en zijn kerkgangers

HET KERKJE AAN DE ZEE
en zijn kerkgangers


Mel bijdragen van:
S. van den Berg K. de Boer F. Pereboom A. van Urk K. de Vries T. de Vries
Deel XII in de serie ,,Urker Uitgaven” 1986
Redaktie: Freek Pereboom Redaktie-assistentie: Bert van het Ende Lay-out en omslag: Albert van Urk/Freek Jonkers
ISBN 90-71521-03-6
© 1987 Stichting Urker Uitgaven Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar ge maakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wij ze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Tengeleide 7
- Kort historisch overzicht 9
1. HET KERKGEBOUW
De bouwgeschiedenis K. deVries 13 Over de restauratie gesproken; gesprek met Henk Wouda Freek Pereboom 37
2. TOT EER VAN GOD EN TOT LUISTER
VAN ZIJN HUIS
De luidklok A. van Urk 45 Er staat een orgel in... K. de Boer 49
- De kerkscheepjes - T. de Vries 63 Het afscheid; gedicht T. de Vries 66
3. ZIJ KWAMEN, ZAGEN EN SCHREVEN A. van Urk 67
4. EEN PLEKJE IN ONS HART
Jeugdherinnering S. van den Berg 77
- Het kerstfeest in het kerkje aan de zee - Freek Peereboom 81
5. ALS HET WOORD UIT DE OUDERLINGEN KOMT
Freek Pereboom Vooraf 91 Tromp Hakvoort 92 Jan Pereboom 99 Leendert Brouwer 115 Johannes Korten 125
6. ZIJ DIE IN STILTE WERKEN Freek Pereboom
Uit het leven van een naarstig man 131
- Wij praten niet over, maar werken voor de naaste 134
7. HERDERS WEIDEN UIT Freek Pereboom
- E. van Wieringen 141 A. Pietersma 156 A. van der Beek 170
- P. Post 182 Kerken in het kerkje; gedicht T. de Vries 190 Over de auteurs 192
Poserende jeugd voor de hoofdingang van het kerkje aan de zee. Foto waarschijnlijk uit dejaren ’20. (Foto K.L. Koffeman).
Ook wel genoemd ,,voorwoord”. Een woord vooraf aan de vele woorden die met veel zorg werden gekozen om een stuk verleden over en rond het ,,Kerkje aan de Zee” in dit boekwerkje vast te leggen.
Het gebouw heeft vanaf 1786 een bijzondere plaats in de Urker samenleving ingenomen. Lang was het het enige kerkgebouw.
Veel belangrijker is nog, dat er bij deze kerk ook mensen hoorden, mensen die als gemeente samen kwamen om hun geloof te belijden, waar het Woord op de kansel ligt om verkondigd te worden, waar de Doop wordt bediend, waar het Heilig Avondmaal wordt gevierd, waar men samen komt om te bidden en te danken en te zingen. Maar in dit kerkgebouw veroorzaakten ook mensen grote stormen, waarvan de gevolgen in de samenleving nog steeds merkbaar zijn. Urk groeide in deze 200 jaar uit van een dorpje/eilandje in de Zui¬ derzee tot een plaats van betekenis, met name op visserijgebied, in de provincie Flevoland. Het is een goede zaak om in het jaar 1987, nu het Kerkje aan de Zee wordt gerestaureerd, dit boekje uit te geven. Wij zijn de mensen van de Stichting ,,Urker uitgaven” veel dank verschuldigd.
Wij wensen dat het Kerkje aan de Zee nog heel veel jaren op zondag en in de week, aan HET doel mag blijven beantwoorden.
Kerkvoogdij Hervormde Gemeente Urk
Prent van Andries Schoemaker. (Kollektie oude handschriften Koninklijke Bibliotheek ’s-Gravenhage).
Aanbestedingsbriefjes, betrekking hebbend op de bouw van de kerk.
De Reformatie van Urk kwam voor het eerst ter sprake op de Synode van Noord Holland van 21 juni 1599. Toen werd besloten dat de classis Enkhuizen zou proberen de pastoor op het eiland tot het aanvaarden van de gereformeerde leer te bewegen.
Onder andere door de weerstand van de rooms katholieke eigenaren van de Heerlijkheid Urk en Emmeloord zou het tot 1628 duren eer Gecommitteerde Raden van het Noorder Kwartier en West Friesland een predikant konden benoemen. Dat was Petrus Salebien, die op 15 oktober van dat jaar door ds. Pappinus van Enkhui¬ zen werd bevestigd. Voor hem werd in 1629 een pastorie gebouwd aan de zuidzijde van de kerk, die omstreeks 1600 verrezen was als vervangster voor het vervallen bedehuis dat door landafslag op een eilandje was komen te staan.
De eerste predikant heeft het op Urk niet gemakkelijk gehad. Een deel van de bevolking verzette zich niet alleen lijdelijk tegen de nieuwe leer, maar er was zelfs sprake van ,,grote disordre”, aldus beklaagde Salebien zich bij de classis. Ettelijke maanden moest hij zelfs de klok voor de aanvang van de dienst luiden. Door verschillende nevenfunkties vulde het domineesechtpaar het karige traktement aan. Zo was Petrus Salebien schoolmeester en deed hij schrijfwerk voor het plaatselijk bestuur, terwijl zijn echtgenote als vroedvrouw optrad.
De bevolking aanvaardde deze diensten zonder aarzeling, maar met de betaling daarvoor was zij minder vlot.
In het voorjaar van 1637 woedde op Urk een pestepidemie waaraan ook de predikant bezweek. Onder zijn opvolger Franciscus Pinaeus (1637-1654) werd Urk nog geregeld door rondreizende rooms ka¬ tholieke priesters bezocht, maar tijdens de ambtsperiode van ds. Ri-
chardus a Landt Werven groeide het aantal gereformeerde lidmaten gestaag.
In 1660 kocht het Stadsbestuur van Amsterdam Urk van Jonkheer Johan van der Werve. Dit zal voor de voortgang van de Reformatie een stimulans hebben betekend.
Aan het eind van de bijna dertig jarige ambtsperiode van Severinus Cantor (1681-1710) blijkt de bevolking in zijn geheel te zijn overgegaan tot het gereformeerde geloof. Deze predikant gaf zich veel moeite de belangen van de eilandbevolking bij de Amsterdamse Stadsregering te behartigen. Bovendien bemoeide hij zich ook intensief met de plaatselijke politiek.
De dag na de bevestiging op donderdag 29 januari 1711 van zijn opvolger Wernerus van Diepen (1711-1720) werd de eerste kerkeraad door de classis Enkhuizen gevormd. Deze predikant legde een notulenboek, een doopboek en een trouwregister aan. De eerste ledenlijst telde 116 namen.
In 1710 en in 1714 was het kerkgebouw door zware stormen zo zwaar beschadigd dat het op 26 februari van het laatstgenoemde jaar’s avonds om 9 uur instortte.
Op de plaats van het huidige kerkje aan de zee werd in juli 1714 al met de bouw van een nieuw bedehuis begonnen. Op 7 oktober kon het al in gebruik genomen worden. De preekstoel, die uit Amster¬ dam kwam, werd pas op 5 december op zijn plaats gezet.
De predikanten Petrus de Bruyn (1720-1727) en Nicolaas Ribbers (1727-1730) kregen te maken met grote spanningen op het eiland. De konflikten betroffen de aanmatigende houding van schout An¬ thony van Dompzelaer en diens zoons Jan, de koster/schoolmeester.
Pas ds. Daniel Weerman (1730-1780) kwam de moeilijkheden te boven. Zijn ambtsperiode duurde niet minder dan een halve eeuw. Hij heeft in hoge mate een stempel op de gemeenschap gedrukt. Na hem stond van 1780 tot 1808 ds. Johannes Henricus Schmidt op Urk. Tijdens diens ambstsperiode vond een aantal belangrijke gebeurtenissen plaats. Het onderhoud van Urk was voor de stad Amsterdam zo belastend geworden dat zij in 1792 de Heerlijkheid teruggaf aan de Staten van Holland. De politieke tegenstellingen tussen Patriotten en Prinsgezinden hadden ook op Urk hun weerslag.
En dan was het kerkgebouw zo bouwvallig geworden dat er aan sloop niet te ontkomen viel. Op kosten van de stad Amsterdam werd in 1782 een houten noodkerk gebouwd. Na langdurig overleg tussen de Stad en de Staten van Holland werd op 8 mei 1786 de
eerste steen gelegd van het gebouw dat wij thans als het ,,kerkje aan de zee” kennen. Ds. Schmidt overleed in 1808 en werd in datzelfde jaar opgevolgd door ds. Leffert Bakker. Deze stond nog geen jaar op Urk. De beroeping van een opvolger had heel wat voeten in de aarde. Er stonden twee groepen tegenover elkaar en het was dan ook moeilijk om tot een uitgesproken voorkeur te komen. De vraag of hier sprake was van een tegenstelling tussen orthodox en niet-orthodox zoals C. de Vries suggereert of dat het hier ging om konflikten van andere aard verdient nader archiefonderzoek. Hoe het zij, onder de predikanten Sipke Leonard Napjus (18111820) en Jacob Romkes (1821-1831) bleef de eenheid bewaard. Maar Petrus Jacobus ter Plegt (1831-1847) kreeg in 1836 te maken met de Afscheiding. Deze kreeg grote aanhang. Uit de volkstelling van 1849 blijkt dat van de 1214 inwoners er 699 tot de Afgescheidenen behoorden en 514 Hervormd waren. In 1870 was de verhouding 1272 Afgescheidenen tegen 354 Hervormden. Hieruit blijkt dat de Hervormden sinds de tweede helft van de 19e eeuw een minderheidsgroepering zijn.
Ter Plegt werd in 1849 opgevolgd door Bernard Leonard Muller die na 31/2 maand alweer vertrok. Jan Pieter van Hall (1849-1860) kwam in dat zelfde jaar nog naar Urk. Uit de elf jaar die zijn ambtsperiode duurde is slechts zeer weinig archiefmateriaal be¬ waard gebleven en wat er over is heeft dan nog betrekking op enkele konflikten.
C. de Vries trekt uit deze stukken de konklusie dat ds. Van Hall gebeten was op de Afgescheidenen. Nader onderzoek in de archieven van de kerkelijke besturen en de gemeente zou opheldering kunnen geven of dit beeld juist dan wel onterecht is. Na Van Hall kwam in 1861 de hulpprediker Eysinga Roorda. Hoewel hij slechts een half jaar op Urk stond is van hem in herinnering gebleven dat hij bemiddeld en ook gul was. Onder zijn opvolger Hendrik Bentem Noorda (1862-1869) werden twee pogingen gedaan Urk onder te brengen bij de Ring Kampen. Het argument hiervoor was dat de verbindingen met Kampen beter waren, maar zeer zeker zal de geestelijke orientatie ook een rol hebben gespeeld. Van de Ring Enkhuizen is immers bekend dat er nogal wat vrijzinnige pre¬ dikanten stonden.
Tussen 1871 en 1884 moest de gemeente het doen met godsdienstonderwijzers, van wie M. Dee (1873-1877) na een studie aan de Theologische Hogeschool te Kampen later naar de Afgescheidenen overging. Pas in 1886 kwam er opnieuw een predikant, namelijk
Gerrit Boer (1886-1888).
In het jaar van zijn komst werd een Hervormde Zondagsschoolvereniging opgericht.
Na de ambtsperiode van zijn opvolger Hendrik Rombach (18911893) ontstond er opnieuw een vakature die tot 1902 duurde. Hoewel er geen oprichtingsdata bekend zijn, weten wij dat niet lang na het begin van deze eeuw een jongelingsvereniging en een vrouwenvereniging bestonden.
Op het betreurenswaardige konflikt met Hendrik Snel in 1912 na, heerste tot aan de Tweede Wereldoorlog een vrij rustig kerkelijk klimaat op het eiland.
In dit boek treft u aan een beschrijving van het reilen en zeilen van de kerkelijke gemeente rond de Tweede Wereldoorlog. Mogelijk zal deze publikatie bijdragen tot verder onderzoek naar de geschiedenis van de Hervormde gemeente van Urk, waarvan met name de beschrijving van de 19e eeuw grote hiaten vertoont. Die kunnen echter slechts worden opgevuld wanneer de ontbrekende notulenboeken teruggevonden worden.
C. de Vries, de geschiedenis van het eiland Urk; Kampen 1962. Handschrift De Regt.
De politieke situatie in de Repubiiek aan het eind van de 18e eeuw Rond het jaar 1780 verkeerde de Repubiiek der Nederlanden in een voortdurende crisis. De Nederlandse Hervormde Kerk of liever de Nederduits Gereformeerde Kerk was min of meer de officiele staatskerk en numeriek de grootste. Dit betekende dat de overheid niet alleen een belangrijke invloed had op de kerkelijke organisatie, maar ook bij de benoeming van predikanten en bij de bouw van kerken. In het gewest Holland hadden de regenten de regeringsmacht in handen. Zij waren in meerderheid gekant tegen de positie van de prins van Oranje als stadhouder en wilden zoals in de 17e eeuw zijn invloed verkleinen of dit ambt zelfs volledig afschaffen. Hun politiek was erop gericht de macht en invloed van de regentenfamilies te handhaven. Daarnaast bestond er een groepering voortkomend uit de burgerklasse, die meer democratische verhoudingen in de besturen van land, steden en gewesten wilde. Sam’en vormden deze groeperingen de partij der patriotten. Daartegenover stond de groep van de prinsgezinden die de invloed van de prins van Oranje trachtte te vergroten. Urk had als Heerlijkheid van de stad Amsterdam met al deze poli¬ tieke tegenstellingen te maken. De Amsterdamse regenten waren overwegend anti-Oranje, omdat men in de pro-Engelse houding van de stadhouder Willem V was nauw verwant aan het Engelse vorstenhuis een gevaar zag voor de handelsbelangen van de stad.
I. De bouwgeschiedenis van het ,,Kerkje aan de Zee”
Personen en instances betrokken bij de bouw van de kerk op Urk
Hendrik Hooft:
Telg uit een voorname Amsterdamse regentenfamilie. Hooft was de leider van de patriottenbeweging in Amsterdam. Tussen 1774 en 1787 was hij zeven maal burgemeester. In 1775 werd hij door de Stad benoemd tot Heer van de heerlijkheid Urk en Emmeloord. In 1787 moest Hooft zich uit al zijn functies terugtrekken nadat met hulp van het Pruisische leger de stadhouder en de prinsgezinden weer aan de macht waren gebracht. Hendrik Hooft was in zijn tijd een van de rijkste inwoners van de Republiek.
Jacob Hooft:
Neef van de burgemeester Hooft. Jacob Hooft was commissaris van de Amsterdamse Pilotage en in die functie verantwoordelijk voor de bebakening van de scheepvaartroute naar de Stad. Voor in¬ spects van de pilotagewerken kwam hij regelmatig op Urk. Namens zijn oom behartigde hij de politieke zaken met betrekking tot het eiland Urk.
Mr. Jan Elias Huydecoper Heer van Maarsseveen: Een van de zeven burgemeesters van Amsterdam. Hij was hoofd van de Thesaurie van de Stad en derhalve verantwoordelijk voor het financieel beheer. Huydecoper heeft een grote inbreng gehad in de bouw van de kerk op Urk. In zijn woonhuis, een door Jacob van Campen gebouwd stadspaleis aan de Keizersgracht, vonden de vergaderingen plaats over de bouw. In 1789 wordt Huydecoper namens de Stad benoemd tot Heer van Urk en Emmeloord. Hij zou de laatste Heer van de beide eilanden zijn. In 1792 geeft Amsterdam de eilanden namelijk aan de Staten van Holland terug.
Johan Samuel Creutz: De architect van de kerk op Urk. Creutz was in 1746 te Berlijn geboren. In 1766 laat hij zich inschrijven als student in de filosofie en wiskunde te Leiden. In 1772 wordt hij poorter van Amsterdam en in 1773 volgt zijn benoeming tot onder-directeur van het Fabrieksambt, de gemeentewerken van de Stad. Creutz maakt snel promotie. Na zijn benoeming tot directeur van de Stadswerken wordt hij ook verantwoordelijk voor de stadswerken op Urk en Emmeloord. Meerdere malen maakte hij gedurende deze periode inspectiereizen naar de beide eilanden en schreef daarover uitvoerige rapporten aan de Burgemeesters van de stad. Op grond van deze rapporten werden
Op 5juli 1786 maakt Creutz de volgende uantekening in zijn resolulieboek: ,,Produceere een Project voor een gedenksteen voor de Kerk op Urk uit de naatn van de Heer Burgemeester Hooft om zulken voor rekening van de stad te laten doen. Een opschrift te stellen dat deze Kerk en Tooren van ’t Gemeene Land is opgetimmert ten tijde van de Ambagtsheer H. Hooft D.zn. ”
De steen die aangebracht is boven de hoofdingang van de kerk bestaat uit een opschrift waarop de eerste-steen/egging wordt genoemd en verder uit vier wapens die door hun plaatsing heraldisch weergeven de positie van de heerlijkheid. Boven: het wapen van Holland en WestVriesland, de leenheer; daaronder: het wapen van de stad Amsterdam, welke Urk en Emmeloord in leen had, geflankeerd door het wapen van Hendrik Hooft, een zilveren manskop met gouden lauwerkrans, en tenslotte het wapen van de heerlijkheid Urk en Emmeloord, twee zilveren wapens in een blauw veld. De steen zal zeer waarschijnlijk gemaakt zijn in de stadstimmertuin van Amsterdam.
Paskaart van de Zuiderzee.
Jonkheer Nanning van Foreest (17401794), burgemeester van Hoorn; lid van de Gecommiteerde Raden van Holland en West- Vriesland, in deze funktie belast met Urker aangelegenheden. (Foto Iconografisch Bu¬ reau).
door Amsterdam voortdurend grote bedragen geld uitgetrokken om de zeewering van Urk in goede staat te houden. Dat het eiland niet in de golven van de zee verdween is mede aan Creutz te danken.
In 1787 wordt Creutz als patriot, bij de omwenteling van de prinsgezinden, uit zijn functie gezet. Hij verlaat Holland en neemt dienst als majoor der genie in het Russische leger. Later wordt hij nog benoemd tot directeur van de stadswerken van Sint Petersburg, waar hij vermoedelijk ook is overleden.
De Gecommiteerde Raden van Holland en West-Vriesland: Deze vormden het dagelijks bestuur van de Staten van Holland in het noordelijk gedeelte van het gewest. In 1784 doet Amsterdam een verzoek aan de Gecommiteerden een gedeelte van de onderhoudskosten van Urk en Emmeloord over te nemen. De Gecommi¬ teerden willigen dit verzoek in en nemen daarna het grootste gedeel¬ te van de jaarlijkse kosten van de beide eilanden voor hun rekening. Vandaar dan ook dat niet Amsterdam maar de Gecommiteerde Ra¬ den in 1785 de aanbesteders zijn van de nieuw te bouwen kerk. Jonkheer Nanning van Foreest, lid van de Gecommiteerde Raden, burgemeester van Hoorn en behorende tot een van de aanzienlijkste geslachten van Holland, hield zich namens de Gecommiteerden bezig met de Urker zaken. Politiek gezien behoorde hij tot de patriottenpartij.
In 1782 was de kerk van Urk zo bouwvallig geworden dat men vreesde dat het gebouw ieder moment kon instorten. De kerkeraad, de schout en burgemeesters van Urk richtten zich dan ook in een smeekbede tot de Heer van het eiland, de Amsterdamse burge¬ meester Hendrik Hooft.
„Aan Den WelEdelen GrootAgtbaren Heer Den Heer Hendrik Hooft D.zn.
Regeerend Burgemeester der Stad Amsterdam en wegens deselve Ambagts Heer van Urk &c &c WelEdele Groot Agtbare Heer!
De Ondergetekende geven met schuldigen Eerbied aan UwEdelGr:Agtb: te kenne den zeer slegten staat van ons tegenwoordigen Godshuys, welks bouwvalligheid zoo groot is, dat en Kerk en Toren ons alle ogenblikken eenen geheelen Inval dreigen. Een gevaar zeer groot’t welk ons boven’t Hooft hangt en welk ons
niet dan met groote schrik en vreeze van eens onder het Puyn hopcn te zullen vermorzeld worden, den Godsdienst doet waarnemen, zelfs hebben wij, om ons & onze Inwoneeren niet in doodsgevaar te stellen, op Zondag den Openbaren Godsdienst moeten verzuymen, jaa reeds is door ‘t vooruyt gezien gevaar, eenige dagen den Jeugd de Gelegenheid benomen worden om in de School, die ook in de Kerk gehouden moet worden, door den Schoolmeester te kunnen onderweezen worden. De Overweging van zulken groten gevaar waarin wij en onse geheele Burgerij & hunne kinderen zig bevinden hebben ons genoodzaakt zulks aan UwEdelGrootAgtbare als den Voedsterheer van onze Kerke voor enige tijd reeds mondeling voor te stellen. En daar wiij duydelijkste bewijzen voor ons hebben van UwEdelGr.Agtbare vaderlijke zorge voor onsen welstand, nemen wij de Vrijpostigheid om ons nedrigst verzoek in uwEdelGrootagtbare schoot neder te leggen en Uw ootmoedig te smeken om op de een of anderen manier bij UwEdelen best geoordeelde wijze, daarin te voorzien, opdat door eene onverhoopte instorting van het Kerkgebouw niet onze geheele Burgerij en hunne kinderen slagtofferen van eenen onvoorzienen dood mogen worden.
Dit doen op ’t vertrouwen van UwEdelGr.Agtbaren vaderlijke voorzorge voor Ons, die zig met Hoogagting en Eerbied in nederige onderdanigheid noemen.
Urk 28 April 1782
UwEdelGr.Agtbaarhedens ootmoedige Dienaers Urk 28 April 1782 K.P. Brands; schout & secretaris J.H. Schmidt predikant Heyn Jacosz. burgemeester Gerrit Pietersz. Brands ouderling.”
Burgemeester Hooft was al geruime tijd op de hoogte van de slechte staat waarin de Urker kerk verkeerde en plannen voor een nieuw gebouw waren al in een vergevorderd stadium. Creutz, de directeur van de stadswerken, had in zijn jaarlijkse rapporten voortdurend gewezen op de zeer slechte staat van de kerk. Op 13 maart 1782 krijgt hij van burgemeester Hooft opdracht tekeningen en een bestek te maken voor een nieuwe kerk ,,ende deselve te executeeren op 23000 guldens”.
Door gebrek aan geld bleef het evenwel bij plannen.
Van de vierde Engelse oorlog (1780-1784) had de Amsterdamse handel enorm te lijden. De financien van de Stad raakten zeer beperkt. Op alle mogelijke manieren moest er bezuinigd worden. Dit was dan ook de reden dat Amsterdam aan de Staten van Holland in 1784 het verzoek deed een bijdrage te leveren voor de onderhouds-
kosten van Urk en Emmeloord. Dit verzoek werd, zoals al opgemerkt, ingewilligd. In 1782 was nog wel op kosten van de Stad Amsterdam op Urk een houten loods gebouwd die zolang als kerk en schoolgebouw dienst deed.
De kerk die niet gebouwd werd ,,Bestek en Condition waar na de Edele Mogende Heeren Gecommiteerde Raaden van de Staaten van Elolland en Westvriesland ende der Noorder Quartieren ingevolge Haar Ed.Mog.Resolutie van de 26 May 1785, aan de minst-eischende by beslooten billietten zullen aanbesteden, het maken van een nieuwe Kerk en Tooren op het Eiland Urk.”
Barent Brouwer, meester timmerbaas te Hoorn, krijgt van de Gecommiteerden de opdracht tekeningen en bestek voor de nieuw te bouwen kerk te maken. In de kosten van de bouw verlenen de Gecommiteerde Raden een subsidie van / 7500, —. De stad Amster¬ dam draagt / 3000, bij en / 4000, zal opgebracht moeten worden uit collecten. Barent Brouwer maakt een bestek waarin zowel het timmerwerk als het metselwerk omschreven wordt. De kerk die hem voor ogen stond zou 18 meter lang, 8,5 meter breed en 5,5 meter hoog worden. In het gebouw zouden twee gallerijen komen, een onder de toren en een aan de oostzijde. Verder een portaal aan de noordmuur en een kerkekamer met gevel aan de zuidzijde van de kerk. De torenkoepel zou met leisteen bekleed en de westzijde van de toren met Bentheimer natuursteen afgedekt worden. Er zou een nieuwe preekstoel komen ,,met ronde hoeken en bekleedt met groene laaken”. De zittingen in de kerk zouden nieuw gemaakt moeten worden, ,,dog wanneer de Heeren Besteeders daar een ander schikking in willen maken, zal den aannemer verpligt zijn zulks te doen”.
Op 9 juni 1785 worden het bestek en de tekeningen van de kerk toegezonden aan de schout van Urk, Klaas Pietersz. Brands. Na goedkeuring door de schout zullen dan advertenties geplaatst worden in de couranten voor de inschrijving op het werk. Brouwer is zelf op Urk geweest om de bouw van de kerk te bespreken. Brands schrijft hierover in een brief aan Creutz: ,,Mijn Heer en Vriend. Wij hebben voor leeden week een brief gekreegen van Hooren die
ons meld dat het gemeene Lant aan onse kerk zou geven 7500 Gul¬ den. Vandaar is ook een man geweest die het bestek gemaakt heeft, soo dat ik niet weet wat het nog worden sal maar de domine en burgemeester Heyn syn na Hooren. Maar ik hoop dat het UEdele schikt bij my te koomen of my een brief senden hoe het sal afloopen. Groet UEdele vrouw en Mijn Heer Schilling van mijn. Leef gesont en vrolijk en weest versekert dat ik altoos ben Uwe toegenegen vriend”.
Brands was dus niet ingenomen met het ontwerp van Brouwer, hij stelde meer vertrouwen in Creutz met wie hij een goede verhouding had. Creutz voelde zich ook gepasseerd door de heren in Hoorn. Zijn ontwerp uit 1782 had blijkbaar niet hun goedkeuring gekregen. Ook de commissaris van de Amsterdamse Pilotage Jacob Hooft wordt bij de zaak betrokken. De toren van de oude kerk was immers een belangrijk baken voor de scheepvaart op de Zuiderzee en om die reden had de Pilotage belang betrokken te worden bij de voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe kerk en toren. Op 7 juli 1785 schrijft Jacob Hooft aan de Gecommiteerden: ,,EdelMogende Heeren Bij advertentien in de Couranten als andersints gewaar geworden zijnde, dat UweEdelMog. voornemens zijn de bouwvalligen Tooren en Kerk op ’t Eyland Urk te doen afbreeken en een Nieuwe Tooren en Kerk te doen bouwen. Zij het mij gepermitteerd UweEdelMog. te berigten, dat de Overlieden der Amsterdamsche Loodsen bij mij zijn geweest, om hoe eer hoe liever bij UweEdelMog. mijn devoir aan te wenden, op dat de Nieuwe Tooren ten naasten of op dezelfde plaats en van dergelijke hoogte mag worden gebouwd als de oude, nadien deszelfs tegenswoordige plaatsing met die der Vuurtooren voor de Navigatie van de Uyterste noodzakelijkheid is. Zo om met een Oost Noord Ooste Cours over de Houdrib te zeylen, waarvan het merk is de Vuurtoo¬ ren pas bewesten de Kerk. Also met een N.N.O. ten Cours tezeylen tot de Kerk buyten de Huysen komt om de 15 voets Riggel van ’t Enkhuyser Sant te meyden en egter niet op de Spaanderbank door de dwarsstroomen te vervallen. Als mede of UweEdelMog. ook zoude kunnen goedvinden de Oude Toorn en Kerk te laate staan tot de nieuwe Kerk in order zal wezen, zijnde andersints hunnen sollicitatie dat gedurende de bouwing een Noodcaap mag worden opgerigt. Ik neem de vrijheid hier nog bij te vragen dat het voor den Landen zeer voordelig kan zijn wanneer UweEdelMog. konden quoteren om de puyn der afbraak op het
Eijland te doen blijven. Want behalven ’t geen jaarlijks tot Conservatie van ’t Eijland en deszelfs hoofden bezorg werd, heb ik ook telkens groote onkosten aan Ligtervragten om de kistdammen en zeeweringen rondom de Vuurtooren van ’S LandsWegen in behoorlijken order met puyn te voorzien. Waarmede, naar Uwe Edele Mog. in de bescherming der Allerhoogsten te hebben aanbevolen.
Amsterdam 7 juli 1785 Jacob Hooft”
In een brief van 12 juli 1785 aan de Gecommiteerden verwijst Jacob Hooft naar een gesprek dat hij had met burgemeester Huydecooper. Deze had hem namelijk gevraagd ,,of ik zwaarigheid zouw maken dat de EdelMogende Heeren Gecommiteerden met het bestek voortgang zouden maken, mits de precieze plaatsing van de Tooren en Kerk op Urk wagte tot het berigt van de Pilotage zouw zijn ingekomen en mits de oude Tooren inmiddels bleef staan, en alzo ik daar geen zwaarigheid in zag verzogt zijn EdelGrootachtbare aan UweEdelen zulks te willen melden. Gepasseerde Zondag meende ik het bestek in de Nieuwe Stadsherberg alhier te leezen maar de Hospes was hetzelfde kwijt, zonder te weten wie hetzelfde had weggenoomen wenschte gaarne een ander exemplaar”.
Begin augustus 1785 bezoekt Jacob Hooft Urk en wordt daar ontvangen door de schout van het eiland. Over dit bezoek rapporteert hij in een brief aan Nicolaas Groot, secretaris van de Gecommiteerde Raden. In deze brief brengt Hooft duidelijk de bezwaren naar voren die bestaan tegen het ontwerp van Barent Brouwer: ,,dat wij op’t Eyland Urk inspectie zijn gaan nemen en bevonden hebben dat met weinig onkosten een kenmerk zal kunnen worden gestelt zo lang de bouwing der Tooren zal duren en dat het voor de zeemerken nuttigst zal zijn dat de Noord en de Zuidmuur van de Nieuwe Kerk op deszelfde plaats komen daar de tegenwoordige staan. Op Urk zijnde bemerkte ik ook dat er veele luiden waaren die er veel tegen zouwde hebben indien hunne grafsteeden in welke hun ouders of nabestaanden liggen door eene verplaatsing buiten de Kerk geraakten”.
De Urkers en Jacob Hooft wilden de bouw van de nieuwe kerk met de toren en de Noord- en Zuidmuur op dezelfde plaats als die van het oude bedehuis. De uitbreiding zou dan aan de oostzijde kunnen plaatsvinden. Vooral de mening van Jacob Hooft is doorslaggevend geweest voor de Gecommiteerde Raden om af te stappen van
het bestek van Barent Brouwer.
I)e vergadering over de bouw van de nieuwe kerk Op 31 augustus 1785 komt er een select gezelschap van regenten bijeen in het woonhuis van burgemeester Huydecooper ,,Huize Coymans” aan de Keizersgracht dicht bij de Westerkerk. Aanwezig waren Burgemeester Huydecoper, heer van Maarsseveen; burge¬ meester Hendrik Hooft, heer van Urk en Emmeloord; Jacob Hooft, commissaris van de Pilotage; Samuel Creutz, directeur van de Stadswerken; jonkheer Nanning van Foreest, lid van de Gecommiteerde Raden en Klaas Pietersz. Brands, schout van Urk.
In deze vergadering wordt besloten te komen tot opbouw van de oude kerk en toren en de architect Creutz hiervoor de tekeningen en bestekken, een voor het metselwerk en een voor het timmerwerk, te laten maken. Van de kant van Amsterdam wordt voorgesteld de kerk niet op te bouwen met klinkers maar met ,,ordinaire moppen”. Dit zou de bouwkosten met zo’n 900 gulden drukken. Van Foreest brengt daar tegen in dat het ,,evenwel een sterk werk” moet worden en zo wordt dan toch besloten de duurdere klinker te gebruiken. De begroting van de nieuwe kerk wordt vastgesteld op / 8829, voor het timmerwerk en / 7122, voor het metselwerk. De heren nemen verder het besluit de collecte voor de opbouw in Amsterdam te hervatten. De benodigde 1800 gulden die door de Stad bijgedragen zou worden was namelijk nog niet bijeengebracht. Men zal de dominee van Urk Johannes H. Schmidt vragen hiervoor met een ouderling naar Amsterdam te komen om een ,,vraagbede” te doen.
Creutz kon in ieder geval aan de slag gaan met het maken van teke¬ ningen en bestek. Het zou wel een veel soberder gebouw moeten worden dan wat hem in 1782 voor ogen stond. Toen gingen de Amsterdamse heren nog uit van een begroting van 23000 gulden .
Het ontwerp van Creutz
Creutz stond als architect van de Stadswerken in dezelfde traditie als de beroemde 17e eeuwse stadsbouwmeesters Hendrick de Keyzer en Jacob van Campen, de ontwerper van het stadhuis op de Dam. De belangrijkste opdracht die Creutz als stadsbouwmeester heeft gehad was het ontwerp voor de te vernieuwen Waag op de Dam. Een bouwwerk dat in de Franse periode werd afgebroken omdat dit het uitzicht verhinderde van koning Lodewijk Napoleon (18061810). De koning had het Stadhuis tot zijn paleis verkozen wat tot gevolg had dat het stadsbestuur moest verhuizen naar het veel klei-
Mr. Jan Elias Huydecoper (1735-1808), een van de zeven burgemeesters van Amsterdam; hoofd van de Thesaurie (financien); tussen 1789 en 1792 Ambagtsheer van Urk. Hij had een belangrijk aandeel in de bouw van de nieuwe kerk. (Foto Iconografisch Bureau).
Woonhuis van burgemeesler Huydecoper aan de Amsterdamse Kei¬ zersgracht.
nere Prinsenhof aan de Achterburgwallen. Daarbij is toen veel archiefmateriaal verloren gegaan, waaronder de oorspronkelijke tekeningen van Creutz voor de kerk op Urk. De twee bestekken die Creutz voor de kerk maakte zijn gelukkig wel bewaard gebleven en bevinden zich in de bijlagen van de resolu¬ tion van de Gecommiteerde Raden in het Rijksarchief te Haarlem. In tegenstelling tot het bestek dat door Barent Brouwer was opgesteld zijn die van Creutz zeer gedetailleerd. Zoals gezegd moest hij er twee maken, namelijk voor het metsel- en het timmerwerk. Het bestek voor het metselwerk bestond uit 22 artikelen en begint als volgt:
Condition nvaar na de Edele Mogende Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en IVestvriesland, in IKestvries/and en den Noo'rder Quaaliere, ingcvoke Haar Ed. Mog. Rejolutie nan den 16 September )/85, voornemens zyn aan den minstinjcbryver.de aan te bejleeden, bet Met zel, Steenbouwers, en Graajwerk, van een Nieuwe Kerk en Tooren op bet Eiland Urk, met aldaar toe vereiscbt wurdende Matberialen , Kragten en drbyasloonen, niets daar van uytgezondert, alles vo/gens Tekeningen daar van gejormeert, en zoo als in dit bejlek under zal vuorden ver* meld.
Articul i. fVaar in bet IVerk bejlaat.
