategieën. Daarnaast hebben we een prospectieve multicenter studie uitgevoerd, waarbij we patiënten met de ziekte van Crohn na ileocoecaalresectie hebben gevolgd aan de hand van een behandelalgoritme gebaseerd op risicostratificatie. Hieruit concluderen we dat het postoperatieve ziektebeloop van Crohn moeilijk te voorspellen is, maar dat de huidige risicofactoren voor postoperatief recidief een de voorspellende waarde kunnen verhogen. Er is echter wel ruimte voor verbetering. Onze data laten verder zien dat het geven van postoperatieve profylactische medicatie na een ileocoecaalresectie, het risico op recidief significant verlaagt. Een verbeterde postoperatieve risicostratificatie zou het identificeren van hoog- en laagrisicopatiënten verder kunnen verbeteren. Hiermee zou de kans op postoperatief recidief verlaagd kunnen worden, door het voorschrijven van profylactische medicatie bij patiënten met een hoog risico, terwijl patiënten met een laag risico niet onnodig blootgesteld worden aan postoperatieve medicatie.”
Hoe ben je in het promotietraject beland?
“Ik heb gestudeerd aan de Universiteit van Maastricht. Ik maakte er tijdens mijn coschappen kennis met het vakgebied Maag-, Darm- en Leverziekten en tijdens mijn wetenschappelijke stage werd mijn interesse gewekt voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Naast mijn studie deed ik onderzoek op het gebied van inflammatoire darmziekten (IBD) in het Maastricht UMC. Na het
afronden van mijn studie in 2016 heb ik gesolliciteerd voor dit promotietraject in het Erasmus MC, onder begeleiding van mijn copromotor dr. Annemarie de Vries en promotor prof. dr. Janneke van der Woude. Ik was ook als research fellow verbonden aan het Nederlandse ICC (Initiative on Crohn’s and Colitis), een groep Nederlandse MDL-artsen die zich richt op wetenschappelijk onderzoek op het gebied van IBD. De eerste jaren heb ik fulltime onderzoek gedaan in het Erasmus MC. Daarna ben ik in 2019 gestart in het Albert Schweitzer ziekenhuis, waar ik het onderzoek naast mijn klinische werkzaamheden voortzette.”
Hoe heb je de promotieperiode ervaren?
“Tijdens het doen van onderzoek leer je veel op wetenschappelijk gebied, maar je leert ook omgaan met tegenslagen en het oplossen van problemen. Dingen gaan vaak niet zoals gepland en er komen regelmatig hobbels op je pad waar je niet altijd zelf invloed op hebt. Het omgaan met tegenslagen en problemen kan ik nu ook toepassen bij mijn klinische werkzaamheden. Verder heb ik tijdens mijn promotietraject veel motivatie gehaald uit het bezoeken en presenteren van mijn onderzoeksresultaten op congressen in Nederland en in het buitenland.
Naast het klinische en relevante onderwerp van mijn promotietraject, heb ik genoten van de variatie in het werk, zowel qua studies, als bij het opzetten van samenwerkingen. Ik heb verschillende soorten studies gedaan: epidemiologisch onderzoek, retrospectief dataonderzoek, prospectief onderzoek, een meta-analyse van individuele patiënten-data en onderzoek in het laboratorium. De meeste studies waren multicenter studies. Aan mijn prospectieve studie namen bijvoorbeeld 14 Nederlandse centra deel. Hierdoor werkte ik samen met MDL-artsen, chirurgen en onderzoekers in het hele land. Dit zorgt voor verschillende invalshoeken en je doet zo veel contacten op. Ik heb al mijn onderzoeken zelf opgezet, dit kost tijd maar is ook heel leerzaam. Daarnaast is het leuk om te zien dat mijn onderzoeken nu worden voortgezet door nieuwe promovendi.
Het combineren van klinische werkzaamheden met wetenschappelijk onderzoek is trouwens niet altijd makkelijk. Daarom voelt het afronden van dit proefschrift misschien nog meer als een mijlpaal, met de verdediging als kers op de taart. Het verdedigen van mijn proefschrift was spannend maar het was ook een ontzettend mooie dag. Het is onwijs leuk om na al die jaren het resultaat van je onderzoeken aan je familie, vrienden en collega’s te laten zien en deze mijlpaal samen te vieren.”
Ben je geïnteresseerd in Eveliens proefschrift? Hij is te vinden op: https://pure.eur.nl/en/publications/postoperative-recurrence-ofcrohns-disease-after-ileocolonic-rese
Goedgekeurde studies
dr. R.M. Oemrawsingh
COMBINEd Ischemia and Vulnerable Plaque Percutaneous INTERVENtion to Reduce Cardiovascular Events
mw. dr. E. De Jongh
A Phase 3, Randomized, Open-Label, Controlled, Multicenter Study of Zandelisib (ME-401) in Combination with Rituximab Versus Standard Immunochemotherapy in Patients with Relapsed Indolent Non-Hodgkin’s Lymphoma (iNHL) – The COASTAL Study
drs. R. Van Leendert
A Double-Blind, Placebo-Controlled Phase 2b Study to Evaluate the Efficacy and Safety of ARO-APOC3 in Adults with Severe Hypertriglyceridemia
dr. R.M. Smeenk
Retrospectieve vergelijking van de Bascom Cleft Lift versus excisie met secundaire wondgenezing voor de behandeling van complexe of recidiverende sinus pilonidalis.
dr. E. van Thiel
Home telemonitoring of COVID-19 patients
dr. P.E. Westerweel Thoracic Outlet Syndrome Registry
mw. dr. N.B. Swarte-Houbolt
Qualitative questionnaire pilot-study to evaluate Novasure endometrial ablation pre-, peri- and postprocedural patient's experiences and satisfaction for women with heavy menstrual bleeding
dr. R. So
The HORIZON-IC study: The effect of Intensive Care Unit-specific Virtual Reality (ICU-VR) on mental health and health-related quality of life in critical illness survivors.
