6 minute read

Elsaline Rijkse Er moest ook een extra chirurg uit bed komen

Elsaline Rijkse promoveerde op 14 september in het Erasmus MC op het proefschrift getiteld ‘Kidney Transplantation. Extending criteria for donation and implantation’. Elsaline Rijkse is werkzaam als arts-assistent Interne Geneeskunde. Voordat ze hier kwam werken, deed ze promotieonderzoek bij de afdeling Transplantatiechirurgie van het Eramus MC naar niertransplantaties. De WASz sprak met Elsaline over haar onderzoek, haar ervaringen en drijfveren.

Elsaline Rijkse is arts-assistent Interne Geneeskunde in het Albert Schweitzer

Wat voor onderzoek heb je uitgevoerd?

“Ik heb onderzoek gedaan naar manieren om een niertransplantatie voor meer patiënten mogelijk te maken. Voor patiënten met nierfalen is het ontvangen van een donornier de beste behandeling van hun nierfalen. Maar er zijn niet genoeg donornieren. Dit betekent dat er veel mensen op een wachtlijst staan. Om die wachtlijst te verkorten, moet je ook soms minder goede donornieren accepteren. Een voorbeeld hiervan is een nier van donor die ouder is dan 60 jaar met cardiovasculaire risicofactoren. We weten dat zulke nieren een hoger risico hebben om te falen na transplantatie. Met mijn onderzoek heb ik gekeken hoe we de donornier zo gezond mogelijk kunnen houden in de periode tussen de donatie (het uitnemen van de nier) tot de transplantatie (het plaatsen van de nier in de ontvanger). Als je zo transplantaatfalen kunt voorkomen - en dus kunt voorkomen dat iemand opnieuw op de wachtlijst komt te staan - heb je uiteindelijk minder donornieren nodig.

Ook heb ik gekeken naar de ontvangers van een donornier. Met de vergrijzing neemt ook de gemiddelde leeftijd van ontvangers toe, en daarbij ook het aantal mensen met ander ziektes en problemen naast hun nierfalen. Een gedeelte van patiënten met nierfalen heeft ook schade aan de bloedvaten, de aorta en de arteria iliaca, waar de nier op wordt aangesloten. Ik heb gekeken wat de gevolgen van vaatschade in deze bloedvaten zijn op het ontvangen en behouden van een donornier.”

Hoe hou je een donornier gezond tussen donatie en transplantatie?

“Vaak bevinden de donor en de ontvanger van de nier zich niet in hetzelfde ziekenhuis. Dit betekent dat de nier snel vervoerd moet worden tussen twee verschillende ziekenhuizen. Het doel is om de nier zo min mogelijk schade op te laten lopen gedurende dit vervoer. Op dit moment worden alle nieren koud vervoerd. Het idee erachter is dat kou voor een trage stofwisseling zorgt, hetgeen leidt tot minder schade. Anderzijds is kou zelf ook schadelijk voor de nier. Hierdoor zijn we op het idee gekomen om voor een gedeelte van het traject de nier warm te houden. Bij warme machineperfusie gebruik je een machine om de nier van bloed te blijven voorzien. Hiermee voorzie je de nier van voedingsstoffen en blijft hij op lichaamstemperatuur.

Dit is trouwens makkelijker gezegd dan gedaan, want je moet alles heel nauwkeurig regelen. Zo mag er geen bloedstolsel (trombose) ontstaan in de nier, moet er genoeg zuurstof aan worden toegevoegd en heb je een zakje bloed nodig dat precies bij de nier past, zodat immuunreacties voorkomen kunnen worden. In onze studie hebben we laten zien dat het veilig is om warme machineperfusie toe te passen. Nu we weten dat dit veilig is, is er een randomized controlled-trial opgezet om het gebruik van warme machineperfusie te vergelijken met de standaard procedure van koelen van de nier.”

Hoe ben je bij dit onderzoek terecht gekomen?

“Tijdens mijn studie geneeskunde zou ik op een andere plek master-onderzoek gaan doen. Helaas ging dit niet door. Toen heb ik op vrij korte termijn nog iets anders moeten zoeken. Op dat moment deed ik een keuzecoschap chirurgie in het Erasmus MC en heb ik een e-mail gestuurd om te vragen of er nog plek was voor masteronderzoek. Ik was met name geïnteresseerd in chirurgisch onderzoek naar de lever of nier. Ze hadden een plekje voor me en ik kon aan de slag. Dit masteronderzoek beviel van beide kanten zo goed, dat ze me vervolgens hebben gevraagd om een PhD traject te gaan doen.”

En wat vond je zo leuk aan onderzoek doen?

“Tijdens mijn masteronderzoek merkte ik dat ik methodologie en het opzetten van onderzoek ontzettend leuk vond. Dit gold ook voor statistiek. Het interesseerde me en het zorgde voor veel verdieping. Daarom heb ik tijdens mijn promotie ook nog een extra researchmaster Epidemiologie gedaan.”

Wat leer je dan bijvoorbeeld tijdens zo’n master?