Dit werk beftaat in het maken van het Metzelwerk, Steenhouwers en Graafwerk, van een geheel Nieuwe Kerk en Tooren, op het Eylantl Urk, alles volgens de daar van gemaakre Tekenin¬ gen, en zoo als nader in dit Beilek zal worden vermcld, met de Jeverantie van alle daar toe vercischt wordende Matherialcn, als Kalk, Steen, Zand, Cement, Pannen en Hardfteenen, als mede alle de Arbeydsloonen , Schcep en Wagen Vragten, niets daar van uitgcfonderc ; en is daar. onder mede begreepen het Afbreeken van de Oude Kerk, voor zoo verre zulks het Metzelwerk betreft, als ook het graven en weder aanvullen der Fondaments-Sleuven, het Degten en gelyk maken van de Grand, binnen en random de Nieuwe Kerk.
De artikelen 2, 3 en 4 handelen over de aanvang van het werk en het graven en metselen van de funderingen:
,,Met half Februay 1786, of zoo dra het open water is en door de Edele Mogende Heeren Besteeders de Noodkaap gestelt is, zal hy moeten een begin maken met het afbreeken van de oude Kerk en Tooren”. Het oude materiaal van de Kerk afkomstig, mocht gebruikt worden voor het opmetselen van de funderingen. ,,De Muuren van de oude Kerk en Tooren, zal hy geheel tot aan de Fonderingen moeten afbreeken, overal daar hy by het afbreeken van de Oude Kerk en Tooren, of het graven van de Fondamentssleuven eenige Doodskisten of Lyken ontmoet, zal hy dezelve moeten opruimen en verplaatsen, in een of meerdere kuilen”.
Half maart 1786 zal begonnen moeten worden met het fundament van kerk en toren:
Art'. 3.
Het Cranven tier Sleuven.
Met half Maart 1786, of zo dra de Oude Kerk en Tooren afgebrpken is, zal den Aanneemer van die werk, ter plaatfe hem hader aantewyfen, moeten een begin maken met het graven dec Fondaments * Sleuven, alle van belioorlyke wydte en egaale diepte van vyf voet, onder het hem optegevene Peil.
Tot gemak van zyn werk. zullen hem door den Aanneemer Van het Timmerwerk worden ter hand gefteld, de latten , waaf op het Regtftaande werk van de Kerk en Tooren, ingevolge de Tokening naauwkeurig verdeelt is.
Als het Schoeywerk, dat tot het Graven der Fondaments-Sleu-: ven mogte nodig zyn, zal de Aanneemer van dit Beftek, moeten (everen en bezorgen-, als mede de Sleuven fuiveren van het re¬ gen of ander water dat ’er mogte inkomen.
Met het graven dezer Sleuven , zal hy fodaanigen voortgang moeten maken , dat hy met of ten uiterften primo April 1786, zal moeten een begin maken met het Metzelwerk.
Nog zal hy by" het Graven dezer Fondaments-Sleuven moeten verdagt zyn, dat de oude Regcnbak niet befehadigt werde, en is deze Regenbak voor zyn Rekening en Rifico.
Art. 4.
Fonderingen.
Met Maart of ten uiterften primo April 1786, na dat het wee* der zulks toelaat, zal hy op eerfte aanzegging en. Ordonnantie moeten een begin maken met deszelfs Metzelwerk , en wel in diervoegen , dat de Fonderingen aangelegd worden met roode Camper Ysfelfe onder of Vriefe bonte Moppen.
Artikel 12 omschrijft het metselwerk van de toren en de kerkenkamer:
Ait. it.
TQ»ren tn Ktrkcnkamtr.
Dc Toorpn zal hy moeten Metgelen volgens Ordonnantjc en Tokening.
Pe Penantpq van dp Tooren mopten gewerkt worden met fchiftingen.
Ook zal hy in de Tooren moeten metzelan en menageeren; de Nisfen van een Mop diepte , -als mede de twee Nisfen in de £uid en Noordgevel van de Rerk, een halve Mop diep.
Tot deze 'Nisfen zal hy mede moeten leyeren , de benodigde "Lichtftukken van Hardfteen , die ieder 2 duim over het regtitaande • metzelwerk moeten voor uitfpringen , en ten minften 4 duim in de muur leggen, *
In de Oostmuur van de Tooren , zal hy volgens Ordonnantig en Tekenlng moeten maken een 1} fteensboog, waar toe hem de furmeelen zullen worden gegyven door den Timmerman, egter zal hy dezelve helpen ftellen.
In de. Kerkenkamer zal hy moeten metzelen een Engelfche Schoorfteen, en de Schoorfteenpyp lyden en opmetzelen volgens ordonnantie , en ter zodapige hoogte als nodig geoordeelt zd worden , ep by deze Schoorfteen mede te leggen en te ftellen de 'Vzere Plaaten, en by a} het werlc te obferveeren alles wat dierge4yke werk vereischt, -en hem geordonneerc zal worden.
De artikelen 16 tot en met 22 handelen over de bouwmaterialen die uitvoerig omschreven worden de oplevering van het werk, de borgen, de betalingen en de aanbesteding:
Art. 16. Matbtrialen.
.
• AHe Matherialen en Gercedfphappen tot dit werk benodigt, zaj Jiv moeten (evereh en bezorgen, en zyn mede de Schuit en Wa» Jen Vragten voor zyn Rekening, Egter zullen deefe Matherialen vry zyn van ’$ Lands Impost.
Alle de ftcenen die gebruikt worden, zullen moeten zyrl voR gens monitor, Vriefe of Camper Ysfelfche Moppen , ter keuze .yan den Aanncemer, dog zal hy geen Ycl'fchi)lende foorten vary lteeij roogen gcbryjken.
AI het Metzelwerk moet worden gewerkt in een goed kruisyerband -w.el watcrpa?, alle de tnuurerj te lood en de ftootvoegeii te lood, .over elkander.
Alle de voegen moeten netjes gewerkt, en van buiten plat voj jevoegd, en met de d<igge doorgehaak) zyn.
Alle de muurcn moeten van binnen een half duim hooger als van- buitep jyn, en alle de fteenen wel nat te verwerken, en laag voor laag met de kwast overwasfchen , en het Metzelwerk , in fchoftyden c>f wanneer daar niet aan gewerkt wordt , ajtoos te
Jdekke.ti met matten, cn voor al zorg tc dragen , dat de fteenen vel yol ge.werkt en alle dc lagcn waterpas leggen , en tgffens dq voegen niet tc dik maken, maar te bewerken ten genoegen van jden Opziendcr, oolc zal h.v de mooifte en vlakfte kanten cn kop* pen van de ftecnen, na bititen en in het gezigt werken.
Aangaande de mortel, zai by in'de Grond moeten gebruiken 'Lulkfche Steenkalk, maar voor het overige alles Sblifer SchulpKalk, dog voor de harde laage te gebruiken , half Steen cn half Schulp-Kalk.
Tot de basterd Tras te gebruiken , 4 declcn Kalk , een deej Cement, en 2 deelen Zand.
Tot de (lerken Tras 5 deelen Kalk, 3 deelen Cementen een adeel Zand.
Bn to; de Kalkmortel 5 deelen Kalk, 3 deelen Zand, ,en een dcd Cement.
Be Cement moet versch en fyn , en te Dordrecht gemaalen -zyn, en by ieder lading een Atteftatie gcproduceert worden, dat by aldaar gemaalen en goedgekeurd is.
Het"Zan^l gal zyn best zuiver Zand, zonder Schulpen, Aard, of Kaa) tjes, maar goed feiierp metzelzand.
Al dc Kalk zal moeten zyn geijfce en goedgebrande Kalk, De Kalkmortel zal, ten•minften 6 dage voor de verwerking be* fagen zyn, maar de Cement versch verwerkt worden.
Alio; de'fpecie'gal-hy moeten bouwen en herbouwen, en ipet .de fchop doorkleminen, zo dat geen oogen daar ingevonden wop. den..
Tot het water ter toebereyding van de fpccie zal by moeten ge, bruiken.Putwater.
Tot hefopvoegen zal hy mpeten gebruiken basterd Tras, dog niet cerder op te voegen als. wanneer hem zulks geordonneert •word,. gls. dan alle de .voegen wel zuiver uitkrabben , met de kwast uitwasfen en nat maken, de voegkalk wel digt en vast daaf in fetten, en met de dagge en vougfpykcr door te haalen.
De fpecie zal hy niet mogen klaar maken of beflaan , als in prxfentie van den Opfiender, in een befloten en overdekt Kalk* }iok,
Ook zal hy de voorfz. en bepaalde proportie van de fpeciq niet mogen veranderen , buiten fpeciaale order en Toeftemming van den Opziender, op boete van f50. : • telkens dat zulks onrjdekt word, en zal hy daar en boven al het werk , met dusdaanige veranderde of vervalschte fpecie opgetrokken , moeten af* jbreeken en op nieuws opwerken volgens Ordonnantie. ]
Insgelyks zal hy moeten maken, een beflooten en overdekt Jv.dk en daar in afgefehoten Trashok, alles van behoorlyke groo¬ ve, en wel waterdigt.
De Hardfteenen zullen moeten zyn blaauwe Soisfentfche Steen, metjes ppgelrynt en gewerkt na den ejsch, zonder vuur of Cal* Jen.
Alle Matherialen moeten zyn de beste inhaar foort, en bewerkt pa den eisch.
Hy zal ook niet vermogen eenige Matherialen te verwerken, jds na dat dezelve geexamineert en goedgekeurt zyn.
De afgekeurde Matherialen zal hy dadeiyk moeten amoveeren, en andere goede in dcrzelver plaats leveren, en indien bevondea
wierd, dat eenige Matherialen flegt verwerkc waren uf'dat hy (leg. xe Matherialen gebeezigd hadde, zal by het aldus (lege gemaakt^ werk lTioeterr afbreeken en op nieuws hermaken , en andere'etj Jacccrc Mathcrialen voor de flegte moeten leveren en bezorgeny al waare bet dat dezelve yoor de verwerking, geexamincert en •goedgekeurc waaren.
De kerk werd opgebouwd met klinkermoppen. Een mop was een steen van negen duim (23 cm) lengte en vier en halve duim breedte (11,5 cm) en een dikte van vijf zesde duim (4,7 cm). Zes stenen in de voet moesten precies een voet uitmaken (11 duim). De moppen uit de Vecht- en Rijnstreek moesten respectievelijk 18,3; 9,2 en 4 cm zijn. In de 18e eeuw werd de methode van het steenbakken sterk verbeterd zodat de stenen harder en bruiner van kleur werden.
Art. 17. Op/evcring,
Al dit work zal hy met zodanigen fpoed moeten opwerken, d;lt bet gelieelc werk tot op de- hoogte van de* begaanbaart* grand opgetrokken , en de Deur en Vender Coutynen gedeld kunnen worden primo May 1786.
Verders zal het geheele werk, moeten op de voile hoogte op. getrokken zyn, zodanig dat de kap kan gedeld worden In bet be. gin van Juny.
Vcrvolge'ns zal het geheele werk in dit bedek vcnncld, wind en waterdigr moeten: zyn half AUgUstUs 1786, en finaal afgemaakt en opgeleverd moeten zyn in September 1786.
Zuilende hy Aanneemer verbeuren de boeten van tien Guldens, voorieder dag, dat hy langer als deze bepaalde tyd aan dit werk werltt, en den Aanneemer van het Timmerwerk na hem moet wagten, de boetens zullen worden verdubbeld, voor ieder dag die de Aanneemer van Timmerwerk, langer als 4 dagen na hem moet wagten , of zyn werk daaken.
, -Alle de boetens, waar in de Aanneemer van dit werk mogte vervallen, zullen hem by de betaling zyner aanneemingspenningen worden gekort.
Indien den Aanneemer mogte in gebreeken blyven , het zy in het geheel of ten deelen, zal het de Edele Mogende Heeren Be. fteeders vrydaan, dit werk op nieuws aan tebedeeden, ofin daggeld te, laaten rnaken naar hun Edelens goedvinden, ten kosten en, Pericul .van den gebrekkigen Aanneemer en dezelfs Borgen , en minder geldende zal zullcs zyn, ten profyt van de Edele Mogende Heeren Bedeeders.
Art. 18.
De Maat waarmede gemectcn zal worden, is de Araderdamfehe Voetmaat van n Duim in de Voet.
Art, 19.
lets vergteten, of niet duidelyk genocg giftId.
Indien in tlic Beftek of Tekcning iets vergeeten was, dat egter tot dit wqrk behoord of tot ’t zelve vercischt word, zal de Aanneemer verplicht zyn, zulks volgens Ordonnantie te leveren en te maken, even eens als of het met duidelyke woorden, alhjerBond befchreven en uitgedrukt, mits niet excedeerende de fomma van 100 Guldens, 00k zal hy niet mogen in rekening brengen voor extra werk, dan alleen waar van hy fchriftelyke order 014 zulks te maken, van den Opziender van dit werk kan Produceeren. Eenige duifterheedens of dubbclzinnigheed.ens, in dit Beftek of Tekeningen vindende , z;d hy zig m.oeten. onderwerpen aan, en genoegen neemen -met de interpretatie, van de Edele Mogende Hecren Befteeders of derzelver geauthorifeerde, en in alien opzichten obedieerep de orders , hem door den Opziender no¬ pens dit werk te geven, aan wiens orders mede het werkvolk zal moeten obedieeren.
Het Werkvolk zal moeten zyn, nugteren en bekwaam Werk-r volk , andergints zal de Opziender vermogen, dezelve van het Werkvolk aftezetten , en andere bekwaamer in hun plaats bezorgen , of door de Edele Mogende l leeren Befteeders, ten zyuen kosten under Volk aan het werk gefteld worden. Art. 20.
Borgen.
Den Aan'neemer zal moeten itellen twee fuflifante Borgen, ten genoegen van, de Edele Mogende Heeren Befteeders , die zig byde te famen, en iederin ’t byfonder zullen moeten verbfnden, als Borgen en principaale Aanneemers.
Art. 21.
Betaaling.
' De betaaling zal gefehieden in 3 termynen, telkens op fchrif¬ telyke attellatie van den Opziender van het werk.
• Als een derde part van de bedongene aanneemingspenningen, zo dra het werk zo hoog opgetrokken is, dat alle de Venfters en Deur Coufynen en Glasraamen gefteld zyn, en dus het werk doorgaans, ten minften 12 Voet boven de begaanbaare grond op¬ getrokken is.
' Nog een derde part wanneer de Tooren en al het Metzelwerk Op de geheele hoogte opgetrokken is.
En de rcfteerendc een derde part wanneer al het werk , in dit Beftek vermeld, afgcmaakt opgeleverd en goedgekeurd is.
Dog zal de helft van de laatfte , een derde part worden ingehouden, tot April 1787.
Wanneer bevonden word, dat zig al het werk pryslyk en yvel gedra;igen heeft,-zu!lende, het contrarie bevindendc, de Aanneemer verplicht zyn, alle defcflen te herftellen volgens Ordonnanr tie, en op eerfte aanzegging, of by wygering of nalatigheid , za| zulks door de Edele Mogende Heeren Befteeders gedaan worden als voorlz. 'ten kosten van den Aanneemer, en hem zulks bene-
vens de. boetens, waar in hy mogte vervallenx gekort wordcn y.in zyn te good hebbende penningen.
Ook willen de Edele Mogende Heeren Beltcoders, niets te doen hebben, met bet geven van Bier of fterken Drank, en volflrekt niet gedogen, dat op het Werk werde gerookt.
Art. 22.
Befleeding.
De Befleeding zal gefchieden , op Woensdag den 19 Oflober 1785 , te Hoom, by beflooten briefjes, en zal de minstinfchryvende Aanneemer zyn. Echter behouden de Edele Mogende Heeren Befteedcrs aan hun Edelens , om deefe befleeding Band te doen grypen of op te houden, in welk laaftegeval, de minstinfchryvende zal gcnieten een Prxmie van 4 Goude Ducaaten waar yoor hy drie dagen na den dag der Aanbefleeding, zyn woord zal (land houden , echter zullen de Edele Mogende Hee¬ ren Befteedcrs, dadelyk na het openen der briefjes, bekend ma* ken wie de minstinfehryvende is.
Het zal de Aanneemers vry flaan, voor het werk in die beflck bepaald alleen, of tefi'ens voor het geheelc werk, zoo Metzel als Timmerwerk, &c. t’famen in te fchryven , dog zal de Aannee¬ mer niet vermogen , die aangenomen werk aan iemand over te doen , zonder alvoorens van de Edele Mogende Heeren Befleeders daar toe Confent verfogt en bekomen .te hebben.
De Tekeningen , benevens de monflers van de Steen en Pannen, zyn-te-zien te Amflerdam in de Nicuwe- Stads llerbcrgh] vannden 18 tot den 25 September, te Urk van den 30 Septem¬ ber tot den 8 October, ten huile van de Schouc van Urk, Ka P; Brands, en daar na te Hoom.
Zynde nader infonnatie van dit werk te bekoomen, by den D'lretteur der Werkeri der Stad Amflerdam, J: S: Creutz, in den Stads Timmertuin. Als tnede loeaale Aanwyling by den Sellout te Urk.
Was het bestek voor het metselwerk een gedrukt stuk, van het bestek voor het timmerwerk is slechts een handgeschreven exemplaar bewaard gebleven. Dit bestek bestaat uit maar liefst 32 artikelen en geeft een zeer uitvoerig overzicht van de wijze waarop de kerk en toren gebouwd moesten worden. De offieiele titel van het bestek luidt als volgt: ,,Het Timmer-Smids-Loodgieter-Schilders en Glasemakers-Werk van een Nieuwe Kerk en Tooren op het Eyland Urk met alle daartoe vereischt wordende Matherialen, Vragten, en Arbeidsloonen, niets daarvan uitgezondert: alles volgens de Tekeningen daarvan geformeert en zoals in dit Bestek nader zal worden vermeld”. Een samenvatting van enkele artikelen van het timmerwerkbestek wordt hierna in het kort weergegeven.
Artikel 2. Begin van ’t werk.
,,Ten uitersten half February 1786 of zodra het open water is en de Noodcaap gesteld zal de Aannemer van dit Werk moeten afbreken de Oude Kerk en Tooren, voor zo verre zulks geen Metzelwerk is; de Klok zal hij voorzichtig moeten uit de Tooren nemen, dezelven brengen en bergen ter plaatze hem aan te wijzen en zorg drage dat dezelve niet beschadigt worden, zijnde zulks anders voor zijn rekening en risico”.
Artikel 6
Deze heeft betrekking op de stijlen of kolommen in de kerk; ,,Deze Colommen zijn greenen of dennenhout, 21 duim zwaar van onderen hoog 17 voet 8 duim en zullen moeten worden glad geschaaft volgens nadere ordonnantie”.
In dit artikel wordt verder gesproken over de gallerijen in de kerk die doorliepen van de oost- naar de westgevel.
Artikel 10
„Op de makelaar (van de toren) zal hij moeten brengen en naar eischen ordonantie vast maken het Speer, Kruys en Haan van de Ou¬ de Kerk.
Onder aan het Kruys zal hij maken en leveren een koperen appel of Kloot met schroeven en naar de eisch in malkander gewerkt”.
,,Het voornoemde werk gedaan en de Kap van de Kerk beplankt en met pannen gedekt en de Tooren met Schot bekleedt zijnde, zal hij alle de Glasraamen en de Engelsche Raamen moeten beglasen met best fransch glas. Binnen de Kerk zal hij alleen verpligt zijn te schilderen de glasraamen en deurcozijnen met derzelver deuren en den Predikstoel met het Klankbord blijvende al het andere hout provissioneel ongeschildert.
Tot de Verf zal hij gebruiken beste fijn gemaakte verfstoffen en goede gekookte oude lijnolie.
Al het buytenwerk te schilderen Steengrauw en daartoe gebruiken Loodwit. Alle deuren zal hij van buyten moeten schilderen OlijfCouleur (kleur groen) en van binnen als nader geordineert. De Windwijzer en de Kloot op de Tooren zal hij moeten vergulden.”
Artikel 20 Doophek en Predikstoel ,,De Kerk tot dusverre opgetimmert zijnde zal de Aannemer, op
Hervormde kerk; detail van de kaart van Schilling (1792), zeer waarschijnlijk een kopie van de bouwtekening van Creutz. Schilling was getrouwd met een dochter van Creutz en volgde in 1787 zijn schoonvader op als direkteur van de stadswerken. Hij betrok na diens verbanning in 1787 de ambtswoning aan de stadstimmertuin. Op deze tekening wordt de kerk weergegeven zonder het wapenbord dat pas na de bouw boven de ingang werd geplaatst. Schilling heeft de kerk waarschijnlijk niet getekend uit visuele waarneming maar naar de tekeningen van zijn schoonvader. Ook de verhoudingen van de tekening bevestigen dit vermoeden. In 1800 draagt Schil¬ ling het volledige archief over aan de Burgemeesters.
eerst aanzegging moeten plaatsen de Predikstoel en Klankbord van de Oude Kerk in dezen nieuwe Kerk ter zodanige hoogte en plaatse als geordoneerd zal worden, alsmeede daarvoor te maken een nieuw trapje en het Klankbord te hangen aan ijzeren hangers. Verders te maken een geheel nieuw Doophek van grootte als de Tekening aantoond en van bekwaame hoogte, alles van greenenhout. In ’t midden van de voorste Balie van het doophek zal hij moeten maken de Stoel van de Voorzanger, verder of daarnaast vier verhevene en besloten Banken voorzien met houten Lessenaar en Voetbanken. Tot het Doophek en de verhevene Banken alsmede tot de Bank van de Voorzanger zal hij mogen gebruiken de verheven Ban¬ ken of Stoelen en Doophek van de Oude Kerk, indien dezelve tot dit werk dienstig bevonden en goedgekeurt worden. Voorts zal hij moeten maken alle de Banken in de Kerk volgens de Tekening alle van Vi duims greenenhout waaronder mede begreepen zijn 6 beslooten Banken behalve die in’t Doophek zijn. Alle de beslotene Banken zal hij moeten voorzien met Lessenaars dog zal hij mogen gebruiken de Banken die thans in de Loots of Kerk zijn”.
Uit dit artikel blijkt dat zowel de preekstoel als het doophek en de banken binnen het doophek afkomstig zijn uit de oude kerk. De 6 besloten banken buiten het doophek zijn jammer genoeg bij een opknapbeurt van de kerk in de vijftiger jaren gesloopt. Verder is het niet helemaal zeker dat de huidige preekstoel dezelfde is welke in art. 20 wordt genoemd. Bij de installatie van het orgel in de twintiger jaren zou deze zijn verhuisd naar de Christelijk Gereformeerde Kerk.
,,De Aannemer zal moeten stellen nugteren en bekwaam Werkvolk die meede zullen moeten obedieeren (gehoorzamen) de orders hun aangaande dit Werk door den opziender te geven, die teffens geauthoriseert zal zijn het Werkvolk dat onbekwaam, dronken of tegenspannig was van’t Werk te doen gaan en af te danken”.
De bouwvaklieden vormden vaak een oproerig element in de toenmalige maatschappij, er waren nogal wat misstanden in de verhouding tot de bazen.
Wei konden de knechten zich beroepen op de oude keuren waarin de werkverhoudingen werden omschreven. De aannemers namen vaak vreemde knechten aan, die dus buiten
het verband der gilden vielen, omdat de ingezeten knechten zich vaak misdroegen door zich dronken te drinken, tabak te roken en lui te werken. In alle opdrachten uit die tijd wordt dan ook verwezen naar het verbod van de bovengenoemde zaken. In tegenstelling tot het bestek wat door Barend Brouwer was opgesteld zijn de bestekken van Creutz zeer gedetailleerd. Het werk kon aanbesteed worden.
De aanbesteding Op woensdag 19 oktober 1785 vond in Hoorn de aanbesteding van de bouw plaats en werden in aanwezigheid van Nanning van Foreest namens de Gecommiteerde Raden, Creutz en de schout van Urk Brands, de gesloten biljetten geopend. Er waren zes inschrijvers: Karst Dirksz. Fontuyn uit de Lemmer timmer en metzelwerk voor / 18990, Johannes Duym meester metselaar uit Amsterdam voor het metselwerk / 10760,— Jan Schouten timmerbaas te Durgerdam voor het timmerwerk / 7825, Bartholomeus van der Kaa meester timmerman te Amsterdam voor het timmerwerk /10980,— Antonie Viele onder Leyden voor het timmerwerk / 9985,— Hendrik Verhees van Boxel timmerwerk / 8944, metselwerk / 6990, te samen / 15934,
De bouw van de kerk en toren werd besteed aan: ,,Jan Schouten mr. Timmerman te Durgerdam als het minst voor’t timmerwerk geschreven hebbende besteed voor / 7825, .
,,Aan Hendrik Verhees als’t minst voor het metselwerk hebbende geschreven besteed voor / 6990, dus te samen / 14815,
Voordat de beide aannemers zouden beginnen met de afbraak van de oude kerk en toren moest er eerst een noodkaap gesteld worden, zodat de navigatie van de scheepvaart op Amsterdam geen gevaar liep.
De toren van de oude kerk was een belangrijk kenmerk voor de scheepvaart op de Zuiderzee. Bij afbraak van toren en kerk konden er problemen ontstaan voor de navigatie. Jacob Hooft, de commissaris van de Pilotage besteedt veel aandacht aan dit probleem en brengt dit voortdurend onder de aandacht van zowel de Amsterdamse burgemeesters als de Heren Gecommiteerden. Op 9 december 1785 ontvangt Hooft van de Amsterdamse burgemeester Huydecooper een resolutie om maatregelen te nemen tot het oprichten van een noodkaap „op ’t Eyland Urk alvorens de Kerk en Tooren aldaar sal werden verbouwd”. Hooft stuurt het volgende antwoord aan Huydecoper: „Ik neem de vrijheid Uwe EdelAgtbare te melden dat de architect Creutz die door de Heeren Gecommiteerde Raaden tot de bouwing van de Kerk is aangesteld mij heeft bericht dat den afbreuk volgens het bestek moet beginnen met de helft van February en het dus dienstig zou zijn de NoodCaap voor den Maart in gereedheid kon komen”. De kaap werd aanbesteed door de Gecommitteerde Raden die op 6 juni 1786 ook de rekening van / 786, betaalden aan de timmerman Jan Bok te Enkhuizen. Op maandag 20 februari gaat Jan Bok, timmermansbaas te Enk¬ huizen, naar Urk om daar de kaap te stellen. Het houten bouwsel zou komen te bestaan uit drie schoorpalen ter verankering in de grond en een hekwerk van 8 voet groot bestaande uit latten van 5 duim breed.
Na het stellen van de kaap zou er uit Amsterdam een loods komen om het geheel te inspecteren. Het is evenwel een zeer strenge winter en met de sterke oostenwind en veel ijsgang is het onmogelijk om vanuit Amsterdam naar Urk te zeilen. De loods probeert het nog via Enkhuizen maar ook daar is er geen enkele schipper ,,die hem voor dertig guldens naar Urk durfde te brengen zodat hij gisteravond is geretourneerd, hebbende met groote omzichtheid en veel gevaar het Y te voet over het IJs moeten passeeren”. Jacob Hooft besluit te wachten met de inspectie van de kaap; ,,na open water”.
De bouw van de kerk
Door het aanblijvende winterweer in 1786 kon pas na de afbraak van de oude kerk en toren, begin april begonnen worden met de fundering van de kerk. De rooing van de fundering vond plaats op 1 april en geschiedde door de bouwmeester Creutz. Hij maakte hiervan een officiele ver-
klaring op, welke mede werd ondertekend door de schout van Urk: ,,Op zaterdag den 1 april heeft de ondergetekende Directeur der Werken der Stad Amsterdam J.S. Creutz genoomen de Rooying van de Westmuur van de Tooren van de Kerk te Urk, en deze Rooy¬ ing gemerkt op de twee Remmingen van de Zuidwesthoek van het Kerkhof en op de Westschoor (stutpaal) van de Noordcaap op wel¬ ke beyde plaatsen vastgespijkert zijn eene latte strookende derzelven Westzijde met de voornoemde Westmuur van den Tooren. Verders genoomen de Rooying van de Noordmuur van de Kerk en bevonden, dat deeze muur van de rooying van de Westelijke Toorenmuur haaks Oost opwaarts gemeeten, op de lengte van 19Vi voet vijf voeten ten Zuiden swaagt. En vervolgens Westwaarts van den Tooren gaande, is bevonden dat op eenen afstand van 65Vi voet de Noordzijde van den Tooren of desselfs Noordmuur en de rooying van de Noordmuur van de Kerk aldaar op hetzelfde punt aanloopen of strooken. Urk den 1 april 1786. J.S. Creutz”.
,,Wij ondergetekenden verklaaren bij de voornoemden meetingen tegenwoordig geweest te zijn, en dezelve bevonden te hebben als voorschreven”. ,,K.P. Brands schout en secretaris”.
Bij de rooing werd uitgegaan van de westmuur van de oude toren, vervolgens werd de noordmuur van de kerk en van de toren gerooid, dit moet dan betekenen dat de zuidmuur en de oostmuur van de kerk opgebouwd zijn op de oude fundamenten. De nieuwe kerk werd dus in de breedte uitgebouwd. Met kerkhof zal hier bedoeld worden het oude gravenveld in de ou¬ de kerk.
De Schout van Urk had het dagelijks opzicht bij de bouw, hij ontving hiervoor 30 stuivers per dag.
Begin mei waren de funderingen van kerk en toren gereed. Op 8 mei 1786 werd door de Schout van Urk namens de Ambachtsheer, de Amsterdamse burgemeester Hendrik Hooft, de eerste steen gelegd. De bouw van de kerk en toren ging langzaam, op 16 augustus werd de eerste termijn van het timmerwerk betaald. Volgens het timmerbestek zou het gehele werk half September opgeleverd moeten wor¬ den, maar dit werd eind november.
De laatste termijn voor het metselwerk werd pas betaalbaar gesteld in december 1787, vermoedelijk waren er nog enkele tekortkomingen.
Op 17 december 1786 werd in de nieuwe kerk de eerste kerkdienst gehouden; ,,Een dag van groote blijdschap aan welken wij mogten opgaan in de nieuwgebouwde kerk, die onzen zeer geliefden leraar inwijdde ten dienste van de Heiligen Israels met de zeer gepaste woorden Haggai II vers 10” aldus de notulen van de bijeenkomst.
In een brief aan Creutz van 26 februari 1787 schrijft de schout van Urk; „Wij hebben van de winter schoon en warm in de nieuwe kerk geseeten”.
Na veel overleg met de heren in Hoorn en Amsterdam hadden de eilandbewoners eindelijk weer een behoorlijk godshuis en men was daar dankbaar voor.
Gemeente ArchiefAmsterdam:
Inventaris van het archief van de Burgemeesters; onderwerp: Ambachtsheerlijkheden. Archief van het Fabrieks Ambt; afdeling Creutz; stukken betreffende Urk en Emmeloord. - Resolutieboek Creutz.
RijksrachiefNoord Holland: Inventaris archief Gecommiteerde Raden; resoluties Gecommiteerde Raden 1780-1787; bijlagen bij de Resolution 1780-1787. Inventaris archief van de Pilotage; stukken betreffende Urk en de opbouw van de toren aldaar.
RijksarchiefNoord Holland: Notulen Nederlandse Hervormde Kerk van Urk.
Het onderstaande is de bewerking van een interview dat ik met architekt Henk Wouda van het architektenburo Wouda en Van der Schaaf op donderdag 19 februari 1987 in Meppel had. Zie voor de verantwoording van mijn werkwijze de inleiding bij het hoofdstuk: Als het woord uit de ouderlingen komt. Eerst vertelt Henk Wouda iets over zichzelf, daarna behandelt hij de belangrijkste punten van de nu aan de gang zijnde restauratie van het ,,kerkje aan de zee”.
Van IJsselmeervisser tot architekt
Ik ben op 3 februari 1945 in Workum geboren. Mijn grootvader van moeders kant bekend als Hendrik de Smok was een Hindelooper palingvisser, die er ook zelf met een kar op uit trok om zijn vis te verkopen. Na het behalen van mijn MULO-diploma heb ik zelf ook zo’n vier maand op een Workumer kotter gevist. Daarna kwam ik in het timmerbedrijf van mijn vader. AI na korte tijd besloot ik om verder te gaan leren en zo ging ik naar de HTS in Leeuwarden, waar ik de richting Bouwkunde heb gedaan. Na mijn militaire diensttijd heb ik zo’n twee jaar op de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Delft gewerkt. Ik voelde mij echter niet bijzonder op mijn plaats als ambtenaar en daarom besloot ik aan de Akademie van Bouwkunst in Groningen te gaan studeren. Ik was 28 jaar oud toen ik afstudeerde en mij ar¬ chitekt kon noemen. Al tijdens mijn studie ging ik bij een architektenburo in Hoogeveen werken, maar een half jaar vour mijn afstu deren ben ik voor mij zelf begonnen. Mijn eerste werkzaamheden als zelfstandig architekt betroffen het opstellen van adviezen voor kollega’s. Zo heb ik onder andere geadviseerd bij renovatie- en restauratieprojeckten in de binnensteden van Woudrichem en Lochem.
Na verloop van tijd kreeg ik zoveel opdrachten dat ik het werk niet meer alleen aan kon. Daarom besloot ik met mijn vriend en kollega Gurbe van der Schaaf een kompagnonschap aan te gaan. Hij heeft zich vooral toegelegd op nieuwbouw, terwijl ik in het bijzonder de restauraties voor mijn rekening neem. In 1976 konden wij een monumentaal pand kopen in de binnenstad van Meppel. En daar is ons buro thans gevestigd. Het eerste restauratieprojekt dat wij mochten uitvoeren was het herstellen van drie kapiteinshuizen in mijn geboorteplaats Wor¬ kum. Vervolgens kregen wij in Giethoorn twee projekten, namelijk de museumboerderij ,,Het Olde Maathuus” en de Doopsgezinde Vermaning. Sinds kort zijn wij ook betrokken bij de bouw van twee nieuwe gemeentehuizen en wel in Havelte en in Zuidlaren. Het aardige van deze laatste projekten is dat er een evenwicht gevonden moet worden tussen nieuwbouw en konservering van delen van historische panden, die onderdeel zullen uitmaken van de te bouwen gemeentehuizen. In Havelte gaat het om een gedeelte van een oude boerderij, in Zuidlaren om het koetshuis van de voormalige havezathe Het Laarwoud. Door mijn werkzaamheden in Giethoorn had ik veel kontakt met het Oversticht, het buro dat in de provincie Overijssel het toezicht
op de monumenten heeft. Blijkbaar was men over de restauratie van de Doopsgezinde Vermaning zo tevreden, dat het Oversticht mij bij de kerkvoogdij van de nederlandse hervormde gemeente van Urk heeft aanbevolen.
Ik voel mij sterk betrokken bij het restauratiewerk. In ieder steentje zie ik een stukje geschiedenis en ik verzamel verwoed oude bouwmaterialen. Ik ben mij er van bewust dat ik ten opzichte van het restaureren een behoudende instelling heb. Maar laten we nu de belangrijkste punten van de restauratie van het ,,kerkje aan de zee” eens onder de loep nemen.
Het uiterlijk van de kerk Uit het bestek van 1786 blijkt dat er vergeleken met de situatie van nu enkele opvallende verschillen zijn. Ten eerste had de toren een paraboolvormige spits; ten tweede ontbrak het toegangsportaal tegenover de konsistoriekamer. In deze hoek bevond zich een toegangsdeur tot de kerk. Tenslotte had de muur aan de oostkant geen ramen. Het wapen in de gevelsteen boven de noordelijke toegangsdeuren zal in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, met inbegrip van de bladgouddekoraties. Als tegemoetkoming aan het terugverlangen naar de materialen van vroeger zullen de betontegels van de bestrating bij het kerkgebouw worden vervangen door oude klinkers.
De huidige spits is een konstruktie van acht hoekstijlen van eikehout. Ook de uivorm is van hout gemaakt en met lood bekleed. Het is niet duidelijk waarom architekt Philip Bolt in 1954 juist deze vorm koos om het slanke spitsje te vervangen, dat de toren sinds 1896 had gesierd.
Persoonlijk vind ik de uivormige spits niet onaardig. Zij doet ietwat stedelijk aan.
Hoe de spits er in oorsprong uitzag is te zien op een foto die van vddr 1896 dateert. Zij wordt gedragen door 8 stijlen met klankborden ertussen. Boven de galmgaten bevindt zich de kapitale lijst en daarboven de beeindiging. Deze heeft zoals opgemerkt een enigszins parabolisch vorm.
De bekleding bestond volgens het bestek van 1786 uit lood. De konsistoriekamer in zijn huidige vorm dateert uit 1786, alleen het voorportaal aan de noordkant werd later aangebouwd al is niet bekend wanneer.
Treffen wij tegenwoordig een fors uitziende galerij aan, die de hele westwand en een deel van de noord- en zuidmuur beslaat, in oorsprong was zij nog indrukwekkender. Toen liep zij namelijk langs de gehele noord- en zuidmuur tot aan de oostzijde toe. Dit is nog te zien aan de uitsparingen in de kolommen. Naderhand werd zij ingekort tot de lengte die zij thans heeft.
Die lange galerij zal bij de entree in de noordelijke muur enig ongemak hebben gegeven, want de onderslagbalk waar zij op rustte is la¬ ger dan de bovenkant van de deuren. Het is met name deze galerij die de kerk een voile, maar intieme en gezellige indruk geeft.
De kolommen
De 8 kolommen zijn geplaatst op gemetselde basementen, die afgesloten worden door een hardstenen ring. De kolommen zijn van hout. Naar boven lopen zij enigszins taps toe. Zij zijn uit een dikke stam gemaakt. De verbinding met de kapkonstruktie bestaat uit vierkante balken.
In de loop van de tijd zijn de kolommen meerdere keren bewerkt met verf of kalk, in kleur en samenstelling naar de smaak van de dag. De oorspronkelijke kleur is een lichtgroene aarde. Achtereenvolgens treffen wij daaroverheen aan: donkereiken; een imitatie van marmer met roodachtige vlammen er doorheen; een nabootsing van natuursteen, zijnde een cementlaag van ongeveer een millimeter dikte; een namaaksel van de oorspronkelijke laag, maar dan van een hedendaagse verfsoort vervaardigd. Deze glimt echter veel meer dan de oorspronkelijke. Het is de bedoeling dat alle later aangebrachte lagen verwijderd worden. Als de oorspronkelijke verflaag niet ongeschonden tevoorschijn komt, zullen wij proberen deze zo getrouw mogelijk na te maken.
De vloer Oorspronkelijk bestond de bedekking uit grijze plavuizen. Deze zijn voor een deel nog aanwezig. Ons plan is de gehele ruimte opnieuw met plavuizen te beleggen. Wij zullen proberen oud materiaal van elders te krijgen om de restanten van de oude vloer aan te vullen. Als dit niet lukt, dan zal onder het nieuwe stoelenplan een houten vloer aangebracht worden. In de eerste tijd na de bouw van de kerk werd in het bedehuis nog begraven. Er moeten nog oude grafzerken liggen en als wij die vin-
den zullen zij zo mogelijk in de kerkvloer worden opgenomen.
In 1961 werd de houten wand die de kerkruimte aan de westzijde afsloot vervangen door een stenen muur. De reden voor deze vervanging was dat men een muur in geval van brand veiliger achtte dan de houten wand. Deze houten afsluiting zal echter in ere hersteld wor¬ den. In het midden van deze houten wand zullen twee deuren toegang geven tot de kerkbanken. De muren zijn nu bekleed met hardboardplaten. Deze zullen echter verwijderd worden, evenals de daaronder zittende stuclaag. Waarvoor een nieuwe laag aangebracht zal worden. Op enkele plaatsen vertoont de muur zwakke plekken. Deze zijn veroorzaakt doordat enkele ankerwerken zijn gaan roesten. Dit betekent dat de stenen rondom deze ankers vervangen moeten wor¬ den.
Ernstiger zijn de scheuren als gevolg van het spatten van het tongewelf. Dat wil zeggen, dat de kapkonstruktie de muren enigszins naar buiten heeft gedrukt, waardoor ook de kolommen aan de bovenkant naar buiten zijn gaan uitwijken.
Om in de toekomst het spatten te voorkomen zijn twee oplossingen mogelijk. Ten eerste kan men trekstangen in het tongewelf aanbrengen. Deze zouden echter vanuit de kerk te zien zijn. Ingrijpender en duurder is de tweede mogelijkheid, namelijk het aan weerszijden van het tongewelf aanbrengen van een tralieligger, die met trekstangen aan de oost- en aan de zuidmuur bevestigd wordt. Deze tralieligger zal vanuit de kerk niet zichtbaar zijn. Aan deze oplossing geef ik dan ook de voorkeur.
De oorspronkelijke ramen hadden houten kozijnen. Deze zijn later vervangen door gietijzeren. Thans zitten er weer houten kozijnen in, die echter een andere vorm hebben dan die van 1786. Het is ech¬ ter niet de bedoeling de ramen in de oorspronkelijke vorm terug te brengen. Ook de hoge ramen aan weerszijden van de preekstoel zul¬ len gehandhaafd blijven.
Het luifeltje boven de bank die in de kerkgangersmond beter bekend stond als ,,de IJskar” zal mogelijk worden verwijderd. Hetgeen met de bank zelf al eerder gebeurd is. Het model van de tjalk dat boven op de luifel staat zal in elk geval weer een plaats in de kerk krijgen.
De koorbanken de banken aan weerszijden van de kansel zul-
len worden gehandhaafd. Alleen het bankje onder de preekstoel wordt weggehaald, waardoor deze komt vrij te staan. De banken tussen de kolommen zullen echter verdwijnen. Daarvoor in de plaats komt een nieuw stoelenplan. Na de restauratie zal de situatie daar als volgt zijn. Aan weerszijden van de deuren in de houten wand bevinden zich twee banken van het zelfde model als die in het koor. Deze groep banken is aan de voorkant afgesloten door een lage houten wand en aan de voorzijde hiervan staan de nieuwe stoelen.
De preekstoel
Het is wel zeker dat de kansel die nu in de kerk staat tegelijk met het orgel is gekomen. De versieringen aan de preekstoel verraden echter dat hij van oudere datum is dan eind 18e eeuw. Dit komt onder andere tot uiting in de bladgoudversieringen aan de balusters. Het is niet uit te sluiten dat de preekstoel uit onderdelen van verschillende kansels is samengesteld.
De orgelgalerij
Wij hebben een plan gemaakt om de orgelgalerij te rekonstrueren naar de vorm van 1915. Het orgel dat er thans op staat is naar verhouding te groot voor de kerk. Omdat er echter nog geen plannen zijn voor de aanschaf van een orgel dat beter in deze ruimte past, vormt de rekonstruktie van de galerij geen onderdeel van de restau¬ ratie.
Tussen de kolommen bevindt zich het tongewelf. De plafonds aan weerszijden hiervan zijn bekleed met zachtboardplaten. Deze zullen worden verwijderd zodat de oorspronkelijke houten delen te voorschijn komen, die in de zelfde kleuren geschilderd zijn als het tonge¬ welf.
Net als de kolommen is ook dit tongewelf meerdere keren beschilderd. De oorspronkelijke kleur is voor zover we nu weten perzisch rood, waarop biezen van donkergroene aarde zijn afgezet. De later aangebrachte lagen zullen ook hier verwijderd worden. Trouwens het houtwerk in de gehele kerk was in dezelfde kleurenkombinatie geschilderd. Wanneer de eenheid van dit kleurenpatroon hersteld zal zijn, zal dit een grote verbetering betekenen.
In 1786 hebben de Amsterdamse burgemeesters en de Staten van
Holland de Urkers een kerkje van degelijke konstruktie gegeven. Het is weliswaar een sober bedehuis, maar toch hadden de schenkers oog voor het doen aanbrengen van sprekende details. Als in februari 1988 de restauratie zal zijn voltooid zal het kerkgebouw een aantal van die sobere en sprekende kenmerken hebben herkregen. Ik hoop dat de mensen van nu deze waarderen, want het ,,kerkje aan de zee” is een monument waar de Urkers trots op mogen zijn.
Bron Gesprek met Henk Wouda te Meppel op 19 februari 1987. Telefonische aanvullingen op 30 maart 1987. Dit op de band opgenomen in¬ terview is bij de kerkvoogdij van de hervormde gemeente van Urk in bewaring gegeven.
Het kerkje tijdens de restauratiewerkzaamheden 1987. (Foto Gemeentewerken).
De luidklok. Op de wand van de klok staat o.m.:
Goed te zien is dat de kolommen verscheidene Hergoten in 1936. Aangeboden door de burgerij.
malen zijn besehilderd. (Foto Gemeentewerken). (Foto A. van Urk).
Laat ik beginnen met een jeugdherinnering. Een warme nazomermiddag in een van de na-oorlogse jaren. De Wilhelminaschool lag te blakeren in de zon. Binnen was het drukkend warm. Helderblauw koepelde zich de hemel over de in onze ogen eindeloze watervlakte van het Ijsselmeer. In de verte tekenden zich de contouren af van de Gaasterlandse bossen. Het was licht en stil. Het water vertoonde geen rimpeling. In de verte dreef een zeiljacht, een witte bark. De bomen rond het kerkhof stonden onwezenlijk stil, als hidden zij hun adem in. In een der lokalen beneden begon ijl, ver en volkomen onverwacht een lied op te klinken: ,,Als de dag met gouden glans, zondags rijst aan’s hemels trans.. Toen de laatste klanken waren weggestorven, leek de stilte nog in¬ tenser. Die laaiende stilte werd plotseling verbroken door het zwaar en dreunend galmen van de klok van het ,,kerkje aan de zee”, de sfeer van die zomerherinnering aan stukken bonzend, want wat daarna gebeurde herinner ik mij niet meer. Sindsdien zijn zon, zee en stilte met dat lied en die klok voor mij verbonden en het woord ,,trans” met de omloop van deze kerktoren met zijn ranke spits.
Had ik toen meer van de geschiedenis van de oude luidklok geweten, mijn gedachten zouden ongetwijfeld weggedreven zijn naar een septemberdag in het jaar 1461, toen de klok werd ingewijd. In het blad ,,Timotheus” jaargang 1931/32 beschrijft C. de Vries hoe hij zich deze gebeurtenis voorstelt: ,,In feestkledij zullen ze (de Urkers) - laat ons hopen onder begunstiging van schoon septemberweer van alom zijn opgekomen, schout en schepenen vanzelf vooraan. Urck was toen samen
met Emelweerd een hoge heerlijkheid, sinds 1204 een leen van de graven van Holland. Niet onmogelijk, dat de landsvrouwe, Alijt van Kuynre, de laatste rechte afstammelinge van het roemruchte geslacht der Kuinderse graven, de reis naar Urk er voor gedaan had...
... Hoe glorieerde aller gelaat (blonk hier en daar een traan in het zonlicht!) toen de pastoor met bevende vingeren ,,in den name des Vaders ende des Zoons ende des Heiligen Geestes” op kerk en klok het ,,heilige chrisma” sprenkelde.
... Hoe ontroerend, de eerste klanken van die met heilige eerbied ontvangen luidklok! Die ene toon, altoos weer en altoos weer dezelfde, werd opgevangen als de roep des hemels: schoner muziek begeerde men niet.. .”
C. de Vries gaat er van uit dat de hoogconjunctuur van de late middeleeuwen verbetering van de kerk op Urk mogelijk maakte. Met de aanschaf van een luidklok en de bouw van een daarvoor benodigde toren zou een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan zijn. De twee kerkmeesters zouden voor een goede uitvoering zorg gedragen hebben.
Laat ons de klok aan een nadere beschouwing onderwerpen. Zij heeft een middellijn van 90 cm, en op haar wand staat het opschrift: Sunte michale + albert mincsoen heinriic botensoen kerckmeesteren + deden mi maken MCCCCLXI
De Vries neemt aan dat de beide kerkmeesters, op de klok vermeld, Urkers waren. Hoe graag ik deze mening ook zou bevestigen, bewijzen hiervoor zijn er niet. Het is mogelijk, maar evenzeer denkbaar dat de klok van een afgebroken of afgebrande kerk afkomstig is. Een ding staat wel vast: de klok is ruim vijfhonderd jaar oud en daarmee de eminence grise onder haar Urker collega’s.
De Allerheiligenbloed van 1570 sloeg zoveel grond af dat de toren met de klok in zee viel. De kerk kwam op een apart eilandje te staan. Ook huizen van Espelbergh (zoals het bewoonde deel van Urk toen heette) werden weggeslagen. Alleen de luidklok kon later
geborgen worden.
Nog twee maal ontkwam de klok aan een rampspoedig einde: storm en brand belaagden haar een en andermaal. Zo zal men in 1786 met enige trots de oude klok in de nieuwe toren hebben gehangen, waar ze nu zonder onderbreking bleef. Maar belaagd werd ze, door de eeuwen heen.
Op 9 april 1931 gaf de klok dan toch de geest. Onder het luiden veranderde plotseling het geluid. Een nader onderzoek wees uit dat er een scheur in was gekomen. Met behulp van ijzeren hoepels werd getracht de klok voorlopig te herstellen. T. de Vries schrijft over wat er daarna gebeurde in het kerstnummer 1983 van het Geref. Kerkblad. Vanwege zijn volledigheid laten wij zijn relaas tot slot volgen:
. Het geluid was niet om aan te horen en men moest het luiden noodgedwongen staken. Vijf jaar lang hing de gebroken bel roerloos en stemmeloos in de toren. De hele bevolking was er door ontstemd. En hoewel het crisistijd was, werd er een klokkencomite gevormd, waarvan Toon van den Berg al gauw de ziel was. Met potlood en boekje gewapend trok hij wekelijks door het dorp om de veelal kleine giften te verzamelen, tot er voldoende was gegeven om de klok te laten overgieten. Dat gebeurde toen in de tot 1400 graden Celsius opgestookte oven in de gieterij Van Aarle-Rixtel en eind juli 1936 kon de klok officieel weer in gebruik worden genomen. Het was een feestdag voor heel Urk. Uit de overgebleven klokkespecie was nog een kleine klok bijgegoten en de twee klokken stuwden hun klanken (in grote terts) nu over dorp en Ijsselmeer. Ds. Marsman sprak bij die gelegenheid over ,,de taal welke de klokken doen ho¬ ren”.
„Nadat het Onze Vader was gebeden, speelde de Amsterdamse beiaardier Vincent op het orgel met begeleiding van... de klokken, waarbij de gemeente inviel met het eerste vers van Psalm 103”, aldus een kranteverslag uit die tijd. Heel de bevolking had meegeleefd. Mariap droeg een gedicht op aan Toon van de klok en maakte er ook een bij het inluiden van de nieuwe klok. U kunt ze lezen op bladzijde 64-66 van ,,Urk is zo mooi”. Ook Willem Ruiten bleef niet achter, getuige onderstaand gedicht, waarmee wij dit artikel besluiten.
Van uit de oude toren Van’t kerkje bij de zee, Weerklinkt op vele dagen Der kerkklok vrome bee; Zij doet haar stem weergalmen Tot mijlen ver in ’t rond, En spreekt een taal tot ieder Die leeft op deze grond.
Zij roep tot avondwijding Wanneer de rustdag naakt.
Als na een week van zwoegen De arbeid wordt gestaakt; ’t Klinkt plechtig ons dan tegen Bij ’t naad’ren van de nacht: ,,Het stofkleed uitgetogen, De Sabbath ingewacht!”
En is Gods dag gekomen, Ten dienst gewijd aan Hem, Zij roept ons weder kerkwaarts Met vreugdevolle stem. Dan klept haar bronzen klepel Een heerlijk, zalig lied: ,,De Heiland is u wachtend, Komt, toeft toch langer niet!”
Maar ook, zij roept de doden, Wanneer de groeve wacht, Dan klinkt haar bronzen stemme slechts als een droeve klacht; Dan komt tot ons die leven Haar roep: ,,Zijt gij bereid? Ook u geldt eens mijn doodsklok, Waakt op, nog is het tijd!”
Van uit de oude toren Van’t kerkje bij de zee, Weerklinkt op vele dagen Een vrome klokkenbee;
Een stem, die spreekt tot ieder Van lering en vermaan, O, mocht een ieder onzer Die klokkenstem verstaan.
Klaas de Boer
Enkele belangrijke termen worden achter dit artikel in een woordenlijst verklaard. Bijna iedere kerk in ons land kent de weelde van een orgel. Ook rondom de voormalige Zuiderzee is er sprake van een rijk orgelbezit. Reeds in de 16e en 17e eeuw zijn in Enkhuizen en Vollenhove monumentale orgels gebouwd. Vaak een geschenk van rijke weldoeners en zij vormden het visitekaartje van de stad. Op de eilanden in de Zuiderzee worden tot in onze eeuw geen orgels aangetroffen. In de Hervormde kerk op Marken wordt pas in 1926 een ,,echt kerkorgel” geplaatst, nadat men sinds de eeuwwisseling gebruik had gemaakt van een harmonium.1 Voor de orgels hun intrede deden maakte men gebruik van ..voorzangers” om de gemeentezang te ondersteunen. ,,Eigenlijk vond men een orgel in de kerk werelds”, schrijft C. de Vries2 over de situatie op Urk. Vooral Hessel Snoek3 verzette zich in woord en geschrift tegen de plaatsing van een orgel in de Bethelkerk in 1910. Naast de afwijzing van de ,,wereldsheid” zal ook de armoede op de eilanden debet zijn geweest aan het feit dat men zo laat overging tot de aanschaf van een orgel. Rond de eeuwwisseling wordt de vraag naar een kerkorgel op Urk aktueel, als in 1898 de Geref. Kerk een gratis orgel uit Leiden aangeboden krijgt. Van dit aanbod wordt echter geen gebruik ge¬ maakt. In de Hervormde Kerk wordt de behoefte aan een orgel duidelijk gevoeld. En het is ds. ter Linden (1902-1907) die een orgel voor de kerk weet. De kerkeraad besluit tot aanschaf over te gaan. Hiermee krijgt de Hervormde gemeente als eerste op Urk een orgel in de kerk.
Orgel en preekstoel
Uit een gesprek met oud-ouderling Tromp Hakvoort (geb. 24-1 1895)4. ,,Ik weet het nog goed. Ds. C.A. ter Linden stond hier. Hij
was een muzikaal man, kon zelf erg goed orgelspelen. Een oom van hem woonde in Elburg, die had wat met orgels te maken en die heeft het orgel hier geplaatst. Ook de vader van ds. Ter Linden had er goed verstand van. Het orgel kwam uit Amsterdam, ook de preekstoel kwam daar vandaan. Een oud orgel was het en het werd op ,,ut krakien” gezet. Onze oude preekstoel belandde, geloof ik, in een andere kerk.”
Bij de koop was blijkbaar ook een preekstoel inbegrepen, want de oude kansel werd met de plaatsing van het orgel vervangen door een andere. Een toevallige vondst in het fotoarchief van Gerrit Wakker leverde een foto op van het bewuste orgel en preekstoel maar wel in een andere kerk. Volgens Hakvoort zou dit een Amsterdamse kerk zijn. Om welke kerk het dan zou gaan is ondanks naspeuringen helaas nog niet te zeggen.
Na plaatsing van het orgel en de nieuwe preekstoel in het ,,kerkje aan de zee” bleef de oude kansel op Urk. Rond 1905 zijn er bouwaktiviteiten in de Chr. Geref. Kerk, zodat de veronderstelling gewettigd lijkt dat deze preekstoel nu deel uitmaakt van het interieur van het kerkje in de Kerkstraat.
Tegen de komst van het orgel kwam in de Hervormde kerk geen verzet. ,,Het ging zonder ongemakken”, vertelt Tromp Hakvoort. ,,Jelle Roos (Jelle van Bessien Jan) werd organist en Luut van Dalfsen en Willem Hoekstra verleenden hulp.” Aan de aanwezige orgeltrapper wordt in 1906 nog een tientje ,,traktement” betaald. Maar dat was voor Roos niet weggelegd. ,,Organist Jelle Roos heeft nimmer salaris ontvangen, alleen een kistje sigaren en dit jaar een vrije plaats voor zijn vrouw. Op voorstel van ds. Snel: een gratificatie van/ 15, —, maar deze zal dan de plaats van zijn vrouw zelf moeten betalen” melden de notulen van de kerkvoogdij van 6 januari 1910.
In 1910 schaft de Gereformeerde kerk ook een tweedehands orgel aan, dat boven de preekstoel wordt geplaatst. De kerkvoogdij besluit om dit ook in het ,,kerkje aan de zee” toe te passen. Plannen worden voorbereid. Kerk en pastorie zijn namelijk aan een restauratie toe. Als bovendien nog een fikse subsidie verkregen wordt kan tot inschrijving worden overgegaan. Na lang beraad besluit de kerkvoogdij dit werk niet aan de laagste inschrijver, F. Schraal uit Urk, te gunnen, maar aan J.H. Weener uit Enschede. Deze firma had ingeschreven voor / 3725, . Na de zomer van 1915 wordt met het werk begonnen. Bij oplevering blijkt dat: ,,belangrijke verbeteringen tot stand zijn gebracht. Zoo
(Foto G. Wakker). Bertus Gerssen. (Foto G. Wakker).
van herkomst; vermoedelijk te Amsterdam. het orgel staat de bekende koster en voorlezer 51
is het oude orgel, dat een grote reparatie voor het ontlokken van harmonische tonen aan het tong- en pijpwerk vereischte, nu boven de kansel geplaatst, waarvoor een mooie gallerij tegen de Oostgevel is aangebracht, terwjl de kerktoren door hout en glas van de oude gallerij is afgescheiden. In de Noordmuur is een lichtraam geplaatst dat de duisternis achter de beschutting der zitbanken heeft weggenomen”.5
Op zondag 21 november 1915 wordt de kerk weer in gebruik genomen, nadat enige zondagen wegens ,,schilderwerk aan de banken geen godsdienstoefening gehouden werd”. Ds. van der Hoeve van Enkhuizen ging voor in deze dienst.6
In 1926 verkeerde het orgel in slechte staat. Verschillende pijpen lieten zo’n vals geluid horen dat ze door de organist eruit werden genomen en naast de lade gelegd. Het orgel is dringend aan restaura¬ tie toe of het zal zelfs door een nieuw instrument vervangen moeten worden. Omdat de kerkvoogdij dat niet kan bekostigen wordt een commissie7 gevormd om gelden in te zamelen. In deze commissie hebben zitting: ds. W. Okken, J. Buigholt, A. de Wit en H.H. Gerssen. Circulaires gaan het land in met ,,het verzoek een bijdrage (hetzij klein of groot) te zenden”.
21 juli 1926 worden op de Rijkspostspaarbank de eerste giften ontvangen. Het resultaat blijkt overweldigend te zijn. Ruim duizend gulden wordt ontvangen. Genoeg om een restauratie te betalen. Aan twee orgelbouwers G. van Leeuwen uit Leiderdorp en P. van Dam uit Leeuwarden wordt ,,beleefd gevraagd ter plaatse een onderzoek in te stellen, of restauratie mogelijk en de moeite (en kosten) waard is”. Offertes komen binnen. In de vergadering van
17 oktober 1927 besluit de orgelcommissie het werk op te dragen aan orgelmaker G. van Leeuwen. Deze zal voor / 575,- het orgel schoonmaken, de mechaniek en windladen nazien, blaasbalg en windkanalen repareren, pijpwerk van Cornet 4 en Oktaaf 2 vervan¬ gen en nieuwe registerknoppen plaatsen.
In januari 1928 is de orgelmaker nog niet begonnen, hetgeen in de notulen van de kerkvoogdij gesignaleerd wordt: ,,de restauratie van het orgel komt nog even ter sprake, besloten wordt de aannemer tot spoed aan te dringen.”
19 januari 1928 wordt het orgel naar de werkplaats van de orgelbouwer in Leiderdorp overgebracht.
Tijdens het werk, dat uitgevoerd wordt door de zoon W. van Leeu¬ wen, wordt nog besloten een ander klavier te plaatsen en het re-
gister Vox Celeste 8 toe te voegen. Dit tegen de som van / 145,extra.
Het orgel komt in uitstekende conditie. In 1929 stemt de orgelbouwer het instrument en verricht hij een reparatie ten behoeve van de trappen van het orgel. Freek Brouwer is dan organist, Feik Groen orgeltrapper.
In 1933 wordt Johannes Oost organist. Meer dan 40 jaar zal hij vanaf de orgelbank de gemeente begeleiden. Johannes Oost vertelt:8 ,,Toen ik begon was het orgel nog redelijk bespeelbaar. Maar het werd steeds minder. De kerk was vochtig en dat deed het geen goed. In de oorlog was het slecht: de pijpen waren ingezakt. Het was oud en af. Ook werden er in de orgelbouw nieuwe technieken gebruikt. Pneumatische instrumenten werden er gebouwd. Prachtig vonden we dat! Orgelbouwer Reil uit Heerde had het orgel in onderhoud. Hij had nog materiaal (het was in de oorlog) om een nieuw orgel te bouwen en het oude te vervangen. Dat gebeurde. In 1942 ging het orgel de kerk uit en kwam er een nieuw. Nu, in 1986, zou dat niet gebeurd zijn. Dan zou het na een grondige restauratie nog in gebruik zijn. Nu houden ze van oude orgels. Maar toen dacht je er anders over...!”
Uit een kistje met foto’s haalt hij de dispositie tevoorschijn: Bourdon 16 (diskant)
Prestant 8 (ged. discant/bas)
Holpijp 8 Viola 8
Celeste 8 (diskant)
Prestant 4 Roerfluit 4 Quint 3 (bas) Oktaaf 2 Cornet 4 sterk
Tremulant.
Systeem: mechanisch. Aangehangen pedaal.
Reil neemt het oude orgel mee. Ontdoet het van de oude kas en plaatst het geheel in een nieuwe kas in het Hervormde kerkje aan de Rijksweg in Hoogersmilde. We schrijven 1946. Daar doet het orgel nog vele jaren dienst. In 1964 staat het nog in de kerk, als de heren V.d. Kley en W.H. Zwart een orgelinventarisatie in Drente houden.9 De door hen genoteerde dispositie is bijna dezelfde als die Joh.
Oost mij ter hand stelde. Het is bekend dat het nadien is vervangen door een elektronisch Johannus orgel. Het oude orgel werd gesloopt door de fa. Vierdag uit Enschede. ,,Zij namen mee wat bruikbaar was”, herinnert oud kerkvoogd Wildeboer10 uit Hoogersmilde zich over deze gebeurtenis, ,,de rest werd verdeeld en opgeslagen, grote pijpen op de peerdezolder. Daar hebben ze gelegen en m’n vader maakte er nog wel eens een afvoerpijpje mee. Als jongens konden we er prachtige gevechten mee houden, het leken wel speren, ze gooiden prima. Van het houtwerk heeft Visser nog een bed gemaakt, maar dat zakte door.” Waar echter de kern van dit oude en misschien historisch belangrijke in¬ strument gebleven is, is helaas onbekend. De oude kas is elders geplaatst, maar ook daarvan is niet na te gaan in welke kerk.
Het tweede orgel, 1942-1981
Op 9 mei 1942 worden door de kerkvoogden J. Gersen en A. Kroon de contracten voor de bouw van een nieuw orgel getekend. Voor de som van / 4600, zal een nieuw instrument in de oude kas worden geplaatst: ,,het orgelfront zal blijven bestaan en door uitbreiding aan elke zijde een toren te bouwen, geschikt gemaakt wor¬ den voor het nieuwe orgel”.10
Later wordt dit plan herzien. Er komt toch een nieuw front en de orgelbouwer breidt de dispositie wat uit. Orgelmaker Reil uit Heerde bouwde in het kerkje een typisch pro¬ duct uit de oorlogsjaren. Het front paste wel aardig in het interieur maar wat pijpwerk en maakwijze betreft was het een product uit de vervalperiode van de orgelbouw.
Het systeem was het pneumatische kegelladesysteem. Het tweede klavier was in een zwelkast geplaatst. Op het geheel wordt 20 jaar garantie gegeven als zal blijken dat deze ontstaan zijn door: ,,het gebruik van mindere houtsoorten of door foutieve constructie”. Op 18 September 1942 wordt het orgel in gebruik genomen. ,,Door de goede samenwerking van velen. Eendracht maakt macht”, zoals op de oorkonde in de orgelkamer staat aangegeven. Het orgel dat in 1942 geplaatst werd. (Foto: Monumentenzorg).
Hoofdwerk: Prestant 8' Roerfluit 8' Octaaf 4' Roerfluit 4' Mixtuur 2-3 sterk Trompet 8'
Bovenwerk: Hobo 8' Gamba 8' Baarpijp 8' Fluit 4' Quint 2 2/3' Woudfluit 2' Terts 1 3/5' Tremulant
Pedaal: Subbas 16' Octaaf 8'
Speelhulpen: 1. koppeling II-I koppeling Ped-I koppeling Ped-II
2. Vaste combinatie: een drukknop voile werk een drukknop oplosser
In de eerste jaren was men tevreden over het orgel, maar de vochtigheid in de kerkruimte brachten al gauw mankementen aan het licht.
In September 1956 blijkt de toestand van het instrument zo slecht te zijn dat stemmen en onderhoud alleen niet langer voldoende zijn. De kerkvoogdij haalt, omdat het instrument nog een garantietermijn kent, de orgelcommissie van de Nederlands Hervormde kerk erbij voor advies. De konklusie van het rapport is niet bijster gunstig: ,,de conducten zijn i.p.v. metaal van papier-mache, er is houtworm, membranen zijn defect, het rammelt en is beschadigd en vervuild.” De orgelmaker wordt verwittigd en gevraagd aan de herstellingen te beginnen. Dit heeft echter nogal wat voeten in de aarde! Na lang touwtrekken tussen adviseur Hiilsmann en de orgelmaker komt men het volgende overeen: de fa. Reil zal voor / 1010, (in¬ ch reiskosten en o.b.) het orgel restaureren.
Tijdens een dienst geleid door ds. v.d. Beek speelt de bekende Kamper organist Klaas Jan Mulder het gerestaureerde instrument weer in.
In 1963 viert organist Johannes Oost zijn 30-jarig jubileum. Buurvrouw Marretje Bos blaast ter gelegenheid daarvan op haar wijze over hem en zijn instrument de loftrompet.
Aan onze buurman 1933-1963
Er staat op Urk een kerkje, het kerkje aan de zee ’t ligt ons zo na aan’t harte met al z’n wel en wee.. .
Als er toeristen komen ze blijven steevast staan voor het aloude kerkje. Het trekt de vreemd’ling aan...
In’t kerkje staat een orgel, een, met een fraai geluid. En elke zondag komen, daar rijke klanken uit.
Want boven bij dat orgel daar zit een organist die deze klanken voortbrengt hij troont daar, onbetwist.
Al dertig lange jaren gaat hij op’t orgel voor. ’t zijn Godgewijde tonen die klinken door het koor.
Geen Jazz, geen cowboyliedjes ontspringen aan zijn brein ’t is alles, Gode de Ere, en Christus is het refrein.
Wat moet dat heerlijk wezen om organist te zijn. Gods liefde uit de jub’len zo prediker te zijn.
’t Is niet alleen de dominee die met zijn preek ons boeit. wij weten dat door’t orgel ook God zich met ons bemoeit.
God spreekt ons door het orgel aan, vertelt ons van Zijn Kind dat Hij eens zond naar deze aard’ waar het geen liefde vindt.
Het wordt weer Kerstmis, en weer zingt ons’t orgel, ’t Eng’lenlied dat ons in deze donk’re tijd weer hoop en blijdschap biedt.
De organist denkt aan die dag voor dertig jaren, dat hij als een schucht’re jongeman de orgelbank bezat...
onwennig, zenuwachtig was ons organistje wel toch klonk de liefde tot muziek, door in zijn orgelspel.
Hij heeft zijn kerk en orgel lief ’t is van hemzelf een deel en als hij speelt tot Godes lof vormen ze een geheel.
Wij wensen onze buurman toe dat hij nog veel en lang op’t orgel het uit-jub’len mag met der gemeente zang.
Er rust op uwe schouders ook een Goddelijke plicht om ied’re zondag keer op keer te zingen van dat Licht.
En als uw taak hier is volbracht, dat dan de Meester zegt: gij hebt in’t kleine uw best gedaan treed binnen trouwe knecht!
M. Bos-Romkes.
(Foto G. Wakker).
werd deze orgelgalerij gebouwd. van 1933-1972. (Fotofam. ter Linden).
Het orgel weer boven z’n preekstoel. In 1915 Johannes Oost achter het eerste orgel. Organist
Het orgel kwam de strenge winter van 1963 niet goed door. De roep naar een ander of nieuw instrument wordt groter. In 1970 doet D.A. Flentrop een aanbieding. Ook Reil, die het instrument nog steeds in onderhoud heeft, maakt een plan voor een nieuw orgel. De financiele consequenties zijn echter zo groot dat de plannen in de ijskast belanden.
Het feit dat de gemeente naar de Ark verhuisde en het ,,kerkje aan de zee” vanaf die tijd nog maar sporadisch werd gebruikt, was mede reden dat het met het orgel sukkelen bleef. Aan het eind van de jaren ’70 was het bovenste klavier niet meer bespeelbaar, de zwelkast buiten werking en het pijpwerk hopeloos vals. In het kerkje stond in ieder geval een orgel, maar de wens naar een nieuw instru¬ ment bleef...!
In 1981 wordt aan die wens voldaan. De orgelcommissie komt in contact met de firma Reynen uit Roermond, handelaar in tweedehands orgels. Deze firma heeft een orgel dat, na wat frontveranderingen, in het kerkje past. Bovendien is de prijs redelijk. Er wordt tot aanschaf overgegaan. In januari 1981 verdwijnt het oorlogsorgel uit de kerk en het belandt op de schroothoop. Met zijn drie medewerkers plaatst Reynen het nieuwe instrument op dezelfde plaats in de kerk. Op biddag 1981 werd met een orgelbespeling van Menno Hakvoort het instrument ingewijd. Dit orgel deed voorheen dienst in de r.k. Franciscanenkerk in Venray. Het werd in 1929 gebouwd door Vermeulen uit Alkmaar/Weert en in 1946 door diezelfde firma gerestaureerd. Het is een orgel waar weinig lovends over te zeggen valt. De jaren dertig staan, zoals gezegd, bekend als de ,,vervaltijd” van de orgelbouw, omdat men van veel orgels het oude mechanische systeem verving door pneumatiek en elektro pneumatiek. Dit orgel is ook zo’n instrument. Weinig fraai en wat schel in klank. Het strakke palenfront blijkt een dissonant in het kerkinterieur te zijn. Toch kent het orgel enige goed klinkende stemmen: Gamba en Fluit. De disposite luidt:
Manuaal I: Prestant 8' Oktoaaf 4' Mixtuur 2-3 st. Man I plus II Manuaal II Gamba 8'
Holpijp 8' Fluit 4'
Fluit 4' Quint 2 2/3 Oktaaf 2' Trompet 2' Pedaal: Subbas 16' Koppelingen: Man I plus II Pedaal plus I Pedaal plus II Dit instrument doet nog steeds zijn werk.
Een hartewens
Ruim 80 jaar orgelmuziek in het ,,kerkje aan de zee” is een boeiend gegeven. Veel is veranderd. Het orgel is een onmisbaar element in de eredienst geworden. Zonder enige vorm van discussie worden er nu orgels geplaatst in onze kerken. Toch hoop ik dat er over de aanschaf van een nieuw instrument voor het ,,kerkje aan de zee” wel een discussie op gang zal komen. En dat deze ertoe zal leiden dat de gemeente over zal gaan tot de aanschaf van een mechanisch instru¬ ment met een passend front! Om zo de draad van de geschiedenis die gebroken was, weer op te pakken, om dit orgelverhaal een waardig slot te geven. Pas als dat gebeurd zal zijn, kan men met reden zeggen. .. het ,,kerkje aan de zee” daar staat een orgel in!
1. Orgels rond het Ijsselmeer, M. Seybel; Houten, 1984.
2. Geschiedenis van het eiland Urk; Kampen, 1962.
3. Brochure Hessel Snoek: Waarschuwing tegen’t gebruik van or¬ gels bij den Godsdienst; Urk, 1910.
4. Gesprekken met Tromp Hakvoort: 14 en 15 november 1986.
5. Urker Courant 4e jaargang nrs. 173, 183 en 198.
6. Urker Courant 4e jaargang nr. 202.
7. Gegevens voor deze paragraaf zijn ontleend aan het archief van de orgelkommissie dat zich thans nog in partikulier bezit op Urk bevindt.
8. Gesprek met Johannes Oost: 14 november 1986.
9. Zij konkluderen dat het orgel nog veel oud pijpwerk bevat, wie het oorspronkelijke instrument bouwde weten zij niet te zeggen. Het moet volgens hen dateren uit het eind van de 17e eeuw.
10. Tijdens orgelreis met Jos de Boer - organist Hervormde kerk mei 1986.
11. Kontrakten levering kerkorgel; nederlands Hervormde kerk.
Verklarende woordenlijst
Dispositie: opsomming van de registers en andere technische gegevens.
Front: voorzijde van een orgel met pijpen, snijwerk, zijstuk en beelden.
Kas: beschuttend omhulsel van het binnenwerk. De kas heeft een belangrijke functie voor de ontwikkeling van de orgelklank.
Kegellade: windlade met registercancellen, waarbij de luchtkanalen van de pijpen door kegeltjes (pistons) kunnen worden afgesloten.
Klavier: rij toetsen die tijdens het spelen met de handen of voeten worden ingedrukt.
Manuaal: handklavier (manus = hand), aanduiding voor het hoofdwerk.
Mechaniek: mechanische tractuur, bestaande uit wellen (walesen) met armen, wellenbord, abstracten en tuimelaars.
Pedaal: voetklavier (pes = voet). In tegenstelling tot een vrij pedaal, heeft een aangehangen pedaal geen pedaalregisters.
Pneumatiek: pneumatische tractuur (systeem met winddruk).
Register: rij pijpen met dezelfde klankkleur. Er zijn ook niet sprekende registers, zoals de tremulant en de koppels.
Springlade: windlade met tooncancellen. Ieder toongat heeft een speelventiel en een springveer.
Tongwerk: register met tongpijpen die een messing veer (een tong) bevatten. Ze hebben een schallende snaterende klank: trompet, bazuin, dulciaan e.a.
Windvoorziening: deze zorgt voor de windaanvoer voor het aanblazen van de pijpen en bestaat uit een of meer balgen, windkanalen en (tegenwoordig) een elektrische windmachine.
Windlade: secreet luchtdicht reservoir.
(Ontleend aan: ,,Een orgel jubileert” Henk Beens; IJsselakademie 1985).
In elke Urker kerk hangt wel een scheepsmodel. De vissersbevolking brengt als het ware het dagelijks bedrijf onder Gods aandacht en vraagt om zijn zegen daarover. In het ,,kerkje aan de zee” zijn niet minder dan drie scheepsmodellen te zien: een oorlogsschip, een turfpraam en een vissersboot. Dr. J.M.G. van der Poel, gebruik makend van de gegevens van anderen, schreef daarover in het Peperhuis het volgende: ,,1. Model van een driemaster, hangend blokmodel, lengte over de Steven (af te korten als l.o.s.) 84 cm, 36 kanonnen. Volgens overlevering zou dit model, dat zoals men ons zei: ,,in het schip van de kerk hangt”, in de Bataafsche Tijd gemaakt zijn door Jaap Teunis Woord. Deze Urker visser zou met zijn maat Arie Jans in die tijd tijdens het vissen bij Texel door een Engels oorlogsschip overvallen zijn; hun schip werd geconfiskeerd en zij zelf werden gevangen genomen om de Engelsen inlichtingen te geven over het verloop van de stroomgaten en zandbanken, hetgeen zij weigerden. Na enkele maanden wist Arie Jans, na overboord gesprongen te zijn, veilig de Nederlandse kust bij Nieuwediep te bereiken. Jaap Teunis Woord werd enige tijd later vrijgelaten. Ter herinnering aan dit voorval zou hij het model ten geschenke gegeven hebben aan de kerk. Het model zou het Engelse oorlogsschip voorstellen waarop hij gevangen gezeten had. De naam van het schip is daarmee niet in overeenstemming. Oorspronkelijk stond op de spiegel ,,T. Schip Spitsbergen” (Van Arkel en Weissman V (1902), p. 17; Reijers en Moerman 1921). Dit is voor 1921 door overschildering veranderd in ,,De Spitsbergen”. Aan weerszijden van de groen en rood geschilderde spiegel staat een gouden zee-(?)leeuw. Het schegbeeld stelt een leeuw voor.
2. Model van een turfpraam, staand spantmodel (eiken?), l.o.s. 128 cm, 1912. Het model is gebouwd en aan de kerk geschonken door de turfschipper J. Spithorst, die destijds met een praam uit het Drentse veengebied turf op Urk aanvoerde. Achter op het model staat: ,,19 12 J. Spit Horst”
3. Model van een vissersschip, type: hotter, staand blokmodel (ei-
Het
Het
ken), l.o.s. 24 cm, ca. 1959. Het model draagt het registratienummer UK 78; dit schip zou het eigendom geweest zijn van Teunis Woord (of Woort?). De bouwer van het model is Gerrit Ekkelenkamp te Urk. De koster heeft het model ca. 15 jaar geleden boven de kansel voor het orgel geplaatst, waar het nu nog staat.”
Dat een Engels oorlogsschip ,,’t Schip Spitsbergen” zou heten is niet te veronderstellen. Zoals gezegd: naam en scheepstype zijn niet met elkaar in overeenstemming. Nu zijn er in de eerste helft van de 17e eeuw achtereenvolgens enige schepen van die naam geweest. In mei 1639 maakte Dirck Albertsz. Raven van Hoorn als commandeur van het laatste schip van die naam voor de Groenlantsche Compagnie een reis naar het noorden om daar walvissen te verschalken. Storm en ijs veranderden op 22 mei het schip in een wrak. Twee dagen later haalde de ,,Oranje Boom” van Harlingen de twintig overlevenden (van de 86 bemanningsleden) van het wrak. Ze hadden er in de meest ellendige omstandigheden ca. 44 uur op doorgebracht. De hoogbootsman overleed daarna nog aan zijn bevroren ledematen, terwijl een matroos een stuk van een grote teen moest missen.
Op 24 augustus kwamen de geredden in Hoorn terug. We wagen het te veronderstellen dat een van hen van het eiland Urk afkomstig was, een model van het verongelukte schip maakte en het uit dankbaarheid en ter herinnering aan de kerk ten geschenke gaf. Dat kerkje verdween in zee. In 1714 werd een nieuwe kerk geplaatst op de plek waar nu nog het kerkje van 1786 staat. We kunnen ons voorstellen, dat het model van de walvisvaarder door ,,de tand des tijds” en de kerkelijke verhuizingen verloren ging, maar dat de naam in herinnering gebleven is en opnieuw gebruikt voor de ,,man of war” (oorlogsschip) die in het gebouw van 1786 werd opgehangen, al was dat schip dan ook mogelijk de herinnering aan een andere redding. Naar wij hopen zal nader onderzoek nog iets aan het licht brengen.
De Geref. Bethelkerk werd in 1981 gerestaureerd. Een deel van de gemeente vond toen tijdelijk onderdak in het Kerkje aan de Zee. Toen de restauratie voltooid was, schreefeen kerkganger de volgende impressie.
Wat zaten wij lang in het kerkje; wat waren wij spoedig gewend aan de intimiteit van dat kerkje, waar iedereen iedereen kent.
Hoe voelden wij ons er verbonden met wat ons ontviel in de tijd, bij woorden die blijde verkondden wat blijvend voor ons werd bereid.
Het heilslied zweefde over de doden en wijder nog over de zee, en nam onze zorgen en noden als was het op vleugelen mee.
Er viel een streep licht door de ramen die even het naambord bescheen: wij zagen voor ’t laatst nog die namen en gingen met dichtregels heen.
Wij zaten zo goed in het kerkje, wij raakten er zo aan gehecht, dat mag bij het scheiden van’t kerkje met dankbaarheid worden gezegd.
Als gold het een ontdekkingsreis, zo beschreven enkele bezoekers van Urk hun wederwaardigheden op het eiland. We zullen er een viertal weergeven die gepubliceerd zijn. In de tekst staat vermeld waaruit ze zijn overgenomen.
Jacob van Lennep & Dirk van Hogendorp Twee jongelieden, Jacob van Lennep de literator en zijn vriend Dirk van Hogendorp maakten in 1823 een reis door de NoordNederlandse provincies. Zij deden dat te voet, per trekschuit en per diligence. Hun reisverslag werd later als boek gepubliceerd onder de titel: ,.Nederland in den goeden, ouden Tijd”. Op 4 juni van dat jaar begonnen zij hun tocht en zij bezochten o.a. ook Urk. Hieronder volgt, wat Jacob van Lennep over hun wederwaardigheden op ons eiland noteerde:
,,Te negen ure kregen wij Urk in’t gezicht, dat zich bevallig uit de zee opdoet, wegens deszelfs hoogte, kerk en groenen oever. Daar de haven te droog was, konden wij niet binnenloopen, maar seinden om een boot. Gelukkig waren de Urkenaars, die in menigte aan het strand gekomen waren, in den waan dat wij de inspecteurs der zeeweeringen waren, en zond men ons eene vissersschuit toe, die ons met ongelooflijk veel moeite naderde, innam en aan wal bracht. De visschers, ons ziende, vonden zich te leur gesteld en dropen af”. Bij een waterput ontmoeten zij een grijsaard, die hen op de koffie nodigt. Zij geven aan zijn uitnodiging gehoor. Met enige verbazing beschrijft Van Lennep de ruime behuizing. Na twee beestenstallen betreden zij een goed en ruim vertrek, vervolgens een tweede en een derde, met fraai porcelein en veel koper en tenslotte een vierde dat
de voorgaande nog overtreft in grootte en in fraaiheid van inrichting.
,,Wie was die grijzaart zoo kloek en rank van gestalte, zoo edel van gelaat, zo schoon door zijne zilveren lokken? Neem Uw hoed af, lezer! Het was de bijna tachtigjarige oudburgemeester van het eiland, die veertig jaren lang dien post waargenomen had en eerst het vorige jaar voor denzelven bedankt om zijne hooge jaren. Nu herinnerde zich van Hogendorp hem bij zijn vader gezien te hebben, naar wien de man ook vroeg, even als naar de H.H. Elias, van Boetselaer en anderen”.
Na een langdurig en ,,verstandig” gesprek en een stevig broodmaal wordt het tweetal meegetroond naar de predikant, een neef van de oude man, die hij op zijn kosten had laten studeren in Utrecht. Hij kan niet nalaten de hoogte van de studiekosten aan de jongelui mee te delen: / 8000, ! Het gaat hier om de toen dertigjarige ds. Jacob Alberts Romkes. Tijdens diens predikantschap is het bord met de naamlijst van predikanten, dat in de kerk hangt, vervaardigd. Over het bezoek aan de pastorie en de bezichtiging van de kerk schrijft Van Lennep verder: ,,Deze jongeling had den vorigen winter zijne vrouw verloren, ’t welk al de Urkenaars bedroefd had, omdat zij, eene uitheemsche, en zelfs eene Amsterdamsche, zoo goed zich op het eiland gewend had, dat zij haar man voor twee beroepen had laten bedanken en aan Professor Heringa verklaard had liever op Urk dan te Amster¬ dam te willen woonen. Om de kosten van reparatie voor de pastorie goed te maken had de koning drie jaren geleden / 2300, - gegeven, welke de aannemers zoowel gebruikt hadden, dat het in al de kamers lekte en rookte, zoodat de muren doorregend en de schoorstenen gebarsten waren. Anders was het een net gebouw, dat wij geheel bezagen, en waar vele fraaie meubelen stonden, als chiffonieres, bureaux, fraaie servizen en theegoed.
De predikant toonde ons de kerk die op den bovensten spits der rots gebouwd, zeer net en ruim is en die trouw door de inwooners bezocht wordt. Van den toren heeft men een fraai zeegezicht op de Friesche kust. De Urkenaars zijn zulke liefhebbers van hun huizen te laten dien dat de predikant, die ons zijn geheele huis tot de vliering en het varkenshok getoond had, nu zelfs in de goten van de kerk klom, dat wij niets missen zouden”.
Na een glas bitter en friese koek bij de predikant gebruikt te heb¬ ben, maakten de twee jongelui een rondwandeling om het eiland en vertrokken daarna richting Lemmer, waar zij hun intrek namen in de herberg ,,de Wildeman”.
In de ,,Volksalmanak” van 1875 vinden we een beschrijving van de hand van dr. J.W. Lieftinck, die in het jaar daarvoor het eiland Urk bezocht. In dit opstel ,,Een reisje naar Urk”, neemt hij de lezer mee tijdens zijn gang over het eiland. Hij doet dat op humoristische wijze, maar uit zijn beschrijving blijkt dat hij hier en daar het slachtoffer is geworden van de voorliefde van de Urkers om vreemdelingen er tussen te nemen. Zo zouden er 82 toverkollen op het ei¬ land zijn en hij noemt het Urker wapen een kabeljauw op een schotel in plaats van een schelvis op een blauw veld. Maar laten we onze dominee op zijn schreden volgen.
,,Wanneer wij de kerk der Hervormden binnentreden, dan richt ons oog zich terstond op het kunstig vervaardigde schip, dat, volledig uitgerust, aan den zolder wiegelt; zeker met het doel, om den heeren predikanten uit den Ring Enkhuizen, die de eer hebben de Urkers maandelijks te mogen komen stichten, ook nog op den preekstoel, de zeeziekte te herinneren, waarmee zij den vorigen dag hadden te worstelen. Een paar malen heb ik eene godsdienstoefening op Urk bijgewoond. Nooit heb ik kunnen denken, dat het familieleven den eilanders zoo heilig was als toen bleek. Hunne openbare godsdienstige samenkomsten kan men algemeene huiselijke godsdienstoefeningen noemen, want dat zijn ze inderdaad..
Vervolgens laat hij ons zo’n dienst meemaken en maakt hij ons deelgenoot van zijn hier en daar toch wel wat bizarre ervaringen, gerekend althans naar de huidige opvattingen over de eredienst.
,,Luistert eens, hoe men op het eiland kerk houdt. De klok heeft gebengeld en de leeraar is binnengegaan. Langzaam treedt de schare het kerkgebouw binnen; mannen zoowel als vrouwen, een iegelijk in zijne nationale kleederdracht. De mannen hebben natuurlijk niet vergeten, om hunne zilveren gespen en twee dito platen de laatsten ter grootte van een rijksdaalder; soms zijn het echte rijksdaalders op de lage schoenen en aan den pofbroek te bevestigen. De jonge knapen dragen niet zelden kwartjes aan hun wambuis. Ook de vrouwen zijn niet verstoken van wereldsche pracht, ofschoon zij zich, naar’t mij voorkwam, in bescheidener mate tooien dan de mannen. Onderscheidene moeders hebben hare zuigelingen, gedurende de predikatie, op den schoot. Als hun dwingen en hunne kribbigheid wat al te erg wordt, worden ze eenvoudig aan de moe-
In 1792 doet Amsterdam afstand van de Heerlijkheid Urk en Em meloord en geeft het leen terug aan de leenheer, de Staten van Hol¬ land. De oude bestuursreglementen worden door de Staten opnieuw bekrachtigd en in die reglementen worden ook omschreven de werkzaamheden van zowel de dominee als de koster-schoolmeester.
Het reglement voor de koster-schoolmeester was voor het eerst opgesteld in 1758, krijgt een aanvulling in 1776 en wordt door de Heren gecommiteerden opnieuw bekrachtigd in 1792: ,,Hij sal alle de Deelen van sijn Dienst behoorlijk waarnemen volgens ditformulier van sijn beroep en Reglement van zijn Dienst en dus als Voorsanger zal hij telkens op de gezette tijden aIs na gewoonte voor den Godsdienst en ’t Luyden en voor het laatste Geluy bij den Predikant aankomen, om de laatste ordres aftehaalen, en vervolgens na’t laatste Geluy den Godsdienst beginnen met het een ofander Capittel uit Gods Woord soo hem van den Predikant sal worden opgegeeven tot Stigting van de Gemeynte voor te lesen, tot dat de Predikant tegenswoordig is en als dan een Psalm, ofPause, van dien met Stigtinge voorsingen. En daartoe de Psalmen Davids behoorlijk in order vervolgen behalven op de Feestdagen en andereExtraordinaire tijden. En sal hij als na het eindigen van den Godsdienst bij het uitgaan der Gemeynte na den Schout enden Geregte (burgemeesters) uitgaan en in’t Portaal staan blijven tot dat den Predikant en Kerkenraad met Elkander gesproken hebbende sullen uitgaan”.
Sfeerfoto gemaakt op een doordeweekse dag aan het begin van deze eeuw, vermoedelijk door een zwager van ds. C.A. Ter Linden. (Foto A. van Urk, afkomstig van defamilie Ter Linden.)
derborst gelegd. Hier en daar in de kerk spreiden de mama’s of de Urker bonnes den slaperigen kleinen een geimproviseerd kinderbedje, waartoe een mantel of doek goeden dienst doet. Menigmalen ziet men een wijsvinger omhoog gaan, als teeken der moederlijke verontwaardiging; de mannen doen meer, alsof zij luisteren naar het gesproken woord. Wie van de aanwezigen eens een frisch luchtje wil scheppen, gaat bedaarlijk heen en komt na eenigen tijd, liefst even voor de ,,toepassing” terug, daar men, door de tijdelijke ab¬ sence, het verband der eigenlijke leerrede toch wel niet meer vatten zal. Niet het minst wordt door de houding die men het lichaam laat aannemen de huiselijkheid gedurende de preek bevordert. Sommigen van het achtbaar auditorium laten zich in hunne voile lengte op de bank uitgestrekt inspireeren; anderen ontvangen liever het woord, plat op den buik met de beide handen onder de kin liggende; nog anderen geraken door al te strenge contemplatie in een zoeten dut; toch zijn er ook kerkgangers, die met een weinig bezieling naar huis gaan...”
Vervolgens laat dr. Lieftinck ,,eene brave moeder” die ook was ..opgegaan”, aan haar jongentje (,,haar beste ventje; natuurlijk, want hij ,,hiet ok Paulus”) de gelijkenis van de verloren zoon vertellen die de predikant als tekst had gediend. Zij doet dat in het Ur¬ ker dialekt: ,,Daar was er een zieker man, die twie zuuns adde... ” Heel mooi natuurlijk, maar intussen legt de schrijver woorden in de mond van de vrouw, die Klaas Ide Koffeman gebruikte voor zijn versie van dezelfde gelijkenis.
Ik heb de indruk dat de hooggeleerde schrijver van zijn kerkbezoek weliswaar een mooi verhaal heeft willen maken, maar daarbij niet gehinderd werd door een gebrek aan fantasie of zorgvuldige waarneming.
Ds. J.H. Wiersma
Ds. J.H. Wiersma uit Amsterdam vervulde in 1898 een ringbeurt in de Hervormde kerk van Urk. Hij deed dat op verzoek van een collega die verhinderd was. Hij schreef over zijn reis naar en zijn bevindingen op het eiland een sympathieke schets in Ons Tijdschrift, 3, 1899.
Op Urk hechtte men tot voor kort minder waarde aan namen dan nu het geval is. De kerken van Urk droegen tot het midden van de twintigste eeuw dan ook geen namen. Je had de Gereformeerde kerk, de Chr. Gereformeerde kerk en het Kerkje aan de Zee. Zo sim-
pel was dat. Toen het houten gebouw ,,Patrimonium” (een voormalige kantine van Zuiderzeewerken) in het begin van de oorlog tot hulpkerk van de gereformeerden werd, bleef de kerk die naam behouden.
Met de ,,Minister Havelaar” maakte ds. Wiersma de oversteek van Enkhuizen naar Urk. Het reisje met de stoomboot beviel hem buitengewoon. ,,Wat was dat heerlijk weer! Hoe verrukkelijk die zee!” Lustig koutend met zijn medepassagiers voelt hij zich schijnbaar volkomen op zijn gemak.
In de Urker haven aangekomen, wordt hij opgewacht door ,,een vriendelijk-gemoedelijken broeder” Gerrit Jan Zwolsche, sinds 1894 op Urk als godsdienstonderwijzer-hulpprediker werkzaam. We laten ds. Wiersma zelf aan het woord: ‘Ik werd gebracht naar een ,,Hotel en Cafe”. Waarom toch? Is er dan geen broeder, ten wiens huize men logeeren kan? Of is er in de nette en ruime pastorie, door den hulpprediker bewoond, geen plaats? Ik meen wel ,,ja” ten minste wat het laatste aangaat. Maar bij de vaak lange vacaturen is het eenmaal door den Ring zoo het schijnt - bepaald: men logeert in het „Hotel”. Wat dit nu aangaat men kan het gemakkelijk minder treffen. Behalve een bescheiden slaapkamertje, krijgt men een grote, flinke zitkamer. ’s Zondags is het ,,Cafe” gesloten en de jonge man (stiefzoon van den ouden hotelhouder), die de zaak thans drijft, is welwillend, behoort tot het kleine overblijfsel der Herv. kerk aldaar en doet u vergeten, dat gij als dienstdoend predikant zoo eigenaardig gelogeerd zijt. En voor „Ringbroeders”, die niet altijd eens geestes zijn met de gemeente, geeft het misschien nog een extra gemak. Ik verzocht dadelijk mijn allerminzaamsten kapelaan, dat hij mij naar het kerkje zou brengen. En wij kwamen en wij zagen: het Kerkje aan de Zee! Hoe schilderachtig gelegen, op eene kleine hoogte, geheel op zichzelve staande! In 1896 heeft het Rijk een geheel nieuwen toren daaraan verbonden. En een jaar later kwam de Synode der Herv. Kerk zeggen: nu moet ook de kerk zelve eene vernieuwingskuur ondergaan. Zoo is het geschied. En het Kerkje aan de Zee ziet er onberispelijk uit.’
Na een beschrijving van het bord boven de hoofddeur en de twee naamlijsten in de kerk, maakt ds. Wiersma melding van zijn ambtsvervulling op de zondag, het eigenlijke doel van ziin komst.
‘En de stille, heilige Sabbatdag kwam. En als uit den Dorn der eeuwigheid het land, waar geen zee meer zijn zal hoorden we eene sprake des eeuwigen levens”.
Ds. Wiersma preekte’s morgens over Joh. 21 vs. 15-17, bevestigde een vijftal nieuwe leden die de avond te voren belijdenis des geloofs hadden afgelegd en hij bediende het H. Avondmaal, waaraan ca. 40 broeders en zusters deelnamen. ’s Middags sprak hij over ,,Art. 1 uit de grondwet des geestelijken levens”, Kol. 3 vs. 1 en 2, en hij doopte een paar Urkertjes. ’s Avonds gaf hij nog een woord ten beste over Openb. 22 vs. 20b en hij besluit zijn verslag van die zondag:
‘Het was een goede dag. De kerk werd al voller en voller en wij waren alien, geloof ik, min of meer onder den indruk: ,,Een dag in’s Heeren voorhoven is beter dan duizend elders”.
Toch plaatst hij aan het eind van zijn artikel een kritische aantekening, die enig licht werpt op de minderheidspositie van Hervormd Urk. Daarvoor heeft hij weinig woorden nodig:
‘Urk is sinds jaar en dag overwegend Afgescheiden. De bloeiende Chr. Ger. Gemeente ging met de vereeniging mee van A. en B. en telt ruim 2000 zielen. Een 60-tal leden trokken zich later terug uit de Vereeniging, hebben een eigen kerkgebouw gesticht, dat ruim / 3000, heeft gekost, in welks gevel het jaartal der Afscheiding en der Uittreding prijkt, met het onderschrift: De Heere is mijne Banier. Niet-Hervormd zijn op Urk al de leden van den Gemeenteraad, met den Burgervader aan het hoofd; het hoofd der openbare school met zijne zes hulponderwijzers, enz. Er hoort dus moed toe, om daar te zeggen: Ik ben en blijf lid der Hervormde Kerk. Laat ik niet verder hierop ingaan.’
,,Tenslotte”, zo besluit ds. Wiersma zijn opstel, ,,ons kerkje aldaar is geen rui'ne. ’t Ligt schilderachtig aan de zee en zijn torenspits wijst naar Boven, van waar ook op kerkelijk gebied onze hulpe komen moet. Moge die spits menigeen in bange uren op zee den weg wijzen en mogen in den Tempel zelven vele levende steenen aan het Godsgebouw worden toegevoegd, dat eeuwig blijft!”
De laatste bijdrage van deze reisbeschrijvingen dateert uit 1963 en is van de hand van de Oener predikant ds. J.T. Doornenbal. Over hem eerst nog even dit. Hij was oorspronkelijk afkomstig uit Doom en hij had een grote bewondering voor de gedichten van Gerrit Achterberg, waarover hij meerdere keren in zijn kerkblad schreef of lezingen hield. In 1952 maakten zij kennis met elkaar en
deze kennismaking groeide uit tot een hechte vriendschap. Het echtpaar Achterberg logeerde vele malen in de witte pastorie van Oene. Met de dominee ging Achterberg op huisbezoek langs de boerderijen, waarmee hij terug was in het orthodoxe milieu van zijn jeugd. Aldus Querido’s Letterkundige Reisgids van Nederland uit 1982. Ds. Doornenbal’s ,,Urker” schets staat te lezen in ,,Gedachtenis tot zegening” (De Banier, Utrecht 1963) en is getiteld: ,,Als in de dagen vanouds”. Wij laten het in zijn geheel volgen:
Urk, 21 juli 1963. De dienst van vorige week zondagmorgen vervulde ik in Urk. Bij voorkeur ga ik zondags niet weg, maar deze mensen hadden het al zo vaak gevraagd. Ze hadden 25 dominees opgebeld en naar ik hoor zelfs een advertentie geplaatst, maar alles vergeefs. Daarom meende ik dit toch voor een enkele maal te moeten doen. Het was acht-of negenentwintig jaar geleden, dat ik er voor het laatst gepreekt had. Toen was Urk nog een eiland, alleen per bootje te bereiken vanuit Kampen of Enkhuizen. Meermalen ben ik er een zondag geweest en altijd was ik er met vreugde. De bootreis was al een belevenis en ik was iedere keer gelukkig als ik het eiland vanuit de verte uit het wa¬ ter zag oprijzen. Vooral vanaf de kant van Enkhuizen was het zo mooi, met de rode daken der huizen, de kerktoren en de vuurtoren. En het hart klopte sneller, als bij het aanleggen van de boot in de haven de halve bevolking uitliep ter welkomst. Een kleurig schouwspel: de mannen in hun wijde broeken en zwierige karpoezen, de vrouwen in hun kleurige klederdracht, die behoorde tot de sierlijkste in het vaderland. En ik denk aan de zondagen in de kerk, vooral de avonddiensten als het altijd overvol was. De vrouwen voor de preekstoel op de stoelen in het midden in hun zwarte omslagdoeken en wit-met-zwarte hulletjes. De mannen er omheen in het glanzende zondagse zwart, rood en goud aan de hals, alleen in het schemerdonker van de kerk waarin kleine scheepsmodellen afhingen van de zoldering.
Dat was nu alles anders! De tocht gaat nu over het nieuwe land door de Noordoostpolder, daar waar eertijds de vissers voeren over het water. Het is wel een rijk land en op deze zondagmorgen zette de zon het in een schoonheid als van de nieuwe aarde onder een stralend blauwe hemel. De hofsteden, de akkers, de tuinen glansden in het morgenlicht. Het water was zo blauw als de lucht en heel de schepping was in rust, de stille vrede van de zondag! Maar Urk is geen eiland meer. De kerk was nog even vol en zelfs voller dan vroe-
ger, maar een nieuw geslacht heeft de plaats van het oude ingenomen. De ouderlingen van destijds. Hakvoort, Brouwer en de Boer zijn alien dood. Ook mijn oude vriend Albert Woord is er niet meer. De klederdracht is bezig te verdwijnen en eigenlijk is niets meer als voorheen. Alleen ons hart is hetzelfde gebleven en nog even vol van onrust en ik merkte, dat ik nog met dezelfde zorg en onzekerheid de preeekstoel opging als in de jaren toen ik pas begon. Ik had om welke reden dan ook heel erg tegen deze dienst opgezien. En toch, toen ik de gemeente weer voor mij zag en zij haar psalmen weer zong, kwam veel van het oude en vertrouwde weer.
Tekst preek: Hand. 16 : 25. Vissers kunnen zingen als niemand ter wereld en dit volk van Urk zingt zijn psalmen nog op de oude wijze en het greep mij weer aan als in de dagen van ouds toen het opklonk: ,,Maar de Heer’ zal uitkomst geven. Hij, die ’s daags Zijn gunst gebiedt”, toen het kwam bij die regels: ,,’k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, zingen daar ik Hem verwacht...” zwol het aan als een stem van vele wateren en als het gedruis van de stormwind en de kerk was bijna te klein voor het machtige stemgeluid. En ik dacht aan al de geslachten van vis¬ sers die hier neergezeten hebben. Dit volk, dat sterk en krachtig is geworden door de wind en de zee. En ik zag het in een ogenblik weer zoals ik het vroeger gekend heb en het was me, of ik nog weer mijn oude vriend Woord zag zitten tussen de schare, die de liederen Sions zo echt uit zijn hart kon zingen en van wie ik toch hopen mag, dat hij ze nu zingt met de triumferende gemeente na en ondanks alle strijd en duisternis, die hij hier door moest in leven en in sterven. Dat oude geslacht heeft in deze psalmen zijn leven vertolkt gevonden en er al zijn troost aan ontlenen mogen. En nu mag ook dit geslacht het nog doen op dezelfde wijze.
Sj. van den Berg
Toen ik nog een jochie was, ging ik’s zondags graag naar het Kerkje aan de Zee, hoewel ik gereformeerd was. Mijn goede moeder (mimme, zeiden we) placht dan steevast te zeggen: ..Gooi^nor j’eagen riggelisie”, maar ze belette me toch nooit te gaan. Ik wist dat ze wat dit betreft van twee vaste grondstellingen uitging: ,,De grote kark et ok beste domeneis” en ,,’t Zal je in de dag aller dagen niet evroegen worren nor welke kark j’egoon binnen”. Op die laatste uitspraak zal, principieel kerkelijk gesproken, misschien wel wat af te dingen zijn, maar ik ben achteraf toch nog altijd dankbaar dat ik deze invloed in mijn jeugd heb ondergaan. Het heeft mij voor heel wat kerkelijke scherpslijperij bewaard in latere jaren. Wat mij in dit kerkje trok, was de knusheid. In het enorme gereformeerde kerkgebouw zat ik ergens verloren in de menigte, in de banken boven de ,,kraak”, een nogal rumoerige omgeving met veel mannelijke jeugd. Af en toe liep je daar een al of niet verdiende mep op van de ,,oendeslager”.
Ergens in de verte was nog iets van het hoofd van ds. Doorenbos zichtbaar, maar ik had niet het gevoel dat ik in contact stond met de predikant.
In de kleine hervormde kerk was je allemaal heel dicht bij elkaar. Er heerste een sfeer van vriendelijkheid en weldadige rust. Je hoorde het kabbelen van de zee en zag takken wuiven tegen de ramen. Ik was daar als kind erg gevoelig voor. En dan was er nog iets dat mij trof en dat ik niet anders kan weergeven dan met het ontoe-
reikende woord ,,deftigheid”. Dat vereist stellig enige toelichting, want het was zeker geen publiek van voorname mensen; ik zou zeggen: integendeel. C. de Vries constateert in zijn werk over Urk: ,,AHe uitgetredenen (uit de hervormde gemeente) behoorden tot den gezeten burgerstand”. Dit bleef tot ver in de twintigste eeuw zichtbaar: het merendeel der hervormde kerkleden behoorde tot de ,,cleine luyden”, in tegenstelling tot overal elders, waar de afgescheidenen en dolerenden met deze term konden worden getypeerd. Men heeft de hervormde gemeente op Urk wel eens getypeerd als immigrantenkerk. In mijn jeugd, de twintiger en dertiger jaren, viel het me al op dat de Urker klederdracht hier veel schaarser vertegenwoordigd was dan in de gereformeerde kerk. Je zag veel zwarte burgerpakken bij de mannen en kapertjes en hoedjes bij de vrouwen. De vele niet-Urker achternamen wezen erop dat het grootste deel van de gemeente bestond uit oorspronkelijk ,,vreemden”. Ik noem een aantal van die namen die me zo te binnen schieten: Gerssen, Ekkelenkamp, Groothuis, De Wit, Mink, Otten, Peereboom, Baarda, Westerneng, Karemaker, Stokebrand, Kroeze. Het geringe aantal ‘echte’ Urkers onder de hervormden heeft mij wel eens doen vermoeden dat de afscheiding deze gemeente zo ongeveer tot verdwijnens toe heeft leeggezogen. Maar goed, ik ben nog een verklaring schuldig over mijn indruk van ,,deftigheid”. Daar was allereerst de figuur van Bertus Gers¬ sen, zo ongeveer de ziel van de hervormde gemeente. Met kleine, afgemeten pasjes, in plechtig zwart, kwam hij het kerkgebouw bin¬ nen, met een glas water in de hand, dat hij op de preekstoel bracht als een priester een drankoffer naar het altaar. Het was een indrukwekkend moment als deze kleine man met zijn vele functies koster, ouderling, kerkvoogd, voorzanger, voorlezer het voorleesgestoelte besteeg. Dan begon voor mij het hoogtepunt van de dienst: een werkelijk sublieme voordracht van een bijbelgedeelte, met overal de juiste accenten, ondersteund door sobere handgebaren en hoofdbewegingen, levendig en met gevoel, zonder een enkele leesdreun, ook zonder effectbejag. Je merkte dat hij zich met hart en ziel gaf aan hetgeen hij las. Zo heb ik het nergens meer gehoord. En dan de domineer een man in toga, een kleed dat toen in de Gere¬ formeerde kerken nog onbekend was. Het verhief dit zeer eenvoudige publiek tot een gemeenschap die de moeite waard werd gevonden om in deze gestalte bediend te worden. Een ander aantrekkelijk aspect van de Hervormde diensten waren de gezangen uit de oude bundel Evangelische Gezangen. Er werd meestal niet meer dan een gezang per dienst opgegeven, want het confessionele karakter van
ke muur is nog aanwezig. (Foto J.P. Otter). sierde. (Foto G. Wakker).
de Urker gemeente verdroeg geen concurrentie met de psalmen. Maar wat waren het mooie liederen: Verlosser, Vriend, o hoop, o lust; Komt, laat ons voortgaan, kind’ren; De Heer is mijn Herder; Mijn Verlosser hangt aan’t kruis; Van U zijn alle dingen; Middelpunt van ons verlangen.
Mijn grootvader Jan van den Berg, zelf Gereformeerd, bezat een betaalde plaats in de Hervormde gemeente. Hij maakte er, bij mijn weten, nooit gebruik van, maar hij is deze plaats altijd blijven betalen tot het stoelen- en bankengeld werd afgeschaft. Dat moet een soort erftraditie zijn geweest. Zijn eigen grootvader Jurie, die met de afscheiding was meegegaan, bleef toch zijn plaats in de hervorm¬ de kerk betalen. Waarom? Ik vermoed vanuit de overweging dat hij, als het met de afscheiding eens op niets uitliep, zo weer terug kon naar zijn oude plaatsje: het afgescheiden hout is niet allemaal even solide gereformeerd timmerhout geweest. In ieder geval wilde mijn grootvader, die geen afgescheiden faillissement meer hoefde te vrezen de traditie handhaven. Ik wist niet welke plaats dat was. Zelf zat ik altijd op een losse bank vlak bij de hoofddeur. Als de voorzang werd gezongen, schreed de kerkeraad binnen, de predikant in het midden, vlak langs mij; de toga raakte mij soms. Het moet in 1931 zijn geweest. De predikant was ds. Lingbeek, een man met een fraaie baard. Deze voorganger had enige landelijke vermaardheid doordat hij voor zijn komst naar Urk in de tweede kamer zat namens zijn eenmanspartijtje: de HervormdGereformeerde Staatspartij. Ds. Lingbeek was als kamerlid fel gekant tegen ,,den wassenden roomschen invloed” die hij overal meende te bespeuren. Tegen roomse mensen zelf had hij niets; daar vond hij beminnelijke figuren onder, maar hun leer verfoeide hij. Ds. Lingbeek was een man met bijzondere taalgaven. Hij kon aardige, spitse woordspelingen maken. Toen een afgevaardigde van de R.K. Staatspartij eens een uitspraak van de apostel Petrus wilde aanhalen en begon met: ,,Sint Pieter zegt... ”, viel ds. Lingbeek hem in de rede: ,,Ik wist niet dat de knecht van Sinterklaas ook al tot uw heiligenverzameling behoort”. Toen ds. Lingbeek de kamer verliet en het beroep naar Urk aanvaardde, motiveerde hij zijn beslissing met de woorden: ,,Liever Urks dan paaps”. Zelf herinner ik mij uit een catechismuspreek over ,,de paapse mis” zijn woor¬ den: ,,Het verstand van de mis is een misverstand”. Als ds. Ling¬ beek bij de preekstoel kwam, beklom hij het trapje halverwege. Dan, alsof hij zich opeens bedacht, bleef hij staan, steunde met zijn linkerhand op de leuning en bedekte het gelaat met de rechterhand.
Ik vond dat altijd een zeer indrukwekkende gebedshouding. Even later stond hij achter de statenbijbel en zette een gouden lorgnet op. Als hij bewogen was, bibberde dit op zijn neus. Soms viel het af. Eens op een zondagmorgen heb ik er een ervaring opgedaan die een onuitwisbare indruk op mij heeft gemaakt. Bertus Gerssen had de voorzang opgegeven: psalm 24 vers 2, Wie klimt den berg des Heren op... Onder het zingen daarvan kwam de kerkeraad binnen, vlak langs mij. Maar opeens stond het achterste deel van de stoet stil. Wat was er aan de hand? De dominee, die mij zag zitten, had halt gehouden bij mijn zitplaats, boog zich naar mij over en vroeg: ,,Heb je’t daar niet koud?” Ik moet wel vuurrood geworden zijn. Of ik nog wat gestameld heb, weet ik niet, maar de dominee nam mij bij de hand en daar ging ik, tot verbazing der beschouwers, mee naar voren, naast de ruisende toga. Wie klimt den berg des Heren op?
Geen wonder dat ik deze psalm zo goed heb onthouden. In het doophek gekomen werd ik netjes gei'nstalleerd in een van de vele aparte bankjes waaraan de vaderlandse kerk in die tijd zo rijk was. Ik heb dit met wisselende gevoelens ervaren, maar overwegend was toch wel het warme, blijde gevoel dat ik in de kerk was opgemerkt, en nog wel door de dominee. Als ik mij later wat verloren ervoer, sterkte mij deze herinnering.
Bron: Urker Volksleven nr. 57.
De dagen voor Kerst
Wat de viering van het kerstfeest van de Hervormde Zondagsschool zo bijzonder maakte, was de kerstboom. Dat bijzondere zat hem niet zozeer in zijn lengte of in zijn aankleding, maar in het feit dat hij er was en dan nog wel in de kerk zelf.
Zondagsscholen van andere kerkelijke richtingen moesten het bij hun kerstviering zonder een boom stellen en dit op grond van een voor mij in nevelen gehuld gebleven theologische leerstelling. En wie weet, vloeide zijn aanwezigheid in onze kerk juist voort uit dat-
Inzet: Kerstfeest in het ,,Kerkje aan de zee” 1956. (Foto J.P. Otter).
Onder: Kerstfeest in ,,De Ark”. (Foto Jan Pereboom).
zelfde dogma, zij het op grond van een geheel tegengestelde exegese!
Wij hadden dus iets dat anderen niet bezaten en dat eigenlijk niet helemaal in de ware theologische haak was. Deze zonde was echter zo klein dat niemand er ons ooit op aansprak. In elk geval wisten wij dit kleine geneugt van de uitzonderingspositie naar waarde te schatten.
Zes of zeven keer zal ik als kind aan het eind van de jaren veertig en in het begin van de jaren vijftig de kerstviering in het ,,kerkje aan de zee” hebben meegemaakt. Zij vormde het hoogtepunt uit het bestaan van elke zondagsscholier. Voor mij gold dat wel heel in het bijzonder.
A1 heel jong was ik wegens mijn blindheid naar een internaat aan ,,De Walle” gegaan en ik kwam alleen in de vakanties op Urk. De zondagsschool duurde in de weken van december langer dan gewoonlijk. Tijdens de lessen in die weken zetten de leiders en leidsters de puntjes op de ,,i” om er de bekende kerstliederen bij hun leerlingen goed in te krijgen. Omdat mijn vader jaren achtereen de leiding van de Hervormde zondagsschool heeft gehad, zal het duidelijk zijn dat de voorbereidingen voor de Kerstviering in ons gezin goed merkbaar waren.
In de week v66r Kerst werden de boekjes bij ons thuis gebracht. Op een avond kwam dan een van de andere onderwijzers of onderwijzeressen langs om samen met mijn vader voor elk kind een passend werkje uit te zoeken en om er de namen van de toekomstige bezitters in te schrijven. Een enkele keer was ik erbij als dit gebeurde. Het horen van de verschillende achternamen wekte bij mij een verscheidenheid aan indrukken op. Kramer, Romkes, Ras en de Boer hoorden net zo bij Urk als de haven, de vuurtoren en het ,,kerkje aan de zee” zelf. Meun en Anker wekten het denkbeeld van onbekende en diepe wateren op en ik vroeg mij af of Trijntje werkelijk zo’n weerbarstig type zou zijn als haar achternaam Weerstand mij deed vermoeden.
Dat het uitzoeken van de boekjes bij ons thuis gebeurde, bracht voor ons het voordeel mee dat wij zelf onze voorkeur kenbaar mochten maken. Wij konden kiezen uit werkjes met titels als: Het plekje dat niemand wist; Het gat in de heg; De boze koster; Hessel; Scheepsjongen op de Zeeleeuw enzovoorts. Uitgeverij Callenbach in Nijkerk en schrijver W.G. van der Hulst stonden borg voor een keur aan stichtelijke literatuur.
Mij lokten vooral de avonturen van de scheepsjongen, maar ik
voelde mij ook sterk aangetrokken tot een boekje waarin een ernstig ziek meisje de hoofdpersoon was. Beiden werden dan ook op den duur in mijn kollektie opgenomen.
Direct na de ochtenddienst op tweede kerstdag begon men met het opzetten en het optuigen van de boom. Dit nam zeker een paar uur in beslag en wij aten dan ook later dan doorgaans op zondag. Omstreeks twee uur was de kerstboom te bezichtigen en het werd een drukte van belang in het ,,kerkje aan de zee”. De kijkers werden echter wel geacht een kleine bijdrage in het zendingsbusje met een ja-knikkertje erop - te stoppen.
Tegen half vijf verlaten wij ons huisje in de ,,Ongerbuurt” om naar de kerk te gaan waar het kerstfeest om vijf uur zal beginnen. Vanuit het Ijsselmeer waait een venijnig koude westenwind. ,,De wiend fnoast duur je ene”, zegt mijn moeder. Ik moet lachen om dit woord dat ik nooit eerder gehoord heb en ik besef, dat sommige dingen in onze taal heel klinkend gezegd kunnen worden. Als wij vlakbij de kerk zijn, begint de klok te luiden. Bij het hek gekomen, hoor ik echter tot mijn ontsteltenis door het eerbiedige gebeier heen, een ander en wel zeer aards geluid, namelijk het gerinkeldekinkel van vallend en brekend aardewerk. Alle kinderen hebben een kopje of beker bij zich, want het drinken van hete chocolademelk is een van de vaste onderdelen van ons Kerstfeest. Misschien zijn het onhandige kinderen die hun kopje laten vallen, maar het is waarschijnlijker dat enkele grotere jongens bezig zijn elkaar hun drinkgerei uit handen te slaan. Hoe het ook zij, sindsdien is voor mij het luiden van kerkklokken op tweede kerstdag onverbrekelijk verbonden met de verre echo van brekend steengoed. Temidden van de zich bij de deur verdringende schare kinderen rijst de gestalte op van Maarten de Boer. Ook op deze dag, zijn feestdag, loopt hij op klompen en heeft hij zijn onafscheidelijke pet op. Zoals een eenvoudige spar pas dan tot kerstboom verheven wordt wanneer zij getooid is met lichtjes, engelenhaar en andere versierselen, zo kwam ons Kerstfeest pas tot zijn ware luister door de tegenwoordigheid van Maarten de Boer.
Jezus heeft gezegd: ,,Laat de kinderen tot Mij komen”. Lang geleden moet Maarten het Kerstfeest in het ,,kerkje aan de zee” voor het eerst als kind hebben bijgewoond. Maar ook in zijn volwassenheid bleef hij komen, terwijl hij nu op gevorderde leeftijd zijnde nog steeds in kinderlijke blijmoedigheid bij ons is. Maartens geest hield zich niet met kerkgeschiedenis onledig en zijn
boothuisje. (Foto A. van Urk).
verstand verwijlde nooit op de hoogvlakte van de dogmatiek, maar hij had weet van iets dat de andere kerstfeestgangers zo niet kenden. Maarten wist namelijk waarom Kerstmis Kerstfeest was. De verjaardag van de Heiland was eigenlijk de enige feestdag die hij kende.
Wij gaan naar binnen. Vader geeft mij een plekje op een van de voorste banken, zodat ik de lichtjes goed kan zien. De elektrische kaarsen branden al en ik probeer in hun positie in de boom de vorm van een schip te ontdekken. Als dat lukt, is alles goed.
Wij zijn rumoerig en de eerste liederen worden dan ook met een kracht en met een schelheid van stem gezongen alsof ons heerlijk gezang tot in het veld van Efratha zelf gehoord moet worden. Ik voel mij een beetje verloren tussen zoveel kinderen in die grote ruimte.
Dan gaan de lampen uit en een van de zondagsschoolleiders begint in eigen woorden het Bijbelverhaal te vertellen. Roelof Oost ,,Roelof van Anne” kon dat zo mooi! In beeldende taal laat hij ons het door de Romeinen bezette Jeruzalem zien. Stampend in hun soldatenkistjes marcheren zij zingend door de straten. ,,Et navigemus in Albionem”, weerklinkt hun gebral! Zo althans zou het ,,Und wir fahren gegen Eng(e)land” in het A.B.L. oftewel het Algemeen Beschaafd Latijn hebben geklonken! Want het waren moffen die Roe¬ lof door Jeruzalems straten liet banjeren, Duitsers en beslist geen Romeinen. Hij kon het weten, want bij de grote razzia van 18 november 1944 was ook Roelof opgepakt en als dwangarbeider naar Duitsland weggevoerd. En wij hadden vaak over de oorlog horen vertellen, zodat het beeld van die stampende en zingende soldaten ons vertrouwd was.
Na de Bijbelvertelling en het zingen van een lied zeggen een of meer kinderen een Bijbeltekst op. Volgens onze maatstaven is een goede voordrager niet degene die zijn tekst rustig en goed verstaanbaar opzegt, maar hij die dat zo snel mogelijk en zonder haperen doet. Na het volgende lied gaan de lampen weer uit. Het wordt stil want de kerstvertelling begint. Aangrijpende verhalen waren het. Er werd in die vertellingen grote armoede en veel koude geleden. Ook ziekte speelde dikwijls een belangrijke rol en menige ongelovige vader scheen er geen andere levensvreugd op na te kunnen houden dan het verbieden aan vrouw en kroost om het Kerstfeest van de zondagsschool bij te wonen. Maar wat ook het thema was, kou, sneeuw en ijs vormden steeds het onverbiddelijke decor.
Voor ons Urker kinderen was trouwens een soort verhaal duidelijk favoriet en wel dat waarin een schip in de week voor Kerst in het ijs bekneld raakte. Ook dat beeld was ons zeer vertrouwd. Hoe vaak hadden wij niet horen praten over strenge winters en over een isolement van ons eiland, dat soms wekenlang duurde als de Zuiderzee dicht gevroren was en wie van ons had niet een grootvader die als bemanningslid van de ijsvlet zware tochten naar de vaste wal had meegemaakt? Wij waren weliswaar geboren in de tijd dat Urk vaste wal geworden was, maar hoe kort was het nog geleden dat onze woonbult door de zee omklotst werd en hoezeer voelden wij ons nog eilanders!
Die verhalen dan over de beknelde schepen verliepen volgens een vast patroon. De reis begint bij goed weer en de tocht zal maar een paar dagen duren. In overeenstemming met die optimistische tijdsberekening heeft het schippersgezin slechts de hoogst noodzakelijke mondvoorraad ingeslagen. Maar uitgerekend als het schip op dat punt is aangeland dat het verst van de bewoonde wereld is, slaat het weer plotseling om en een felle vorst valt in. Na enkele dagen begint het aan boord al nijpend te worden. Dan neemt de schipper een kloek besluit en hij maakt zich klaar om aan de wal hulp te halen. Het zal een zware en gevaarlijke tocht worden over het nog niet volkomen betrouwbare ijs. Vrouw en kinderen zullen onder de hoede van een knechtje achter blijven. Op de dag voor Kerst is de weersgesteldheid onveranderlijk dezelfde. Over de onafzienbare ijsvlakte hangt steevast een zware mist. En terwijl het gezin in angstige span¬ ning wacht, gebeurt het onvermijdelijke. De schipper, die inderdaad van hulpvaardige mensen een flinke voorraad leeftocht heeft meegekregen, raakt volkomen de koers kwijt. Alle verhalen het gaat met Kerst tenslotte om de blijde boodschap liepen echter altijd goed af. Na urenlang lopen vindt de schipper als door een wonder toch zijn schip terug, zodat het hongerende gezin het Kerstfeest van zijn leven kan vieren. Zo komt ook de eerder genoemde onbarmhartige vader tot een beter inzicht en hij vervoegt zich zelfs bij vrouw en kinderen, die heimelijk toch naar de kerstviering waren gegaan! Volgens de ideeen van de moderne pedagogiek, de inzichten van de kinderpsychologie en niet te vergeten de denkbeelden van de feministische theologie, zou de inhoud van dit soort verhalen niet bijdragen tot het kweken van kerken maatschappijkritische mensen. De verhalen zouden de bestaande rolverdeling slechts bevestigen. Hoe dat zij, wij luisterden ademloos naar de vertellers en wij vonden de verhalen prachtig. En per slot van rekening zijn wij er niet ,,min” van geworden!
Als het verhaal uit is en de lichten weer aan zijn, vervagen de indrukken van het Kerstverhaal snel, want er wacht ons een nieuw hoogtepunt. Een tijdje al staan op de grote kachels een paar reusachtige ketels ,,poeiermelk” warm en nu schenken vele handen de ene beker na de andere vol. Vervolgens worden deze in de lange banken doorgegeven. Iedereen let goed op en ik herinner mij dan ook niet dat er ooit een druppel van deze kostelijke drank teloor ging of dat er ook maar een scherf aan een kopje mankeerde als het bij de rechthebbende terug kwam.
Na het zingen van het ,,Ere zij God” gaan de twaalfjarigen die de zondagsschool verlaten, naar voren om hun psalmboekje in ontvangst te nemen waarin hun onderwijzer als opdracht een passende Bijbeltekst geschreven heeft. Daarna gaan de anderen in een lange rij langs de tafel waar wij ons boekje en een papieren zak krijgen aangereikt.
Het is voorbij en wij gaan naar buiten. Op de drempel kijk ik nog een keer om. Dag boom, zo groet ik hem in stilte ten afscheid. Ik vind het sneu voor hem, dat hij maar zo kort heeft mogen schitteren en pralen.
Het loopt al tegen zeven uur als wij thuis komen. Daar maak ik de papieren zak open. Ik weet al wat er in zit: een speculaaspop, fondantjes en Urker kransjes. Temidden van deze bijt van zoeternijen tref ik tenslotte een vreemde, maar niet weg te denken eend aan, namelijk een lekker ruikende sinaasappel, die nu sterker lijkt te geuren dan anders.
De napret Als ik in mijn bed lig, overdenk ik de stand van zaken. Het Kerstfeest is nu weliswaar voorbij, maar de vooruitzichten op korte termijn zijn prettig. Morgen of overmorgen zal moeder mij voorlezen uit mijn boekje met zijn stevige kaft en dan liggen de dagen van oud en nieuw al in het verschiet. Op de eerste maandag in het nieuwe jaar zal ik echter weer naar het internaat worden gebracht. Die gedachte dreigt alles te bederven. Daar moet ik nu maar liever niet aan denken. Het is beter als ik probeer de fijne sfeer van Kerst nog even vast te houden en meteen schiet mij een leuk plannetje te binnen. Morgen zal ik helpen de kerstboom uit de kerk te slepen en hem vervolgens aan de voet van de ,,barg” ten grave leggen. Misschien kan ik dan een heleboel takjes van hem af plukken om deze in de rieten vloermat te steken als wij met ons treintje gaan spelen. Op die manier zou er een heel bos langs de rails ontstaan, als het ware een woud van kleine kerstbomen! Maar terwijl dit ideetje bij
mij opkomt, begin ik meteen al te twijfelen aan de uitvoerbaarheid ervan. Want sinds de dag waarop ,,oenze mimmes” met elkaar afspraken om dat wat in het algemeen Nederlands zo treffend speelgoed heet in onze eigen taal als ,,spuulrommel” te duiden en aan deze omschrijving tegelijkertijd dwingende voorschriften inzake reinheid hunner huizen verbonden, weet ik dat ook mijn moeder een scherper oog voor de rommel zal hebben dan een welwillend hart voor het ,,spuulen”. Mijn plannetje zal daarom wel een aardig ogend luchthutje blijven!
Het kerstfeest van de zondagsschool vindt inmiddels niet meer plaats in het ,,kerkje aan de zee”. Sinds 1974 gebeurt dat in het kerkgebouw de Ark, het nieuwe middelpunt van de Hervormde gemeente. De kerstviering vindt plaats op eerste kerstdag, zodat ook volwassenen van de boom kunnen genieten. De opzet van de kerst¬ viering is echter dezelfde gebleven en ettelijke titels van boekjes die zo’n veertig jaar geleden aan ons werden toebedacht, zijn ook nu nog steeds in trek. De strekking van de kerstverhalen is eveneens niet veranderd en ook de chocolademelk hoort er nog bij. Zij wordt echter niet meer tijdens het kerstfeest zelf gedronken, maar ingeblikt maakt zij tegenwoordig deel uit van de in een plastic tas verpakte snoeperijen. En zo zie je dat ook in de Hervormde gemeente van Urk de tijd niet heeft stilgestaan!
Ds. C.A. ter Lin¬ den toen hij nog maar net op Urk stond.
De hoofdstukken ,,Als het woord uit de ouderlingen komt”, ,,Zij die in stilte werken” en ,,Herders weiden uit” zijn bewerkingen van gesprekken die op cassettes zijn opgenomen. Voor elke geinterviewde had ik vooraf een vragenlijst gemaakt die gebaseerd was op hetgeen ik al van zijn of haar leven en loopbaan wist. Het doel is niet geweest een zo letterlijk mogelijke weergave van het gesprokene te geven, maar om elke verteller een bepaald aspekt van het kerkelijk leven te laten schetsen en zodoende een samenhangend beeld te verkrijgen.
Bij de uitwerking is steeds overleg met de gei'nterviewden geweest. Daar waar ik aanvullende gegevens uit de literatuur gebruikt heb verwijs ik met een voetnoot. Vermeldingen die personen zouden kunnen kwetsen en konflikten zijn tijdens de gesprekken meerdere keren ter sprake geweest, maar deze heb ik bewust buiten het verslag gelaten. Om in dit soort zaken aan partijen voldoende recht te kunnen doen zijn interviews als bron alleen te beperkt, bovendien paste een beschrijving daarvan niet in de opzet van dit boek. De banden met de gesprekken zijn bij de kerkvoogdij in bewaring gegeven, zodat degene die dit wil de oorspronkelijke bronnen kan raadplegen.
Het archief van de Hervormde gemeente is naar het Rijksarchief te Zwolle overgebracht om uitgezocht en geinventariseerd te worden. Daardoor is het mij, ondanks nauwgezet onderzoek niet gelukt om voor elke ouderling de precieze jaren van zijn ambtsperiode vast te stellen.
De volgende instances en personen dank ik voor hun hulp. De kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente van Urk, medewerkers van het bureau van de Nederlandse Hervormde Kerk in Leidschen-
dam, Jo Gerssen, Hendrik Bakker (voorz. v/d ver. Vrienden van Urk), mijn kollega’s van de IJsselakademie in Kampen (met name Bert van het Ende, die mij bij het redaktiewerk hielp) en alle gesprekspartners. Maar bovenal wil ik de hulp van wijlen mijn vaaer noemen.
Niet alleen zette hij voor mij enkele belangrijke punten uit de recente geschiedenis van de Hervormde gemeente op schrift - zodat ik beter beslagen ten ijs aan de gesprekken kon beginnen maar ook was hij bij een aantal interviews aanwezig.
Bescheiden hield hij zich daarbij op de achtergrond, af en toe een zinvolle aanvulling gevend.
Hoe vaak ik hem bij het uitwerken van de verhalen heb gebeld met de vaste inleidende woorden: ,,Va, wiet jie ok..weet ik niet meer, maar even vanzelfsprekend was zijn lach omdat hij wist wat er nu van hem verwacht werd: enig snuffelwerk in corcordans, Bijbel of Jaarboeken, Ik heb een grote betrokkenheid bij het werk aan dit boek gevoeld en ik besef dat dit vooral door de band met mijn vader kwam. Het is wel een troost geweest dat hij kort voor zijn onverwachte dood op 3 juli 1986 mijn bijdragen nog heeft mogen zien en er van harte zijn goedkeuring aan gaf, maar toch...
Ik wil dan ook de volgende hoofdstukken als monument van respekt opdragen aan de nagedachtenis van mijn bescheiden, strijdbare, in vele maatschappelijke en kerkelijke organisaties immer aktieve va¬ der, Jan Pereboom.
Tromp werd op 24januari 1895 geboren als zoon van Lubbert Hak¬ voort en Zwaantje Bakker. Als kind woonde hij in het huis dat postaal bekend is als Wijk vijf nummer 6. Dit pand staat er nog, maar het is in de loop derjaren echter wel grondig verbouwd.
Tromp stamt uit een vissersgezin en zelfis hij ook meer dan 50jaar visser geweest. Hij was twaalf toen hij voor het eerst mee naar zee ging en 65 jaar toen hij voorgoed thuis bleef.
In dejaren vijftig en zestig is hij geruime tijd ouderling van de Her¬ vormde gemeente geweest.
Hier volgen enkele van zijn herinneringen aan de predikanten die tussen 1902 en 1931 in het ,,kerkje aan de zee” gestaan hebben.
De eerste predikant aan wie ik herinneringen heb is dominee ter Linden, die van 18 September 1902 tot april 1907 in onze gemeente stond.* Tijdens zijn predikantschap kreeg het ,,kerkje aan de zee” als eerste van de Urker kerken een orgel. Ter Linden’s vader was ,,orgelist”. Deze wist dat er een orgel te koop was naar ik meen van een Amsterdamse kerk en door zijn bemiddeling werd dit in¬ strument voor de Hervormde gemeente van Urk aangekocht. Sommige Urkers spraken evenwel liever over het ,,estrement” (mogelijk een dialektverbastering van het Latijnse woord excrement, hetgeen ,,uitwerpsel” betekent = P).
Het orgel werd aanvankelijk op de galerij geplaatst, vlak tegenover de deur naar de torentrap. In het begin bezat de gemeente geen bespelers uit eigen gelederen, zodat onder anderen de gebroeders Gerardus en Wiepke Metz, mannen van Gereformeerde kerke, gevraagd werden de gemeentezang te begeleiden. Tromp Brands was de eerste organist uit eigen kring en na hem kwam, naar ik meen, Luite van Dalfsen. Van deze laatste herinner ik mij dat hij eens een deel van het orgel voor een kleine reparatie uit elkaar nam, maar nadat hij de onderdelen weer op hun plaats had gezet, hield hij een hoeveelheid pijpen over waarvan hij met geen mogelijkheid hun plek van oorsprong had kunnen terugvinden. Voor het instrument scheen het ontberen van die pijpen geen enkel verschil te maken, want het speelde even vrolijk als voorheen!
Tijdens de ambtsperiode van ds. ter Linden ging ik voor het eerst naar de zondagsschool. De kerstviering vond in die tijd nog in de Wilhelminaschool plaats. Ook toen al was de kerstboom de attraktie van het kerstfeest van de Hervormde zondagsschool. Tussen de eerste en de tweede klas waren schuifdeuren die voor deze gelegenheid opzij geschoven werden. Ik meen dat de kerstviering in de jaren twintig naar het ,,kerkje aan de zee” verplaatst is.
Over Ds. ter Linden gaat nog een aardig verhaal. (Het volgende is overigens een bekende domineesanekdote - FP). Hij stond nog niet zo lang op Urk en hij was nog niet getrouwd toen hij zijn eerste beroep kreeg. Hij kon maar niet beslissen of hij het zou aannemen of afwijzen en om de knoop door te hakken bedacht hij een verbluffend eenvoudige oplossing. Hij schreef twee brieven. In de ene meldde hij het beroep te hebben aanvaard, in de andere bedankte hij. Hij stopte ze in enveloppen en legde deze op zijn schrijftafel in de studeerkamer, die op de bovenverdieping van de pastorie was.
* Data over intree en vertrek van predikanten uit: Van Alphen’s Handboek.
Daarna ging hij naar beneden en hij vroeg aan een van de tweelingzusjes die bij hem als dienstmeisjes werkten hem een van de enveloppen te brengen. Na opening bleek het de bedankbrief te zijn en deze stuurde hij dan ook als antwoord aan de gemeente die hem beroepen had.
Toen hij in 1907 zijn tweede beroep kreeg, heeft hij tegen mijn vader gezegd: ,,Hakvoogt” ter Linden sprak met een opvallende ,,r” achter in de keel - ,,mijn vgouw is ook baas en het zal wel weggaan wogden”. En inderdaad nam hij het beroep deze keer aan.
Vier predikanten passeren de revue Kort na zijn vertrek kwam ter Linden’s studievriend Cees Vlasblom als predikant in onze gemeente (23 juni 1907 tot januari 1910). Aan hem heb ik geen bijzondere herinneringen. Op 1 mei 1910 werd hij opgevolgd door Ds. Hendrik Snel. Tijdens diens ambtsperiode ontstond grote onenigheid in de gemeente en omdat mijn familie partij in deze kwestie was, zal ik er niets over zeggen. Na diens vertrek op 18 december 1912 was de gemeente slechts korte tijd vakant. Omdat Urk bij Noordholland hoorde, viel het kerkelijk onder de ring Enkhuizen. Bij een vakature moesten predikanten uit deze ring preekbeurten in onze gemeente vervullen. Er waren onder deze pre¬ dikanten nogal wat vrijzinnigen en deze richting strookte niet met de geestelijke ligging van onze gemeente. Ik meen dat het tijdens de vakatureperiode na het vertrek van Ds. Snel was dat een groep gemeenteleden in de pastorie bijeenkwarn wanneer er een vrijzinnige predikant in het ,,kerkje aan de zee” preekte. Ook mijn ouders en ik hoorden bij de groep pastoriegangers. Ik heb het zelfs meegemaakt dat enkele ouderlingen bij de kerkdeur gingen staan om de kerkgangers over te halen zich bij de groep in de pastorie te voegen! Overigens was er meestal voldoende belangstelling voor de vrijzin¬ nige sprekers, want de kleine dorpsgemeenschap was doorgaans goed op de hoogte van voorkomende of mogelijke kleine spanningen en velen kwamen dan ook onder wie meerderen die een andere kerkelijke richting waren toegedaan naar het ,,kerkje aan de zee” om te zien, te horen en...!
Op 13 april 1913 werd Jan Kat in onze gemeente tot predikant bevestigd. Ik herinner mij deze dominee als een goede spreker en als een vriendelijk mens. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog moest hij in dienst, maar na een week of vijf kwam hij gelukkig op Urk terug. Van hem weet ik nog dat hij zeer bang voor onweer was.
Dat was zo gekomen. Als student reed hij eens met een predikant mee in diens koets. Onderweg overviel hen een zware onweersbui en van schrik sloegen de paarden op hoi. De beide passagiers stonden tijdens deze dodemansrit grote angsten uit en nadien was onze dominee altijd gespannen wanneer het onweerde. Later heb ik ds. Kat nog wel eens opgezocht toen hij in Vlaardingen stond en ik als visserman in deze plaats in de haven lag. Over ds. Cornelis Andries Snoep, die van 25 maart 1917 tot Septem¬ ber 1919 in onze gemeente stond, weet ik niets te vertellen. Ik voer in die tijd op een logger en ik was dus doorgaans lang van huis. Ds. Snoep werd in Giethoorn beroepen en daar heb ik hem meerdere keren bezocht. Ik kon dat gemakkelijk doen, omdat ik in die dagen op een Meppeler binnenvaartschip voer, dat groente en fruit vervoerde.
De jaren twintig Na het vertrek van ds. Snoep is onze gemeente tot 29 maart 1925 vakant geweest. In deze periode preekte ds. Visser uit Enkhuizen geregeld in het ,,kerkje aan de zee”. Deze predikant had een indringende voordracht die ondersteund werd door een sprekende gebarentaal. Legendarisch is zijn preek over de wonderbaarlijke visvangst geworden. Ik zie nog voor me hoe hij het binnenhalen van de zware netten nabootste. Hij hing ver over de rand van de kansel en met opgestroopte mouwen trok hij als het ware de netten naar zich toe. Het is deze predikant eens overkomen dat hij na afloop van de dienst het deurtje van de preekstoel niet open kon krijgen. Een ouderling klom de kansel op om hem de helpende hand te bieden, maar wat de mannen ook deden, de weg naar de wereld bleefaan de dominee ontzegd. ,,Als het dan niet kan zoals het moet, moet het maar zoals het kan”, zal ds. Visser bij zichzelf gezegd hebben en hij stapte met akrobatische behendigheid over het hekje heen.
In de jaren tussen 1919 en 1925 preekten ook geregeld godsdienstonderwijzers in onze gemeente. Een van hen was Heere Heeresma, de grootvader van de schrijver met dezelfde naam. Deze kon goed preken en dat deed hij uit zijn hoofd. Heeresma kwam uit Amsterdam, evenals zijn kollega Jacob de Graaf. Uit diezelfde tijd herinner ik mij ook nog de heer Hofmeester senior. Diens zoon, die na de oorlog eveneens veelvuldig in onze kerk te horen is geweest, heeft in de jaren vijftig enige bekendheid genoten vanwege zijn morgenwijdingen voor de N.C.R.V.-radio.
Op 31 maart 1925 werd de vierentwintigjarige Wouter Okken als
(Foto A. van Urk).
predikant in onze gemeente bevestigd. Omdat hij zwak van gestel was, hoefde hij in het begin maar een keer per zondag te preken. In de dagen voor ds. Okken op Urk kwam, was mijn ,,toate” ouderling en zodoende is de vader van de jonge predikant eens bij ons thuis geweest. Ik weet nog dat deze bij die gelegenheid tegen m’n vader de woorden van koning David over diens zoon Absalom aanhaalde: ,,Handelt mij zachtkens met de jongeling!” Naast zijn rijkstraktement ontving ds. Okken van de Hervormde gemeente maandelijks / 214,50 en ieder jaar mocht hij rekenen op drie zakken steenkolen en twee mud aardappelen. Ds. Okken heeft er toe bijgedragen dat het Hervormd kerkbewustzijn in onze gemeente toenam. Na goed drie jaar op Urk gestaan te hebben, nam hij in 1928 een beroep naar Tienhoven aan. Ds. Ok¬ ken is zijn leven lang ongehuwd gebleven. Jammer genoeg heeft hij in de jaren dertig sympathie opgevat voor de ideologic van het nationaal-socialisme. Na de oorlog is hij enige tijd door de synode geschorst geweest, maar na openlijke schuldbelijdenis werd hij in zijn ambt hersteld. Het maken van fouten is menselijk, het vergeven daarvan een christelijke opdracht. En ik kan zeggen dat de band tussen ds. Okken en de Hervormde gemeente van Urk in vriendschap en respekt hersteld is. Na zijn emeritaat is hij in Emmeloord gaan wonen en in die tijd heeft hij nog menigmaal in het ,,kerkje aan de zee” gepreekt. Van 25 juni 1928 tot oktober 1931 stond ds. Albertus Blink Kramer in onze gemeente. Hij was, toen hij kwam, 53 jaar en evenals zijn voorganger ongehuwd. Deze man is vooral in de herinnering blijven voortleven vanwege zijn goedgeefsheid. Hij was niet onbemiddeld en hij liet anderen graag van zijn welvaart meeprofiteren. Het is bekend dat behoeftige gezinnen na een bezoek van hem meer dan eens onder een kopje of schoteltje een gulden of rijksdaalder konden aantreffen. Ook liet hij vaak winkeliers op zijn kosten levensmiddelen brengen bij gezinnen waarvan hij wist dat zo’n steuntje broodnodig was. Een goede spreker was hij niet en hij had een nogal mo¬ notone stem. Ik herinner mij van hem ook nog heel goed dat hij altijd zo verzorgd gekleed ging. Hij droeg doorgaans een streepjespak en je zag hem altijd met een bolhoed op en een wandelstok in de hand. Na zijn vertrek naar Saaxum heb ik ook met deze predikant enige tijd kontakt gehouden. Na ds. Blink Kramer heb ik nog twaalf predikanten in onze ge¬ meente meegemaakt. Ik ben nu echter op een leeftijd gekomen dat de herinneringen aan het nabije verleden vager zijn dan die aan mijn jongere jaren. Het vertellen over de voorgangers en de gebeur-
tenissen uit het recente verleden laat ik dan ook graag aan de jongere generatie over!
Jan Pereboom werd op 10 februari 1910 geboren als zoon van Homme Pereboom en Aaltje de Boer. Het gezin woonde op het adres Oudestraat nummer21. In 1922 verhuisde hij met zijn ouders naar het pand ernaast (nummer 22) en het oude huisje werd afgebroken. Jan heeft vele beroepen uitgeoefend. Het langst is hij echter als bouwvakker werkzaam geweest. In allerlei maatschappelijke organisaties en kerkelijke verenigingen heeft hij bestuursfunkties bekleed. Zo was hij ondermeer van 1945 tot 1964 ouderling van de Hervormde gemeente. Hier vertelt hij over zijn ervaringen in de jongelingsvereniging ,,Obadja”, over depredikanten die in dejaren dertig en veertig in het ,,kerkje aan de zee” stonden en over zijn werk als ouderling.
De jongelingsvereniging ,,Obadja”
De Hervormde jongelingsvereniging ,,Obadja” heeft, vooral voor de tweede wereldoorlog, op Urk een zekere vermaardheid gehad. Deze ging zelfs zo ver, dat het gebouwtje waar de vereniging vergaderde en dat feitelijk ,,Eben Haezer” heette, in de volksmond ,,Obadja” werd. Die naamsverwisseling was eigenlijk heel treffend. Want van de kleine profeten vormt Obadja het kleinste Bijbelboek en dit lokaal was met zijn afmeting van 5 bij 6 meter het kleinste gebouwtje van Urk. Uit de beginjaren zijn enkele notulenboeken bewaard gebleven zodat ik de oprichtingsdatum kan geven: 26 oktober 1930. De laatste vergadering werd gehouden op 18 maart 1943. Waar en hoe het initiatief geboren werd, herinner ik mij nog heel goed. Ik stond met een groepje Hervormde jongens op straat te praten over de wenselijkheid van een eigen vereniging. Wij besloten toen direkt spijkers met koppen te slaan. We gingen naar Johannes Mink, die onderwijzer was en wij vroegen hem of hij het voorzitterschap op zich zou willen nemen. Hij stemde meteen toe en de zondag daarop werd de oprichting van ,,Obadja” door ds. Blink Kramer van de kansel bekend gemaakt. De naam ,.Obadja” was niet nieuw, want in het grijze verleden had al eens een jongelingsvereniging van dezelfde naam bestaan. Er was
kennelijk behoefte aan een nieuwe vereniging, want al tamelijk snel hadden wij 34 leden. Het eerste bestuur bestond uit Johannes Mink (voorzitter), Jo Gerssen (penningmeester) en mij als sekretaris. De kontributie bedroeg in de beginjaren tien cent per week en daar kochten wij voornamelijk boeken van. Wij bezaten onder andere verschillende Bijbeluitleggers, maar ook boeken over maatschappelijke onderwerpen. Lub Kramer had de zorg voor ons boekenbezit. Vanaf het begin hebben wij naast Bijbelstudie en diskussies over on¬ derwerpen van theologische en maatschappelijke aard ook aan het houden van voordrachten en het spelen van toneelstukjes gedaan. Deze laatsten vormden zelfs een vast onderdeel van onze jaarvergaderingen. Uiteraard noemden wij de opvoeringen niet ,,toneelspelen”, want dan zou Urk vermoedelijk te klein geweest zijn, maar wij duidden ze heel voorzichtig aan met de minder beladen term ,,lekenspelen”. En dat klonk eigenlijk ook veel deftiger. Deze lekenspelen werden gedurende een aantal avonden opgevoerd. De eerste keer tijdens de jaarvergadering, de tweede en eventuele volgende avonden voor belangstellenden. De opbrengst van de kaartverkoop betekende uiteraard een welkome aanvulling voor de verenigingskas.
Enkele namen van stukken die in de herinnering van velen zijn blijven hangen zijn onder andere: De Poort, Novemberstorm en Verdrevenen. De eerste jaarvergadering van ,,Obadja” vond plaats in het gebouw ,,Hulp en Steun”, waar nu het Visserijmuseum is gevestigd. Later werden ze in de voormalige vismeelfabriek van Bakker en Gerssen gehouden. In mijn herinnering hing in die ruimte nog de geur van vismeel!
Jaren achtereen heb ik de toneeluitvoeringen geregisseerd. Bij de repetities en uitvoeringen deden zich meermaals grappige voorvallen voor. Zo moest eens een van de spelers een brief van een zoon aan diens bejaarde ouders voorlezen. In de rol stond bij deze scene de aanwijzing dat het om een moeilijk leesbaar schrijven ging. Tijdens de repetities had de bewuste speler deze aanwijzing telkens bij zijn tekst uitgesproken en ik had hem er iedere keer op gewezen dat hij er naar moest handelen. Vlak voor de opvoering zei ik het hem nog eens en hij verzekerde mij dat hij er aan zou denken. Maar in zijn zenuwen leidde hij de bewuste scene tot grote hilariteit toch weer in met de woorden; ,,Een moeilijk leesbare tekst”. Het gebeurde ook nogal eens dat wij, die in het dagelijks leven altijd Urkers spraken, in onze teksten accenten op klemtonen legden waar ze in het Algemene Nederlands beslist niet thuishoorden.
Op 28 december 1931 namen Ds. Lingbeek en zijn vrouw hun intrek in de Hervormde pastorie. Op zondag 10 januari 1932 deed Ling¬ beek zijn intrede als predikant in onze gemeente. Zijn markante kop - hij bezat een indrukwekkend lange grijze baard - was in overeenstemming met zijn karakter. Het beschrijven van zijn leven zou een boeiend verhaal kunnen worden, hier moet ik echter volstaan met het vermelden van enkele belangrijke feiten uit zijn toopbaan.
Toen hij op Urk kwam was hij bijna 65 jaar, terwijl zijn vrouw Mathilde Bonzet 40 zomers telde. Zijn eerste gemeente was Voorthuizen waar hij op 11 maart 1894 bevestigd was. Achtereenvolgens stond Lingbeek in Cubaard (1896), Klundert (1899), Voorst (1903), Spijk (1908), Steenwijk (1918) en Reitsum (1929). Op 16 September 1925 kreeg hij eervol ontslag wegens zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer.
De politieke ontwikkelingen in Nederland hadden hem in toenemende mate verontrust, met name het feit dat de protestante partijen koalities sloten met de Rooms Katholieke Staatspartij. Dit zou volgens Lingbeek leiden tot ,,verroomsing” van het volk. En dat moest koste wat kost gekeerd worden! Daartoe richtte hij in 1921 de Hervormd Gereformeerde Staatspartij op, namens welke hij op 15 december 1925 zitting nam in de Tweede Kamer. Daarnaast werd hij nog lid van de Haagse gemeenteraad en van de Staten van de provincie Zuid-Holland.
Of ds. Lingbeek in 1931 teleurgesteld was in het politieke werk of dat hij in dit tijd een geestelijke inzinking heeft gehad, zou ik niet durven zeggen. Het aannemen van een beroep als predikant naar Urk heeft stellig iets weg van een vlucht. En in zo’n geval is een klein eiland natuurlijk een geschikte plaats. Het feit dat ds. Ling¬ beek bijna elke dag een wandeling om het eiland maakte wijst ook op de behoefte aan rust. Meestal was hij alleen, soms in het gezelschap van zijn vrouw.
Op een gevoel van teleurstelling in de politiek duidt ook zijn uitspraak tijdens zijn intree in het ,,kerkje aan de zee”, die legendarisch is geworden. Bij die gelegenheid vergeleek hij namelijk de Tweede Kamer met de hel! Nadat Lingbeek in 1933 weer tot lid van de Tweede Kamer was gekozen, heeft, naar ik meen, Lou de Visser lid van de fraktie van de Communistische Partij Holland in het dagblad De Waarheid de predikant aan die uitspraak herinnerd. De Visser voegde er de schampere opmerking aan toe, dat zo’n sterke liefde voor de hel voor een dominee op z’n minst ietwat merk-
waardig is! Verschillende leden van onze gemeente reageerden trouwens eender. Terwijl Lingbeek op Urk stond, werd zijn plaats in de Kamer ingenomen door een zekere B.G. Peereboom en vandaar misschien zijn sympathie voor mij, want zodra hij mij in de verte ontwaarde, zette hij zijn handen voor zijn mond en riep: ,,Ha, die Pereboom”! Als politikus mag Lingbeek dan vooral bekend zijn geworden vanwege zijn anti-Rooms Katholieke gezindheid, ook als pastor stak hij zijn anti-papistische gevoelens niet onder stoelen of banken. Zo herinner ik mij dat hij tijdens de katechisatie eens sprak over de heiligenverering bij de Rooms Katholieken. Om te laten zien hoe belachelijk hij het aanroepen van heiligen wel vond, maakte Ds. Lingbeek de volgende vergelijking. ,,Wanneer Jo Gerssen verkering zou willen hebben, dan hoeft hij zijn wens eenvoudig maar kenbaar te maken aan Antonius van Padua en die zorgt ervoor dat onze Jo het voorwerp zijner begeerte krijgt”. Wij vonden dit een goede grap. De volgende katechisatie kreeg Ds. Lingbeek het opnieuw over de heiligenverering en weer nam hij Jo Gerssen en de arme An¬ tonius van Padua op de korrel om zijn anti-paapse gram te spuien. Een week later weer precies hetzelfde verhaal en toen vonden wij het niet leuk meer en dat lieten wij merken ook. Een van ons zei: ,,Dominee, dat heb je nu al duizend keer gezegd”. Lingbeek was er een beetje verlegen mee en hij zei: ,,Waarom zeggen jullie mij dat dan niet dadelijk, jongens? Ik kan niet altijd onthouden wat ik allemaal gezegd heb”. Een bekende overlevering over ds. Lingbeek is de volgende. Tij¬ dens zijn ambtsperiode was er op Urk nog geen waterleiding. En dat betekende, dat in tijden van droogte de bezitters van kleine regenbakken soms een beroep moesten doen op hen die een grote bak rijk waren. Nu geviel het dat een vrouwelijk lid van de gemeente zich al een keer of wat aan de pastorie had vervoegd om een emmertje water. Zolang zijn voorraad strekte, had ds. Lingbeek telkens met guile scheut van zijn voorraad gedeeld. Maar op een gegeven ogenblik moest hij haar melden dat ook van zijn bak de bodem in zicht was gekomen en dat hij deze keer slechts een half emmertje kon uitreiken. Daar nam de vrouw echter geen genoegen mee en boos zei ze: ,,Je mozzen je skamen domenei, in ik koem zuundag niet bij je in de kark”! Waarop ds. Lingbeek sprak: ,,Dat kan wel zijn vrouw, maar daar heb jij nog geen water mee”!
Misschien heeft Lingbeek de rust die hij op Urk gezocht heeft er toch niet gevonden. In elk geval liet hij zich na een goed jaar weer kandidaat stellen voor zijn partij en op 9 mei 1933 werd hij tot lid
van de Tweede Kamer gekozen. Op 1 juli vertrok het echtpaar Lingbeek naar Den Haag en de Hervormde Gemeente van Urk raakte daarmee een van haar meest opvallende voorgangers kwijt.*)
De predikanten Marsman, Van Wieringen en Pietersma Hierna bleef onze gemeente een jaar vakant. Op 13 mei 1934 werd de juist afgestudeerde Gerrit Hendrik Willem Marsman als predikant in het ,,kerkje aan de zee” bevestigd. Deze jonge dominee heeft gedurende de bijna twee-en-een-halfjaar dat hij op Urk stond volop aan het maatschappelijke leven deelgenomen. Zo was hij voorzitter van de Oranje-vereniging en van de reciteervereniging ,,Kleine Kracht”. Hij was een uitstekend kanselredenaar. In het najaar van 1935 trouwde hij met Bertha Jens. Zij was afkomstig uit Zwolle en, naar ik meen, dochter van een cafe-houder. Zij was een aardige jonge vrouw, die zich graag naar de laatste mo¬ de kleedde. Zij heeft echter niet goed kunnen aarden op Urk. Waarschijnlijk heeft ze toch het gevoel gehad dat de mensen in onze kleine dorpsgemeenschap haar een beetje aankeken op haar goed verzorgde uiterlijk. Ds. Marsman nam in 1936 een beroep naar Bruinisse aan, waarheen het echtpaar op 28 September verhuisde. Op 10 januari 1937 werd Everinus van Wieringen als zijn opvolger bevestigd. Van Wieringen is een van de meest geziene voorgangers in onze gemeente geweest, niet in de laatste plaats vanwege zijn flinke en strijdbare houding tijdens de bezettingsjaren. Voor de oorlog waarschuwde hij al voor het gevaar van het nationaal-socialisme, want hij was ervan overtuigd dat Hitler vroeg of laat ons land zou binnenvallen. Tijdens de bezetting heeft hij het zelfs bestaan zes opeenvolgende preken te houden waarin hij fel en openlijk stelling nam tegen de maatregelen van de Duitsers. Wij hidden ons hart vast dat hij gearresteerd zou worden, maar dit is gelukkig niet gebeurd.
Van Wieringen was een goede pastor. Zo hield hij gedurende enkele winters een serie lezingen in onze kerk, onder andere over de bijbelboeken Job en Openbaringen. Ook mevrouw van Wieringen was aktief in de gemeente en vaak bezocht zij zieken en stervenden.
* De gegevens over Lingbeeks loopbaan als predikant komen uit Van Alphen’s Handboek; de feiten over zijn werk als politicus uit: P.J. Oud, Het jongste verleden, zes delen; tevens uit de jaarboekjes van de Staten Generaal. Over de Hervormd Gereformeerde Staatspartij kan men lezen in de „Algemene Geschiedenis der Nederlanden”.
Ds. van Wieringen was een sociaal voelend mens. Eens bood hij een jong gezin, waarvan de man kort tevoren werkeloos was geworden, geld aan. Het echtpaar weigerde dit echter aan te nemen. Bij het afscheid zei hij nog eens nadrukkelijk tegen de man: ,,Zeg toch ja.. . en als je je mond nu niet opendoet, moet je het zelf maar weten als jullie er beroerd bij willen zitten”! Met zo’n uitgesproken karakter als dat van Van Wieringen kon het bijna niet anders of hij wekte ook weerstanden. Hij kon mensen soms behoorlijk scherp op hun plaats zetten. Zo moest hij eens een vakaturebeurt vervullen in een gemeente in de Ring Enkhuizen. Voor de zondag dat hij zelf afwezig zou zijn, zou dus een plaatsvervanger gezocht moeten worden. In die tijd zat Albert Ras in de kerkeraad, die in de dorpsgemeenschap de gemoedelijke bijnaam van ,,Vadertjen” droeg. Toen nu op de kerkeraadsvergadering het punt van de vervanging aan de orde kwam, stelde een van de kerkvoogden uit zuinigheidsoverwegingen voor dat ,,Vadertjen” dan maar een preek moest lezen. De dominee werd boos en hij vroeg: ,,Wie is Vadertjen? Ik ken wel een broeder Ras! Laat ik die bijnaam niet meer horen”. Zo’n terechtstelling zal die kerkvoogd niet leuk hebben gevonden.
Toen ds. van Wieringen in de zomer van 1942 een beroep aannam, was dat voor onze gemeente een klap. Maar iedereen begreep dat het voor hemzelf veiliger was dat hij vertrok. Met zijn openlijke anti-Duitse houding liep hij immers een groot risiko vroeg of laat gearresteerd te worden. Het blijft intussen een pikante bijzonderheid dat hij op 25 oktober 1942 uitgerekend zijn intree deed in Werkendam, de geboorteplaats van Anton Mussert! Het was tijdens die sombere periode van de laatste oorlogswinter niet mogelijk predikanten van elders te laten overkomen, zodat wij als ouderlingen de dienst moesten leiden en een preek voorlezen. Om brandstof te besparen werden de middagdiensten vervroegd naar drie uur.
Gelukkig kon de gemeente al snel weer een niehwe voorganger begroeten, want op 3 januari 1943 werd Arie Pietersma bevestigd. Ook deze predikant was in de gemeente zeer gezien. Bij de razzia van 18 november 1944 werd ook hij opgepakt en samen met zijn gereformeerde kollega Spijker heeft hij zo’n zes weken het lot van de Urker dwangarbeiders gedeeld. In deze tijd heeft de diakonie haar taak goed begrepen. Meerdere keren werd op de Urker haven of sluis eten uitgereikt aan mensen die per schip naar Friesland onderweg waren om voedsel te halen. Ook werd de opbrengst van verschillende kollekten bestemd voor
voedselhulp aan bewoners van de Amsterdamse eilandenbuurt.
Lid van de kerkeraad Waarom de kerkeraad mij tot lid koos, weet ik niet. Ik was meer dan tien jaar bestuurslid van de jongelingsvereniging geweest en ik volgde in 1943 met anderen bij ds. Pietersma een kursus voor kerkelijk medewerker. Wellicht zijn dit de overwegingen geweest om het oog op mij te laten vallen. De kerkorde gaf in die tijd drie mogelijkheden voor de benoeming van kerkeraadsleden. Ten eerste kon de gemeente zelf rechtstreeks leden kiezen; ten tweede was het mogelijk dat de kerkeraad kandidaten voordroeg over wie de lidmaten moesten stemmen en ten derde had de gemeente het recht de kerkeraad de bevoegdheid te geven zichzelf gedurende een periode van zes jaar aan te vullen. De kerkorde schreef ook voor dat de gemeente om de zes jaar diende te beslissen welke procedure voor het lidmaatschap van de kerke¬ raad zou gelden. In de tijd dat ik gekozen werd, was het in onze ge¬ meente z6 dat de kerkeraad zichzelf aanvulde. Nadat ik op zekere dag de „tinge” (tijding) van mijn benoeming had ontvangen, sprak ik daar uitvoerig met mijn vrouw over. Ik had een week bedenktijd en op de zaterdagavond v6or de zondag waarop mijn antwoord binnen moest zijn, schreef ik de kerkeraad dat ik de benoeming zou aannemen. Maar ik had nauwelijks de brief weggebracht of ik kreeg geweldige spijt. Ik zag er ineens als een berg tegenop en ik zei tegen mijn vrouw: ,,Ik schrijf meteen dat ik er alsnog vanaf zie en morgenochtend breng ik die brief voor de dienst wel even in de konsistoriekamer”. Misschien luchtte die beslissing ons zo op, dat wij die nacht een slaap genoten die in feite slechts het voorrecht schijnt te zijn van de waarlijk zorgelozen! Want wat nog nooit gebeurd was, overkwam ons die zondagochtend. Wij versliepen ons en het was pas door het luiden van de klok van kwart voor tien dat wij tot de werkelijkheid van het leven terugkeerden. En die werkelijkheid was dat ik geen kans meer had om mijn bedankbriefje af te geven. Grote gevolgen hebben soms van die onbenullige oorzaken. Zo werd ik dan begin 1945 tot ouderling bevestigd. Naast mij waren op dat ogenblik Tromp Hakvoort, Jacob Kramer en Freek Brouwer ouderlingen, terwijl de oude Harm ten Napel en Teunis Wakker diakenen waren.
De sfeer in de kerkeraad De predikanten bepalen als voorzitter van de kerkeraad in hoge ma-
te de sfeer binnen dit kollege en zij drukken hun stempel op de vergaderingen. Bij ds. Johannes Anthonie Gelderman (7 december 1947 tot april 1950) duurden de kerkeraadsvergaderingen soms zeer lang, omdat hij iedereen ruimschoots de gelegenheid wilde geven zijn standpunt toe te lichten.
Ds. Cornelis Jacobus Lasschuit (12 november 1950 tot 15 augustus 1954) bevaderde de kerkeraadsleden, of zij nu jonger of ouder waren dan hijzelf. Ook hij keek niet op een kwartiertje of een half uur langer vergaderen. Wanneer enkele leden een keer een onder-onsje hadden, dan placht ds. Lasschuit te zeggen: ,,Broeders zeg dat liever hardop, want het kan voor ons misschien ook belangrijk zijn”. Iedereen die deze predikant gekend heeft, zal zich hem herinneren als een man van wie de vriendelijkheid af straalde.
De toenemende aktiviteiten van de groep van sympathisanten met de gereformeerde bondsrichting tijdens de ambtsperiode van ds. Arie v.d. Beek (8 mei 1955 tot januari 1960) maakten deze tijd tot de moeilijkste uit mijn ouderlingschap. A1 in de tijd van ds. Gel¬ derman was er een groep geweest die ernaar gestreefd had een pre¬ dikant van deze richting in onze gemeente te beroepen. Ds. v.d. Beek was juist afgestudeerd toen hij op Urk kwam. Zijn manier van preken week enigszins af van de trant die onze gemeente zo van zijn voorgangers gewend was. Ds. v.d. Beek sprak de jeugd echter bijzonder aan en de diensten die hij voor deze groep op zondagavonden hield, leven nog steeds in de herinnering van ettelijke tieners van toen. Die jeugddiensten hadden motto’s als: Onbewoonbaar verklaarde woning en Wat zit er in je koffertje. Ook zijn kathechesatielessen waren plezierig en vooral aansprekend.
Maar bij de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting lag hij nu eenmaal moeilijk en zodoende werden de spanningen voelbaar.
Onder zijn opvolger, ds. Pieter Post (6 oktober 1960 tot april 1965), kwam een regeling met deze groep tot stand. Met deze strijdbare figuur had ik een sterke band. Hij was een boom van een vent en zijn stem was daarmee in overeenstemming. Ds. Post had overwicht op de kerkeraad en de vergaderingen duurden nooit langer dan strikt nodig was.
Dierbare broeders Met enkele kollega’s heb ik een nauwe band gehad. In de eerste plaats was dat de oude Jauwk Kramer. Lange tijd ben ik het jongste
lid geweest en ik had nogal eens een afwijkende mening. Jauwk Kramer was als een vader voor mij, want al zei ik soms de dingen nog zo scherp, bij hem kon ik geen kwaad doen. Met respekt denk ik ook aan Freek Brouwer terug. Met en om hem kon ik nogal eens lachen.
En dan had je Jan Post (Jan van Indrikien de knipster). Hij had een knoestig en fel karakter. Op huisbezoeken kon hij de dingen recht toe recht aan zeggen. Zodoende was niet iedereen op hem gesteld. Hij was inderdaad geen gemakkeliik man, maar ik kon met hem lezen en schrijven, en ik zal altijd met de grootste achting aan mijn vriend Jan blijven denken. Wat velen niet zullen hebben geweten is het feit, dat hij zijn fouten openlijk en ruiterlijk kon toegeven. Wanneer ik hem ophaalde om op huisbezoek te gaan, dan zei hij steevast bij het weggaan: ,,Oude Jan en jonge Jan, die gingen samen pompen, maar oude Jan die brak zijn been en jonge Jan zijn klompen”.
Het moet vlak na de oorlog geweest zijn, toen de kerkeraad besloot een subsidie te geven aan, naar ik meen, de Prins Alexander stichting. Toen scriba Freek Brouwer op de volgende vergadering de notulen voorlas, bleek hij deze stichting de naam te hebben gegeven van een in die dagen op Urk gestationeerde politie-agent. Deze dienaar van het recht genoot vooral bij jeugd een zekere reputatie. Lachend maakte ik Brouwer op zijn vergissing opmerkzaam. Deze verontschuldigde zich en hij legde uit hoe dat gebeurd was. Hij was bezig thuis de notulen uit te werken en hij kon zich met geen mogelijkheid de juiste naam van die stichting te binnen brengen. Alsof het zo zijn moest, was uitgerekend op dat ogenblik de bewuste agent langs zijn raam gekomen en meteen was hem de naam te bin¬ nen geschoten: ,,Prinsenhof”!
Als Urkers, opgegroeid in de beschaving van het eigen dialekt, heeft onze generatie soms moeite met het Algemeen Nederlands. Wan¬ neer wij in die taal iets moesten uitleggen, viel er om leuke vergissingen weleens te lachen. Zo hoorde ik een van de kollega’s in de konsistorie-kamer aan ds. Lasschuit vertellen, dat hij een lange wandeling had moeten maken om dominee Blink Kramer in Saaksum te bezoeken. ,,Die kuier duurde zo eeuwig lang en ik werd steeds moeder en moeder”, aldus gaf hij de zwaarte van zijn tocht aan.
Ik meen dat het volgende kort na het vertrek van ds. Lasschuit is gebeurd. Het was winter en er was veel sneeuw gevallen. In een van
de middagdiensten zou de godsdienstonderwijzer Smid uit Creil voorgaan. Het liep op die bewuste zondagmiddag al tegen kwart over vijf, maar de heer Smid was er nog niet. Ik was ouderling van dienst en ik vroeg de gemeente nog een paar minuten geduld te hebben. Even la¬ ter kwam de voorganger doornat en bezweet de konsistoriekamer binnen. Hij vertelde dat zijn auto vlak bij Urk pech had gekregen en dat hij de motor met geen mogelijkheid aan de praat had kunnen brengen. Hij had toen besloten zijn auto te laten staan en dan maar verder naar Urk te lopen. De sneeuw lag echter z6 hoog, dat hij van de weg was afgeraakt en het was hem niet gelukt deze weer te vinden. Daarop was hij zwoegend en ploeterend dwars door het veld getrokken, koershoudend op de toren van het ,,kerkje aan de zee!”
Nog enigszins buiten adem en zwetend van de doorgestane inspanning, beklom de heer Smid de kansel en hij bood de gemeente zijn excuus voor zijn late komst aan. Ik hoorde dat hij stond te soppen in zijn schoenen. Jan Post die naast mij zat, vertelde mij dat hij zelf twee paar sokken aanhad en hij vroeg mij de kansel op te gaan om de heer Smid te vragen of hij droge sokken wilde. Onder het zingen klom ik de preekstoel op en bracht het aanbod over. Maar de voorganger wilde de sokken niet aanvaarden, wellicht indachtig de bijbeltekst: ,,De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Heer zelf heeft niets waarop hij het moede hoofd kan neerleggen”!
Hoorcommissies en beroepingen Een pas afgestudeerd theoloog mag beroepen worden op een preek die hij op proef in een gemeente houdt. Op die manier is in 1955 ds. v.d. Beek beroepen. Die preek hield hij op een avond in de week en ik herinner mij nog dat hij als tekst had: ,,Zacheiis kom af, want ik moet heden in uw huis zijn”. Een geordend predikant kan echter niet op een proefpreek beroepen worden. Meestal wordt hij eerst door een kommissie beluisterd en pas dan wordt een officieel beroep op hem uitgebracht.
Ik heb meerdere keren deel uitgemaakt van zo’n hoorkommissie en bij een langdurige vakature kon het aantal reizen nogal oplopen. Het werk van de hoorkommissie verliep als volgt. Tijdens de preek schreef een van de leden enkele punten op die hij thuis tot een verslag uitwerkte. Vervolgens werd dit op een daartoe belegde
Jacob Brands en zijn vrouw, genomen in de jaren
Hendrik Jan p/m. 1965. (Foto fam. Post).
Jan Post met dochter Willempje en kleinzoon ’30. (Foto J.P. Otter).
gemeente-avond besproken en wanneer een grote meerderheid van de aanwezigen er positief tegenover stond, kon de kerkeraad tot beroeping overgaan.
Er zijn een aantal hoorkommissie-reizen waaraan ik bijzondere herinneringen heb bewaard. Zo was ik erbij toen in 1950 een kommissie ds. Lasschuit in Glanerbrug ging horen. Na de dienst gingen wij even bij de pastorie aan om kennis te maken en tijdens dat bezoek kregen wij al een staaltje te zien van het vriendelijke karakter van deze predikant. Hij vroeg ons namelijk of wij brood bij ons hadden. Dat hadden wij niet en prompt maakte mevrouw Lasschuit een stapeltje boterhammen voor ons klaar, zodat wij met een geruste maag de lange terugrit konden aanvaardden. Ons vertrek moest echter nog even op zich laten wachten, want Tromp Hakvoort was zijn karpoets kwijt. Iedereen ging zoeken, maar het hoofddeksel bleef onvindbaar. Op een gegeven ogenblik kwam Tromp erachter dat hij hem waarachtig achter de klep van zijn broek had gestopt. Om te voorkomen dat hij hem kwijt zou raken!
In de vakaturetijd na ds. v.d. Beek hebben wij eens een reisje naar Friesland gemaakt om ds. Sjoerd Altena te horen, die in Parrega zou preken. Wij zaten tussen de weilanden te eten, toen er een auto bij ons stilhield. De chauffeur stapte uit, kwam naar ons toe en zei: ,,Ik zie het al, jullie komen uit Urk”. Alleen al door de aanwezigheid van Teunis Wakker in zijn Urker dracht viel deze vaststelling niet te ontkennen. De bestuurder maakte zich vervolgens bekend als ds. Altena en hij voegde er meteen aan toe: ,,Jullie mogen natuurlijk met mij mee gaan naar Parrega, maar ik kan jullie nu al zeggen dat ik een beroep naar Urk niet zal aannemen”. Wij stonden er wat bedremmeld bij. Kennelijk was hij door een bevriende relatie op de hoogte gebracht dat er een delegatie uit Urk zou komen. Dat onze missie al te midden van de zompige Friese beemden zou stranden, hadden wij niet kunnen vermoeden. Wij zijn toch maar naar Parre¬ ga gereden en omdat er geen verslag behoefde te worden gemaakt, konden wij rustig Altena’s preek beluisteren. Tijdens een andere reis kreeg onze auto pech. Waar dat was, weet ik niet meer, maar ik meen dat het ergens in Zuid-Holland was. Wij klopten bij iemand aan met de vraag of er telefoon in huis was en of wij in dat geval even naar Urk mochten bellen. ,,Kom morgen maar terug”, zei de vrouw die ons open deed stijfjes. Telefoon had zei wel, maar bellen mochten wij niet omdat het immers zondag was! En daar stonden wij dan, ouderlingen van het zuiverste hervormde water. In plaats van hulp te bieden, vond deze ware christin het be-
ter ons geloof te wegen... en wij werden te licht bevonden! Teunis Wakker maakte vaak deel uit van hoorkommissies. Hij was kerkvoogd en bij hem pastte in zekere zin de voorstelling die het woord ,,voogd” gewoonlijk oproept. Hij bezat het vermogen lang en goed te onthouden waarover een dominee gepreekt had en wee diens gebeente wanneer deze bij een latere gelegenheid een preek hield, die sterk op een eerdere leek. Dan was Teunis streng in zijn oordeel. Dat ijzeren geheugen maakte hem uiteraard geschikt voor het werk van hoorkommissies.
Zo was hij erbij toen wij een predikant in het Friese Twijzelerheide beluisterden. Na de dienst gingen wij naar de pastorie om kennis met de voorganger te maken. De zondagsschool zou op dat ogenblik juist beginnen, maar de kinderen wilden niet naar binnen omdat zij Teunis in zijn Urker dracht zo mooi vonden. De leidster stond op de drempel van het kerkportaal in haar handen te klappen, maar de kinderen bleven met Teunis meelopen. Om er een eind aan te maken, draaide deze zich om en liep langzaam in de richting van de kerk en de wachtende zondagsschoolonderwijzeres. De kinde¬ ren volgden hem ook nu. Wij, die dit tafereel op afstand gadesloegen vergeleken Teunis spottend met de rattenvanger van Hamelen. Wij zagen de schare de kerk binnen gaan, waarna de deur schielijk gesloten werd. Even later kwam Teunis grinnikend naar buiten. Hij de rattenvanger van Hamelen? Integendeel! Hij had zojuist als een goede herder een kudde verdoolde lammeren te bestemder kooi afgeleverd.
Een ,,woordjen” spreken in het openbaar Het was in de Hervormde gemeente traditie dat op nieuwjaarsochtend een van de ouderlingen na de dienst een nieuwjaarstoespraakje hield. Zelf heb ik dit vele malen gedaan. In 1980 is door Henk Visscher de laatste nieuwjaarswens uitgesproken in het ,,kerkje aan de zee”. Op 19 mei van dat jaar besloot de kerkeraad namelijk dat met ingang van de eerstvolgende zondag voortaan alle kerkdiensten in ,,de Ark” gehouden zouden worden. Daar is nog wel een of twee keer door een ouderling een nieuwjaarstoespraakje gehouden, maar al tamelijk snel heeft men aan deze aardige traditie een eind gemaakt. Tegenwoordig worden de nieuwjaarswensen tijdens het koffiedrinken na de dienst uitgewisseld. Ik heb meerdere keren bij officiele gelegenheden namens de kerke¬ raad het woord gevoerd. Ik herinner mij nog iets grappigs naar aanleiding van een afscheidswoord dat ik bij het vertrek van ds. J. Wolven heb gesproken. De bijeenkomst vond in ,,de Bethelkerk”
plaats. Oradat ik ook namens de kerkeraad van de Christelijke Gereformeerde kerk mocht spreken, merkte ik op dat ook op Urk de oecumene zijn eerste voorzichtige schreden had gezet. Naderhand hoorde ik iemand zeggen dat ik een goed toespraakje had gehouden, maar die ,,economic” had ik toch beter buiten beschouwing kunnen later!
In 1964 heb ik afscheid van de kerkeraad genomen. Ik was intussen een kleine 20 jaar zonder onderbreking ouderling geweest en ik vond het welletjes geworden. Met mij trad ook Roelof Oost na een achtjarig ouderlingschap af. Ds. Post sprak eerst een woord van welkom tegen de nieuwgekozenen en hij bedankte vervolgens Roe¬ lof en mij in warme bewoordingen voor onze inzet. Hierna liet hij de gemeente psalm 105 vers 24 zingen: „Die gunst heeft God zijn volk bewezen - opdat het altijd Hem zou vrezen”. Nu kan ik het nooit nalaten om zelfs van de meest ernstige zaken de niet bedoelde kanten te zien en zodoende fluisterde ik Roelof in het oor: ,,Dat is nou oenze dank broeder vor al die joaren trouwe dienst. Nou zin¬ gen ze waarachtig de lof, omdat wij voortgaan”! Roelof moest enkele merkwaardige bewegingen maken om niet in lachen uit te barsten. Naast mijn funkties in het C.N.V., in verschillende schoolbesturen, in de C.H.U. en later het C.D.A. heeft vooral het ambt van ouder¬ ling mij rijke ervaringen gebracht. Ik hoop dat ik iets daarvan aan de gemeente heb kunnen teruggeven. Maar het uiteindelijke oordeel over ons werkers in de ,,wijngaard” is aan God.
Leendert werd op 27juli 1924 geboren als zoon van Freek Brouwer en Ede Kramer. Zijn vader had een groentehandel in de Oudestraat op nr. 41.
Freek Brouwer is van 1932 tot 1947 ouderling van de Hervormde gemeente geweest, terwijl Leendert vanaf 1973 deel uit maakt van de kerkeraad. Daarvoor is hij van 1965 tot 1969 ouderling geweest. Hier volgen enkele herinneringen aan zijn jeugd, namelijk aan de zondagsschool en aan de sfeer in de jongelingsvereniging Obadja. Ook de mannenvereniging en de kerkeraad komen ter sprake.
Leenderts vader, Freek Brouwer, bij zijn groentekar. (Foto G. Wakker).
Vodr de pastorie (plm. 1928). V.l.n.r. neef ds. Blink Kramer, ds. Blink Kramer, Teunis Woord, Jacob Brands, Freek Brouwer, Tromp Hakvoort. Daarvoor: Sijtje Woord, Miene Woord, Willempje Pasterkamp, Marretje Hakvoort-Wood. (FotoL. Brouwer).
In mijn jongensjaren logeerden er dikwijls predikanten bij ons, die ’s zondags in het ,,kerkje aan de zee” zouden preken. Zo herinner ik mij heel duidelijk het bezoek van ds. Marsman voordat hij het beroep naar Urk aannam. Hij had een grote herdershond bij zich die Herta heette. Toen het’s avonds bedtijd was geworden, wilde die hond de trap niet op. Wij hadden zo’n mooie ouderwetse uitschuifbare trap, die in haken aan de zolder moest worden vastgezet. Naast goede woorden moest er een stukje leverworst aan te pas komen om Herta in het slaapverblijf van zijn baas te krijgen. Maar het lukte tenslotte dan toch. Des anderen morgens durfde het beest echter niet af te dalen en wat wij ook deden, met geen stok was Herta de trap af te krijgen. Ten einde raad maakte mijn vader daarop het ,,fienster” (zolderluiken) open, zette zijn groentekar er onder en ging daar op staan. Ds. Marsman klom de zolder op en schoof zijn hond langzaam door de opening naar buiten, terwijl mijn vader het dier aanpakte. Maar door het gewicht van de hond verloor hij zijn evenwicht en daar viel hij in zijn eigen kar met des pastors herder boven op zich! Toen ik 14 was, overleed mijn moeder na een ziekte die meer dan vier jaar gesleept had. Ze was ettelijke jaren bedlegerig geweest. In die tijd was Jouk Brands, evenals mijn vader, ouderling. Jouk was een huisvriend van mijn ouders geworden en hij zocht mijn moeder dikwijls op. Hij woonde achter de oude Christelijke Gereformeerde kerk. Een eerbiedwaardige verschijning was hij met zijn sneeuwwitte haar en zijn brilletje met fijn gouden montuur. Ik vond dat hij zo eerbiedig met mijn moeder kon bidden en hij gebruikte daarbij uitdrukkingen, die velen nu misschien als verouderd in de oren klinken. Zo begon hij bijvoorbeeld met de aanhef: ,,Laat het niet kwaad zijn in Uw ogen dat wij naderen voor Uw Heilig Aangezicht vanuit de aarde, voetbank van Uw voeten en dat wij komen tot de Troon Uwer Genade”. Wanneer ik mij dit tafereel weer voor de geest haal, onderga ik nog de bekoring van deze gedragen woorden die uit de mond van deze man zo natuurlijk vroom klonken.
In mijn jeugd bestond er nog geen methodiek en waren er geen hulpmiddelen, die waren afgestemd op kinderen. De zondagsschoolonderwijzers moesten op eigen houtje te werk gaan en zij konden slechts hopen dat hun manier van vertellen de kinderen aansprak. Bij het voorbereiden van de Bijbelvertellingen konden zij
eventueel gebruik maken van de kommentaren van Stok en Renkema, maar dit werk was in feite een handboek voor volwassenen. Tegen de tijd dat ik van de zondagsschool afkwam, begon het blad ,,Kind en Zondag” te verschijnen en dit vormde een goede steun voor de zondagsschoolonderwijzeres. De lessen verliepen volgens een vast patroon. Enkele kinderen zegden een psalm- of een gezangversje op, vervolgens werden er enkele liederen gezongen en dan volgde de Bijbelvertelling. Mijn vader is zo’n 40 jaar zondagsschoolonderwijzer geweest. Hij was niet alleen een goed verteller, maar hij had ook gevoel voor de psyche van kinderen. Het volgende staaltje is daarvan een opvallend bewijs. Zoals bekend kregen wij bij het kerstfeest een boekje. Omdat mijn vader de boekjes voor de kinderen moest uitzoeken, zou hij mij mijn eigen boekje hebben kunnen laten kiezen. Maar dat deed hij niet. Integendeel, hij gaf mij met opzet altijd een van de dunste en dan zei hij erbij: ,,As er iene mit jou realen wil, moet je dat maar metien doen”. Hij ging er vanuit dat mijn kornuiten zouden denken dat ik als zoontje van het hoofd van de zondagsschool vanzelfsprekend het mooiste boekje zou krijgen. Maar door al dat geruil kreeg ik uiteindelijk toch dat dikke boek waarop ik eigenlijk mijn zinnen gezet had!
Aan verschillende onderwijzers heb ik duidelijke herinneringen bewaard. Ik denk aan Pieter de Boer, bijgenaamd ,,grote Pieter”. Hij had een markante kop met prachtig grijs haar. Deze vriendelijke man was een goed verteller. Daarnaast herinner ik mij nog Jan Kramer. Hij woonde in wijk zes nummer 146. Hij was schilder van beroep en hij werkte bij de gebroeders Snoek. Deze Jan had een opvallend krachtig stemgeluid. Op een zondagmiddag geviel het, dat Jan aan zijn kinderen de vertelling deed over de belegering van Jeruzalem door koning Rapsake. Ik zat in de klas van mijn vader, naast het lokaal van Jan. Deze was echter zo op dreef geraakt, dat wij woordelijk het wel en wee van Jeruzalems benarde veste moesten mee beleven. Op een gegeven ogenblik zegt mijn vader: ,,Kiengeren, et likt mij et beste dat ik nou zweeg in dat ik Jan maar verder loat goan”! En vervolgens zette hij de tussendeur doodgemoederd open.
Dan had je Jan Kroeze, een verhaal op zichzelf. Hij was een halfbroer van mijn moeder. Jan Kroeze werkte bij de gemeentereiniging en omdat in die tijd de inhoud van de poeptonnen twee keer in de week met paard en wagen werd afgevoerd, had hij de bijnaam ,,Jan Karro” gekregen. Hij was een bijzonder mens en er zijn heel wat
Pieter de Boer beter bekend als grote Pieter, genomen in de jaren ’30.
(Foto J.P. Otter).
De kroonluchter hangend in het kerkje aan de zee.
(Foto R.Dubois).
verhalen over hem in herinnering gebleven. Wanneer bijvoorbeeld een kind zijn versje niet goed geleerd had, dan luidde zijn dreigement steevast: ,,A1 as ik van de week mit de karre bij je mimme koem, zal ik een arde nuut mit er kraken”!
Een andere keer kon hij zijn vertelling eensklaps onderbreken met de uitval: ,,Keend, bleef mit je poten van die inktpot of”!
Oom Jan bezat niet alleen het vermogen zijn vertellingen beeldend te brengen, maar ook had hij de gave deze aan de denkwereld van kinderen aan te passen. Misschien spraken zijn verhalen ook daarom zo aan, omdat hij zijn Nederlandse zinnen rijkelijk doorspekte met Urker woorden en uitdrukkingen.
Zijn kerstverhaal ging ongeveer zo. ,,Maria zegt tegen Jozef: och man, ik ben zo verschrikkelijk loove. Ik kan niet maar oor! En Jo¬ zef zegt dan tegen Maria: Ik zou nog effies duur goan vrouwe. Ik zien de witte ussies van Betlehem al. Ou nog effies vol”. Na hun moeizame tocht langs de tjokvolle herbergen en hun komst bij de stal verhaald te hebben, gaat Jan dan verder. ,,Jozef nam z’n snotdoekien eut z’n diezek in doarmie veegde ij et kribbetjen een bietjen skoon. En hij zegt tegen z’n vrouw: goan ier maar rustig zitten ouwe mins, dan zal ik kieken of ik een bietjen stro kan opskarrelen en dan komt alles vor elkanger”!
Het woord snotdoek voor zakdoek was vijftig jaar geleden in ons dialekt nog gangbaar bij de oudere generatie en het werd nog niet gevoeld als een aanduiding die onbehoorlijk zou zijn. Tijdens een kerstviering deed Jan Kroeze eens de vrije vertelling waarin een burgemeestersvrouw voorkwam, die zwarte kousen droeg. Al pratend kijkt Jan in de richting van mevrouw Keizer, de echtgenote van de toenmalige burgemeester en hij zegt: ,,Nou eawen wij ier ok een burgmestersvrouwe in de kark, maar ik wiet niet of die zwarte koesen an et. As we dat willen wieten, dan zou ik ef¬ fies noar ur binkien moeten goan in noar ur bienen moeten kieken. Maar dat zal nou vast niet kunen”.
Of mevrouw Keizer deze toespeling op haar benen heeft kunnen waarderen weet ik niet, maar zo’n spontaan grapje was Jan Kroeze ten voeten uit.
De sfeer in de jongelingsvereniging Obadja Ik kwam al op tamelijk jeugdige leeftijd op de jongelingsvereni¬ ging. Het doel van deze vereniging was bijbelstudie en het kweken van belangstelling voor theologische en maatschappelijke vragen. Op de eerste vergadering in het seizoen kozen de leden een bestuur en er werd een lijst opgesteld van te behandelen onderwerpen, als-
ook een rooster voor degenen die een inleiding zouden houden. Voor iedere bijeenkomst stonden drie onderwerpen op de agenda: een bijbels en een zogenoemd vrij onderwerp en tenslotte een voordracht.
De avonden verliepen als volgt. Degene die aan de beurt was, las een gedeelte uit de bijbel voor en hield er vervolgens een korte inlei¬ ding over. Daarna werd over deze inleiding gediskussieerd. Op dezelfde manier werden de vrije onderwerpen behandeld. Deze konden naar hun aard nogal uiteenlopen. Zij varieerden van thema’s die met geloof en theologie te maken hadden tot ethische vragen welk in die tijd belangrijk waren. Zo herinner ik mij nog dat wij gediskussieerd hebben over de vraag of kunstmatige inseminatie bij koeien geoorloofd was. Zo’n thema zou voor een gespreksgroep in deze tijd ondenkbaar zijn.
Ook de zondagsrust, een punt dat bij ons meerdere keren op de agenda heeft gestaan, zou tegenwoordig hoogstwaarschijnlijk geen zaak zijn waarvoor men warm zou lopen. Iedere tijd heeft echter zijn eigen vraagstellingen en uitdagingen. Zo waren in mijn jongelingsjaren vlak voor de tweede wereldoorlog de aantrekkingskracht van het socialisme en de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland belangrijke politieke kwesties. En ook hierover hebben wij in Obadja meerdere keren gediskussieerd. Het kon er soms fel aan toe gaan. Niet altijd hadden de debattanten de bedoeling door het luisteren naar argumenten en het naar voren brengen van andere inzichten tot verrijking van hun kennis te komen. Het kwam meer dan eens voor dat men op het scherpst van de snede wilde tonen de slimste te zijn. Zo was eens het hoofdstuk uit Genesis aan de orde waar Jakob een put voor de kudde van Laban graaft. Een van de aanwezigen had er zijn zinnen op gezet de inleider klem te zetten. Hij ging er eens goed voor zitten en stelde op een uitgekiend ogenblik de in zijn ogen uitermate belangrijke vraag: ,,Hoe diep was die put van Jakob nu precies?” De inleider begon enigszins verlegen naar een passend antwoord te zoeken. ,,Nou, kom op! Draai er niet omheen. Je weet het niet en geef dat maar toe”, zo deed de vragensteller er nog een schepje bovenop. En inderdaad worden lengte, breedte, diepte noch hoeveelheid water in dit bijbelverhaal genoemd. De vragensteller genoot zozeer van de verlegenheid waarin hij de inleider had gebracht, dat hij zich schrap zette tegen de rugleuning van zijn bank. Maar daarbij gebruikte hij zoveel kracht dat deze knapte! Als deze bank niet zo dicht bij de achterwand van het lokaal had gestaan, dan zou hij misschien net zo laag gevallen zijn als Jakobs put diep was!
Vanwege de toneelstukken en de voordrachten zijn vooral de jaarvergaderingen van Obadja uit de tijd voor de tweede wereldoorlog in herinnering gebleven. Na de bevrijding werd het opvoeren van toneelstukjes door de eigen leden na verloop van tijd afgeschaft. In plaats daarvan nodigden wij voordrachtskunstenaars van buiten uit, die met hun optreden onze jaarvergaderingen kwamen opluisteren. Zo hebben wij meerdere keren de heer Woestenburg als deklamator gehad, die aan het eind van dejaren veertig op dat terrein een zekere bekendheid genoot. In de jaren vijftig trad Ruud Mulder verschillende keren voor ons op, terwijl ik mij ook nog heel goed herinner dat Jo Nobel het boek Esther heeft voorgedragen. De jaarvergaderingen vonden in die tijd plaats in het gebouw waar tegenwoordig het medisch centrum is gevestigd. Is het karakter van de jaarvergaderingen na de oorlog enigszins veranderd, wat bleef waren de ,,poeiermelk” (chokolademelk) en het ,,dikkertjen” (gevulde koek) in de pauze, de traktatie bij uitnemendheid bij elke feestelijke gelegenheid in die tijd.
Voor de oorlog was Obadja een zelfstandige vereniging, die dus niet onder verantwoordelijkheid van de kerkeraad viel. Na de bevrij¬ ding werd de heropgerichte jongelingsvereniging echter opgenomen in het orgamsatorische verband van de Hervormde gemeente. De nieuwe landelijke organisatie kreeg de naam Jonge Kerk. Ik herinner mij nog de eerste landelijke toogdag die, naar ik meen in 1946 in het Olympisch stadion van Amsterdam gehouden werd. Wij maakten de oversteek naar Hoorn met twee schepen. Ikzelf voer mee op de klipper naar Hoorn met twee schepen. Ikzelf voer mee op de klipper van Hessel Keuter (Hessel van Bart), de andere groep bevond zich op de hotter van Evert Hoefnagel (Evert van Marie Groen). Toen wij in Hoorn in de trein naar Amsterdam wilden stappen, waren de anderen echter nog niet op het station. Wij vroegen de kondukteur de trein even te laten wachten, maar dat wilde hij niet doen. Na wat heen en weer gepraat besloten wij dan maar in te stappen. Eenmaal in de trein, vonden wij het echter toch beter om op onze vrienden te wachten en wij stapten allemaal weer uit. Wij namen daar ruim de tijd voor. Intussen stond de konduk¬ teur klaar om het sein tot vertrek te geven. Juist toen de laatste man zou uitstappen, kwam de andere groep het perron op rennen en de kondukteur was niet zo goed of hij wachte op deze late passagiers. Wat hadden wij een plezier dat wij hem zo slim waren af geweest. In Amsterdam werden wij met muziek aan het Centraal Station ver-
welkomd. Van de bijeenkomst in het Olympisch stadion herinner ik mij nog dat wij onder anderen werden toegesproken door H.A. Visser, de bekende predikant van de Westerkerk in Amsterdam. De reizen naar de landelijke bijeenkomsten van de Jonge Kerk gingen trouwens vaker met hindernissen gepaard. Zo bleven wij eens op het station in Kampen steken. Ons programmablad van die dag gold tevens als plaatsbewijs voor de trein. Toen wij langs de kaartjeskontroleur van het Kamper station wilden, hield deze ons echter tegen. Hij wist van deze zaak niets af en hij wilde daar eerst over bellen. Op die dag was de Urker voortvarendheid kennelijk zelf op ,,merode” (op reis) want wij lieten ons volkomen overbluffen. Toen klokkeslag tien de stationschef het sein tot vertrek gaf, stonden wij nog steeds te wachten op de uitslag van het telefoontje van de kaartjeskontrolerende autoriteit. Het was inderdaad in orde met die plaatsbewijzen, kwam hij even later melden. Maar dat bracht ons voorlopig niet verder. Omdat het tweede paasdag was, vertrok de volgende trein pas om twaalf uur. Door dit oponthoud hebben wij een groot gedeelte van de samenkomst niet kunnen bijwonen, terwijl wij tot overmaat van ramp onze maaltijd misliepen. Onze boosheid was dan ook groot! Wanneer ik de sfeer binnen de ,,jonge kerk” vergelijk met die van het vooroorlogse jongelinsgverbond, dan kan ik zeggen dat deze duidelijk anders was. Het Nederlands Jongelingsverbond was sterk op zich zelf gericht, terwijl de Jonge Kerk zich openstelde voor de problemen en de vragen van de samenleving. Onder deze impulsen ging de blik van de Urker jongelingsvereniging zich ook meer verleggen naar de wereld buiten onze woonplaats. Die andere geest heeft mede bijgedragen tot een groter gevoel van zelfbewustzijn van de jongeren van de hervormde gemeente. Wij waren en zijn binnen onze dorpsgemeenschap een minderheidsgroep. Wij hadden een ,,karkien” en bij ons stonden ,,domenijtjes”. De anderen hadden kerken en dominees. Wanneer wij op die landelijke bijeenkomsten echter al die duizenden jongeren zagen, dan wisten wij dat wij deel uit maakten van een belangrijke kerkelijke gemeenschap in Nederland.
De mannenvereniging Kort na de oorlog werd een mannenvereniging opgericht. Het doel van deze vereniging was voornamelijk bijbelstudie. Vanaf oktober tot Pasen kwam men om de veertien dagen in het gebouwtje ,,Obadja” bijeen. De vergaderingen begonnen om half acht en duurden meestal niet langer dan tot een uur of negen.
De doelstelling van de mannenvereniging was weliswaar beperkter dan die van de jongelingsvereniging, de werkwijze was echter dezelfde. Iemand hield een inleiding over een hoofdstuk uit de Bijbel, waarover vervolgens gediskussieerd werd. Aan het eind van het seizoen vond de jaarvergadering plaats. Ook hier dronk men in de pauze chokolademelk en deed men zich te goed aan een vers „dikkertjen”.
Na de pauze werden voordrachten gehouden, afgewisseld met lekkere hapjes. Het waren echter wel hapjes van een bestanddeel, namelijk de in de jaren vijftig op Urk zo geliefde paardeworst van de Enkhuizer slager Kroep. Toen de welvaart toenam, deed echter een nieuw element van vleselijk genot zijn intree, de karbonade! En na verloop van tijd werd elke jaarvergadering van iedere zichzelf respekterende vereniging besloten met oppeuzelen van deze heerlijkheid der heerlijkheden.
Lid van de kerkeraad
Ik werd in 1965 voor het eerst lid van de kerkeraad. In 1969 ben ik er uit gegaan, maar in 1973 werd ik weer gekozen. Toen ik voor de eerste keer lid werd, was de verkiezing van kerkeraadsleden zd geregeld, dat de kerkeraad een keuze maakte uit de kandidaten die door de lidmaten bij haar waren ingediend. Tegenwoordig gaat het nog zo, alleen gebeurt de kandidaatstelling nu door middel van gedrukte formulieren.
Zo kreeg ik dan op een gegeven dag een brief waarin de kerkeraad mij meedeelde, dat verschillende gemeenteleden mij kandidaat hadden gesteld en men vroeg mij of ik een benoeming wilde aanvaarden. Omdat ik mijzelf nog te jong vond, heb ik het verzoek van de hand gewezen. Ook de twee volgende beroepen die de kerkeraad op mij deed, heb ik vanwege dezelfde reden ontkennend beantwoordt.
Kort nadat ik voor de vierde keer gevraagd was, liep ik eens bij mijn tante Bape Kroeze aan en die zei tegen me: ,,Leendert je likken Jona wel! As de minsen nou zo duidelijk te kennen gieven dat ze joe as ouderling eawen willen, zou je dan niet ers ja zeggen”? en dat heb ik toen gedaan. Spijt heb ik van die beslissing niet gehad. De taak van ouderling heeft zijn mooie kanten, al is het niet altijd gemakkelijk. Op Urk is het nog steeds gewoonte dat elk gezin in de winter huisbezoek krijgt. Dat betekent per koppel ouderlingen toch gauw zo’n 30 tot 35 bezoeken.
Die huisbezoeken heb ik trouwens meestal als positief ervaren. Wanneer je echter een bezoek moet brengen aan een gezin of een fa-
milie waarin een tragisch sterfgeval heeft plaatsgevonden, dan kun je soms toch opzien tegen die taak. In zulke gevallen zijn woorden niet toereikend voor troost. Dan kun je als ouderling alleen hopen dat zo’n gezin of familie uit jouw stille aanwezigheid begrijpt, dat de hele gemeente meeleeft in hun verdriet. Terugziende op mijn ervaringen binnen onze kerkelijke gemeente, kan ik zeggen dat ik dankbaar ben betrokken te zijn geweest bij zo’n bioeiend verenigingsleven. En ook dat ik als ouderling heb mogen meewerken aan het uitvoeren van enkele besluiten die voor on¬ ze gemeente belangrijk zijn geweest.
In September 1949 kwam het gezin Korten op Urk wonen, waar Jo¬ hannes sindsdien als hoofd van de afdeling Algemene Zaken tersekretarie werkzaam is. In januari 1950 werd hij tot kerkvoogd benoemd, welkefunktie hij nu nog uitoefent. Tijdens de ambtsperiode van ds. Bouwman was hij vierjaar ouderling en daarna eenjaar notabel.
Het werk van een kerkvoogd Toen ik tot kerkvoogd benoemd werd, was de oude kerkorde nog van kracht, zodat het kollege van kerkvoogden bij vakatures zichzelf aanvulde. Mijn benoeming heb ik vermoedelijk te danken aan Flip ten Tapel, met wie ik al kort na onze komst op Urk bevriend was geraakt.
In 1951 trad de nieuwe kerkorde in werking en deze schrijft voor dat de kerkvoogden deel uit maken van de kerkeraad, dus samen met de ouderlingen en de diakenen beslissen over alle zaken die het wel en wee van de gemeente betreffen. Binnen de kerkeraad hebben de kerkvoogden echter de bijzondere taak die zij voorheen hadden, behouden. Zij hebben namelijk het beheer over de gelden en goederen. De kerkvoogden zijn niet direkt betrokken bij het pasto¬ rale werk, tenzij bij hoge uitzondering. Maandelijks tellen wij de in de kerkdiensten gekollekteerde gelden. Elke kollekte heeft een bepaalde bestemming en na iedere dienst worden de kollektezakken in grotere zakken geleegd, die van een etiket voorzien zijn en in de kluis bewaard worden. Deze werkwijze is al heel oud en beproefd. Enkele keren in het jaar heeft de kerkvoogdij overleg met het kolle-
J. Korten, president-kerkvoogd
ge van notabelen. Geheel in overeenstemming met hun eerbiedwaardig klinkende naam, vervullen de notabelen een gewichtige taak. Zij adviseren de kerkvoogden namelijk over financiele aangelegenheden en over het onderhoud van de kerkelijke gebouwen. De kerkvoogdij ziet daarom dan ook graag dat onder de notabelen mensen zijn die verstand van de bouw hebben. Zo’n man was bijvoorbeeld Wilhelm Hilbartus Schraal (de timmerman). Hij was als geen ander op de hoogte van de bouwkonstruktie van het ,,kerkje aan de zee”. Behalve van het geven van adviezen in financiele aangelegenheden, zijn de notabelen ook betrokken bij het samenstellen van de begroting en de jaarrekening. Toen ik als kerkvoogd begon, werden de notabelen ieder jaar na de dienst op Nieuwjaarsmorgen gekozen. In die tijd hadden trouwens alleen de mannelijke lidmaten stemrecht. Tegenwoordig vindt hun verkiezing op tweede Kerstdag plaats en inmiddels hebben ook de vrouwen stemrecht gekregen.
De eerste keer dat ik als kerkvoogd betrokken ben geweest bij het maken van plannen voor nieuwe gebouwen, was tijdens de ambtsperiode van ds. Lasschuit. Hij had een zwager die tekenen kon en deze heeft een ontwerp gemaakt voor een verenigingsgebouw dat ten zuidwesten van het ,,kerkje aan de zee” zou hebben moeten verrijzen, tegenover de woning die op Urk bekend stond als het ,,witte ussien”. Dit plan is om allerlei redenen niet doorgegaan en op die plek is nu een parkeerterreintje. Niet lang daarna hebben wij met het plan gespeeld het ,,kerkje aan de zee” aan de noordkant met een beuk uit te breiden, die even groot zou zijn als de bestaande kerkruimte. Dit idee stuitte en achteraf kunnen wij daar blij om zijn - op bezwaren van Monumentenzorg.
Tenslotte is in 1964 de bouw van het Hervormd Centrum aan de ,,Slik’oogte” gerealiseerd. Eerder waren daartoe de oude pastorie en het daarnaast gelegen gebouwtje „Obadja” gesloopt. Vandaag de dag zou die pastorie wellicht niet zijn afgebroken, maar mogelijk zijn gerestaureerd. De re¬ den voor de afbraak was de uiterst slechte toestand van het dak. Deze pastorie was trouwens de enige woning op Urk die een ommuurde tuin had. Het gezin van ds. v.d.Beek heeft haar als laatste bewoond.
De bouw van het Hervormd Centrum vond plaats in een tijd waarin de saneringsideologie hoogtij vierde. Op Urk, met zijn vele te kleine en verouderde woningen, is in die periode dan ook betrekkelijk veel gesloopt. Voor ons dorp was zelfs een uitgebreid saneringsplan opgesteld en wanneer dit konsekwent zou zijn uitgevoerd, dan zou er in de omgeving van het ,,kerkje aan de zee” naar mijn mening een beter bouwkundig evenwicht zijn ontstaan dan nu het geval is. Dit plan voorzag namelijk niet alleen in de bouw van enkele nieuwe wo¬ ningen, maar het hield ook in dat aan de westzijde van de Vuurtorenstraat en van de straat, die op Urk de ,,Slik’oogte” genoemd wordt om het andere huis een pand zou moeten worden afgebroken. Van het saneringsplan is alleen de bouw van de twee vrijstaande woningen naast het vissersmonument uitgevoerd en hoezeer ik de bewoners hun prachtige uitzicht ook gun, deze beide huizen vormen helaas een storend element in deze ruimte, die om openheid vraagt.
Hoewel het Hervormd Centrum een doelmatig gebouw genoemd mag worden voor de aktiviteiten van verenigingen, was de groei van de kerkelijke gemeente zo groot dat zich na verloop van enkele jaren de behoefte aan een grotere en beter toegeruste ruimte deed gevoelen.
De besluitvorming over de bouw van het nieuwe kerkelijke centrum de Ark begon omstreeks 1972. De bouwgrond binnen de gemeente Urk begon schaars te worden, terwijl uit de prognoses bleek dat de bevolking nog sterk zou groeien.
In het begin van de jaren zeventig waren met name de jeugdvereni¬ gingen goed van de grond gekomen. De lessen werden namelijk in lokalen van verschillende scholen gegeven. Dit alles overwegende, besloot de kerkeraad de bouw van een nieuw komplex door te zetten. Er waren pessimisten die zeiden, dat dit een verkeerd besluit was, omdat de gehechtheid aan het oude vertrouwde ,,karkien” vooral bij de ouderen te groot zou zijn. Gelukkig is het anders uitgepakt.
Na de gebruikelijke procedurele hindernissen genomen te hebben, is het tot stand komen van de Ark toch nog tamelijk snel gegaan en niet lang daarna kon ds. Bouwman dit prachtige nieuwe kompleks officieel openen.
De wijze waarop de verschillende plannen voor nieuwbouw sinds de jaren vijftig vorm hebben gekregen, weerspiegelt in zekere zin de ontwikkeling van kleinschalig denken naar een beroepsmatige aanpak. 128
Het eerste niet doorgegane plan werd bij wijze van vriendendienst opgesteld door een familielid van de predikant en het tweede door de architekt die de gemeente Urk adviseerde. De bouwtekeningen voor het Hervormd Centrum werden door Rinke Oost, lid van onze kerk en bouwkundig tekenaar bij Publieke Werken, uitgewerkt. Over dit plan werd uitgebreid overleg gevoerd tussen de kerkeraad en de ge¬ meente, want de opzet moest passen in het saneringsplan. Het opstellen van de bouwplannen voor de Ark en het noodzakelijke ambtelijke overleg heeft de kerkeraad destijds volledig in handen gelegd van architektenburo Galis in Delft.
Zo zijn ook het maken en het uitvoeren van het plan voor de restauratie van het ,,kerkje aan de zee” aan een architektenburo uitbesteed.
De toekomst Momenteel is de restauratie van het kerkje in voile gang. Na voltooiing van de werkzaamheden zal het kerkgebouw - vaker dan in de laatste jaren gebeurde weer voor de erediensten gebruikt gaan worden.
De kerkeraad beraadt zich in deze tijd op de vraag hoe men zal moeten inspelen op de uitbreidingsplannen in de wijk het Urkerhard. Moet daar een nieuwe kerk worden gebouwd of biedt de Ark voorlopig voldoende mogelijkheid om de groei van de Hervormde gemeente op te vangen? Binnen afzienbare tijd zal er zeer waarschijnlijk een tweede predikantsplaats komen.
Een mogelijkheid om de groei op te vangen is ook het ,,kerkje aan de zee” weer in gebruik te nemen voor de wekelijkse eredienst en dat zou voor dit kerkje een waardige bekroning betekenen voor de taak die het bijna tweehonderd jaar in deze wereld met zoveel geduld heeft volbracht. Maar wat de toekomst ook brengen moge, in het hart van elk Her¬ vormd gemeentelid en naar ik denk te weten ook in dat van iedere Urker, zal altijd een warm plekje zijn voor dit oude, vertrouwde en eerbiedwaardige Godshuis.
Gesprekken met: Tromp Hakvoort op 26 augustus 1985, Jan Pereboom op 12 augustus 1985, Leendert Brouwer op 29 juli 1985, Johannes Korten op 26 augustus 1985.
L. Gerssen, foto uit landelijk weekblad bij de aankondiging van
lezer diende en op dit eiland ook zittint; had
Sjoerd Grootheid en in den gemeenteraad,
(Fotofam. Groothuis).
den
in
zijn vrouw Trientje en is
zoon Evert thuis. ouderdom van 8,? jaar.
ovei leden
Sjoerd Groothuis werd op 7 februari 1910 geboren als zoon van Evert Groothuis en Harmpje de Boer. Het gezin woonde in wijk 4. Evert Groothuis was visser, van de vele ambachten die Sjoerd uitoefende was dat van bouwvakker wel het langdurigste uit zijn loopbaan.
Op 1 januari 1947 werd hij koster in het ,,kerkje aan de zee” op een wedde van / 8 in de week. Hoewel op dit ogenblik het kerkgebouw niet meer voor de zondagse eredienst gebruikt wordt, is Sjoerd nog steeds in funktie als koster. Kosterschap op een laag pitje als men het zo noemen mag. Mede omdat zoon Evert een krachtige helpende hand biedt bij het werk dat gebleven is.
In het begin
Nadat Teunis Pasterkamp ontslag genomen had, werd vanaf de kansel afgekondigd dat belangstellenden naar de nu vakante post van koster konden dingen. Dat deden met mij nog twee gegadigden.
Ik weet niet om welke reden de kerkvoogdij mij uitverkoor, maar ik werd het in elk geval.
Toen ik in dienst trad, waren er voor de verwarming van de kerk twee kolenkachels. Een stond tegenover de deuren in de noordmuur, de ander tegenover de zuidelijke wand. Er was in die dagen ook nog geen waterleidingnet op Urk, zodat men gebruik moest maken van de pompen die op verschillende plaatsen in ons dorp waren geplaatst. Daarnaast waren de Bethelkerk en het ,,kerkje aan de zee” in het bezit van een grote regenbak waar mensen in geval van nood voor een cent een emmer water kon-
den kopen. Ik heb in de beginjaren van mijn kosterschap meer dan eens een akertje voor deze of gene aangeslagen. In 1948 kwam de waterleiding van de Waterleidingmaatschappij Overijssel gereed, zodat de regenbak bij de kerk geen dienst meer hoefde te doen.
’s Winters, wanneer de kachels aangemaakt moesten worden, stond ik om zes uur op. Met dat vroege uur had ik trouwens geen moeite. Omstreeks kwart voor zeven ging ik de deur uit. De wandeling door de stille straten was telkens een belevenis. Mijn eerste werk was het aanmaken van de beide kachels in de kerkruimte en die in de konsistoriekamer. In die kamer was ook het kolenhok. Het gesleep met die zware kolenkitten was een hele klus, maar je wist in die tijd niet beter. Tegen acht uur was ik klaar en dan ging ik naar huis om te ontbijten. Negen uur was de tijd van het eerste luiden. Dat gebeurde nog door handkracht, maar zwaar was dat niet.
Na het luiden ging ik de gezangen- en psalmenbordjes ophangen. Daartoe waren twee stel haakjes aangebracht, het ene aan de noordelijke, het andere aan de zuidelijke muur. Later kregen de bordjes een plaats aan weerszijden van de spreekstoel, waar ze gemakkelijker te zien zijn. Daarna zette ik een glas water op de spreekstoel en legde het briefje voor de orgelist op het orgel. Om kwart voor tien was het tijd om voor de tweede keer te luiden, maar dan waren de eerste kerkgangers gewoonlijk al binnen. Enkele minuten voor tien uur tikte ik even op de deur van de kon¬ sistoriekamer om te waarschuwen dat het tijd was om te beginnen. Vervolgens nam ik een stoel achter in de kerk of ik ging bij de jeugd op de ,,kraak” (galerij) zitten om een oogje in het zeil te houden. Na de dienst bleven de predikant en de kerkeraadsleden gewoonlijk nog even napraten. Veel langer dan een kwartiertje duurde dat echter niet, want een koffiezetapparaat bezaten wij nog niet. Het verlangen naar een ,,bekkien” maakte dat men niet langer bleef plakken dan nodig was. Intussen sloot ik de grote deuren en ik keek nog even rond of niemand iets had laten liggen. ’s Middags ging ik om kwart voor vier van huis voor het luiden van de klok van vier uur. ’s Winters legde ik na het luiden ook de kachel aan in ,,Obadja”, zodat degenen die er’s avonds zouden vergaderen warmte hadden.
Zo zag mijn dagindeling er op zondag uit en wel tot de dag waarop in december 1974 de Ark in gebruik werd genomen. Aanvankelijk werden de morgendiensten nog in het ,,kerkje aan de zee” gehou-
den, maar op 19 mei 1980 besloot de kerkeraad deze met ingang van zondag 25 mei voortaan in de Ark te doen plaats vinden.
Toen ik nog werkte, was het schoonhouden van de kerk voornamelijk het werk van mijn vrouw Trien. Elke middag ging zij een uurtje in de kerk aan het werk. Zij nam trouwens ook het kosterschap waar bij trouw- en begrafenisdiensten.
In de beginjaren moest het stof nog met behulp van een stoffer en blik verwijderd worden, later kregen wij een stofzuiger. Wat een weelde! Een hele klus was ook de wekelijkse dweilbeurt, omdat dit met een bezem met een dweil omwonden gebeuren moest. Elke winter zetten wij de twee kaarsenkronen in de koperpoets. Met zo’n kroon was gauw een paar uur werk gemoeid. Tijdens de ambtsperiode van ds. v.d. Beek hebben de kaarsen met kerst nog een keer gebrand. Hoe oud deze kronen zijn is mij helaas niet bekend. Een keer in het jaar maakten wij ook de zeiltjes van de scheepsmodellen schoon. Door het stoken van kolen raakten ze na verloop van tijd onder het roet. Staande op een hoge trapleer konden we erbij komen en met behulp van een fijn behaard stoffertje kregen wij het stof er gemakkelijk af. Ook de lampen maakten wij op dezelfde manier schoon.