mw. dr. E. De Jongh
A Randomized, Open-Label, Phase 3 Trial of Epcoritamab vs Investigator’s Choice Chemotherapy inRelapsed/ Refractory Diffuse Large B-cell Lymphoma
dr. R.M. Oemrawsingh
Selatogrel Outcome Study in Suspected Acute Myocardial Infarction
dr. E. van Thiel
Therapy@Home – interview onderzoek en beschrijvende studie
dr. P. Honkoop
Relationship between metabolic dysfunction associated fatty liver disease and liver fibrosis progression in patients with chronic hepatitis B: a multicenter retrospective cohort study
mw. dr. L.M.M. Wolters
A Digital Intake Tool for FIT-based colorectal cancer screening programs
mw. drs. G. M. Nieuwenhuyzen- de Boer
Predicting Response In Cervical intraepithelial neoplasia to Topical Imiquimod treatment
Berichten van de bibliotheek
Afscheid van Moniek Kuipers-Freijsen
Moniek is per 1 september met pensioen gegaan. Zij was sinds 1990 het vaste gezicht in de bibliotheek. Begonnen als invalkracht in het patiëntenarchief en vanaf 1989 ook enkele jaren in de bibliotheek. In 1990 kreeg ze een vaste aanstelling voor de bibliotheken van Amstelwijck en Zwijndrecht.

In 2005 werd een digitale catalogus geïntroduceerd. En langzamerhand kwamen er meer en meer digitale tijdschriften. In haar beginjaren ging er een leesmap rond waarop je de gewenste kopieën kon aangeven. Het leuke daarvan was het contact met alle specialisten, verpleegkundigen en opleiders van wie vaak nog ideeën en tips kreeg voor aanschaf van nieuwe boeken.
De bibliotheekjes in Amstelwijck en Zwijndrecht werden opgeheven en de bibliotheek concentreerde zich op de centrale lokatie in Dordwijk. Hier zitten we nu al op de 4e locatie. Van een warme tijdelijke locatie op de Z-vleugel tot de huidige bibliotheek in het vergadercentrum. Moniek is expert in verhuizen en saneren geworden.
Nu in het digitale tijdperk is het een veel ‘stillere’ functie geworden waarbij je veel achter je beeldscherm zit.
Voor haar opvolging loopt momenteel nog een sollicitatieprocedure. Haar taken worden tijdelijk waargenomen door collega Rianne en door Ingressus, een dienstverlener op bibliotheekgebied. Die neemt onder andere het bijwerken van de Onderzoeksdatabank voor haar rekening, waarin de wetenschappelijke publicaties zijn opgenomen.
Wij danken Moniek voor haar jarenlange inzet en wensen Moniek een welverdiend en fijn pensioen toe.
Nieuwe titels bibliotheek
Zou je een boek willen lezen waarvan je denkt dat het ook interessant is voor collega’s, vraag het aan in de bibliotheek! Hebben we het zelf niet, dan kan het aangeschaft worden of geleend bij een andere bibliotheek.
Monkeypox

Alle informatie over ‘Monkeypox’ heeft Elsevier gebundeld in een hub. Zie de berichten op de bibliotheekpagina.
Fast facts van Karger

Gratis toegang voor STZ-bibliotheken tot de handige boekjes van Karger namelijk: Fact Feeds. Te vinden en te downloaden op de Fulltext-finder, op de bibliotheekpagina. Enkele voorbeelden van de onderwerpen:
Rianne van Hof en Moniek Kuipers-Freijsen
Rianne van Hof en Moniek Kuipers-Freijsen zijn medisch informatiespecialisten in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
Al vroeg was Moniek een vast gezicht in de bibliotheek.

In deze rubriek wordt een belangrijk boek op ons vakgebied besproken. Dit keer recenseert Marjan van Maurik (Verbeterteam, KV&I) een praktisch geschreven handboek over onderzoekdesigns.
De kans is tamelijk groot dat je afgelopen week tenminste één keer in je spreekuur hebt gedacht: ‘Hoe moet ik het gesprek toch aanpakken bij deze patiënt?’ De communicatie met de patiënt verliep moeizaam, jullie leken elkaar niet echt te begrijpen en je vertrouwt er niet op dat de patiënt het advies opvolgt. Herkenbaar?
Psychiater-psychotherapeut Erwin van Meekeren beschrijft in een vlot leesbaar boek dat 20% van de Nederlandse bevolking psychische problemen heeft. Dit heeft weerslag op de manier waarop zij communiceren en kunnen vertrouwen in de ander. De focus in dit boek ligt op volwassen mensen met uitgesproken persoonlijkheidskenmerken die problemen hebben met communicatie, hechting, vertrouwen en macht.
Bij patiënten met problemen op dit vlak worden gesprekken over behandelbeslissingen soms behoorlijk complex. Zeker als je aan de eisen van de Federatie Medisch Specialisten over samen beslissen wil voldoen, gericht op samenwerking met de patiënt en stimuleren van eigen regie.
Het boekje ‘Samen beslissen in de zorg. Beter samenwerken, ook als dat lastig lijkt’ biedt uitleg over ‘ingewikkelde’ persoonlijkheidstructuren, met een nadruk op borderlineprobelematiek. Het boek geeft opening tot zelfreflectie en geeft praktische tips in hoe je een samen beslisgesprek goed kunt vormgeven. Die tips zijn niet alleen bruikbaar bij patiënten met ingewikkelde communicatie, maar geven een mooie basis voor ieder patiëntcontact. Het boek is te leen in de bibliotheek!
Samen beslissen in de zorg: beter samenwerken, ook als dat lastig lijkt
De auteurs is Erwin van Meekeren. Het boek is uitgegeven door De Tijdstroom, Leusden, met ISBN-nummer 97890-5898-092-2.

Marjan van Maurik Verbeterteam, KV&I
„Het boek geeft opening tot zelfreflectie en geeft praktische tips in hoe je een samen beslisgesprek goed kunt vormgeven”
Wetenschappelijke publicaties
Van maart 2022 t/m juli 2022
De publicaties zijn aangeleverd vanuit de Onderzoeksdatabank, databank PubMed-publicaties. Het publicatieoverzicht en lopende studies zijn te vinden op de Bibliotheek- en op de Wetenschapspagina, beide op Intranet. Mist u een artikel, neem dan contact op met de bibliotheek: bibliotheek@asz.nl
Anesthesiogie
Long-Term Clinical Results of Percutaneous Cervical Nucleoplasty for Cervical Radicular Pain: A Retrospective Cohort Study.