“Heel veel, maar één van de dingen waar ik erg blij mee ben, is de statische methode van het lineair mixed-model. Ik heb dat voor één van mijn studies gebruikt. Zo’n model is betrouwbaarder en zorgt voor een grotere power dan een éénmalige meting. Ik denk dat ik hier zonder die master waarschijnlijk niet op was gekomen. De meeste studies die over dit onderwerp gepubliceerd worden, gebruiken namelijk vaak maar één uitkomstwaarde, bijvoorbeeld de 1-jaars nierfunctie. Maar zo’n waarde is natuurlijk niet zo betrouwbaar, vanwege natuurlijke schommelingen, zoals bij infecties of ten tijde van afstoting . Dit kun je grotendeels ondervangen met zo’n lineair mixed-model.”

Ben je tijdens je onderzoek ook nog obstakels tegengekomen?

“Jazeker. Zo was een aanzienlijk gedeelte van de financiering al wel rond, maar moest ik ook een gedeelte zelf organiseren. Het is me gelukt om aan aantal beurzen te krijgen, onder andere voor het aanschaffen van een specifiek apparaat, waardoor we de microcirculatie van de nier tijdens warme machineperfusie konden meten.”

Wat hoop je dat er met je onderzoek gaat gebeuren?

“Ik hoop dat de warme machineperfusie verder van de grond komt. Een interessante volgende stap is om te kijken of je de warme machineperfusie kunt gebruiken als een ‘testritje’. Hiermee bedoel ik dat je een donornier aansluit op de warme machineperfusie en dan gaat kijken hoe goed de nier het doet. Bijvoorbeeld door de functie van de nier te bepalen aan de hand van de stoffen die hij produceert, zoals EPO of renine. Als je hiermee de beste nieren kunt selecteren, kun je dus voorkomen dat je een niet goed functionerende nier in een ontvanger plaatst. Dan heb je misschien ook minder strenge selectieregels vooraf nodig, want je kunt elke nier dan ‘testen’ voordat je hem daadwerkelijk transplanteert. Met minder strenge selectieregels komen er misschien meer nieren beschikbaar. Hierdoor staan patiënten in de toekomst hopelijk veel korter op de wachtlijst voor een niertransplantatie!”

Wat ga je na je promotieonderzoek doen?

“Ik ben nog steeds betrokken bij een aantal onderzoeken, omdat ik het leuk vind om te doen. Ik heb ook het nieuwe team getraind om de machineperfusie te doen, dus ik kan het strakjes met een gerust hart achter me laten. Voor nu wil ik me focussen op mijn werkzaamheden in de kliniek. Ik ben nu werkzaam als arts-assistent Interne Geneeskunde en hoop in januari te starten met de opleiding tot internist. Maar in de toekomst wil ik zeker verder met onderzoek. Vooral het uitwerken van een onderzoeksvraag tot een onderzoek en het nadenken over welke methode, analyse en studieopzet het beste zijn, geeft mij veel voldoening. Ik hoop me er dus later weer mee bezig te kunnen houden.”

Heb jij nog tips voor collega’s die beginnen aan onderzoek?

Wat was het hoogtepunt van je promotie?

“Het was echt ontzettend spannend om de eerste keer een nier op de machineperfusie aan te sluiten. Van tevoren heb je alles wel uitgedacht en gepland, maar het was nog nooit in de praktijk gebracht! Wat nu als er opeens een trombose of luchtbel ontstaat en de nier verloren gaat? Gelukkig is dit niet gebeurd en bleek de eerste warme machineperfusie van mijn onderzoek een succes. En überhaupt dat dit onderzoek gelukt is, vind ik echt een hoogtepunt. Het is namelijk logistiek heel lastig. Een transplantatieprocedure is zeer gecompliceerd en gaat ook gepaard met tijdsdruk, want je wilt dat de nier het liefst zo kort mogelijk uit het lichaam is. En daartussenin voer jij dus je onderzoek uit, waarvoor je iedereen gemotiveerd en enthousiast moet maken. Er moet bijvoorbeeld een extra chirurg uit bed komen, want het gebeurt bijna altijd ’s nachts. Ook moet je het transplantatie-lab op de hoogte houden. Maar dat iedereen dan - ondanks het tijdstip en tijdsdruk - samenwerkt en je samen tot een goed resultaat komt, dat is echt fantastisch.”

“Ja! Ga vooral van tevoren goed in gesprek met degene die je dagelijkse begeleider gaat zijn. Dit is een belangrijk iemand, met wie je veel gaat samenwerken. Dus je moet goed met elkaar overweg kunnen. Ik vond het fijn dat mijn copromotor me veel vrijheid heeft gegeven om de onderzoeken te doen die ik leuk vond. Zo heb ik heel veel verschillende dingen kunnen doen. Maar dan komt meteen mijn volgende tip: hou ook een goede langetermijnplanning bij over wat de hoofdlijnen van het onderzoek zijn. Bedenk goed wat de kern van je onderzoek is, en welke onderzoeken je er bij kan doen omdat je het leuk vindt, maar die niet per se essentieel zijn voor je proefschrift.”

This article is from: