Gemeenschap | PThUnie december 2024

Page 1


Jaargang 18

Nummer 3

December 2024

Magazine van en voor iedereen die zich met de PThU verbonden voelt.

Thema: Gemeenschap

pag 4

pag 23

pag 24

Samen leren leven

De balans van een missionaire woongroep

Afscheid Casa Mundo

Een thuis ver weg van huis

Vriendschap als gebod

Riet Bons-Storm blikt terug

Protestantse Theologische Universiteit

Gemeenschap

In de jaren 1980, toen ik in Leiden theologie studeerde, woonde ik twee jaar in een woongroep. Het was een leefgemeenschap van vijf mensen, met regelmatig een gast die een aantal weken onderdak nodig had. We aten in principe samen in de gedeelde woonkeuken, hadden elke week een huisavond. Er waren huisregels, we deelden gezamenlijke waarden, en we hielden elke maand een viering. Ook lazen we samen een theologisch boek, zoals Lijden van Dorothee Sölle en Je kunt beter geloven van Herman Wiersinga. Ofschoon ik gaandeweg moeite kreeg met de groepsdruk, kan ik het wonen in een leefgemeenschap aan theologiestudenten aanraden. Het is vormend en verrijkend, ook om te leren omgaan met de existentiële grondspanningen tussen individualiteit en gemeenschap, vrijheid en binding, openheid en geslotenheid, die in een leefgemeenschap aan den lijve worden ondervonden. Een gemeenschap ontstaat wanneer mensen hun hart, hun leven voor elkaar openstellen, aldus Arie-Pieter Schep in dit blad. In een andere context zegt emeritus-hoogleraar Riet Bons-Storm in het prachtige interview met haar iets dergelijks: het kleinschalige beoefenen van vriendelijkheid straalt uit naar de bredere gemeenschap die samenleving heet.

In deze PThUnie vormt het thema ‘gemeenschap’ een rode draad. We zijn immers in Utrecht, nu nog op de Daltonlaan, straks aan Jansdam/Janskerkhof, bezig met het vormen van een nieuwe civitas, een universitaire gemeenschap van studenten,

docenten, ondersteunende staf en, door de nascholing, ook met de alumni. Met colleges, fieldtrips, lezingen, symposia en vergaderingen, maar ook met gezamenlijke lunches, plechtigheden, en vieringen, zoals het middaggebed. Theo Boer schrijft over de familie-ervaring waarop hij hoopt. Een leefgemeenschap vraagt meer van de bewoners dan een universitaire gemeenschap, zoals naar voren komt in het verhaal over de leefgemeenschap in wording van onze hoogleraar Benno van den Toren. Ook de impressie van Jonán Monroy van de leefgemeenschap voor onze internationale studenten in Groningen, laat zien wat nodig is om deze te onderhouden. Een pioniersplek in Groningen, waarover Arie Schep vertelt, vraagt evenzeer om een grote inzet. De pionier en de vrijwilligers organiseren sportavonden met Bijbelverhalen, zondagse vieringen en klusochtenden. Opvallend is dat zowel leefgemeenschappen en pioniersplekken vragen om inspiratiebronnen: bidden, zingen, samen Bijbelverhalen lezen, een christelijke spiritualiteit. Dat zal ook voor de PThU essentieel zijn. Het gaat om de onderlinge relaties (binnen), de relaties met de buren (buiten), maar ook om de relatie met God (boven).

Dit nummer biedt ook andere perspectieven op (leef-)gemeenschap. In de Bijbel vraagt saamhorigheid om leefregels, zorg voor elkaar, het vieren van de eredienst en om feesten, schrijft Marjo Korpel. Zij hoopt op een Bethlehemgemeenschap aan de PThU. Maroesjka Versantvoort schetst maatschappelijke ontwikkelingen rondom gemeenschapszin en sociale bubbels. Gemeenschapsvorming staat onder druk, maar reflectie op onze morele plicht en oog krijgen voor het belang van de ander kunnen solidariteit en gemeenschapszin versterken. We hopen dat we ons als PThU daartoe ook op Janskerkhof/Jansdam geïnspireerd zullen weten en ons ervoor zullen inzetten.

Henk de Roest

inhoud

En verder: pag 04 pag 10 pag 13 pag 09 pag 18 pag 20 pag 28

Leerschool van liefde

Samen bouwen aan een missionaire woongemeenschap.

Draagt elkanders lasten

Marjo Korpel over leefgemeenschappen in de Bijbel.

Gemeenschapszin in Nederland

Nederlanders maken zich zorgen over hun samenleving. Maroesjka Versantvoort zet de ontwikkelingen op een rij.

Column

Vanuit een geslacht van boerenarbeiders werd zijn oom Schelte predikant, vertelt Eward Postma.

De PThU als gemeenschap

Wat maakt ons als PThU tot familie, vraagt Theo Boer zich af.

Geschiedenis

Waar komt de huidige protestantse belangstelling voor het kloosterleven vandaan?

Promoties & publicaties

Met ditmaal o.a. de promotie van Carola Dahmen.

PThUnie is een magazine van en voor iedereen die zich met de PThU verbonden voelt.

Adverteren in PThUnie? Vraag naar de mogelijkheden via communicatie@pthu.nl

Wijzigingen in uw abonnement doorgeven? Ga naar pthu.nl/wijzigingdoorgeven

Redactie Theo Boer, Ton van Kattenbroek (adviseur), Caspar Dullemond (eindredacteur), Henk de Roest (hoofdredacteur), Bernhard Reitsma.

Redactieadres Postbus 7161, 1007 MC, Amsterdam, communicatie@pthu.nl. Vormgeving en realisatie Verloop drukkerij, Alblasserdam. Fotografie Mike van Bemmelen, Caspar Dullemond, Ton van Kattenbroek, Jaap Maars, Wouter Muskee.

ISSN-nummer 1876-9233

Een woongroep als ‘leerschool van liefde’

Een woongemeenschap is niet voor iedereen. Te weinig privacy, te veel regels, nooit eens helemaal op jezelf, altijd rekening houden met anderen… Berdine van den Toren-Lekkerkerker knikt, ze kent de argumenten: ‘Als ik vertel over onze gemeenschap, krijg ik vaak de reactie: daar moet ik echt niet aan denken! Veel mensen zijn op hun vrijheid gesteld en vinden het fijn om niemand te hoeven zien als ze daar geen zin in hebben. Dat snap ik en soms herken ik dat ook wel. Maar tegelijkertijd weet ik dat er echt een diepe schoonheid in het leven binnen zo’n gemeenschap te vinden is. We ervaren hier een rijkdom die veel mensen in deze hyperindividuele samenleving zijn kwijtgeraakt.’

‘We’: dat zijn de vier theologen Berdine en haar man Benno, Jaron Jongeneel, zijn vrouw Miriam en hun zoontje Amos van twee. Ze wonen hier nu nog met z’n vijven, maar dat aantal zou de komende jaren zomaar kunnen verdrievoudigen. Het ruime jarentwintigpand aan aan de Koninginnensluis in Nieuwegein moet gaan bestaan uit vier zelfstandige wooneenheden, twee gastenkamers, verschillende gemeenschappelijke ruimtes, en, als de gemeente daarmee instemt, een nieuw te bouwen verdieping met vier studentenkamers. Het project is volop in ontwikkeling, zoals de boordevolle grofvuilcontainer buiten en de bouwmarktinventaris op de begane grond duidelijk maken. Maar eigenlijk is zo’n woongroep nooit helemaal af, al is het maar omdat er steeds nieuwe bewoners zullen komen. ‘Het huisvestingsproject stopt niet op het moment dat het huis klaar is’, zegt Berdine: ‘We zullen altijd in beweging zijn.’

Binnen, boven, buiten

Dat komt dan vooral omdat het samen onder één dak leven voor deze groep mensen meer doel dan middel is. De voordeur wordt niet gedeeld omdat dit praktisch is of geld bespaart of toevallig even goed uitkomt. Nee: dit geheel wil meer zijn dan de som der delen. Het gaat hier om een ‘intentionele missionaire woongroep’, zoals de technische term luidt. Dit concept gaat uit van een actief en bewust gedeeld samenleven, voortkomend uit een diepe christelijke spiritualiteit en resulterend in sociaal engagement. De drieslag van ‘binnen, boven en buiten’ staat hierbij centraal, legt Benno uit: ‘Het gemeenschap-zijn is een waarde in zichzelf. Dat is dat “binnen”. De gemeenschap ontvangt die waarde ook van boven. De relatie met God is dus heel belangrijk. Dat betekent dat we kiezen voor bijvoorbeeld een gebedsritme. En de relatie met buiten betekent dat we het niet alleen

voor onszelf doen. Onze gemeenschap wil verbonden zijn met de buren, met de wijk. We hopen dat een deel van het huis op een gegeven moment een open ruimte voor de buurt wordt, waar we onder meer gezamenlijke maaltijden houden. En andere activiteiten waarbij gastvrijheid een belangrijke rol zal spelen.’ Binnen, boven en buiten komen dan samen in wat Benno ‘dankbaar vieren’ noemt: ‘Het idee dat je dankbaar mag ontvangen van elkaar, van God. En dat mag vieren met elkaar. Door samen te bidden, te eten, een feestje te bouwen.’

Eerdere ervaringen hebben de deelnemers van deze nog prille woongroep geleerd dat het niet meevalt om die drie b’s in balans te brengen –én te houden. Benno: ‘Wat je soms ziet is dat zo’n gemeenschap heel erg boven en binnen is. Dan heb je samen dat discipelschap en dat is óók heel mooi, maar je hebt geen rol in de wereld om

woongemeenschap’, eveneens in Nieuwegein. Jaron: ‘Daar zaten allemaal mensen die net klaar waren met hun studie en er niet aan moesten denken om in hun eentje in een appartement te gaan wonen. Dat gold voor ons ook: wij wilden ons

‘Als je in een gemeenschap woont, is het veel tastbaarder om Jezus te volgen. Omdat zoveel van waar
Hij

je toe oproept over de relatie met de ander gaat’

je heen. In andere gemeenschappen is het weer heel erg buiten en boven. Dan wordt het een soort zendingshuis. In weer andere gevallen is het buiten en binnen. Dan heb je het gezellig met elkaar, maar verlies je God uit het oog. Om die drie factoren in balans te houden is voor ons de uitdaging. Het is niet zoals een schema maken van wie deze week de badkamer schoonmaakt.’

Openstellen

Ze kunnen het weten. De huidige kern van bewoners bestaat uit veteranen op woongroepgebied. Jaron en Miriam woonden na hun studies theologie aan de CHE vijf jaar in een ‘fantastische

leven met anderen delen. Als je in een gemeenschap woont, is het veel tastbaarder om Jezus te volgen. Omdat zoveel van waar Hij je toe oproept over de relatie met de ander gaat. In het delen. In het je openstellen. Andere mensen zijn niet altijd gemakkelijk – dat weten we. Maar de ander leren liefhebben is zoveel gemakkelijker als je samen in een huis woont. Als ik alleen zou wonen, dan hoef ik alleen maar af te spreken met mensen die ik leuk vind. Dit samenleven dwingt je om de ander te ontmoeten.’