De Rooij JD, Gadjradj PS, Aukes H, Groeneweg G, Speksnijder CM, Huygen FJ. J Pain Res. 2022 May 17;15:1433-1441. doi: 10.2147/JPR.S359512. eCollection 2022.
Response to comments.
De Waal EEC, Frank M, Scheeren TWL, Kaufmann T, de Korte-de Boer D, Cox B, van Kuijk SMJ, Montenij LM, Buhre W. J Clin Anesth. 2022 Jul 13;82:110922. doi: 10.1016/j.jclinane.2022.110922. Online ahead of print.
Subcutaneous Stimulation as Add-on Therapy to Spinal Cord Stimulation in Patients With Failed Back Surgery Syndrome Significantly Increases the Total Electrical Charge per Second: Aspects on Stimulation Parameters and Energy Requirements of the Implanted Neurostimulators.
Van Roosendaal BWP, van Heteren EPZ, van Gorp EJ, Bronkhorst EM, Kallewaard JW, Wegener JT, Burger K, Teernstra OPM, Buschman HPJ, Hamm-Faber T, Vissers KCP.
Neuromodulation. 2022 Mar 9;S10947159(21)06970-1. doi: 10.1016/j.neurom.2021.12.005. Online ahead of print.
Cardiologie
Long-term clinical outcomes of everolimus-eluting bioresorbable scaffolds versus everolimus-eluting stents: final five-year results of the AIDA randomised clinical trial.
Kerkmeijer LSM, Renkens MPL, Tijssen RYG, Hofma SH, van der Schaaf RJ, Arkenbout EK, Weevers SPJD, Garcia-Garcia HM, Kraak R, Piek JJ, Tijssen JGP, Henriques JPS, de Winter RJ, Wykrzykowsk JJ.
EuroIntervention. 2022 Mar 18;17(16):13401347. doi: 10.4244/EIJ-D-21-00419.
Predictive Value of the (Quick) DASH Tool for Upper Extremity Dysfunction Following Percutaneous Coronary Intervention. Zwaan E, Cheung E, IJsselmuiden A, Holtzer C, Schreuders T, Kofflard M, Alings M, Coert JH.
Patient Relat Outcome Meas. 2022 Jun 27;13:145-155. doi: 10.2147/PROM.S353895. eCollection 2022.
The effect of trastuzumab on cardiac function in patients with HER2-positive metastatic breast cancer and reduced baseline left ventricular ejection fraction.
Bouwer NI,Steenbruggen TG, Rier HN, Kitzen JJ, Smorenburg CH, van Bekkum ML, de Jong PC, Drooger JC, Holterhues C, Kofflard MJM, Boersma E, Sonke GS, Levin MD, Jager A. Int J Cancer. 2022 Aug 15;151(4):616-622. doi: 10.1002/ijc.34024. Epub 2022 Apr 27.
Thin-Cap Fibroatheroma Rather Than Any Lipid Plaques Increases the Risk of Cardiovascular Events in Diabetic Patients: Insights From the COMBINE OCTFFR Trial.
Fabris E, Berta B, Roleder-Dylewska T, Hermanides RS, IJsselmuiden AJJ, Kauer F, Alfonso F, von Birgelen C, Escaned J, Camaro C, Kennedy MW, Pereira B, Magro M, Nef H, Reith S, Roleder M, Gasior P, Malinowski K, De Luca G, Garcia-Garcia HM, Granada JF, Wojakowski W, Kedhi E. Circ Cardiovasc Interv. 2022
May;15(5):e011728. doi: 10.1161/CIRCINTERVENTIONS.121.011728. Epub 2022 Apr 29.
Treatment and Management of Upper Extremity Dysfunction Following Transradial Percutaneous Coronary Intervention: A Prospective Cohort Study.
Cheung ES, Zwaan EM, Schreuders TAR, Kofflard MJM, Coert JH, Alings M, IJsselmuiden AJJ, Holtzer CAJ. Hand (N Y). 2022 Mar 4;15589447211073832. doi: 10.1177/15589447211073832. Online ahead of print.
Chirurgie
A Multimodal Biomarker Predicts Dissemination of Bronchial Carcinoid.
Reuling EMBP, Naves DD, Kortman PC, Broeckaert MAM, Plaisier PW, Dickhoff C, Daniels JMA, Radonic T. Cancers (Basel). 2022 Jun 30;14(13):3234. doi: 10.3390/cancers14133234.
Assessment of Surgical Strategies for Pilonidal Sinus Disease in the Netherlands.
Huurman EA, Galema HA, de Raaff C, Toorenvliet B, Smeenk R Cureus. 2022 May 16;14(5):e25050. doi: 10.7759/cureus.25050. eCollection 2022 May.
Correction to: Diagnosis of atypical carcinoid can be made on biopsies > 4 mm 2 and is accurate.
Reuling EMBP, Naves DD, Daniels JMA, Dickhoff C, Kortman PC, Broeckaert MAMB3, Plaisier PW, Thunnissen E3, Radonic T. Virchows Arch. 2022 Mar;480(3):595. doi: 10.1007/s00428-022-03294-8.
Defining Textbook Outcome in liver surgery and assessment of hospital variation: A nationwide population-based study.
De Graaff MR, Elfrink AKE, Buis CI, Swijnenburg RJ, Erdmann JI, Kazemier G, Verhoef C, Mieog JSD, Derksen WJM, van den Boezem PB, Ninos Ayez 8, Liem MSL, Leclercq WKG, Kuhlmann KFD, Marsman HA, van Duijvendijk P, Kok NFM, Klaase JM, Dejong CHC, Grünhagen DJ, den Dulk M, for Dutch Hepato Biliary Audit Group, Collaborators.
Collaborators: for Dutch Hepato Biliary Audit Group, Collaborators: .... van Belt EJT, .... Eur J Surg Oncol. 2022 Jun 20;S07487983(22)00496-6. doi: 10.1016/j.ejso.2022.06.012. Online ahead of print.
Effect of physical exercise on cognitive function after chemotherapy in patients with breast cancer: a randomized controlled trial (PAM study).
Koevoets EW, Schagen SB, de Ruiter MB, Geerlings MI, Witlox L, van der Wall E, Stuiver MM, Sonke GS, Velthuis MJ, Jobsen JJ, Menke-Pluijmers MBE, Göker E, van der Pol CC, Bos MEMM, Tick LW, van Holsteijn NA, van der Palen J, May AM, Monninkhof EM, PAM study group.
Breast Cancer Res. 2022 May 26;24(1):36. doi: 10.1186/s13058-022-01530-2.
Establishing a Multicenter Network for Patients With Thyroid Nodules and Cancer: Effects on Referral Patterns.
Van Dijk SPJ, Lončar I, van Veen-Berkx E, Visser WE, Peeters RP, van Noord C, Massolt ET, Cabezas MC, Schouten M, Erik M von Meyenfeldt, van Ginhoven TM.
Otolaryngol Head Neck Surg. 2022 Mar 15;1945998221086203. doi: 10.1177/01945998221086203. Online ahead of print.
Minimally invasive lobectomy versus stereotactic ablative radiotherapy for stage I non-small cell lung cancer.
De Ruiter JC, van Diessen JNA, Smit EF, van der Noort V, Damhuis RAM, Hartemink KJ, ESLUNG group.
Collaborators: ESLUNG group: .... Marres GMH, .... Eur J Cardiothorac Surg. 2022 Mar 28;ezac118. doi: 10.1093/ejcts/ezac118. Online ahead of print.
One-Year Health Status Outcomes Following Early Invasive and Noninvasive Treatment in Symptomatic Peripheral Artery Disease.
Angraal S, Hejjaji V, Tang Y, Gosch KL, Patel MR, Heyligers J, White CJ, Tutein Nolthenius R, Mena-Hurtado C, Aronow HD, Moneta GL, Fitridge R, Soukas PA, Abbott JD, Secemsky EA, Spertus JA, Smolderen KG.
Circ Cardiovasc Interv. 2022
Jun;15(6):e011506. doi: 10.1161/CIRCINTERVENTIONS.121.011506. Epub 2022 May 17.
Safety and economic analysis of selective histopathology following cholecystectomy: multicentre, prospective, cross-sectional FANCY study.
Bastiaenen VP, van Vliet JLP, de Savornin Lohman EAJ, Corten BJGA, de Jonge J, Kraima AC, Swank HA, van Acker GJD,
van Geloven AAW, In ‘t Hof KH, Koens L, de Reuver PR, van Rossem CC, Slooter GD, Tanis PJ, Terpstra V, Dijkgraaf MGW, Bemelman WA, Dutch Snapshot Research Group.
Br J Surg. 2022 Mar 15;109(4):355-362.
doi: 10.1093/bjs/znab469.
Surgeons’ preferences for using sentinel lymph node biopsy in patients with ductal carcinoma in situ.
Meurs CJC, van Til JA, Menke-Pluijmers MBE, de Vet S, Siesling S, Westenend PJ PLoS One. 2022 Jun 6;17(6):e0269551.
doi: 10.1371/journal.pone.0269551. eCollection 2022.
Treatment of cryptoglandular fistulas with the fistula tract laser closure (FiLaC™) method in comparison with standard methods: first results of a multicenter retrospective comparative study in the Netherlands.
Sluckin TC, Gispen WH, Jongenotter
J, Hazen SJA, Smeets S, van der Bilt JDW, Smeenk RM, Schouten R. Tech Coloproctol. 2022 Jun 24. doi: 10.1007/s10151-022-02644-7. Online ahead of print.
Gynaecologie
Adjuvant Use of PlasmaJet® Device During Cytoreductive Surgery for AdvancedStage Ovarian Cancer: Results of the PlaComOv-study, a Randomized Controlled Trial in The Netherlands.
Nieuwenhuyzen-de Boer GM, Hofhuis W, Reesink-Peters N, Willemsen S, Boere IA, Schoots IG, Piek JMJ, Hofman LN, Beltman JJ, van Driel WJ, Werner HMJ, Baalbergen A, van Haaften-de Jong AMLD, Dorman M, Haans L, Nedelcu I, EwingGraham PC, van Beekhuizen HJ.
Ann Surg Oncol. 2022 Aug;29(8):48334843. doi: 10.1245/s10434-022-11763-2.
Epub 2022 May 13.
ASO Author Reflections: The PlasmaJet® Device Contributes to an Increase in the Number of Complete Cytoreductive Surgeries for Ovarian Cancer Patients.
Nieuwenhuyzen-de Boer GM, van Beekhuizen HJ.
Ann Surg Oncol. 2022 Aug;29(8):48444845. doi: 10.1245/s10434-022-11827-3.
Epub 2022 Apr 28.
Factors predicting postoperative morbidity after cytoreductive surgery for ovarian cancer: a systematic review and
meta-analysis.
Kengsakul M, Nieuwenhuyzen-de Boer GM, Udomkarnjananun S, Kerr SJ, Niehot CD, van Beekhuizen HJ.
J Gynecol Oncol. 2022 Jul;33(4):e53. doi: 10.3802/jgo.2022.33.e53. Epub 2022 Jun
7.
Hyperspectral Imaging for Tissue Classification after Advanced Stage Ovarian Cancer Surgery—A Pilot Study.
Van Vliet-Pérez SM, van de Berg NJ, Manni F, Lai M, Rijstenberg L, Hendriks BHW, Dankelman J, Ewing-Graham PC, Nieuwenhuyzen-de Boer GM, van Beekhuizen HJ. Cancers.
2022,14(6):1422. https://doi.org/10.3390/ca ncers14061422
Intensieve geneeskunde
Response to comments.
De Waal EEC, Frank M, Scheeren TWL, Kaufmann T, de Korte-de Boer D, Cox B, van Kuijk SMJ, Montenij LM, Buhre W.
J Clin Anesth. 2022 Jul 13;82:110922. doi: 10.1016/j.jclinane.2022.110922. Online ahead of print.
Interne geneeskunde
A Patient with Moderate Intellectual Disability and 49, XXXYY Karyotype.
Verhoeven WMA, Egger JIM, Mergler
S, Meijer TAA, Pfundt R, Willemsen MH. Int J Gen Med. 2022 Mar 10;15:27992806. doi: 10.2147/IJGM.S348844. eCollection 2022.
Association Between Geriatric Assessment and Post-Chemotherapy Functional Status in Older Patients with Cancer.
Rier HN, Meinardi MC, van Rosmalen J, Westerweel PE, de Jongh E, Kitzen JJEM, van den Bosch J, Trajkovic M, Levin MD
Oncologist. 2022 Jul 21;oyac131. doi: 10.1093/oncolo/oyac131. Online ahead of print.
Clinical significance of soluble interleukin-2 receptor measurement in patients with idiopathic retroperitoneal fibrosis.
Kharagjitsing HHS, Hendriksz TR, Fouraux MA, van Gelder T, van Bommel EFH Int Urol Nephrol. 2022 Mar 31. doi: 10.1007/s11255-022-03196-3. Online ahead of print.
Clinicobiological characteristics and treatment efficacy of novel agents in chronic lymphocytic leukemia with IGLV3-21 R110.
Hengeveld PJ, Ertem YE, Dubois JMN, Mellink CHM, van der Kevie-Kersemaekers A, Evers LM, Heezen K, Kolijn PM, Mook ORF, Motazacker MM, Nasserinejad
K, Kersting S, Westerweel PE, Niemann CU, Kater AP, Langerak AW, Levin MD. Leukemia. 2022 Jul;36(7):1935-1938. doi: 10.1038/s41375-022-01600-6. Epub 2022 May 18.
Diagnosis, treatment and supportive management of chronic lymphocytic leukemia: recommendations of the Dutch HOVON CLL working group.
Te Raa DG, van der Straten L, van Gelder M, Kersting S, Levin MD, Mous R, van der Straaten HM, Nijziel MR, van der Spek E, Posthuma EFM, Visser HPJ, van der Klift
M, de Heer K, Bellido M, Doorduijn JK, Bruns AHW, Raijmakers RAP7, Kater AP, HOVON CLL study group.
Leuk Lymphoma. 2022 Jun 23;1-14. doi: 10.1080/10428194.2022.2084731. Online ahead of print.
DPYD*7 as a Predictor of Severe Fluoropyrimidine-Related Adverse Events.
De With M, Brufau G, van den Berg LA, de Man FM, Trajkovic M, Thijs MF, Castel R, Vermeer HJ, El Bouazzaoui S, van Hemel A, Matic M, Mathijssen RHJ, Bins S, van Schaik RHN.
JCO Precis Oncol. 2022 Jul;6:e2200180. doi: 10.1200/PO.22.00180.
Establishing a Multicenter Network for Patients With Thyroid Nodules and Cancer: Effects on Referral Patterns.
Van Dijk SPJ, Lončar I, van Veen-Berkx E, Visser WE, Peeters RP, van Noord C, Massolt ET, Cabezas MC, Schouten M, Erik M von Meyenfeldt, van Ginhoven TM.
Otolaryngol Head Neck Surg. 2022 Mar 15;1945998221086203. doi: 10.1177/01945998221086203. Online ahead of print.
Increased mortality risk in multiplemyeloma patients with subsequent malignancies: a population-based study in the Netherlands.
Brink M, Minnema MC, Visser O, Levin MD, Posthuma EFMW, Broijl A, Sonneveld P, van der Klift M, Roeloffzen WWH, Westerman M, van Rooijen CR, Geerts PAF,
Zweegman S, van de Donk NWCJ, Dinmohamed AG.
Blood Cancer J. 2022 Mar 15;12(3):41. doi: 10.1038/s41408-022-00640-6.
Long-Term Safety Data on S-1 Administered After Previous Intolerance to Capecitabine-Containing Systemic Treatment for Metastatic Colorectal Cancer.
Punt CJA, Kwakman JJM, Mol L, PLCRC working group.
Collaborators: PLCRC working group: Trajkovic-Vidakovic M, .... Clin Colorectal Cancer. 2022 Mar 2;S1533-0028(22)00027-5. doi: 10.1016/j.clcc.2022.02.004. Online ahead of print.
Long-term trends in the loss in expectation of life after a diagnosis of chronic lymphocytic leukemia: a populationbased study in the Netherlands, 19892018.
Van der Straten L, Maas CCHM, 5, Levin MD, Visser O, Posthuma EFM, Doorduijn JK, Langerak AW, Kater AF, Dinmohamed AG.
Blood Cancer J. 2022 Apr 20;12(4):72. doi: 10.1038/s41408-022-00669-7.
The effect of trastuzumab on cardiac function in patients with HER2-positive metastatic breast cancer and reduced baseline left ventricular ejection fraction. Bouwer NI,Steenbruggen TG, Rier HN, Kitzen JJ, Smorenburg CH, van Bekkum ML, de Jong PC, Drooger JC, Holterhues C, Kofflard MJM, Boersma E, Sonke GS, Levin MD, Jager A. Int J Cancer. 2022 Aug 15;151(4):616-622. doi: 10.1002/ijc.34024. Epub 2022 Apr 27.
Venetoclax consolidation after fixed-duration venetoclax plus obinutuzumab for previously untreated chronic lymphocytic leukaemia (HOVON 139/GiVe): primary endpoint analysis of a multicentre, open-label, randomised, parallel-group, phase 2 trial.
Kersting S, Dubois J, Nasserinejad K, Dobber JA, Mellink C, van der Kevie-Kersemaekers AF, Evers LM, de Boer F, Koene HR, Schreurs J, van der Klift M, Velders GA, van der Spek E, van der Straaten HM, Hoogendoorn M, van Gelder M, Posthuma EFM, Visser HPJ, Houtenbos I, Idink CAM, Issa DE, Dompeling EC, van Zaanen HCT1, Veelken H, Levenga H, Tick LW, Terpstra WE, Tonino SH, Boyer M, Mobasher
M, Levin MD, Kater AP, HOVON CLL study group.
Lancet Haematol. 2022 Mar;9(3):e190e199. doi: 10.1016/S2352-3026(22)000345.
Keel-, neus- en oorheelkunde [Pneumomediastinum after minor wound to the neck].
Verhagen T, Röttger E, Katier N, Buijssen
KJDA
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022 Apr 14;166:D6595.
[Article in Dutch]
Kindergeneeskunde
[An infant with a complicated infection of the umbilicus].
Kelder TP, van Asselt KM, NavasCañete A, van der Aa LB, Buddingh EP, Renes JS
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022 May 4;166:D6340.