Voor Benno en Berdine geldt iets dergelijks. Hij is hoogleraar interculturele theologie aan de Lees verder

PThU, zij universitair docent zending aan de TUU en directeur van de Nederlandse Zendingsraad. ‘We hebben beiden een baan die diep geworteld is in kerk en geloof’, zegt Berdine: ‘Maar in onze maatschappij ben je daarmee ook een goedbetaalde professional, druk met je eigen leven en altijd onderweg naar weer een conferentie. Het risico is dan dat je je maatschappelijke wortels verliest. Het voelt voor ons dan ook als een voorrecht om te bouwen aan een gemeenschap die buiten onze professionele bubbel moet gaan vallen.’ Ook zij hebben de nodige ervaring in intensief samenleven. ‘We zijn allebei in behoorlijk warme christelijke dorpsgemeenschappen geboren. Dat was voor ons beiden een enorme inspiratiebron, al had het, zeker voor mij, ook

een beklemmende kant’, vertelt Berdine. Eenmaal volwassen woonden ze steeds in steden: ‘Voor ons was het altijd de vraag hoe je in een stedelijke context een vorm van gemeenschap kunt vinden.’ In de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar ze begin deze eeuw verbleven, bleek dat geen vraag te zijn, aldus Berdine: ‘Daar woonden we gewoon tussen de studenten op de campus. Het was de normaalste zaak van de wereld dat je als docent en student bij elkaar woont en dat je kinderen met elkaar spelen. Maar ook dat je samen bidt. En dat je samen theologiseert. Kijk, hier in Europa denken we na over de relatie tussen individu en gemeenschap. Daarom vinden we gemeenschap belangrijk – als tegenbeweging. Maar in onze ervaring binnen Afrika klopte die tegenstelling niet. Daar ben je gewoon deel van een gemeenschap. Je bestaat omdat je deel van de gemeenschap bent. Dat besef hebben wij denk ik overgenomen. Een gemeenschap is voor ons geen contra-realiteit. We hebben ontdekt dat dit het echte mens-zijn is. In de relatie met de ander ben je mens, kom je tot bloei.’

Ritme van de week

Bij het koffiedrinken in hun lokale Cross Culture kerkgemeenschap kwamen vraag en aanbod bij elkaar. Jaron en Miriam waren op zoek naar een nieuwe woongemeenschap, want hun kamer was met de geboorte van hun zoontje toch wel wat krap geworden. Ze raakten aan de praat met Benno en Berdine, die enthousiast vertelden over hun plannen voor een woongroep en tussen neus en lippen meedeelden dat ze op zoek waren naar een jong echtpaar met een klein kind. 'Dat bleek achteraf geen hint, maar wij dachten dus van wel', lacht Jaron. Maar het klikte, zowel persoonlijk als qua visie: ‘Miriam en ik wilden niet opnieuw aansluiten bij iets dat al helemaal vast lag. Wij hadden

heel erg het verlangen om een gemeenschap van de grond af op te bouwen. We wilden plannen maken voor de invulling. Hoe geven we dat ritme van de week vorm?’ Samen gingen ze aan de slag met het invullen van de ideeën. En dat doen ze nog steeds. Daarbij is er steeds een gezonde spanning tussen een gezamenlijke visie en de praktische invulling daarvan, zegt Berdine: ‘We zoeken mensen die onze waarden delen. Maar wat dat concreet betekent, hangt ook steeds van de mensen zelf af. Bij een woongroep als de onze kun je niet zeggen: we hebben een programma en daar zoeken we de passende mensen bij. Wat je samen doet – en dat geldt net zo goed voor bidden als voor koken – hangt af van wie je bent met elkaar. Daar moet je ook flexibel in zijn.’

Op dit moment is Amos de enige niet-theoloog in huis. Maar dat gaat spoedig veranderen: aanstaande bewoner nummer zes heeft een heel andere achtergrond. En ook bij de bewoners daarna wordt gestreefd naar verscheidenheid. Jaron bedacht de naam ‘Ondersteboven’ voor de woongroep. ‘En daar gaan we voor’, zegt Berdine: ‘Omdat het Koninkrijk van God alles ondersteboven gooit. Volgens die waarden willen we gaan leven. Waarbij niet alles op een super-effectieve

naar eigen keuze of door omstandigheden gedwongen, alleen. En eenzaamheid is een bepalende maatschappelijke factor: in Nieuwegein geldt 12,9% van de inwoners als ‘ernstig eenzaam’.1 Jaron heeft hier in zijn werk als pionier en assistent-voorganger bij Cross Culture en als medewerker van het Leger des Heils veel mee te maken. ‘In het park zie ik zoveel mensen als eilandjes. Er is weinig sociale cohesie. Er is weinig ontmoeting. Ik wil ook via onze woongroep met die mensen in contact komen.’ ‘Jaron spreekt echt iedereen aan’, zegt Berdine.

‘Het is een leven uit dankbaarheid voor wat je ontvangt vanuit de overvloed die God geeft’

manier geregeld hoeft te zijn.’ Dat is uiteindelijk meer een kwestie van levenshouding dan van praktische keuzes maken, denkt Benno: ‘Ik hoop dat we zo met elkaar kunnen leven dat het gaat om wie we zijn, meer dan om wat we doen. Dat we niet alleen samenzijn om te geven, maar ook om te ontvangen. Het is een leven uit dankbaarheid voor wat je ontvangt vanuit de overvloed die God geeft. Als je samen eet, dan sta je met nieuwe energie van tafel op.’

Dit gemeenschapsideaal gaat enigszins tegen de landelijke trend in. Steeds meer mensen wonen,

Verbinding

Jaron ziet de woongroep als een voorpost van de kerk in de wijk: ‘Cross Culture is een heel mooie multiculturele kerkelijke gemeenschap, laagdrempelig ook. Maar door de week lukt het nog niet zo goed om kerk te zijn in en met de wijk. Ik zou graag meer verbinding willen. En daar kan onze woongemeenschap een rol in spelen. Door naar buiten te gaan en onze levens te delen met de mensen in de wijk. En door mensen naar binnen te halen, ze uit te nodigen om iets te ervaren van onze gemeenschap. In een omgeving waar zoveel sprake is van eenzaamheid en waar mensen

Lees verder

weinig relatie met de buurt hebben, willen we ook een alternatieve vorm van leven laten zien.’

‘Een leerschool van de liefde.’ Zo noemt Berdine hun woonproject: ‘En dat is, denk ik, waar we toe geroepen zijn. Het is een proces natuurlijk. Als we

Amos. Een huiswerkclub voor kids uit de buurt. Met een groepje naar de kliko om weesgroente te verzamelen: ‘En dan de hele middag met z’n allen gaan koken.’ Een voortzetting van Jarons wekelijkse potje voetbal met lokale asielzoekers, waarbij dan ook de meer sportieve studenten van de boven-

‘Als we al precies weten wat het moet worden, dan is het geen leerproces’

al precies weten wat het moet worden, dan is het geen leerproces. Het is trial en error.’ Eerdere ervaringen hebben haar en Benno geleerd dat je gewoon dingen moet uitproberen: ‘Soms werkt het, soms niet. Soms loopt iets een tijdje goed en dan komt de klad erin en bedenk je weer wat anders.’ Ideeën en verlangens zijn er genoeg, zo blijkt uit een kort rondje. Een gebedskring waarbij ook mensen van buiten aansluiten. Een wekelijks koffiemoment voor de ouders van de school van

verdieping bij aansluiten. ‘Ik zie een plek voor me waar iedereen welkom is’, zegt Jaron: ‘Een plek waar het leven gevierd wordt. Een plek waarvan iedereen weet: daar wonen mensen die heel erg van Jezus houden, en ik ben daar hartstikke welkom, of ik er nou wat van geloof of niet.'

Noot

1. www.staatvanutrecht.nl/themas/gezondheid-en-welzijn/ welbevinden-en-eenzaamheid

PThU-hoogleraar Mirella Klomp is nieuwe Theoloog des Vaderlands

Mirella Klomp, hoogleraar praktische theologie aan de PThU, is tijdens de Nacht van de Theologie uitgeroepen tot Theoloog des Vaderlands 2024-2025. Een jaar lang zal zij in de Nederlandse samenleving de theologie vertegenwoordigen en een gezicht geven. Klomp: ‘Het is een geweldige kans om als ambassadeur van dit mooie vak te laten zien dat de theologie over veel dingen kan meepraten en een waardevolle stem is in het gesprek, ook in een land waar het christelijk geloof grotendeels te gronde lijkt te zijn gegaan.’

De PThU is trots op haar hoogleraar. Waarnemend rector prof. dr. Klaas Spronk reageert verheugd: ‘Als PThU zijn we blij en trots dat één van onze jongste hoogleraren deze eervolle onderscheiding krijgt. Ze verdient het ook. Met veel creativiteit en

met volle inzet laat zij zien hoe relevant theologie kan zijn voor de samenleving. Zo levert ze een belangrijke bijdrage aan een verdiepend inzicht in de hedendaagse geloofsbeleving en in de motivatie bij de keuzes waar we als christenen in deze tijd voor staan.’ Als ambassadeur van de theologie is Klomp benieuwd naar verhalen over de grond die ons in Nederland draagt; hoe grond ons inspireert of juist klem zet; hoe grond ver bindt of verdeelt; wat grond zegt over wie wij zijn. Het komend jaar verzamelt zij deze verhalen en brengt daarmee de theologie in gesprek.

‘Bijzonder ongeschikt’

door dr. Eward Postma

universitair docent beroepsvorming & spiritualiteit aan de PThU

Het was kort na de oorlog. De kerkdiensten tijdens de bezettingsjaren hadden iets in mijn oom Schelte losgemaakt. Hij was geraakt door wat er vanaf de kansel was gezegd. En bij de jongelingsvereniging had hij geleerd om ‘actuele onderwerpen’ te behandelen. Het feit dat er tijdens de oorlogsjaren honger-evacués waren opgenomen, ook bij hen thuis, had hem nog extra besef gegeven van wat er aan de hand was. De ruimte voor discussie tijdens catechese en bij de jongelingsvereniging legde de basis voor zijn keuze voor het predikantschap.

Hoezeer hij ook urgentie voelde, theologie gaan studeren sprak niet voor zich. Zijn vooropleiding bestond uit mulo en hbs en dat was niet toereikend. En zijn vader (mijn pake, die ik nooit gekend heb) was boerenarbeider. Sinds enkele jaren was hij weliswaar in loondienst bij een aardappelhandel, maar een vetpot was het niet. Als Schelte, die de oudste zoon was, zou gaan studeren, zou dat allicht gevolgen hebben voor de andere kinderen.

Toch stemde mijn pake in met de wens van zijn zoon. De motivatie die hij gaf onderstreept alleen maar dat theologie studeren niet vanzelf sprak: mijn oom was ‘bijzonder ongeschikt’ voor ‘wurk op it lân’. De zelfspot waarmee mijn oom deze woorden in zijn beknopte memoires heeft opgetekend, laat zien dat hij het judicium uit eigen ervaring herkende. De diepe ernst die in het oordeel besloten lag, blijft onbenoemd. Het illustreert hoe met het in gang zetten van de wederopbouw de

boerencultuur zoals die er eeuwenlang was, onbedoeld uit onze herinneringen aan het verdwijnen is.

Twee avonden digitaal genealogisch onderzoek maakt aannemelijk dat het voorgeslacht van mijn pake tot in de zestiende eeuw voornamelijk uit boerenarbeiders bestond. Soms zat er een molenaar, kastelein of koopman tussen. Van de vrouwen kom ik weinig meer te weten dan hun naam. Zij deelden in hetzelfde bestaan, waarin er geleefd werd van het stukje grond dat ze, soms tijdelijk, konden pachten. Vaak werkten ze daarnaast als seizoenarbeiders voor boeren met grond. Mannen en vrouwen gingen naar de lagere school, maar hadden vooral hun handen en de rest van hun lichaam om in hun onderhoud en dat van hun gezin te voorzien.

De ‘ongeschiktheidsverklaring’ die mijn pake rond 1946 afgaf, laat intussen ook de eigenwaarde van deze boerenarbeider zien. Dat ontroert me.

Hij wist wat er nodig was op de akker en wat daar bij kwam kijken. Op basis daarvan maakte hij een eigen en reële professionele afweging waarbij hij oog had voor wat zijn zoon in huis had. Deze episode stemt mij nederig en helpt mij tegelijk. De keuzevrijheid die zo vanzelfsprekend lijkt geworden, is dat ten diepste niet. Ook roeping, wat vaak zo’n individueel gebeuren lijkt, heeft een context waarin de mensen om ons heen meespreken en een eigen stem hebben. De waardigheid van deze boerenarbeider beschouw ik daarbij als fundamenteel, ook voor de theoloog en docent beroepsvorming die ik nu ben.

Draagt elkanders lasten: een Bijbelse visie op de leefgemeenschap

door prof.dr. Marjo Korpel

hoogleraar Oude Testament aan de PThU

De leefregels beslaan zelfs een relatief groot deel van het Oude Testament. Ze hebben eigenlijk allemaal te maken met de houding tegenover God en de naaste. Kortom: de regels zorgen in de gemeenschap voor een sterk sociaal en rechtvaardig netwerk. Dat was in de wereld van de Bijbel ook wel nodig, want verzekeringen bestonden nog niet.

De gemeenschap moest ervoor zorgen dat weduwen en wezen goed verzorgd achterbleven (Deut. 10:18-19).

Tot voor kort gold dat nog steeds. Niet voor niets heten veel uitvaartverenigingen DELA, wat staat voor Draagt Elkanders Lasten (zie Gal. 6:2). Ook de vreemdeling zal men liefhebben als zichzelf (Exod. 22:21; Lev. 19:34, Deut. 10:19).

Gastvrijheid

In het Oude Testament vormt Israëls saamhorigheidsgevoel als volk en geloofsgemeenschap van JHWH een centraal punt. Twee belangrijke aspecten spelen daarin mee: het naleven van de leefregels en het vieren van de eredienst en feesten waarin de lof aan God bezongen wordt. Voor de eredienst tekent Nehemia 8-9 een mooi beeld van de gemeenschap.

Het boek Ruth geeft een mooi beeld van zulke saamhorigheid in een kleine stad, in dit geval Bethlehem. Het verhaal laat zien hoe vreemdelingen worden opgevangen. Oudoosterse gastvrijheid is spreekwoordelijk en dus ook te zien in Moab (ook al moet die naam in later tijd vooral een negatieve klank hebben opgeroepen). Maar wanneer een man met zijn gezin vanwege de honger wegtrekt uit Bethlehem, en op zoek gaat naar een betere, maar tijdelijke plek in Moab, dan kunnen ze daar zonder problemen terecht. Kregen ze er een stukje grond? Mochten ze er werken? Duidelijk is dat de bevolking hen goed opving. De beide zonen konden bevriend raken met meisjes daar, mochten er zelfs mee trouwen. Dat moet wel met toestemming van beider ouders geweest zijn; ze bleven daar tenslotte wonen. Bij een trouwerij was bovendien een bruiloftsfeest gebruikelijk, waarbij een grote groep vrienden zowel bruid als bruidegom hielp bij alle voorbereidingen (zie Matth. 25:1-13; ook Hoogl. 3). En dat het thuis bij de schoonfamilie ook goed

geweest moet zijn, blijkt wel wanneer Naomi haar schoondochters adviseert om terug te keren naar het huis van hun moeder (Ruth 1:8)! Orpa kiest daar dan ook voor; blijkbaar wist ze dat ze daar altijd weer welkom was.

Meer dan tien jaar woonde de gemengde familie in Moab, kennelijk geheel opgenomen in de dorpsgemeenschap. En Naomi beschrijft haar Moabitische schoondochters als een soort engelen. Ze wenst hun toe dat God hun net zoveel trouw mag geven als zij aan Naomi

haar schoonmoeder, dan wordt haar dit zondermeer toegestaan. Iedereen weet ook dat ze met Naomi is meegekomen. De tamtam in de gemeenschap is dus ook zeer groot. Bij de trouwerij van Ruth en Boaz zijn er officiële getuigen aanwezig vanuit de stad, en zo’n feest was een feest voor iedereen (zie ook Matt. 22:1-9).

Hoewel de Bijbeltekst het niet met zoveel woorden zegt, was zo’n trouwerij tegelijk ook een geloofsviering, waarbij God als getuige werd aangeroepen (zie Mal. 2:14). In de uitspraken van de aanwezigen is dat terug te horen (Ruth 4:11-12;

‘De vrouwen herkennen Naomi direct: zolang weggeweest, maar niet vergeten’

gaven. Als later Naomi en Ruth vervolgens toch samen terugkeren naar Bethlehem, is aldaar de gemeenschapszin te zien. Na al die tijd worden de twee al direct gespot bij de poort. Letterlijk staat er zelfs dat de hele stad over hun terugkomst ‘gonst’. Wellicht vierde men er juist een feest; ze kwamen immers aan bij het begin van de gersteoogst (Ruth 1:22). Dan wordt het feest van de eerstelingen gevierd (Lev. 23:10-14), en de vrouwen herkennen Naomi direct: zolang weggeweest, maar niet vergeten.

In de tien jaar moet er ook contact geweest zijn tussen Naomi en de vrouwen in Bethlehem. Ze konden nog geen appjes uitwisselen, maar wel mondeling berichten over en weer doorgeven. Zo hoorde Naomi via via dat er weer brood was in Bethlehem (Ruth 1:6). Ongetwijfeld had ze dat gehoord via de karavanen van handelslieden die over vaste routes (King’s Highway) heen en weer trokken.

Geloofsviering

Als Ruth als buitenlandse weduwe een veld opzoekt om koren te verzamelen voor haar en

14). De buurvrouwen zijn er ook meteen bij, zoals gebruikelijk, als er een kind geboren wordt. Vriendinnen fungeren namelijk als vroedvrouwen (Ruth 4:14).

De mooiste Bijbelse beschrijving van de gemeenschap is natuurlijk te vinden in 1 Cor. 12 over het ene lichaam en de vele delen, waarbij de hand niet zonder de voet kan, en het oog niet zonder de hand, en waar allen delen in de pijn en vreugde van de ander. Het boek Ruth tekent dat voor de kleine dorpsgemeenschap van Bethlehem.

Leefregels

Verschillende elementen komen hier naar voren, kijkend naar het gemeenschapsgevoel van het gehele volk: samen het geloof te beleven (ook via feesten), het gezamenlijk overwinnen van problemen (zoals hongersnood, aanvallen van buitenaf), de sociale cohesie, de zorg voor elkaar, met name voor wie minder bedeeld is of van buiten komt. De leefregels dragen bij aan het vasthouden van de puurheid en eenheid binnen de gemeenschap. Ten slotte is er management

Ruth zweert trouw aan Naomi (1624) van Pieter Lastman. (Afbeelding ontleend aan freechristimages.com.)

nodig. Zelfs in Bethlehem is al sprake van de ‘oudsten’ (Ruth 4:9) die als een juridische (advies) raad optreden. Kunnen we er iets van leren? Vast en zeker. De gemeenschap vraagt om een gezamenlijke leefplek, leiding, geloofsbeleving, wijsheid, vieren en meeleven met elkaar, gastvrijheid, een gesprekje met warme koffie voor een binnenlopende dakloze. Wat zou het mooi zijn als we iets van een Bethlehemgemeenschap zouden kunnen creëren aan de Jansdam 14!

Verder lezen: Walter Brueggemann, Reverberations of Faith: A Theological Hand- book of Old Testament Themes , Louisville: Westminster, 2002, 35-37.

Advertentie

17, 18 en 19 oktober 2025 Terschelling

Maatschappelijke

ontwikkelingen rondom gemeenschap en individualisering

door prof. dr. ir. Maroesjka Versantvoort

bijzonder hoogleraar arbeid en zingeving aan de PThU

Hoe saamhorig is de Nederlandse samenleving? Zitten we in een extreem ik-tijdperk, waar gemeenschapszin en solidariteit ver te zoeken zijn? Dit zou je je af kunnen vragen bij het beluisteren van de Algemene Politieke Beschouwingen of bij het lezen van wat mensen elkaar zoal op sommige sociale media toewensen. Of het nu gaat om asiel en migratie, stikstof of genderidentiteit: het zoeken naar dat wat mensen bindt – in al hun uniciteit en verscheidenheid – lijkt ingewikkeld. Dat zien we terug in de zorgen die mensen uiten over de samenleving. Naast goed bestuur, wonen en zorg maken burgers in Nederland zich vooral zorgen over polarisatie en hoe we met elkaar samen leven.1

Klassieke institutionele structuren die mensen met elkaar verbinden hebben de afgelopen decennia aan belang ingeboet. Eén daarvan is het huwelijk en het gezin. Vergeleken met eerdere generaties leven mensen steeds minder in grotere verbanden. Nederland heeft inmiddels haar achttien miljoenste inwoner verwelkomd; in 1960 waren dat er elf miljoen. Hoewel deze groei fors te noemen is, groeide het aantal huishoudens sterker: van 3,2 miljoen in 1960 naar 8,4 miljoen begin 2024. Tegelijkertijd daalde het aantal mensen per huishouden; van gemiddeld 3,5 naar 2,1 personen. Een steeds groter deel van de mensen in Nederland woont alleen, een steeds kleiner deel kiest

voor het huwelijk (zie figuur 1). 2 Ook voeden steeds meer mensen hun kinderen alleen op. Zo waren er in 2000 385 duizend eenoudergezinnen, voor 2024 ligt de schatting boven de zeshonderdduizend.3

Minderheid

Naast het gezin wordt ook het geloof traditioneel beschouwd als verbindende institutie. Inmiddels moeten we constateren dat Nederland geen gelovig land meer is. Religieuze groepen vormen een minderheid onder de bevolking. Waar rond 1850 vrijwel de gehele bevolking tot een kerkelijke gezindte behoorde,4 is dat inmiddels nog slechts een derde.5 Daarmee is voor de meeste mensen niet alleen de zoektocht naar zingeving een individuele zaak geworden, maar missen zij ook een gemeenschap van gelovigen om zich heen.

Bubbel

Een derde manier om te kijken naar de positie van het individu en de gemeenschap is de leefwereld van mensen. Hoewel Nederland ten opzichte van andere landen niet erg gesegregeerd is, zijn de leefwerelden het afgelopen decennium wel eenzijdiger geworden. Zowel de armste als de rijkste inwoners ontmoeten in hun leefwereld – of het nu hun buurt is, hun werk, familie of schoolplein –vooral mensen die op hen lijken.6 Het blijkt ingewikkeld om uit de ‘eigen’ sociale bubbel te komen en verbinding aan te gaan met anderen.

Lees verder

Als het gaat om gemeenschapsvorming op het werk, dan staat die niet alleen onder druk door toenemende segregatie. Ook het snelle wisselen van baan dat vandaag de dag gemeengoed is, doet weinig voor gemeenschapsvorming. De afgelopen

Vertrouwen

Toch is het de vraag of deze ontwikkelingen gepaard gaan met minder sociale samenhang. Als indicator wordt vaak verwezen naar sociaal vertrouwen: in hoeverre denken mensen dat anderen

‘We moeten constateren dat Nederland geen gelovig land meer is. Religieuze groepen vormen

jaren wisselden jaarlijks ruim driehonderdduizend mensen van baan, zo liet het CBS zien. Zes op de tien baanwisselaars was korter dan twee jaar in dienst.7 Deze wisselingen vonden plaats tegen een achtergrond van uitzonderlijke arbeidsmarktkrapte en een institutionele structuur waarin het aangaan van langdurende verbindingen weinig gestimuleerd wordt. Flexibilisering van de arbeidsmarkt zorgt er immers voor dat het voor mensen vaak geen keuze is om snel van baan en werkomgeving te wisselen, maar noodzaak.

in het algemeen te vertrouwen zijn? Dit percentage schommelt in Nederland al jaren rond de 60%, wat internationaal gezien hoog is.8 Binnen Europa scoren alleen de Scandinavische landen en IJsland hoger. Hiervoor zijn verschillende verklaringen te geven. In een sterk individualistische cultuur worden mensen gestimuleerd om te gaan met diverse groepen individuen, terwijl sociaal vertrouwen in collectivistische samenlevingen vaak beperkt blijft tot kleine, hechte sociale kringen. Instituties als het parlement of de rechtsspraak kunnen

bijdragen aan het bevorderen van sociaal vertrouwen door het beschermen van individuele rechten en het bieden van sociale zekerheid. Hierdoor kan een omgeving ontstaan waarin schendingen van vertrouwen kunnen worden aangepakt en gecorrigeerd. Een kanttekening bij dit hoge percentage van sociaal vertrouwen is evenwel op zijn plaats: het gaat om een gemiddelde waar behoorlijke verschillen tussen groepen achter schuil gaan. Waar verschillende achterstanden samenkomen is het vertrouwen in de medemens veel lager – en daalt tot onder de 30%. Ook het vertrouwen in instituties daalt jaar op jaar en de crises rondom de kinderopvangtoeslag en de aardgaswinning in Groningen dragen daar niet op een positieve manier aan bij.

Hoe zou gemeenschapszin en saamhorigheid kunnen groeien – wat voor verschillende groepen burgers in de Nederlandse samenleving een ideaalbeeld is van samenleven in de toekomst? De Amerikaanse sociologen Putman en Garrett betogen

Dominass predikantenpakket

in hun boek The Upswing dat we daartoe op de eerste plaats (meer) reflectie op onze morele plicht richting andere mensen nodig hebben.9 Niet economie is volgens hen de grootste drijvende kracht achter maatschappelijke verandering maar ethische reflectie – hoe we denken over onszelf, de ander en de gemeenschap. Wie een diep begrip heeft van zijn eigen belangen, snapt ook dat die verweven zijn met de belangen van anderen. Gegeven al het wezenlijks dat de theologie op dit thema te bieden heeft, ligt hier een mooie opgave voor de PThU.

Noten

1 Miltenburg, E. et al. (2024). Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2024|2. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

2 CBS Statline. Burgerlijke staat.

3 CBS Statline. Huishoudsamenstelling.

4 CBS Statline. Kerkelijke gezindte

5 Versantvoort, M. et al. (2024). Tussen Duurzaam Denken en Duurzaam Doen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau en Protestantse Theologische Universiteit.

6 Verweij, L. & L. Thijssen (2024). De leefwerelden van arm en rijk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

7 CBS Statline. Wisseling van werkgever.

8 Verweij, L. et al. (2024). Sociaal Culturele Ontwikkelingen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

9 Putman, R. en S. Romney Garrett (2020). The Upswing: How America Came Together a Century Ago and How We Can Do it Again. New York: Simon & Schuster.

Advertentie

De verzekering voor predikanten!

Kennis van zaken en uitgekiend verzekeringspakket met dekking voor de bijzondere risico’s voor u als predikant.

Onze specialisten zijn betrokken bij uw persoonlijke situatie en zetten zicht dagelijks in om de verzekeringen van ruim 3.700 predikanten te beheren.

Kennismaken is eenvoudig: bel 0344 642 404

Dorpsstraat 10 | 4033 EX Lienden www.dominass.nl | info@dominass.nl

Leven in een kloostergemeenschap, ook een protestantse traditie?

door dr. Gert van Klinken universitair docent kerkgeschiedenis aan de PThU

Moderne Devotie en Reformatie

Het vormt een opvallende trend in protestants Nederland: de actieve belangstelling voor samenleven in een kloostergemeenschap. Bekende voorbeelden van dit monastieke model in ‘nieuwe stijl’ zijn het Neikleaster in Friesland en Nieuw-Sion in Overijssel: oecumenisch, liturgisch en eigentijds. Protestanten dragen stevig bij aan zulke initiatieven. Een voor de hand liggende vraag is of deze nieuwe monastieke bewegingen, die allereerst veel te danken hebben aan de rooms-katholieke traditie van het getijdengebed, daarnaast ook in te tekenen zijn binnen de protestantse kerkgeschiedenis.

De Moderne Devotie bevorderde al in de Late Middeleeuwen leefgemeenschappen, gebaseerd op Bijbellezing, gebed en een gestructureerde aandacht voor het innerlijk leven. Deze kwaliteiten werden verbonden met het praktische bestaan, volgens het motto van ora et labora. Naast kloosters in eigenlijke zin ontstonden er ‘geestelijke huizen’ van leken, vaak in samenhang met sociaal werk, ziekenzorg en scholen. Het ideaal was om Christus na te volgen, in een bestaan dat zowel verdiept als geëngageerd zou moeten zijn.

Deze Moderne Devotie ontwikkelde zich binnen de RoomsKatholieke Kerk, maar heeft eveneens bijgedragen aan de opkomende Reformatie. Toch zou het calvinisme in Nederland het model van een kloostergemeenschap niet overnemen. Daarvoor bestonden twee redenen. De Reformatie streefde vernieuwing aan. Gevreesd werd dat kloostergemeenschappen zich daartegen immuun zouden maken, zich zouden afschermen van alles wat afweek van de traditie en hervorming onmogelijk maken. Bij de overgang naar het protestantisme werden kloosters onteigend. Monniken, nonnen en begijnen kregen, voor zover ze niet naar het rooms-katholieke Zuiden uitweken, een klein pensioen. Hun kloostergemeenschappen werden ontbonden.

Het geforceerde einde van het middeleeuwse kloosterleven in protestants Nederland had natuurlijk veel te maken met de godsdienststrijd tussen Hervorming en Rooms-Katholieke Kerk. Er zat echter ook een praktisch aspect aan. Niet alle, maar wel veel van de Nederlandse kloosters rond 1550 stonden grotendeels leeg. Het inefficiënte gebruik van deze gebouwen was de autoriteiten een doorn in het oog. Tot op de huidige dag is zichtbaar hoe deze kloosters

ONDERZOEK

een nieuwe bestemming kregen. De binnenstad van Groningen biedt daar mooie voorbeelden van. Het Dominicanenklooster werd een weeshuis, het Munnekeholm een hospitaal, het refugium in de Boteringestraat een rechtbank. Stenen van klooster Aduard kregen een nieuw leven als provinciaal bestuursgebouw. De begijnhoven aan het Broerenplein werden omgetoverd tot Academie voor de universiteit, het Franciscanenklooster er tegenover werd bibliotheek. Het was een enorme operatie, die enigszins doet denken aan de seculiere herbestemming van monumentale kerkgebouwen in onze eigen tijd.

Dagritme

Van protestantse kloosterlijke leefgemeenschappen leek aanvankelijk nauwelijks sprake te zijn, afgezien groepen in de marge als de labadisten (Anna Maria van Schuurman). Interessant genoeg kwamen zulke gemeenschappen wél weer in beeld na de scheiding van kerk en staat, in 1795 en definitief in 1848. Dit was de tijd van grootschalige protestantse initiatieven op het gebied van zorg en verpleging, zoals Veldwijk in Ermelo en vele andere. Hier werden spiritualiteit en samenleven volgens een strak dagritme en zorg voor de naaste met elkaar gecombineerd: een actualisering van het aloude monastieke model. De Moderne Devotie had indertijd hetzelfde gedaan. Opvallend is evenwel dat dit type gemeenschappen zich eveneens oriënteerde binnen een protestantse oecumene. Inspiratie ging uit van de Hernhutters, met hun internationale verbindingen en leefgemeenschap in Zeist, maar vooral van de lutheranen. Instellingen als de diaconessenhuizen bij Düsseldorf (Theodor Fliedner) leverden de inspiratie voor soortgelijke grootschalige projecten in Nederland. Protestantse diaconessenhuizen combineerden een liturgisch dagritme, leven in soberheid en inzet ten behoeve van de naaste. Samen met de rooms-katholieke ziekenhuizen verzorgden ze tot ver in de twintigste eeuw een substantieel deel van de medische zorg in ons land op basis van privaat (christelijk) initiatief.

Ora et labora

Kerkgeschiedenis kent vanouds een zekere neiging om zich te concentreren op bestudering van de kerk als instituut en op (vooral mannelijke) vaktheologen. Mede daardoor weten we van de protestantse voorlopers van de ‘nieuw-monastieke’ beweging minder af dan we eigenlijk wel zouden willen. Onder de inspiratoren daarvan in de negentiende en twintigste eeuw komen naar verhouding veel vrouwen voor. Een zelfstandige beroepsuitoefening was voor de meesten alleen mogelijk wanneer ze ongehuwd bleven. Leidinggevende verantwoordelijkheid in de zorg kreeg gestalte in daarmee verbonden leefgemeenschappen, waarvan de diaconessenziekenhuizen het bekendste voorbeeld vormen. Rond de zending ontstonden vergelijkbare netwerken, met gecombineerd accent op geestelijke verdieping, samenleving en werk dichtbij en ver weg. Al waren het geen kloostergemeenschappen, ook ‘Oegstgeest’ en ‘Baarn’ vertoonden die kenmerken. Artsen en christenen uit Indonesië namen het voortouw in de protestantse woon-werkgemeenschap Nes Ammim in Israël.

Protestants?

De vraag of de nieuw-monastieke beweging (ook) protestantse wortels heeft, kan al met al bevestigend beantwoord worden. Wel met een voorbehoud: die wortels reiken over grenzen heen. De inspiratie is oecumenisch, breder dan het Nederlandse protestantisme in engere zin. Positieve impulsen komen van de Moderne Devotie, van de lutheranen, van de hernhutters, van volken en culturen buiten Europa. Het is bovendien van belang om op te merken hoe groot de invloed van ‘leken’ was en is. Het waren vaak de toen nog niet tot het kerkelijk ambt bevoegde vrouwen, de artsen, verpleegkundigen en missionaire werkers die het voortouw namen. Die maatschappelijke breedte zien we in het heden terug. ‘Het waren vaak de toen nog niet tot het kerkelijk ambt bevoegde vrouwen, de artsen, verpleegkundigen en missionaire werkers die bij het monastieke model het voortouw namen’

De PThU als gemeenschap COLUMN

door prof. dr. Theo Boer hoogleraar ethiek van de gezondheidszorg aan de PThU

De Protestantse Theologische Universiteit beschouwt zijn alumni een beetje als familie. Verreweg de meesten van degenen die de PThUnie ontvangen, hebben ooit bij de PThU of haar voorgangers gestudeerd: de gereformeerde theologische opleidingen aan de VU en in Kampen, de hervormde opleidingen aan de UvA, Groningen, Leiden en Utrecht, en de lutherse opleiding eveneens aan de UvA. In 2007 zijn we samengekomen in de PThU, aanvankelijk op de oude locaties in Leiden, Kampen en Utrecht, in 2012 naar de bilocaties Amsterdam en Groningen, en sinds september 2024 op één locatie in Utrecht. Het is nog even kamperen tussen het Provinciehuis en de campus op de Uithof, maar over de gebouwen aan het Janskerkhof zijn we enthousiast. The family is all together.

Wat maakt ons een familie? Wel, de universiteit waar je gestudeerd hebt is sowieso al een alma mater, een ‘zorgende (of voedende) moeder’. Het definieert je als je een alumnus bent van Leiden of Maastricht of van de VU. Kijk maar eens naar al die bio’s op LinkedIn. Daarbij hebben theologen nóg weer iets bijzonderders: we hopen dat mensen bij onze instelling behalve over hun beroep ook helderheid krijgen over een mogelijke roeping. Wil ik de rest van mijn werkzame leven, hoog geschoold en diep geworteld, anderen helpen om de weg naar God te vinden? Wil ik meedoen met het ‘tradere’ in de traditie, onderdeel zijn van een gemeenschap door de generaties, een schakel in wat ik hier maar even het protestantse equivalent van de apostolische successie noem?

Het is verheugend dat we dit jaar een verhoging van het aantal masterstudenten te zien krijgen. (En met bij andere instellingen hoge aantallen bachelorinstromers, van wie we hopen dat er velen straks de weg naar de PThU zullen weten te vinden.)

Een verhoring misschien van het zo dringende gebed om nieuwe roepingen bij een vergrijzend predikantencorps. Extra gemeenschap ontstaat doordat op de nieuwe unilocatie onze Nederlandse studenten dagelijks internationale studenten tegen het lijf lopen. Op woensdagen en vrijdagen rondom het middaguur roept de ‘kapel-bel’, vooralsnog op die onooglijke kantoorverdieping, mensen van allerlei christelijke confessies samen voor een middaggebed met gebruikmaking van het Book of Common Prayer. Of je nu uit een pinksterkerk komt, uit de gereformeerde traditie, of je nu vrijzinniger bent of jezelf maar liever gewoon ‘christen’ noemt, en of je nu gitaar speelt of orgel. Die mix van academie en geloven is uniek; de ontmoetingen verdiepen onze spiritualiteit, helpen ons te begrijpen wat we belijden en waarom, verbreden ons blikveld en vormen ons. Als personen, wetenschappers

en professionals. Dikwijls als ik in het ND of het RD lees dat er iemand is beroepen of intrede doet, denk ik: ‘Yes, dat is er één van ons. Die heb ik de “ethiek van de badkuip” nog mogen bijbrengen.’

Tenslotte staat ons nog het nodige huiswerk te wachten op het terrein van samenwerking met andere levensbeschouwelijke instellingen.

Een bredere oecumenische bachelorfase zou voor

‘Die ontmoetingen verdiepen onze spiritualiteit, verbreden ons blikveld en vormen ons’

Tentamens archiveer je hooguit digitaal, maar mastertheses en dissertaties die je begeleid hebt, liggen op een speciale plank. Hun schrijvers zijn een beetje een kind van je geworden.

Eindstreep

Als familieman, als ik het zo mag zeggen, zijn er ook dingen die mij verdrieten. Eén ervan is dat we onderweg mensen ‘verliezen’. Je verliest ze aan de dood maar soms ook aan het leven. Hoewel ik begrepen heb dat het aantal drop-outs bij ons relatief laag is, zijn er ook bij de PThU studenten die de eindstreep niet kunnen of willen halen. Sommige alumni, voorzien van alle diploma’s, moeten na kortere of langere tijd besluiten om het predikantschap op te geven omdat hen de skills, de inspiratie of de middelen ontbreken. Gemis ervaar ik ook als leden van het personeel uitvallen of afscheid nemen: de verhuizing van Amsterdam en Groningen naar Utrecht (of, al eerder, het vooruitzicht daarop) heeft bij de ondersteunende staf geleid tot het nodige verloop. Ziekte, al dan niet werkgerelateerd, is iets waar ik slecht tegen kan, vooral wanneer we daar vanwege privacywetgeving en om arbeidsrechtelijke redenen maar mondjesmaat mededelingen over krijgen. Probeer tegenwoordig maar eens iemands privéadres te pakken te krijgen om een kaartje te sturen.

mij, staande in de hervormde traditie met een ‘staatsopleiding’ voorafgaande aan ‘het kerkelijk’, een logische stap zijn geweest nu we toch aan het verhuizen zijn. Je zou bijna vergeten dat we, mét vele van onze zusterinstellingen, onderdeel vormen van een wereldwijde en Nederlandse gemeenschap van mensen die van Jezus houden. Dat gemeenschapsbesef over grenzen heen mag voor mij best een tandje hoger.

Omdat je in de buurt bent

Arie-Pieter Schep is pionier bij Overstag in Lewenborg. Op een heel praktische manier bouwt hij met zijn pioniersteam aan een gemeenschap in deze Groningse buitenwijk: ‘Als mensen mij vragen of ik zieltjes ga winnen, dan zeg ik: nee, daar ga ik helemaal niet over.’

Bijdragen

‘Onze wijk kent grote onderlinge verschillen. Er is een deel met vooral koopwoningen, waar het de mensen aardig voor de wind gaat. En er is een deel waar mensen wonen die het best moeilijk hebben,

we samen op. Ons streven is dat iedereen aan die gemeenschap bijdraagt. Voor je het weet worden mensen afhankelijk van, zeg maar, jouw goedheid of de goedheid van de plek. En dat is niet de bedoeling. We merken dat er behoefte is aan gemeenschap, aan een plek waar mensen verantwoordelijkheid mogen dragen. We willen onze levens met elkaar delen. En dat betekent dat ik zelf ook open ben en me door anderen laat bevragen. Dat ik van de ander wil leren. Ik heb hier een keer met iemand geklust. Hij had dat boek van Klaas Hendrikse gelezen, Geloven in een God

‘Ik geloof heel sterk dat het christendom met het leven van alledag te maken heeft. Soms ervaar ik iets, waarvan ik denk: misschien gebeurt het

Evangelie hier wel

gewoon’

waar de problemen behoorlijk aan de oppervlakte komen. Wat we zien is dat onze vrijwilligers vooral afkomstig zijn uit de eerste groep en dat de mensen die op onze activiteiten afkomen vooral bij die tweede groep horen. Wat we heel erg proberen is om dat patroon te doorbreken. We willen niet een pioniersplek zijn van de ene helft van de wijk voor de andere helft. In de gemeenschap die wij als kernteam voor ogen hebben trekken

die niet bestaat. Toen ben ik het ook gaan lezen. Tijdens het klussen hebben we erover gepraat. Die man wilde toch wel van mij weten: jij hebt korte lijntjes naar boven, toch? Kun je niet zorgen dat…? En ik zei: is het niet handiger als jij dat korte lijntje zelf hebt? Soms trigger je mensen om bezig te gaan met het Evangelie. Dat kan omdat je in de buurt bent.’

Aanhaken

‘Bij Overstag zijn we geïnspireerd door het verhaal van Jezus. Daar zijn we ook uitgesproken in. Bij onze zondagse vieringen, die we Samen Ontdekken hebben genoemd, staat een Bijbelverhaal centraal. We hebben het dan over de betekenis van dat verhaal voor ons dagelijks leven En ook bij de wekelijkse sportavond voor jongeren is het een duidelijk onderdeel. In de pauze vertellen we een Bijbelverhaal, waaraan dan de vraag van de dag gekoppeld is. Bijvoorbeeld: vind je het moeilijk om anderen te vertrouwen? En daarover gaan we dan met elkaar in gesprek. Dan gebeurt het ook wel dat iemand zegt: ja, ik heb respect voor die verhalen, ik luister ernaar omdat jullie dat graag willen delen, maar van mij hoeft het niet per se. Dat kan: je hebt natuurlijk de vrijheid om niet aan te haken. Aan de andere kant merk je ook de nieuwsgierigheid. Mensen bevragen mij op mijn inspiratie. Dan vertel ik over Jezus, over de weg die hij is gegaan, dat hij mij leven heeft gegeven. Ik gun een ander ook om vanuit het goede nieuws dat mijn inspiratiebron is, te mogen leven.’

Voorleven

‘Enige tijd terug was ik op een verjaardag bij iemand uit de wijk. Verder was er alleen familie. Ik voelde me helemaal opgenomen in die kring. Dat is wel een ervaring hoor, dat mensen zo hun hart, hun leven voor je openstellen. Dat is hoe volgens mij gemeenschap ontstaat.

'Soms trigger je mensen om bezig te gaan met het evangelie'

Ik geloof heel sterk dat het christendom met het leven van alledag te maken heeft, met samen dingen doen, er zijn. Als mensen mij vragen of ik zieltjes ga winnen, dan zeg ik: nee, daar ga ik helemaal niet over. Soms zie ik iets, ervaar ik iets, waarvan ik denk: misschien gebeurt het Evangelie hier wel gewoon. In dat verband vraag ik me ook wel eens af of we het christelijk geloof als een religie moeten blijven neerzetten, of toch eerder als een soort filosofische school, zoals dat in de eerste eeuwen van het christendom ook wel gebeurde. In die benadering is het christendom vooral een manier van leven en van naar het leven kijken. Je moet niet alleen over je geloof vertellen, maar het ook voorleven. Als je zelf vanuit die inspiratie leeft, dan groeit er iets. Dan zoek je verbinding met andere mensen in de wijk. En open je je ogen voor de mensen om je heen.’

Dankbaarheid overheerst

De aanstaande opheffing van het seminarium van de bond van Vrije Evangelische Gemeenten (VEG) betekent ook het einde van een lange en gewaardeerde samenwerking met de PThU. ‘Het was een moeilijk maar onvermijdelijk besluit’, aldus ds. Eduard van den Berg-Strijker, tot de opheffing voorzitter van het seminariumbestuur. Het besluit werd in 2020 genomen.

De reden voor de opheffing is simpel: het seminarium leidde al enkele jaren geen predikanten meer op. En hoe belangrijk de andere functies van het seminarium ook waren – wetenschappelijk onderzoek, archiefvorming, een cursusaanbod, dienstverlening –, zonder deze kerntaak kwam zijn bestaanszin steeds meer onder druk te staan.

De behoefte vanuit de plaatselijke gemeenten aan een eigen wetenschappelijke predikantsopleiding nam steeds verder af, aldus Van den Berg: ‘In theorie was er altijd veel waardering voor het seminarium en zijn opleiding en voor het werk dat de docenten deden. Maar een praktische bevestiging hiervan middels aanmelding van nieuwe studenten bleef steeds meer en uiteindelijk helemaal achterwege.’

Academische vorming

De bond van VEG is een verband van plaatselijke geloofsgemeenschappen, met op het gebied van de opleiding twee duidelijke stromingen: ‘Sommige gemeenten hechten sterk aan academisch gevormde predikanten, andere hebben geloof en bekering als maatstaf voor het predikantschap. En die stroming groeit.’ Vroeger was dat wel anders, vertelt de voorzitter: ‘In de jaren zestig tot tachtig was de behoefte groot om predikanten academisch op te leiden. Daaruit ontstond de samenwerking met wat nu de PThU is.’

De taak van het seminarium wordt nu overgenomen door een werkgroep binnen de bond, aldus Van den Berg: ‘Deze zorgt voortaan voor de vorming en toerusting van predikanten en gemeentelijk werkers. Onze seminariumdocent dr. Theo Hettema geeft hier leiding aan. Maar dan hebben we het over een oriëntatiecursus, niet over een academische opleiding.’ Als iemand uit vrije evangelische kring op academisch niveau predikant wil worden, dan kan dat via een opleiding aan een theologische universiteit, zoals de PThU. Predikanten komen ook wel over uit andere kerken, niet alleen maar met name uit de PKN.

Het was een pijnlijk besluit voor alle betrokkenen, vertelt Van den Berg: ‘Maar het ging echt niet meer.’ Dankbaar is hij voor alles wat het seminarium in de afgelopen decennia heeft mogen en kunnen doen. In zijn waardering neemt hij nadrukkelijk ook de PThU mee, van wie in oktober met een gezamenlijk symposium afscheid werd genomen.

Het College van Bestuur van de PThU laat in een reactie weten de sluiting van het seminarium te betreuren: ‘In 2007 is het seminarium gelieerd aan onze universiteit. Sindsdien is een nauwe wederzijdse samenwerking ontstaan in onderwijs en onderzoek. De aan het seminarium verbonden docenten en onderzoekers hebben een eigen en breed gewaardeerde bijdrage geleverd aan onderzoeksprojecten die aan de PThU zijn uitgevoerd. Deze inbreng zal worden gemist. Het college van bestuur van de PThU is ingenomen met het besluit van het bestuur van het seminarium om naar aanleiding van de sluiting van het seminarium financiële middelen ter beschikking te stellen om een promotieonderzoek in het kader van het PThU-onderzoeksproject Toekomstgericht Kerk-zijn mogelijk te maken.’

Wereldhuis

door Jonán Monroy promovendus van de PThU

Ver weg van huis was Casa Mundo een thuis. �n dat zinnetje is onze ervaring als buitenlandse studenten van de PThU in Groningen gevat. Studentenhuis Casa Mundo was een plek waar in een internationaal gezelschap geloof, vriendschap, cultuur en academia konden bloeien.

Mijn eerste verblijf in Casa Mundo was in 2020 toen ik naar Groningen kwam voor de master interculturele theologie. Door de coronapandemie was ik de laatste student van dat jaar die zich bij de groep voegde. We waren met z’n dertienen, onder wie vijf Nederlanders. Iedere dag was een verrijkende interculturele ervaring; door al het goede dat we konden bijdragen aan het gemeenschapsleven, maar ook door de uitdaging van de onderlinge verschillen die het leven in een diverse culturele gemeenschap met zich meebrengt.

Iedere woensdagavond brachten we gezamenlijk door. We aten samen. Dat was altijd een perfect moment om de typische smaken, texturen en ingrediënten van onze landen en culturen met elkaar te delen. We deden ook spelletjes en vierden onze verjaardagen. We spraken over onze projecten, plannen en wensen voor de toekomst. We eindigden altijd met wat we het limo noemden, het liturgisch moment. We lazen dan uit de Bijbel, baden samen en gingen in discussie over een theologisch, sociaal en soms zelfs politiek thema.

Maar er was meer. We maakten wandelingen door het Stadspark, gingen samen winkelen.

We verdeelden de schoonmaaktaken en overlegden samen over alle zaken die met het welzijn van het huis en zijn bewoners te maken hadden. We bouwden vriendschappen op en hielpen elkaar op moeilijke momenten. Het huis was een veilige plek waar we zorgen en problemen konden delen en warmte en nabijheid vonden bij elkaar. Vier jaar na mijn eerste verblijf in Casa Mundo, koester ik nog steeds deze vriendschappen, hoe ver we ook uit elkaar wonen.

Ik kan wel zeggen dat Casa Mundo een van de mooiste ervaringen van mijn leven is geweest. Het heeft mijn blik op en ervaring met het christelijk geloof en met de wereld verbreed. Het heeft mij geholpen andere culturen en perspectieven te ontdekken en mijzelf te verhouden tot deze verschillen. Als ik de kans had, zou ik graag nog een keer verblijven in dit prachtige huis.

Jonán Monroy uit Guate mala is promovendus van de PThU. Hij ver bleef drie perioden in Casa Mundo: toen hij in 2020-2021 de internationale master deed en in 2023 en 2024 voor zijn onderzoek.

'Ik stond er nooit alleen voor'

Ik doe het niet meer, had ze zich voorgenomen. Geen preken meer. Het is een hoop werk. En bovendien: je loopt de jongere generatie voor de voeten als je maar blijft voorgaan. Maar toen bleek dat de eigen predikant op Israëlzondag verhinderd was, had ze toch weer ja gezegd. ‘Het is een thema dat mij na aan het hart ligt. Ik volg het nieuws rond Israël en de Palestijnen op de voet, omdat ik er vaak geweest ben en aan beide kanten mensen ken.’ Dus stond Riet Bons-Storm op haar eenennegentigste opnieuw op de kansel.

‘Het is nooit mijn ambitie geweest om op de preekstoel te staan’, vertelt ze thuis in Loppersum: ‘Kijk, een preek maken vind ik enig. Maar preken vind ik lastiger. Het probleem bij de kerkdienst is dat niemand kan reageren. En dan ben ik bang dat mensen denken: waar heeft ze het over?’ Daarom geeft ze liever een ‘leerhuisje’: dat biedt de mogelijkheid van dialoog. ‘Het grootste deel van mijn leven was ik schooljuffrouw. Een hogere schooljuffrouw.

In zo’n leerhuisje heb ik die rol nog altijd. En zo heb ik ook altijd college gegeven. Ik zei: je mag me in de rede vallen. Het is natuurlijk het gemakkelijkst om gewoon af te draaien wat je hebt voorbereid. Maar ik dacht altijd: het moet niet alleen in die hoofdjes komen, maar ook in die hartjes.’

Preken: als kind in de Rotterdamse Vredeskerk tijdens de oorlogsjaren moest ze er niet aan denken. ‘Ik keek naar de dominee op de preekstoel en dacht: wat vreselijk moet het zijn om daar te staan, zo helemaal in je eentje. Ik was blij dat ik geen jongen was, want dan was ik misschien wel dominee geworden, wat ik eigenlijk wel wilde, maar niet durfde.’ Interesse in kerk en geloof was er voldoende en werd van huis uit ook gestimuleerd. Haar moeder was bij de Gereformeerde Bond, haar vader vrijzinnig. Voor de oorlog ging hij niet naar de kerk, maar een verblijf in een Duits werkkamp bracht een ommekeer, vertelt Bons-Storm: ‘Ja, het klinkt zo gek, maar mijn vader is toen tot een soort kritisch geloof gekomen. Op basis van zijn ervaringen in het kamp had hij geconcludeerd dat mensen zonder geloof tot beesten worden. Hij vond het vooral belangrijk dat je je geloof moest doen, niet per se dat je het verschrikkelijk zuiver moest formuleren. En mijn moeder verdedigde tegenover hem altijd Gods

MET EMER�TAAT

drie-eenheid. Stevige discussies waren dat, maar altijd vanuit liefde. Want moeder zei altijd: je mag ruzie maken, maar je moet elkaar in de ogen blijven kijken.’

Huwelijkskansen

De achttienjarige Riet koos voor een studie psychologie aan de Vrije Universiteit: ‘Ik wilde weten hoe mensen er toe komen om te geloven – wat je nu godsdienstpsychologie zou noemen.’ En waarom ging ze als hervormd meisje naar de gereformeerde VU? ‘Dat was omdat ik professor Wijngaarden zo fantastisch vond. Die had een prachtig boek geschreven over volwassenheid. Daar kwam bij: mijn beste vriendin op het gymnasium was gereformeerd en ging dezelfde studie doen. Mijn vader vond dat eigenlijk niks hoor, de VU. Maar hij hield me niet tegen. Wat dat betreft had ik vrij spel. Hij waarschuwde me wel dat een studie mijn huwelijkskansen zou verminderen. Mannen hadden liever een fine ankle dan brains. Dan was je een blauwkous – en dat is niet zo’n aantrekkelijk wezen. En ik dacht: jammer, maar helaas. Dan trouw ik wel niet.’

Voor theologiestudent en mede-Rotterdammer

Pim Bons bleken haar brains geen beletsel. Ze trouwden en verhuisden in 1961 naar Indone-

Prof. dr. Riet Bons-Storm (Vlaardingen, 1933) studeerde psychologie aan de Vrije Universiteit (VU). Van 1961 tot 1972 woonde ze samen met haar man, zendingspredikant Pim Bons, in Indonesië. Daar doceerde ze onder meer aan de theologische faculteit UKIT in Noord-Celebes. Na hun terugkeer in Nederland werkte ze als zelfstandig gevestigd psycholoog. In 1984 promoveerde ze bij prof. dr. Jaap Firet aan de VU op het proefschrift Kritisch bezig zijn met pastoraat: een verkenning van de interdisciplinaire implicaties van de practische theologie. Van 1990 tot 1998 was ze kerkelijk hoogleraar vrouwenstudies en pastoraat aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze was onder meer medeoprichter / bestuurslid van de Oecumenische Vrouwensynode, de European Society of Women in Theological Research (ESWTR) en de International Academy of Practical Theology (IAPT).

maar moeizaam van de grond komen: ‘In onze kerk in Indonesië was er geen discours om vrouwen uit het heilige uit te sluiten. Maar in Nederland werd in 1972 nog altijd in brede kring gedacht en geschreven dat vrouwen geen kerkelijk ambt mochten vervullen.’ In Oegstgeest, waar haar man Indonesië-secretaris van de Raad voor Zending werd, pakte ze haar vroegere werk als zelfstan-

‘Mijn hele bestaan heb ik op een subtiele manier, maar soms ook agressief, moeten strijden tegen het idee dat het mannelijke standpunt belangrijker is dan het vrouwelijke’

sië, waar hij zendingspredikant was en zij aan een theologische faculteit doceerde. De terugkeer in Nederland, elf jaar later, bleek een schok. Waar de plek van vrouwen in de Indonesische eredienst en kerkelijke organisatie behoorlijk vanzelfsprekend was, zag ze in Nederland de vrouw in het ambt

dig gevestigd klinisch psycholoog weer op, maar ging daarnaast ook theologische vakken studeren in Leiden. ‘Ik had door zelfstudie voldoende Hebreeuws geleerd om een grondtekst te kunnen lezen. Ik houd van talen. Grieks had ik al door het gymnasium.’ Ook volgde ze de training Klinisch

Lees verder

Pastorale Vorming. In 1984 promoveerde ze, ook weer aan de VU. Ze werd universitair docent pastoraat aan de kerkelijke opleiding van de RUG en in 1990 kerkelijk hoogleraar theologische vrouwenstudies en pastoraat aldaar.

Militante studenten

Het onderdeel theologische vrouwenstudies bleek een warm bad maar beslist geen gespreid bedje. ‘De feministische theologie was al een poos aan het groeien’, blikt Bons-Storm terug: ‘Er was prachtige internationale literatuur beschikbaar. Maar het vak had nauwelijks een plek in het hervormde curriculum. Tina Halkes was al bezig bij de Rooms-Katholieke kerk. Die was elf jaar ouder dan ik en heeft het daar moeilijk gehad. En bij ons had je Fokkelien van Dijk-Hemmes, die toen nog niet gepromoveerd was maar al heel goed werk al deed bij de Bijbelvakken.’ Stimulerend waren de studenten: ‘In Groningen had je een groep militante studenten. Heel leuke en slimme vrouwen waren dat. Ze verzetten zich tegen de dominante mannelijke visie in de theologie. En ze vonden het heerlijk dat ik kwam.’

Om naar buiten te treden als feministisch theoloog was in die tijd niet altijd gemakkelijk, geeft

ze aan: ‘Je kreeg te horen dat je niet van mannen hield. Nou, dat was onzin. Ik heb een ontzettend lieve man gehad, bijna zestig jaar lang. En ik ben nooit tegen mannen in het algemeen geweest. Zij kunnen er toch ook niets aan doen dat ze als man zijn geboren? Net zo goed als dat ik er niets aan kan doen dat ik als vrouw ben geboren. We zijn allemaal gesocialiseerd tot in ons beenmerg. Dat is een lot. Dat moet je altijd in je achterhoofd houden.’

Het probleem, zegt ze, was de vanzelfsprekende alomtegenwoordigheid van een mannelijke theologische visie: ‘Mijn hele bestaan heb ik op een subtiele manier, maar soms ook agressief, moeten strijden tegen het idee dat het mannelijke standpunt belangrijker is dan het vrouwelijke. Sommige mannen stonden daar wel open voor, andere waren er bewust of onbewust toch altijd op uit om je terug naar de achtergrond te duwen.’ Bij collega-theologen in Groningen was er zeker ook welwillendheid: ‘Ik denk dat dat kwam omdat ik al universitair docent pastoraat was, voordat ik hoogleraar theologische vrouwenstudies werd. Ik had als het ware mijn strepen verdiend in de echte mannelijke praktische theologie. Ze kenden mij. Ik was one of the boys.’

Pikorde

Maar ook in die praktische theologie bleek er nog wel wat te bevechten. Bons-Storm was in 1990 een van de oprichters van de International Academy of Practical Theology: ‘Daar ontstond een enorme pikorde tussen de mannelijke praktische theologen. En ik viel eruit: ik was geen haantje, ik was een hennetje. Als vrouwen zijn we toen gaan kijken naar de lijsten van gepubliceerde werken en boeken. We zeiden: jullie kijken met een centimeter naar de publicaties. Maar wij vrouwen hebben bijna altijd een kortere bibliografie. Want we publiceren zo nu en dan ook een kind, en daar gaat tijd in zitten. Wij vonden dat je veel meer moet kijken naar de kwaliteit van iemands publicaties.’

Ze volgt de ontwikkelingen op haar vakgebieden nog altijd met veel interesse. En haar jongere

collega’s houden haar nog altijd in de kring. ‘Ik vind het heerlijk om te zien wat die prachtige jonge blommen allemaal doen. Vrouwen zijn meer van de persoonlijke relaties dan mannen. Daarom hebben we nog altijd zoveel contact. Ze komen hier ook op bezoek. Wat dat betreft ben ik gewoon gezegend.’ Die vriendschappen zijn enorm belangrijk voor haar: ‘Ik heb natuurlijk ook vervelende dingen meegemaakt. Het was niet altijd gemakkelijk. Maar ik stond er nooit helemaal alleen voor. En dat maakt een verschil.

geeft. De traditionele theologie is niet zo van het lichaam. Maar we zijn toch geen vrij zwevende geestjes en ikjes?’

Ze leidt nog altijd een zo actief mogelijk bestaan, zegt ze. Boeken lezen. Beetje piano spelen. Het nieuws volgen. ‘Ik besteed zeker 50% van mijn tijd aan vredesvraagstukken, met name als het gaat om de staat Israël en de Palestijnen, waarover ik ook als theoloog heb gepubliceerd en lezingen gegeven.’ Verder vind ze het nog altijd een grote

‘Als feministisch theoloog kreeg je te horen dat je niet van mannen hield. Nou, dat was onzin. Ik heb een ontzettend lieve man gehad, bijna zestig jaar lang’

Je kunt best vreselijke narigheden hebben, maar het is pas werkelijk erg als je er alleen voor staat. “Het is niet goed dat de mens alleen zij” – dat is zo ontzettend waar. En daar hoef je helemaal geen vaste partner voor te hebben. Met echt goede vrienden gaat het ook; vrienden voor wie je dan zelf ook weer een goede vriend moet zijn natuurlijk. Dat gaat dan vanzelf, omdat je ook van elkaar houdt. Vriendschap vind ik fantastisch. Daar heb ik in de feministische literatuur ook wel over geschreven. “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend”: die tekst vind ik gemakkelijker om vanuit te leven dan het idee dat ik iedereen moet liefhebben.’

Heel blijven

En dat geldt breder dan alleen persoonlijke contacten: ‘Ik geloof dat als we die vriendelijkheid allemaal zouden beoefenen, er vanzelf een liefde voor de samenleving zou ontstaan. We zijn als hele mensen op de wereld gekomen. En we zouden moeten er garant voor moeten staan dat zoveel mogelijk mensen heel blijven. Ik ben voldoende klinisch psycholoog geweest om te weten dat die heelheid verder gaat dan je lijfje. Maar dat lijfje is ook heel belangrijk. Een van de fijne dingen van de feministische theologie vind ik dat zij de lichamelijkheid van de mens alle aandacht

verantwoordelijkheid om moeder te zijn, ook nu haar vijf kinderen volwassen zijn: ‘Vanaf de zijlijn blijf ik ze volgen. Contact met mijn kinderen en kleinkinderen leert me hoe jongere generaties dan de mijne denken en voelen.’ Die betrokkenheid strekt zich ook in de breedte uit: ‘Ik hou mijn vrienden en vriendinnen goed in de gaten, zoals ze mij ook goed in de gaten houden.’

Wanneer je 91 bent wordt het wel stiller om je heen, ook al ben je zelf goed gezond: ‘Er hangt altijd wel één overlijdensbericht aan mijn prikbord.’ Ze komt terug op haar moeder, die 88 werd: ‘Ze heette Teunie en mijn vader noemde haar altijd Josephine. Wij noemden haar moeder. Ze was ook oma en overoma en mevrouw. Toen haar laatste vriendin gestorven was, zei ze: nu is er niemand meer die mij nog bij mijn voornaam noemt. Dat vond ik tragisch.’

PROMOT�ES & PUBL�CAT�ES

Promotie:

‘And it was not good anymore’

Op 30 september verdedigde Carola Dahmen aan de PThU haar proefschrift: And It Was Not Good Anymore. The Ecofeminist Theologies of Sallie McFague and Catherine Keller and the Dialectical Theology of K. H. Miskotte. A Systematic-Theological Research. Haar promotores waren prof. dr. Heleen Zorgdrager en prof. dr. Rinse Reeling Brouwer. In het proefschrift worden twee verschillende stromingen theologie bij elkaar gebracht, namelijk de ecofeministische en de dialectische theologie. Vanuit de context van klimaatverandering, het verlies aan biodiversiteit en andere ecologische dreigingen, stelt de auteur de vraag hoe er systematisch-theologisch over de relatie tussen God en de ‘natuur’ (de meer-dan-menselijke natuur) kan worden gedacht, wanneer het voortbestaan van het leven op aarde bedreigd is. Carola Dahmen (1985) werd geboren in Wiesbaden en studeerde godgeleerdheid, religious studies en psychologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Haar predikantsopleiding volgde ze aan de PThU in Leiden. In 2012 werd ze bevestigd als gemeentepredikant van de gemeente Berkenwoude en Oostzaan. Nu is zij verbonden aan de gemeente Boornbergum-Kortehemmen.

Heleen Maat en Alco Meesters (red.), Theologisch jongleren. God en mens in relationeel perspectief. 193 pp., Groningen, 2024. € 25,-. Uitsluitend te bestellen via theologischjongleren@gmail.com.

Decennialang was Luco van den Brom een van de toonaangevende systematisch theologen in Nederland (zie ook het interview met hem in het vorige nummer van PThUnie). Op een oorspronkelijke wijze weet Van den Brom theologische noties te doordenken waarbij de relatie tussen God en mens van fundamentele betekenis is. Om zijn wijze van theologiseren die niet verloren te laten gaan, hebben Van den Broms leerlingen Maat en Meesters een bundel samengesteld met een negental artikelen van zijn hand. Deze artikelen zijn representatief voor zijn latere werk, waarin religieuze en kerkelijke praktijken een steeds prominentere plaats innemen. De bundel bevat ook de complete bibliografie van Van den Brom.

Cees Houtman, Een dominee die geen dominee wilde heten. Jan de Liefde belicht vanuit zijn geschriften. Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland, Amsterdam, 2024. Prijs € 25,-, excl. verzendkosten. Uitsluitend verkrijgbaar bij het Bondsbureau van de Bond van VEG via info@bondveg.nl.

Een van de opmerkelijkste predikanten in het Nederlandse domineesland van de negentiende eeuw was Jan de Liefde (1814-1869). Radicaal streed hij voor het behoud van het orthodoxe geloof en tegen het gewoontechristendom. Hij droomde van het ontstaan van een nieuwe kerk, een netwerk van vrije gemeenten van bekeerde gelovigen. Maar als oordeelsaanzegger vervreemdde hij zich met zijn niemand ontziende scherpe tong van geestverwanten. Bovendien vond zijn pleidooi voor de kerk als een gemeenschap waarin niet de dominees de toon aangeven, maar ook gewone gelovigen de sacramenten mogen bedienen, geen weerklank onder de doorsnee rechtzinnigen. Cees Houtman, emeritushoogleraar van de PThU, levert met dit boek een interessante bijdrage aan de historiografie van de negentiende eeuw.

In dit boek zijn de bijdragen aan het Calvijncongres van Grand Rapids in de zomer 2023 bijeengebracht. De centrale thematiek was het vluchten om godsdienstige redenen.

De Fransman Calvijn ervoer zijn verblijf in Genève vaak als een ballingschap, en de samenstelling en dynamiek van de stad werd mede bepaald door protestantse vluchtelingen die hun toevlucht in Genève zochten. Het eerste deel van de bundel biedt de hoofdlezingen, onder andere van Miriam van Veen, Max Engammare en Bruce Gordon. In het tweede deel is een selectie van de kortere bijdragen opgenomen, die zich wat vrijer tot het thema verhouden. Onder andere Wim Moehn levert een bijdrage over het verblijf van Guido de Brès in Lausanne en Genève. De afdeling short papers biedt ook ruimte aan enkele bijdragen van junior Calvijnonderzoekers.

Arnold Huijgen / Karin Maag (red.),  Calvin, Exile, and Religious Refugees: Papers of the Thirteenth International Congress on Calvin Research Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2024. € 140,-

PROMOT�ES & PUBL�CAT�ES

Een leven lang heeft K.H. Miskotte zich op Johannes Hermanus Gunning Jr. (1829-1905) georiënteerd. In dit deel van zijn Verzameld Werk zijn diens bijdragen over Gunning en de theologie van de negentiende eeuw opgenomen. Een artikelenreeks met een ‘Korte Nabetrachting’ bij de Afscheiding (1934) en de kanttekeningen bij een gedenkboek na vijftig jaar Doleantie (1936) complementeren het beeld. Deel 17 vormt de afsluiting (zij het niet in volgorde van verschijning) van het Verzameld Werk, waarvan het eerste deel in 1982 verscheen. Daarom is ook een herziene en uitgebreide bibliografie van het werk van Miskotte opgenomen. Vanuit de PThU verrichtten Lieuwe Mietus als Gunningkenner en Rinse Reeling Brouwer als Miskottekenner samen veel redactiewerk.

Suzan SierksmaAgteres, Paul and the Philosophers’ Faith: Discourses of Pistis in the Graeco-Roman World.

Leiden: Brill, 2024. 950 pp. https://brill.com/ display/title/65088 (Open Access).

K.H. Miskotte, Verzameld Werk 17: Johannes Hermanus Gunning en andere bijdragen over de theologie van de 19e eeuw. Bezorgd en geannoteerd door Willem Maarten Dekker, Willem van der Meiden, Lieuwe Mietus en Rinse Reeling Brouwer. KokBoekencentrum 2024. 640 pp. € 44,99.

Het begrip ‘geloof’ komt onder vroege christenen opmerkelijk centraal te staan. Paulus gebruikt pistis en verwante Griekse termen veelvuldig in al zijn brieven. Maar betekenden deze woorden zoiets als wat wij nu verstaan onder ‘geloof’, namelijk vooral een religieuze, individuele en cognitieve verhouding tot God en tot waarheid? Suzan Sierksma-Agteres betoogt in deze diepgaande studie naar Paulus’ geloofstaal dat het belangrijk is recht te doen aan een diversiteit in betekenissen van pistis/ fides en verwante termen. Deze analyse werpt nieuw licht op passages uit Paulus’ brieven en op discussies in de nieuwtestamentische wetenschap over de situering en typering van zijn denken. Op deze wijze zet het boek vraagtekens bij een individualistisch en irrationeel modern geloofsbegrip en daagt het uit om, net als Paulus, de christelijke boodschap creatief in gesprek te brengen met de grote narratieven van onze tijd.

Eric Ottenheijm, Nikki Spoelstra en Martijn Stoutjesdijk (red.),

Parels van wijsheid. Parabels, fabels en gelijkenissen in de wereldliteratuur

Bij parabels of gelijkenissen denken we in West-Europa vooral aan Jezus en het jodendom. Deze bundel legt echter verrassende connecties bloot van ‘ons’ genre van de parabels en laat zien dat de gedachte dat de parabel een uniek joods-christelijk genre is niet klopt. Door deze verschijningsvormen van de parabel te bespreken en te bestuderen, ontdekken we hoe de parabel op speelse wijze de toehoorder of lezer betrekt in de queeste naar wijsheid. Dit boek is een product van een groot onderzoeksproject naar joodse en christelijke parabels (parabelproject.nl), waarin ook een aantal PThU’ers participeerden: prof. dr. Annette Merz, prof. dr. Lieve Teugels en dr. Martijn Stoutjesdijk, die ook deels verantwoordelijk was voor de redactie. Naast leden van het onderzoeksproject zijn een groot aantal specialisten gevraagd een bijdrage te schrijven over parabels in hun vakgebied.

Leeuwarden: Adveniat / Jongbloed, 2024. 256 pp., € 29,99.

Op 15 april promoveerde Jaco Zuurmond bij de PThU op het proefschrift Een Godswoord in mensentaal. Centraal in het proefschrift staat de door hem verzorgde heruitgave van K.H. Miskotte, Om het levende Woord, welke als bijlage bij het proefschrift hoort. Een wezenlijk element van deze heruitgave vormt de uitgebreide annotatie, waarin o.a. een integraal bronnenonderzoek is verwerkt. Daarnaast wordt in de heruitgave tot op woordniveau de redactiegeschiedenis van Om het levende Woord ontsloten. In het proefschrift wordt exemplarisch zichtbaar gemaakt welk nieuw onderzoek dankzij de heruitgave van Miskottes hermeneutischhomiletische boek mogelijk is geworden.

J.D. Zuurmond, Een Godswoord in mensentaal. Verantwoording bij en verwerking van de heruitgave van Dr. K.H. Miskotte, Om het levende Woord.

Middelburg: 2024, 238 pp., €45,00.

Bijlage daarbij: K.H. Miskotte, Om het levende Woord.

Studieuitgave.

Middelburg: 2024, 528 pp., €99,00.

27 JANUAR� 2025

D�ES EN ORAT�E PROF. DR. BERNHARD RE�TSMA

De PThU viert haar achttiende dies natalis in de Janskerk in Utrecht. Tijdens de plechtigheid zal prof. dr. Bernhard Reitsma, hoogleraar kerk en theologie met als aandachtsveld islam, zijn inaugurele rede uitspreken. In de aansluitende viering gaat dr. René de Reuver, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland. Aanmelding via pthu.nl.

7 FEBRUAR� EN 14 MAART 2025 STUD�EDAG ‘OORLOG EN VREDE: VER WEG OF D�CHTB�J?’

Dagelijks worden we geconfronteerd met de realiteit van oorlogen en conflicten, ver weg en dichtbij. Hoe kun je vanuit de christelijke traditie nadenken over vraagstukken van oorlog en vrede? Wat betekent betrokkenheid bij oorlog voor militairen?

Wat valt er te leren van de geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Deze studiedag wordt op twee momenten gehouden, namelijk op 7 februari in de J.W. Frisokazerne in Assen en op 14 maart in Landgoed Beukbergen in Huis ter Heide. Aanmelding via pthu.nl

11 FEBRUAR� 2025

ONL�NE �NFORMAT�EB�JEENKOMST VOOR DE OPLE�D�NG

GEESTEL�JKE BEGELE�D�NG

De opleiding Geestelijke Begeleiding is gericht op de kennis, vaardigheden en houding, nodig om de ander te begeleiden in zijn of haar relatie met God. Het tweejarige traject bestaat uit colleges over vormen van geestelijke begeleiding, spiritualiteit en de mystieke traditie aan het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen en ervaringsmatige verdieping tijdens de practicum tweedaagsen. In september 2025 start een nieuwe tweejarige opleiding. Benieuwd of deze opleiding iets voor je is? Neem dan deel aan deze vrijblijvende informatiebijeenkomst. Aanmelding via pthu.nl.

3-5 MAART 2025 (EN ANDERE DATA) ZORG VOOR

DE Z�EL

In het pastoraat en de geestelijke verzorging ben je intensief betrokken bij de levens- en geloofsweg van anderen. De gerichtheid op anderen geeft voldoening, maar kan ook een valkuil zijn. Deze jaargang biedt ‘zielzorgers’ de gelegenheid om terug te gaan naar hun geestelijke bronnen. De deelnemers mogen samen gedurende een jaar de eigen spiritualiteit verdiepen en de eigen geestelijke weg verkennen. In zes tweedaagse retraites in een klooster, wordt ruimte geboden om even afstand te nemen van de dagelijkse praktijk, om stil te worden en opnieuw te leren luisteren naar je eigen ziel. Plaats: Abdij van Berne, Heeswijk-Dinther. Docenten: ds. Inge de Jong–Baerends en ds. Bert de Wit. Kosten € 1900,-

17 EN 31 MAART 2025

HEDENDAAGSE ERED�ENST �N HET L�CHT VAN DE TRAD�T�E

Vanaf het midden van de zestiende eeuw ontstond in de Nederlanden een gereformeerde Liturgie, bestaande uit een verzameling formulieren en een collectie gebeden. Deze is tot op vandaag bekend en in gebruik. Maar hoe verhouden ontstaan en ontwikkeling zich tot dat hedendaags gebruik? Voor wie werkt in de gereformeerde traditie maar ook voor wie dieper kennis wil maken met de achtergronden van de gereformeerde Liturgie biedt deze cursus een grondig overzicht vanuit vier verschillende invalshoeken. Plaats: PThU Utrecht. Docenten: dr. mr. Klaas-Willem de Jong en prof. dr. Wim Moehn. Kosten € 675,-

Het complete PAO-aanbod vindt u op pthu.nl/onderwijs/nascholing/

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.