Patients with Chromosome 11q Deletions Are Characterized by Inborn Errors of Immunity Involving both B and T Lymphocytes.
Huisman EJ, Brooimans AR, Mayer S, Joosten M, de Bont L, Dekker M, Rammeloo ELM, Smiers FJ, van Hagen PM, Zwaan CM, de Haas M, Cnossen MH, Dalm VASH.
J Clin Immunol. 2022 Jun 28. doi: 10.1007/s10875-022-01303-8. Online ahead of print.
Klinische chemie
Clinical significance of soluble interleukin-2 receptor measurement in patients with idiopathic retroperitoneal fibrosis.
Kharagjitsing HHS, Hendriksz TR, Fouraux MA, van Gelder T, van Bommel EFH Int Urol Nephrol. 2022 Mar 31. doi: 10.1007/s11255-022-03196-3. Online ahead of print.
DPYD*7 as a Predictor of Severe Fluoropyrimidine-Related Adverse Events. De With M, Brufau G, van den Berg LA, de Man FM, Trajkovic M, Thijs MF, Castel R, Vermeer HJ, El Bouazzaoui S, van Hemel A, Matic M, Mathijssen RHJ, Bins S, van Schaik RHN.
JCO Precis Oncol. 2022 Jul;6:e2200180. doi: 10.1200/PO.22.00180.
Maag-, darm- en levergeneeskunde Comparison of lumen-apposing metal stents versus double-pigtail plastic stents for infected necrotising pancreatitis.
Boxhoorn L, Verdonk RC, Besselink MG, Boermeester M, Bollen TL, Bouwense SA, Cappendijk VC, Curvers WL, Dejong CH, van Dijk SM, van Dullemen SM, van Eijck CH, van Geenen EJ, Hadithi M, Hazen WL, Honkoop P, van Hooft JE, Jacobs MA, Kievits JE, Kop MP, Kouw E, Kuiken SD,Ledeboer M, Nieuwenhuijs VB, Perk LE, Poley JW, Quispel R, de Ridder RJ, van Santvoort HC, Sperna Weiland CJ, Stommel MW, Timmerhuis HC, J Witteman BJ, Umans DS, Venneman NG, Vleggaar FP, van Wanrooij RL, Bruno MJ, Fockens P, Voermans RP, Dutch Pancreatitis Study Group.
Gut. 2022 Jun 14;gutjnl-2021-325632. doi: 10.1136/gutjnl-2021-325632. Online ahead of print.
Cumulative sum learning curves guiding multicenter multidisciplinary quality improvement of EUS-guided tissue acquisition of solid pancreatic lesions.
Schutz HM, Quispel R, Veldt BJ, Smedts FMM, Anten MPGF, Hoogduin
KJ, Honkoop P, van Nederveen FH, Hol L, Kliffen M, Fitzpatrick CE, Erler NS, Bruno MJ, van Driel LMJW, QUEST.
Endosc Int Open. 2022 Apr 14;10(4):E549E557. doi: 10.1055/a-1766-5259. eCollection 2022 Apr.
Full-thickness scar resection following R1/Rx excised T1 colorectal cancers as alternative to completion surgery.
Gijsbers KM, Laclé MM, Elias SG, Backes Y, Bosman JH, van Berkel AM, Boersma F, Boonstra JJ, Bos PR, Dekker P, Didden PD, Geesing JMJ, Groen JN, Haasnoot KJC, Kessels K, van Lent AUG, van der Schee L, Schrauwen RWM, Schreuder RM, Schwartz MP, Seerden TJ, Spanier MBWM, Terhaar Sive Droste JS, Tuynman JB, de Vos Tot Nederveen Cappel WH, van Westreenen EHL, Wolfhagen FHJ, Vleggaar FP, Ter Borg F, Moons LMG, Dutch T1 CRC Working Group.
Am J Gastroenterol. 2022 Apr 1;117(4):647653. doi: 10.14309/ajg.0000000000001621.
Guaiac-based faecal occult blood tests versus faecal immunochemical tests for colorectal cancer screening in averagerisk individuals.
Grobbee EJ, Wisse PH, Schreuders
EH, van Roon A, van Dam L, Zauber AG, Lansdorp-Vogelaar I, Bramer W, Berhane S, Deeks JJ, Steyerberg EW, van Leerdam ME, Spaander MC, Kuipers EJ. Cochrane Database Syst Rev. 2022 Jun 6;6(6):CD009276. doi: 10.1002/14651858.CD009276.pub2.
Hepatitis C Elimination in the Netherlands (CELINE): How nationwide retrieval of lost to follow-up hepatitis C patients contributes to micro-elimination.
Isfordink CJ, van Dijk M, Brakenhoff SM, Kracht PAM, Arends JE, de Knegt RJ, van der Valk M, Drenth JPH, CELINE Study Group.
Collaborators: CELINE Study Group: Honkoop 8, .... Eur J Intern Med. 2022 Jul;101:93-97. doi: 10.1016/j.ejim.2022.04.024. Epub 2022
May 5.
Sex Differences in Neoplastic Progression in Barrett’s Esophagus: A Multicenter Prospective Cohort Study.
Roumans CAM, Zellenrath PA, Steyerberg EW, Lansdorp-Vogelaar I, Doukas M, Biermann K, Alderliesten J, van Ingen G, Nagengast WB, Karrenbeld A, Ter Borg F, Hage M, Ter Borg PCJ, den Bakker MA, Alkhalaf A, Moll FCP, Brouwer-Hol L, van Baarlen J, Quispel R, van Tilburg A, Burger JPW, van Tilburg AJP, Ooms AHAG, Tang TJ, Romberg-Camps MJL, Goudkade D, Bruno MJ, Rizopoulos D, Spaander MCW.
Cancers (Basel). 2022 Jul 1;14(13):3240. doi: 10.3390/cancers14133240.
Medische microbiologie
Semiautomated surveillance of deep surgical site infections after colorectal surgeries: A multicenter external validation of two surveillance algorithms.
Verberk JDM, van der Kooi TII, Hetem DJ, Oostdam NEWM, Noordergraaf M, de Greeff C, Bonten MJM, van Mourik MSM. Infect Control Hosp Epidemiol. 2022 Jun 21;1-8. doi: 10.1017/ice.2022.147. Online ahead of print.
Neurologie
Medical attention seeking by suspected stroke patients: Emergency medical services or general practitioner?
Duvekot MMC, Kerkhoff H, Venema E, Bos HWDJC, Smeekes D, Buijck BI, Rozeman AD, Moudrous W, Vermeij FH, Lycklama À Nijeholt GJ, van Doormaal PJ, van Es ACGM, van der Lugt A, Dippel D,
Roozenbeek B.
Clin Neurol Neurosurg. 2022
Jul;218:107297. doi: 10.1016/j.clineuro.2022.107297. Epub 2022
May 21.
Withdrawal of intravenous immunoglobulin in chronic inflammatory demyelinating polyradiculoneuropathy.
Adrichem ME, Lucke IM, Vrancken AFJE, Goedee HS, Wieske L, Dijkgraaf MGW, Voermans NC4, Notermans NC, Faber CG, Visser LH, Kuitwaard K, van Doorn PA, Merkies ISJ, de Haan RJ, van Schaik IN, Eftimov F.
Brain. 2022 Jun 3;145(5):1641-1652. doi: 10.1093/brain/awac054.
Orthopedie
Arthroscopic Revision Cuff Repair: Do Tendons have a Second Chance to Heal?
Azar M, Van der Meijden O, Pireau N, Chelli M, Gonzalez JF, Boileau P.
J Shoulder Elbow Surg. 2022 Jun 4;S1058-2746(22)00488-8. doi: 10.1016/j.jse.2022.04.024. Online ahead of print.
Ouderengeneeskunde
Association Between Geriatric Assessment and Post-Chemotherapy Functional Status in Older Patients with Cancer.
Rier HN, Meinardi MC, van Rosmalen J, Westerweel PE, de Jongh E, Kitzen JJEM, van den Bosch J, Trajkovic
M, Levin MD
Oncologist. 2022 Jul 21;oyac131. doi: 10.1093/oncolo/oyac131. Online ahead of print.
Pathologie
Cumulative sum learning curves guiding multicenter multidisciplinary quality improvement of EUS-guided tissue acquisition of solid pancreatic lesions.
Schutz HM, Quispel R, Veldt BJ, Smedts FMM, Anten MPGF, Hoogduin
KJ, Honkoop P, van Nederveen FH, Hol L, Kliffen M, Fitzpatrick CE, Erler NS, Bruno MJ, van Driel LMJW, QUEST.
Endosc Int Open. 2022 Apr 14;10(4):E549E557. doi: 10.1055/a-1766-5259. eCollection 2022 Apr.
Surgeons’ preferences for using sentinel lymph node biopsy in patients with ductal carcinoma in situ.
Meurs CJC, van Til JA, Menke-Pluijmers
MBE, de Vet S, Siesling S, Westenend PJ PLoS One. 2022 Jun 6;17(6):e0269551.
doi: 10.1371/journal.pone.0269551. eCollection 2022.
Plastische chirurgie Predictive Value of the (Quick) DASH Tool for Upper Extremity Dysfunction Following Percutaneous Coronary Intervention.
Zwaan E, Cheung E, IJsselmuiden A, Holtzer C, Schreuders T, Kofflard M, Alings M, Coert JH.
Patient Relat Outcome Meas. 2022 Jun 27;13:145-155. doi: 10.2147/PROM.S353895. eCollection 2022.
Radiologie [Pneumomediastinum after minor wound to the neck].
Verhagen T, Röttger E, Katier N, Buijssen
KJDA
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022 Apr 14;166:D6595.
[Article in Dutch]
Clinical significance of soluble interleukin-2 receptor measurement in patients with idiopathic retroperitoneal fibrosis.
Kharagjitsing HHS, Hendriksz TR, Fouraux MA, van Gelder T, van Bommel EFH Int Urol Nephrol. 2022 Mar 31. doi: 10.1007/s11255-022-03196-3. Online ahead of print.
Smaller intercondylar notch size and smaller ACL volume increase posterior cruciate ligament rupture risk.
Van Kuijk KSR, Reijman M, Bierma-Zeinstra SMA, Meuffels DE.
Knee Surg Sports Traumatol Arthrosc. 2022 Jul 15. doi: 10.1007/s00167-02207049-5. Online ahead of print.
Reumatologie
A practical guide for assessment of skin burden in patients with psoriatic arthritis.
Kasiem FR, Pasma A, Luime JJ, Tchetverikov I, Wervers K, Korswagen LA, Denissen N, Goekoop-Ruiterman YPM, van Oosterhout M, Fodili F, Hazes JWM, van Doorn MBA, Kok MR, Vis M, CICERO. J Rheumatol. 2022 Jun 1;jrheum.210550. doi: 10.3899/jrheum.210550. Online ahead of print.
Impact of psoriasis remains important in psoriatic arthritis patients with low musculoskeletal disease activity.
Kasiem FR, Kok MR, Luime JJ, Tch-
etverikov I, Wervers K, Korswagen LA, Denissen N, Goekoop-Ruiterman YPM, van Oosterhout M, Fodili F, Hazes JMW, Vis M.
Clin Exp Rheumatol. 2022 Jun 13. doi: 10.55563/clinexprheumatol/q8fh0a. Online ahead of print.
Spoedeisende geneeskunde
[Histoplasmosis in a patient with sarcoidosis].
Wesselius HM, Lieveld A, van Dijk K, Hekker TAM, Peters EJG.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022 Apr 26;166:D6335.
[Article in Dutch]
[Pneumomediastinum after minor wound to the neck].
Verhagen T, Röttger E, Katier N, Buijssen KJDA
Ned Tijdschr Geneeskd. 2022 Apr 14;166:D6595.
[Article in Dutch]
Nieuwsflash!

In ons ziekenhuis wordt constant en structureel gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van zorg. Dit gebeurt op basis van patiëntgebonden klinisch onderzoek en medical trials. Medisch specialisten, A(N)IOS, en ook verpleegkundigen en paramedici, werken steeds meer vanuit een wetenschappelijke benadering. De successen die we hiermee behalen, willen we ook graag aan de buitenwereld laten weten. We doen dat op verschillende manieren. Sociale media zijn hierbij een belangrijk kanaal. In deze nieuwsflash laten we je een aantal berichten zien over verbetering van de kwaliteit van zorg, die de afgelopen maanden via de sociale media naar de buiten zijn gebracht.
Tepeltatoeage maakt plaatje weer compleet na borstreconstructie
Patiënten die na borstkanker een borstreconstructie hebben ondergaan, kunnen voor een tepeltatoeage nu ook in het ASz terecht. Met het tatoeëren van de tepel en tepelhof maken de verpleegkundigen van de afdeling Plastische chirurgie ‘het plaatje’ letterlijk en figuurlijk weer compleet. Nadat de huid licht is verdoofd, wordt met naaldjes een huidvriendelijke pigmentvloeistof ingebracht. Het geeft patiënten meer zelfvertrouwen en een beter lichaamsbeeld.
Bron: MijnASz, januari 2022
Patiëntvriendelijker verwijdering van baarmoeder is nu ook in ASz mogelijk

Patiënten die een baarmoederverwijdering moeten ondergaan, kunnen baat hebben bij de relatief nieuwe methode genaamd vNotes. Dit is een mengvorm tussen de bestaande vaginale verwijdering van de baarmoeder en de kijkoperatie via de buik. Gynaecologen Ralph Niewenweg en Matthieu van der Vlist van het Albert Schweitzer ziekenhuis gaan deze operatie vanaf april uitvoeren. De belangrijkste voordelen voor de patiënt zijn minder pijn achteraf, geen littekens van een kijkoperatie, een kleinere kans op complicaties en sneller ontslag uit het ziekenhuis.
Bron: Het Kontakt Alblasserwaard, maart 2022
Transmuraal Team breidt zorg aan huis uit met immunotherapie per infuus
Niet meer om de paar weken voor een infuus per taxibusje naar het ziekenhuis en weer terug. Voor patiënten is het thuis ontvangen van immunotherapie een uitkomst.
Het Transmuraal Team van
het Albert Schweitzer ziekenhuis kan deze behandeling sinds kort op locatie geven. Bij immunotherapie stimuleert het toegediende middel het eigen afweersysteem, waardoor dit zelf kankercellen kan herkennen en opruimen. Met name in de palliatieve fase van kanker kan immunotherapie vaak langdurig worden gegeven om de ziekte af te remmen.’’
Bron: MijnASz, maart 2022
Proef met intensieve begeleiding bij een maagverkleining Een maagverkleining ondergaan is niet niks: het vereist een nieuwe leefstijl en een blijvend sterke wil. De kans op terugval in oude gewoonten blijft aanwezig. Om deze kans te verkleinen, houdt het Albert Schweitzer ziekenhuis samen met expertisecentrum voor leefstijlbegeleiding Your Health Spot, een proef met langdurige intensieve begeleiding voor én na de operatie. In het verleden is gebleken dat patiënten die na verloop van tijd toch weer aankwamen, vaak vonden dat ze onvoldoende begeleiding hadden gekregen. Met deze pilot wordt geprobeerd dat gemis op te vullen en zo op de langere termijn beter resultaat te behalen voor de patiënten.
Bron: MijnASz, mei 2022
Een slimme operatiebril biedt de mogelijkheid anderen live mee te laten kijken
Een slimme operatiebril met ingebouwde camera geeft anderen sinds kort de kans om mee te laten kijken met opererende artsen bij de verrichtingen. Dit biedt voordelen tijdens de ingreep, maar is ook van waarde voor kennisdeling en onderwijsdoeleinden. Momenteel doen meerdere medische specialisten in het Albert Schweitzer ziekenhuis ervaring op met de ‘smart glasses’ van Rods&Cones. Het hulpmiddel wordt tot nu toe als zeer positief ervaren.


Bron: LinkedIn, juli 2022


Fleur en Lina bedankt!
Na een mooie tijd met de collega’s verlaten Fleur en Lina helaas de WASz-redactie. De achtergebleven redacteuren roepen hen uit volle borst toe: dank jullie wel!
Omdat de meeste redactieleden een medische achtergrond hebben begon Fleur, als psycholoog in opleiding, een beetje als een vreemde eend in de bijt. Maar ze bracht een aangenaam heldere en frisse blik mee, het vormde een waardevolle aanvulling in de redactie. Het mooie interview met het Verpleegkundig Stafbestuur en het ‘flashy’ wetenschappelijk nieuwsoverzicht in dit nummer getuigen hiervan!
Net zoals Fleur rolde ook Lina enthousiast de redactie in. Ze gaf een belangrijke bijdrage vanuit het onderzoeksperspectief, en ook liet ze zien wat er bij het opstellen van een richtlijn
komt kijken. Ethische dilemma’s worden daarbij niet vermeden, zo bleek. Lang voordat Lina als redacteur aantrad, stond ze trouwens al eens in ons blad, destijds nog als geneeskundestudent. Toen al schreef Lina over de toegevoegde waarde van rituximab bij CLL-patiënten.
Fleur en Lina werken beiden slechts parttime fysiek in het ASz, maar konden toch een belangrijke bijdrage aan ons blad leveren. Op afstand redactiewerk uitvoeren kan dus prima, met bijvoorbeeld ook interviews via Teams.
Fleur en Lina, we zullen jullie missen! Heel erg bedankt voor al je bijdragen aan de WASz, en heel veel succes met de verdere stappen in jullie carrières!
Fleur van Gelder
Fleur van Gelder is psycholoog in opleiding. Zij is tevens werkzaam als coördinator op het Flexbureau van Albert Schweitzer ziekenhuis.


Lina van der Straten
Lina van der Straten is arts-onderzoeker in het Albert Schweitzer ziekenhuis.
ASz Leerplein

Onderstaand een korte samenvatting van het scholingsaanbod voor arts-assistenten en onderzoekers. Het gehele scholingsaanbod, inclusief een groot aantal e-learning modules, is te vinden op het ASz Leerplein. Raadpleeg de cursuscatalogus voor het actuele aanbod. Deze wordt continu uitgebreid.
Heb je vragen, neem dan contact op met het Leerhuis, we helpen je graag! Op werkdagen zijn wij van 08:30 uur tot 17:00 uur telefonisch bereikbaar op 45100 of mail ons op leerhuis@asz.nl
Je kunt ook via het ASz Leerplein online trainingen van GoodHabitz volgen. Word de beste versie van jezelf!