Toen deze nog met kolen gestookt werden, hebben wij meer dan eens problemen met de kachels gehad. Wanneer er bijvoorbeeld een sterke zuidoosten wind was, dan wilde de kachel bij de zuidelijke muur niet trekken. Stond er echter een stevige noordwestelijke bries dan was het vaak ,,moren” (moeizaam werken) met de andere ka¬ chel. Een enkele keer is het voorgekomen dat een van de kachels roet ging vormen en wij hebben zelfs eens kolendamp in de kerk ge¬ had.
Vlak voor de ochtenddienst zou beginnen, rook Teunis Wakker ineens dat het mis was met de kachel tegenover de uitgang. Voortvarend als hij altijd was, zei hij tegen mij: ,,Sjoerd pak an dat ding”!
Ik gooide de deuren open en wij deden snel een paar zakdoeken om onze handen. Daarna zetten wij zo snel als wij konden de brandende kachel buiten de kerk. Het enige gevolg van deze niet ongevaarlijke situatie was, dat het vel van Teunis’ verbrande hand aan de ka¬ chel hing!
In de jaren zestig werden de kolenkachels vervangen door olieka-
chels en in de jaren zeventig werden deze weer verwisseld voor een hete luchtverwarming. Het luiden van de klok heb ik altijd een plezierige bezigheid gevonden. Het is mij meerdere keren overkomen dat tijdens het luiden het touw brak. Erg is dat niet, want de eindjes zijn in zo’n geval gemakkelijk aan elkaar te knopen. Het is ook meerdere keren gebeurd dat kwajongens op zaterdagavond kans hadden gezien tegen de toren op te klimmen en vervolgens het klokketouw door te snijden. Ik stond de volgende ochtend dan wel even raar te kijken wanneer ik met luiden wilde beginnen en helemaal geen touw ontwaarde. Ook ’s winters was het soms behoorlijk ploeteren om bij hoge sneeuw een pad vrij te maken, maar de kerkgangers hebben bij mij in al die jaren nooit voor een dichte deur gestaan.
Op dit ogenblik telt de Hervormde gemeente drie vrouwenverenigingen. De langst bestaande is Dorkas. Deze naam is ontleend aan een vooroorlogse voorgangster en een jaar of tien geleden besloot het bestuur van de huidige vereniging deze naam opnieuw aan te nemen.
De leden zijn voornamelijk oudere vrouwen en van de drie verenigingen is Dorkas de meest traditionele. Haar geschiedenis is nauw verbonden met die van het ,,kerkje aan de zee” en een boek over deze kerk zou niet volledig zijn zonder een verhaal over deze vereniging en de wederwaardigheden van haar leden.
Hieronder vertellen de drie zusters Jenne, Janna en Dirkje de Boer ik noem ze voor het gemak bij hun meisjesnaam over hun belevenissen in hun vrouwenvereniging.
Jenne, Janna en Dirkje de Boer werden achtereenvolgens geboren op 21 december 1913, 22 juli 1915 en 30 november 1916. Zij zijn dochters van Jan de Boer (Jan van Jenne) en Geesje Woort (Geesje van Jannetje de Schokker). Hun vader was visser en het gezin woonde in de Oudestraat op nr. 46.
In onze jeugd bestond er nog geen Hervormde meisjesvereniging, wel een Gereformeerde en daarvan zijn wij alle drie lid geweest. ledere zondagavond kwamen wij in het lokaal bij de Bethelkerk bij elkaar. De bijeenkomsten duurden van acht tot negen uur.
Uitstapje van de Vrouwenvereniging ,,Dorkas” tijdens de ambtsperiode van ds. Van der Beek. (Fotofam. Van der Beek).
Gezusters de Boer, 1986). (Foto mevr. J. de Boer).
De meisjesvereniging had in feite hetzelfde karakter als de zondagsschool. Wij luisterden er naar een bijbelvertelling en wij zongen liederen, voornamelijk uit de bundel van Johan de Heer.
Van de mensen die in de jaren twintig leiding hebben gegeven aan de meisjesvereniging, herinneren wij ons onder anderen: Kees Koffeman, Frits Bode en Hendrik de Vries (Indrik van Jantjen). De vereniging was bedoeld voor meisjes tussen de twaalf en omstreeks zestien jaar, maar geen van ons is vier jaar lid geweest, omdat wij al kort na het verlaten van de lagere school een dienstje aan de wal moesten zoeken. Alle drie hebben wij in Den Haag als dienstmeisje gewerkt.
Een Hervormde vrouwenvereniging Voor de oorlog bestond er al een naaikrans van Hervormde vrouwen die Dorkas heette. Het doel van Dorkas was het bedrijven van liefdadigheid. De vrouwen naaiden kleren voor behoeftige gezinnen en het was de gewoonte dat de kledingstukken vlak vo6r de Kerstdagen werden rondgedeeld. De vrouwen van de na-oorlogse vereni¬ ging gingen zich vooral op het breien van kledingstukken toeleggen, maar niet omwille van de liefdadigheid. De werkstukken worden vooral op bazars verkocht en de opbrengst is bestemd voor zaken die de hele kerkelijke gemeente ten goede komen. Omdat er van de eerste jaren geen notulen bewaard zijn gebleven wij zijn er trouwens niet zeker van dat deze gemaakt werden is ons niet bekend wanneer de tegenwoordige vereniging werd opgericht. Wij menen dat dit te danken is geweest aan het initiatief van mevrouw Pietersma, de echtgenote van de toenmalige predikant. Tot het eerste bestuur hoorden onder anderen: Sijtje Woort (Sijtje van de Magneet), haar zuster Hendrikje (‘Inkien de Durgerdammer) en Bep Brands. Vanaf de heroprichting is het verloop van de wekelijkse avonden onveranderlijk hetzelfde gebleven. Wij beginnen met gebed en het zingen van een gezang of psalm. Daarna leest iemand een stukje uit de Bijbel voor en na een kopje koffie beginnen wij te breien. In de eerste jaren voerden wij tijdens het handwerken gesprekken met elkaar, maar op voorstel van mevrouw Lasschuit, die in 1950 mevrouw Gelderman als voorzitster opgevolgd was, besloten wij dit voortaan achterwege te laten. Per slot van rekening werkten wij immers niet ten behoeve van de mondelinge nieuwsuitwisseling over, maar ten bate van onze medemensen, aldus het verstandige oordeel van mevrouw Lasschuit. Om toch het nuttige en het aangename blijvend met elkaar te verenigen, leest sindsdien de voorzitster uit
een boek of gedichtenbundel voor.
Heel wat boeken hebben wij zo in de loop der jaren samen aangehoord. Het zijn voor het merendeel werken geweest met een protestants-christelijke achtergrond. Een van onze meest geliefde schrijvers is W. Schippers.
Ook wij hebben onder het breien heel veel gezongen. Zo leerden wij van mevrouw Lasschuit onder andere handwerkliedjes, terwijl mevrouw Van der Beek psalmen en gezangen met ons instudeerde uit de bundel van 1938 die kort tevoren in onze gemeente was ingevoerd.
Zo ver onze herinnering teruggaat, is de woensdagavond onze vaste avond geweest. Tot in het begin van de jaren ’60 kwamen wij in gebouw Obadja bijeen, na de afbraak van dit lokaal verhuisden we tijdelijk naar de oude pastorie. En toen ook deze werd geslecht om plaats te maken voor een nieuwe predikantswoning en het ,,Hervormd Centrum”, hebben wij tijdelijk onderdak gehad in een zaaltje van de Christelijke Gereformeerde kerk aan de Hofstee.
Het jaarlijkse reisje is voor velen van ons een hoogtepunt, niet in de laatste plaats omdat een van de vaste onderdelen een uurtje winkelen is.
De jongere generatie die er in deze tijd gemiddeld veel vaker op uit trekt dan wij vroeger deden, vindt dat verlangend uitkijken naar ons jaarlijkse uitstapje misschien een beetje raar en niet iedereen zal onze begeerte tot het winkelen begrijpen, maar men moet het volgende niet vergeten.
In de eerste jaren na de oorlog hadden de winkels op Urk nog niet zo’n uitgebreide sortering als vandaag de dag. Dat winkelen tijdens de uitstapjes betekende voor velen van ons dan ook een welkome gelegenheid om spullen te kopen die wij in het eigen dorp niet konden krijgen. Het winkelen was trouwens niet alleen voor ons zelf plezierig, maar ook voor onze kinderen. Immers het was tot in de jaren zestig de gewoonte dat degene die ,,an de walle” geweest was iets voor de kinderen meenam. Bedenk ook dat het nog niet zo lang geleden is, dat arbeiders- en vissersgezinnen niet of nauwelijks met vakantie gingen. Wanneer wij voor het eerst op stap zijn gegaan en waarheen weten wij niet meer. In elk geval zal het niet eerder dan aan het eind van de jaren veertig, waarschijnlijker nog in het begin van de jaren vijftig geweest zijn, want toen waren de wegen door de Noordoostpolder klaar. Aanvankelijk gingen wij niet ver van huis, bijvoorbeeld
naar de bekende speeltuin de Julianatoren bij Apeldoorn. Gaandeweg nam onze reisradius toe.
A1 met al hebben wij in de loop van de tijd flink wat plaatsen in Ne¬ derland bezocht en heel veel plezier gehad.
Niet alleen het winkelen vormt een vast onderdeel van het programma, maar ook de manier waarop de reis begint en eindigt staat vast. Kort na het vertrek stopt de bus, gewoonlijk bij de Sluisput. De voorzitster spreekt dan een kort gebed uit. Hierna zingen wij een gezang of een psalm, meestal is dat psalm 68 vers 10: ,,Gelooft zij God met diepst ontzag”.
Bij terugkeer op Urk zullen wij nooit vergeten te danken en een van de geliefde gezangen is dan: ,,’k Wil U o God mijn dank betalen U prijzen in mijn avondlied” (gezang 280 uit de bundel van 1938). Waar zijn wij zoal geweest. Wij herinneren ons een bezoek aan een textielfabriek in Enschede. Ook hebben wij de E 55 bezocht, de be¬ kende tentoonstelling over techniek en technologie in 1955 te Rot¬ terdam. Hier raakten wij twee van onze reisgezellen kwijt. Wij heb¬ ben lang op hen moeten wachten, maar tenslotte werden de verdoolde schapen door de Rotterdamse politie netjes bij ons afgeleverd. Het gebeurde trouwens wel vaker dat iemand niet op tijd bij de bus terug was. Tijdens ons uitstapje naar Madurodam waren twee vrouwen op familiebezoek in Scheveningen gegaan. Wij reden er met de bus heen om ze daar op te halen, maar we konden ze niet vinden. Tenslotte gingen we naar het Zendingshuis in Oegstgeest waar wij de maaltijd zouden gebruiken. En wie zagen wij daar in de eetzaal zitten? Juist, onze vermiste reisgenoten. De dames hadden een taxi genomen en zij vroegen zich al af waar wij zo lang bleven. Je begrijpt dat wij bijzonder kwaad waren. En alsof dat nog niet genoeg was, kreeg de bus op de terugweg een lekke band. Wij zijn nog nooit zo laat thuis gekomen als op die pechreis. Eens hadden wij een bus waarvan het dak zo lek was als een mandje. Een van de vrouwen had zich kennelijk op een dergelijke eventualiteit voorbereid, want zij stak alsof het zo hoorde haar paraplu op!
In 1966 of 1967 hebben wij mevrouw Bouman was toen voor¬ zitster het kasteel in Doom bezocht. Het programma van die dag zat zo vol dat het winkelen er waarachtig bij in schoot. Sommigen van ons - onder wie wij drieen - waren daarover zo teleurgesteld, dat wij toen niet met de rondleiding door het kasteel zijn meegegaan en buiten op het grasveld hebben gewacht tot de anderen terugkwamen. Sinds wij zo’n jaar of veertig geleden in onze vrouwenvereniging
aktief werden, is er veel veranderd. De jongere vrouwen hebben hun eigen groepen en zij houden zich met andere dingen bezig dan wij. Voor ons zijn de woensdagavondbijeenkomsten nog steeds heel belangrijk en ons jaarlijkse reisje zouden wij voor geen geld willen missen!
Gesprekken met: Sjoerd Groothuis op 12 augustus 1985, Jenne, Janna en Dirkje de Boer op 8 november 1985.
De preekstoel. (Foto Monumentenzorg).
Jeugd en studietijd
Ik ben op 23 december 1907 in Wilhelminadorp bij Goes geboren. Mijn vader was jachtopziener in de Wilhelminapolder en wel in dienst van het jachtgezelschap het Klopje. Voordien was hij officier van het Leger des Heils geweest.
In Goes heb ik op de Rijks-H.B.S. gezeten. Toen ik in de derde klas zat, wilde ik naar de Zeevaartschool. Kort daarna kreeg echter de studie Nederlands mijn voorkeur. Belangstelling voor de Nederlandse literatuur heb ik trouwens altijd behouden. Toen ik in de vijfde klas zat vatte ik tenslotte het plan op om predikant te worden. Ik denk dat ik vooral door mijn moeder daartoe gei'nspireerd werd. Zij was een vrouw die haar christenzijn in haar daden wilde waarmaken. Aangezien de H.B.S.-opleiding geen toegang tot de Theologische fakulteit gaf, heb ik eerst staatsexamen Gymnasium moeten doen. Ik heb in Utrecht gestudeerd. Tijdens mijn studie heb ik grote be¬ langstelling voor het werk van Kohlbrugge gekregen. Theologen uit deze eeuw die veel voor mij betekend hebben, zijn onder anderen: Miskotte, Koopmans en Noordmans. Van mijn hoogleraren zijn mij vooral bijgebleven: Kramer, Obbing hij doceerde kerkgeschiedenis en Noordzij. Nadat ik mijn voorbereidend kerkelijk examen had gedaan, ben ik in 1934 op uitnodiging van de bekende doctor J. Eykman, stichter en direkteur van de Amsterdamse Maatschappij Voor Jonge Mannen (AMVJ), naar Amsterdam gegaan. Bij de AMVJ ben ik betrokken geweest bij het jongerenwerk.
Aan het eind van 1935 ben ik afgestudeerd. Eykman vroeg mij toen of ik in Batavia een Maatschappij Voor Jonge Mannen zou willen oprichten en leiden, maar ik zei hem: ,,Je kunt me desnoods naar IJsland sturen, maar in dat verre Insulinde heb ik geen trek! Ik ben opgeleid voor de kerk en ik wil in een kerkelijke gemeente werken”. Er waren op dat ogenblik drie gemeenten waar ik een hulppredikerschap kon krijgen: Enkhuizen, Sluiskil en Arnhem. Ik koos voor de laatste stad, waar ik de wijk Paasberg-Geitenkamp toegewezen kreeg. Hier heb ik een klein jaar gewerkt. Gedurende die tijd bleef ik echter kontakt houden met het Amsterdamse milieu en daar heb ik ook mijn vrouw leren kennen. Zij was verpleegster in het Luthers Diaconessenziekenhuis.
In de zomer van 1936 kreeg ik een verzoek uit Urk om daar op be¬ roep te komen preken. Naderhand heb ik gehoord dat de Utrechtse hoogleraar Berckelbach van der Sprenkel de kerkeraad op mij opmerkzaam had gemaakt. Ik zou in staat geacht moeten worden mij in moeilijke omstandigheden staande te houden, aldus diens vleiende mening over mij.
Toen ik het preekverzoek overwoog, kwamen de volgende gedachten bij mij op. Van Urk wist ik niet veel meer dan dat de bekende ds. Lingbeek er een goed jaar had gestaan. Verder had ik het beeld voor ogen van een zware godsdienstige gemeenschap en van een oord waar je des zondags je hoofd beter niet buiten de deur kon steken. Maar ik ben ook een liefhebber van zeilen en zo’n waterdorp trok mij erg aan.
Ik besloot de preekbeurt aan te nemen en maar af te wachten wat er van zou komen.
Op een zaterdag in September reisde ik naar Urk. Toen ik bij de pastorie aanbelde, werd ik opengedaan door een modern geklede jonge vrouw, mevrouw Marsman. ,,Nou, nou!”, dacht ik even toen ik haar zag.
Ds. Marsman zelf was er niet, omdat hij een vakaturebeurt op de vaste wal moest vervullen.
’s Zondags heb ik twee keer gepreekt en ik moest onder andere de afkondiging doen dat er die avond een gemeentevergadering belegd zou worden om over mijn beroep te beslissen. Na afloop van die bijeenkomst kwamen de ouderlingen mij meedelen, dat de kerkeraad mij beroepen had. Omdat de sfeer die dagen zo plezierig was geweest en omdat alles zo spontaan was toegegaan, heb ik ter plaatse toegezegd het beroep te zullen aannemen. Ik kon eenvoudig geen nee zeggen!
Een onstuimige kennismaking met Urk
Wij zijn op 6 januari 1937 in Amsterdam getrouwd en ons huwelijk werd op diezelfde dag in de Nieuwe Kerk ingezegend. De hele stad was versierd, omdat het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard de volgende dag zou worden voltrokken. Kort te voren hadden wij de pastorie op Urk door een woninginrichtingsbedrijf uit Stadskanaal laten inrichten.
Op 7 januari reisden wij af naar Urk. Het stormde die dag geweldig en de bootreis was zwaar. Toen wij de pastorie binnen kwamen, was iemand zo vriendelijk geweest de kachel alvast aan te leggen. Wij waren nog maar net goed en wel bekomen van de bootreis of de wind rukte een luik los, dat met een harde klap de ruit vernielde. Een stuk glas vloog rakelings langs het hoofd van mijn vrouw en bleef in het behang vastzitten! Een nogal onstuimig begin, zo mochten wij met recht vaststellen!
Op 10 januari ben ik door ds. Visser uit Enkhuizen in het ambt hevestigd.
A1 heel snel na onze aankomst bleek het mij dat er een konflikt was geweest tussen een kleine groep gemeenteleden, onder wie enkele voormalige ouderlingen en mijn voorganger. De ware achtergrond van dit konflikt ben ik nooit te weten gekomen, maar ik heb de indruk overgehouden dat het een kwestie van verschil van karakters is geweest.
Ik ben de groep der ontevredenen langs gegaan en ik nodigde ze al¬ ien persoonlijk uit om op een bepaalde dag in ,,Obadja” met de kerkeraad en mij een gesprek te hebben. Iemand gaf mij de waarschuwing dat het er bij die gelegenheid wel eens heet aan toe zou kunnen gaan, maar ik verzekerde hem, dat mij als voormalige voorzitter van een studentenvereniging een zekere bedrevenheid in het buiten de deur gooien van weerbarstige lieden niet ontzegd kon worden! In werkelijkheid verliep de bijeenkomst heel plezierig. Ik heb de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging voorgelezen. Vervolgens vroeg ik de ontevredenen en de kerkeraadsleden elkaar de hand te geven. Dat gebeurde en van moeilijkheden is nadien geen sprake meer geweest.
Mijn verhouding met de kerkeraad is altijd heel goed geweest. Van de kerkeraadsleden herinner ik mij nog in het bijzonder de Fries Jouke Baarda. Goede en wijze mensen vond ik de ouderlingen. Dat ondervond ik bij de volgende gebeurtenis, die ik in het begin van mijn ambtsperiode meemaakte.
Wanneer een jong stelletje genoodzaakt was geweest te trouwen men sprak op Urk wel van het water in de kelder hebben dan moest zo’n echtpaar voor de doop van hun kind ten overstaan van drie ouderlingen en de predikant schuldbelijdenis doen. De eerste keer dat ik zo’n zitting moest bijwonen zag ik er wel een beetje tegen op, omdat ik er geen idee van had hoe de sfeer zou zijn. Het was gebruikelijk dat de ouderlingen het woord tot het echtpaar richtten en wie weet wat er allemaal overhoop gehaald zou worden! Nu, zorgen had ik mij niet hoeven te maken, want het verliep nogal gemoedelijk. De ouderlingen spraken de volgende vermaningen.
Jouke Baarda kwam als eerste aan het woord: ,,Och, ’t is geschied dominee. Wat zal ik er meer van zeggen”? Daarna was het de beurt aan Albert Ras: ,,Wie zijn zonden belijdt, zal barmhartigheid geschieden”. En als laatste sprak Klaas Pereboom: ,,Als vrijgezel onthoud ik mij liever van elke inmenging”! Deze verdraagzaamheid vond ik ontroerend en ik wist meteen dat ik met deze mensen goed zou kunnen samenwerken.
Grappige voorvallen heb ik meer dan eens met leden van de kerkeraad beleefd. Zo hoorde ik een ouderling in diens aanspraak bij een begrafenis op een gegeven ogenblik zeggen: ,,Enkele dagen geleden heb ik nog met het stoffelijk overschot staan praten”! En dan het lezen van de geloofsbelijdenis! Het was de gewoonte dat tijdens de kerkdienst een ouderling de tien geboden of de artikelen van de geloofsbelijdenis voorlas. Op een zondag was het de beurt van Jouke Baarda. Voor de afwisseling wilde ik eens de belijdenis laten lezen zoals die is vastgesteld op het koncilie van Nicea (gehouden in het jaar 325). Deze heb ik trouwens vaak gebruikt, omdat ik hem bijzonder mooi vind. Baarda kon echter op het juiste ogenblik de bewuste belijdenis niet vinden, hoe hij ook achter zijn lessenaar zenuwachtig de Bijbel doorbladerde! In arren moede las hij daarom maar de troostwoorden voor de stervenden in hun uiterste! Bijzondere herinneringen heb ik aan Hijltje Woort. Zij was een vrome en wijze vrouw. Haar huishoudelijke kwaliteiten waren niet evenredig met haar vermogen tot theologiseren. Bovendien had zij een sterk karakter. Dat laatste mag hieruit blijken. Ik ben geen liefhebber van thee en anijs staat mij uitgesproken tegen, maar bij Hijltje Woort dronk ik thee met anijs! Ik durfde gewoon geen nee te zeggen als zij mij haar brouwsel te drinken bood. Op een dag had ik het gerucht opgevangen dat zij overleden zou zijn. Ik ging meteen naar haar huisje en trof haar gelukkig springlevend aan. Wel liep zij de hele tijd onrustig de kamer op en neer. Ik zei tegen haar: ,,Hijltje, zou je niet even gaan zitten m’n goeie
mens”? Zij gaf mij daarop ten antwoord: ,,Domenij, ai-jie et nooit ad, dat de Ere joe verloaten et”? In mijn jeugdige overmoed zei ik: ,,Nee, maar het is mij wel overkomen dat ik de Heer verlaten heb”. En daar kreeg ik me de wind van voren! En dan Tijmen Wakker. Nu is hij voorganger bij een Pinkstergroepering ergens in Zuid-Afrika, maar voordat hij naar dat land vertrok had hij al een lange loopbaan achter de rug als predikant van verschillende zelfstandige groeperingen van zeer orthodoxe gezindte. Hij werkte achtereenvolgens in IJsselmuiden en in het land van Heusden en Altena.
Volgens zijn eigen zeggen is hij door mijn prediking tot het Licht gekomen en dat is toch geen gering kompliment van zo’n kenner. Ik moet er trouwens bij zeggen, dat ik het hem niet gemakkelijk heb gemaakt om zover te komen.
Tijmens vrouw was Christelijk Gereformeerd en zelf was hij Hervormd, hoewel hij aanvankelijk nooit bij mij in de kerk kwam. Op een gegeven ogenblik werd in zijn familie een kind ernstig ziek en ik werd erbij geroepen. Bij die gelegenheid zei Tijmens schoonmoeder: ,,Domenij, et is om um z’n zunden dat dit keend ziek is”. Maar ik antwoordde: ,,Vrouw, als dit echt zo zou zijn, dan zou er binnen de kortste keren van niemand van ons iets over zijn”. Uiteraard heb ik met de familie voor het behoud van het kind gebeden en gelukkig is het schaap er helemaal bovenop gekomen. Deze gebeurtenis maakte zoveel indruk op Tijmen, dat hij nadien regelmatig in de kerk verscheen en blijkbaar had hij ook meteen het wa¬ re gevoel voor het Hogere ontvangen, want hij heeft mij tenminste meer dan eens gezegd dat hij aan de manier waarop ik naar de preekstoel liep al kon zien dat ik een bijzondere preek zou houden. Tijmen kwam ook bij mij op belijdeniskatechisatie en hij vroeg mij of ik hem wilde opleiden voor godsdienstonderwijzer. Van belijdenis doen noch van opleiding is iets gekomen, omdat onze theologische inzichten te ver uiteen liepen. Met mijn opvolger is Tijmen blijkbaar wel tot overeenstemming ge¬ komen.
Voor de geest staat mij nog heel duidelijk de begrafenis van cafehouder Siebe Kroon. Hij had drie zonen, van wie Thomas in de Zaan woonde. Nu vroor het in die dagen dat het kraakte en in het Ijsselmeer begon zich ijs te vormen. Bovendien was het dagen lang mistig. Zoon Gerrit stond erop de begrafenis uit te stellen tot zijn broer Thomas op Urk zou zijn. Maar dat was nu juist de moeilijkheid. In een poging Urk met een boot te bereiken was Thomas bij Monikkendam in het ijs vastgelopen en door de dikke mist kon het
KLM-vliegtuigje, dat bij ijsgang de verbinding met Urk onderhield ook niet vliegen. Op de negende dag na het overlijden van Siebe trok de mist op en wij belden direkt naar Schiphol met de mededeling dat er gevlogen kon worden. Thomas kwam met het vliegtuigje, maar nauwelijks had hij voet aan de Urker grond gezet of het trok weer potdicht. Het cafe van Siebe Kroon dat aan de haven stond, werd na diens dood overgenomen door een man uit Wieringen. Deze was buitenkerkelijk. Hij was echter nog maar kort op Urk toen hij ernstig ziek werd en hij ging z6 achteruit, dat men bang werd dat hij zelfs zou sterven. Op een nacht werd ik door een paar bezorgde dorpsgenoten uit mijn bed gehaald om bij de zieke te gaan kijken. Maar nu ik er toch was wilde hij wel met mij praten. Ons gesprek verliep zo. „Wat denk je ervan?
Dat ik dood ga.
En kan dat dan zo?
Och dominee, ik heb altijd iedereen het zijne gegeven en nu zal ik het mijne ook wel krijgen.
Ik denk toch dat er iets meer nodig is om het Koninkrijk binnen te mogen gaan”. Affijn, na lang praten hebben wij die nacht samen gebeden en won¬ der boven wonder is de man er toch bovenop gekrabbeld. Nadien kwam hij elke zondag in de kerk. Zoiets is een onvergetelijke ervaring.
Met het maken van twee preken per zondag had ik als jong predikant geen moeite. De ene zondag preekte ik’s morgens vrije stof en ’s middags uit de katechismus, de volgende keer andersom. Het was niet gebruikelijk om zoveel katechismuspreken te houden, maar op Urk was het kerkbezoek er niet minder om.
Ook mijn Bijbellezingen die ik tijdens het winterseizoen op woensdagavond hield, trokken gewoonlijk een voile kerk. Onder mijn gehoor waren veel Gereformeerden, onder wie meermaals leden van de kerkeraad. Ik meen dat ik in de winter van 1937-1938 met die lezingen begonnen ben.
In de tijd van de droogmaking van de Noordoostpolder voeren er nogal wat Urkers als bakschippers bij de Zuiderzeewerken. Op de dagen dat er niet gewerkt werd, moest er op de bakken een man als wacht achterblijven. ’s Zondags mochten deze wachten echter met een sleepboot voor kerkbezoek van boord worden gehaald. Voor sommige Urkers vormde dit punt een gewetenskonflikte, omdat er
dan immers ten behoeve van hen gewerkt moest worden. Men vroeg mij wat ik er van vond en in een preek ben ik daarom op deze vraag ingegaan. Ik heb er toen het volgende van gezegd. Wanneer iemand het gevoel heeft dat dit varen hem tot zonde aangerekend wordt, dan moet hij dit niet doen. Maar wanneer het mogelijk is, vaar dan in dezelfde vrijheid naar de kerk als die waartoe Christus ons heeft vrijgekocht. Zou de tegenwoordige generatie over dergelijke zaken zichzelf nog vragen stellen? Ik denk van niet. Mijn vrouw en ik waren met vakantie in Zwitserland geweest en op zaterdagavond kwamen wij met de boot op Urk aan. Op dat tijdstip stonden gewoonlijk veel mensen bij de aankomstplaats te wachten om te zien wie er zoal van boord kwamen. Wellicht hebben toen enkelen gedacht dat ik de volgende ochtend maar een korte preek zou houden, gezien de aanwijsbare korte tijd van voorbereiding. Dat hoopte in elk geval Kees Koffeman de gemeenteontvanger. Zijn vrouw en hij hadden kort tevoren een tweeling gekregen en dat bracht nogal wat drukte in het jonge gezin teweeg. Koffeman was Gereformeerd, maar bij ds. Dorenbos kon het een enkele keer weleens uitlopen en de jonge vader wilde gezien de huiselijke omstandigheden geen enkele risico lopen.
Nu had ik de gewoonte, voordat ik met mijn preek begon, mijn horloge aan m’n oor te houden om te luisteren of het liep. Vervolgens leg ik het uurwerk binnen oogbereik op de kansel. Zo ook deze morgen. Na verloop van tijd kreeg ik het onrustige gevoel dat ik wel erg uitgebreid met mijn stof bezig was. En eindelijk kwam ik er achter dat mijn uurwerk al zo’n twintig minuten had stil gestaan! Wat zal die Kees Koffeman op hete kolen hebben gezeten!
Kontakt met de andere predikanten Naast mij stonden in die tijd op Urk ds. Dorenbos in de Gereformeerde kerk en ds. du Marchie van Voorthuyzen van de Christelijk Gereformeerde kerk. Met Dorenbos had ik een kollegiaal kontakt, maar aan du Marchie van Voorthuyzen heb ik bijzonder prettige herinneringen bewaard. Meer dan eens heeft hij mij verteld hoe hij predikant geworden was. Zijn loopbaan was hij als ambtenaar begonnen, later vestigde hij zich als landbouwer op de Veluwe. Daar kwam hij in kontakt met een bevindelijke boer en onder diens invloed ging hij theologie studeren aan de Theologische Hogeschool te Apeldoorn. Du Marchie had een groot gevoel voor humor. Op een dag kwam ik bij hem binnen, terwijl hij een sigaret zat te roken. ,,Rook jij”?
Ds. E. van Wieringen. (Foto A. van Urk).
De befaamde wandelstok. (Foto fam. van Wieringen).
vroeg ik hem. ,,Eentje per dag slechts collega”, antwoordde hij en hij voegde er aan toe: ,,Je weet toch dat men Gods volk herkent aan zijn gepraat, zijn gelaat en zijn gewaad”? Ook in zijn gemeente was een enkeling lid van de NationaalSocialistische Beweging van Anton Mussert. Eens heb ik du Marchie de letters NSB als volgt horen verklaren. ,,NSB! NSB! weten jullie wat dat betekent? In de tijd dat Hitler een onbekende schilder was en nog nooit iemand van Mussert had gehoord, wist ik al wat die letters betekenen. Zij staan voor: Nooit Schuldig Bevonden! Nooit Schuldig Bevonden voor God”!
De wandelstok als stut van het gezag Tijdens de feestelijkheden ter gelegenheid van de geboorte van prinses Beatrix zou het muziekkorps ik ben een van de oprichters geweest voor het eerst acte de presence geven. Op het programma stonden een uitvoering en een rondgang door het dorp. Maar in plaats van een feestelijk gebeuren werd de muziekuitvoering een droevige vertoning, want de jeugd was baldadig geworden en had kans gezien haar volkomen in het honderd te laten lopen. ’s Avonds kwam dirigent Gerardus Metz bij mij en zei: ,,Dominee, het gaat zo niet. Kwajongens hebben een van de muzikanten zijn in¬ strument krom geslagen, terwijl een ander een tand is kwijtgeraakt door een stomp in zijn gezicht”!
Ik ging meteen naar de burgemeester om er bij hem op aan te dringen dat hij de beide jonge veldwachters zou opdragen de orde streng te handhaven.
De volgende dag zouden de feestelijkheden worden voortgezet met onder andere de rondgang van het korps door het dorp. Die ochtend dacht ik bij mijzelf dat het goed zou zijn zelf een oogje in het zeil te houden.
Nu had ik van mijn schoonvader een prachtige zware djatti houten wandelstok met een zilveren knop geerfd en deze nam ik voor de zekerheid maar mee. Toen ik bij het gemeentehuis kwam, zag ik daar Hoekstra staan, die kommies bij de belastingen was.
Hij vroeg me of ik van plan was met de wandelstok achter de muziek aan te gaan en ik zei hem dat dit inderdaad mijn bedoeling was. Daarop ging hij naar huis en even later kwam hij terug met een ploertendoder! Ik vroeg: ,,Hoekstra, zo erg zal het toch niet wor¬ den”?
Het muziekkorps zette zich in beweging en inderdaad kwam de jeugd in grote getale opzetten en de boel dreigde al snel opnieuw in het honderd te lopen. Toen heb ik spontaan de taak van onbezol-
digd veldwachter op mij genomen en ik voerde enkele charges met mijn wandelstok uit, terwijl Hoekstra zijn ploertendoder toonde. Zoals het echter bij politioneel optreden wel vaker gebeurt, krijgen voornamelijk de onschuldigen de klappen. Zo kreeg nu Coba Korf (Coba van Jan van Akkemie) een flinke tik van mijn wandelstok op haar hand en zij hoorde beslist niet tot de raddraaiers. Het duurde echter niet lang of de grootste belhamels boden aan mij te assisteren. Zij gingen de straten afzetten en binnen korte tijd verliep de optocht uiterst plezierig! Na afloop kreeg ik een schouderklopje van de beide jeugdige veldwachters, omdat ik de orde zo goed had gehandhaafd!
De pastorie had een ommuurde tuin. Het gebeurde wel dat jongens op de muur klommen en aan het wasgoed gingen trekken. Meestal was een dreigement met de wandelstok voldoende om ze er mee op te laten houden, maar een enkele keer moest ik er naar toe om ze weg te jagen. Op een keer zaten er twee jongens op de muur. Ik sloop naar hen toe, greep er in elke hand een beet en zette ze hardhandig op de wereld. Een van de knapen was zo geschrokken, dat hij riep: ,,Oe domenij, ik pis in m’n broek”! en hij voegde de daad bij zijn uitroep.
Op het laatst had ik het zo ver geschopt, dat ik langs een groep sneeuwballen gooiende jongens kon lopen zonder bang te hoeven zijn dat zij op mij zouden mikken.
Toen ik in Amsterdam bij het AMVJ werkte, werd ik al met het verzet tegen het Nationaal-Socialisme in Duitsland gekonfronteerd. In die tijd kwam de bekende theoloog Karl Barth naar ons land om en¬ kele lezingen te houden over de kerken in Duitsland en het Nationaal Socialisme. Hij logeerde bij Dr. Eykman en daar heb ik hem persoonlijk leren kennen. Ik herinner mij nog dat wij met hem naar de in die dagen bekende film ,,De Bengaalse lansiers” zijn geweest. Deze film had het Engelse kolonialisme tot onderwerp. Na afloop van de voorstelling vroegen wij Barth of het in Duitsland net zo toeging als in die film en hij antwoordde: ,,Ja, aber ohne den Humor”!
Karl Barth is van onschatbare waarde geweest voor het antiNationaal Socialisme in de theologie. In ons land heeft onder anderen de theoloog K.H. Miskotte - die ik ook goed gekend heb door zijn geschriften bijgedragen aan de bewustwording van het gevaar van het Nazidom.
Eykman heeft zich al vroeg ingezet voor de verdrukte Joden in
Duitsland. Hij organiseerde ten behoeve van hen een kollekte en hij schreef een brochure getiteld: ,,Verder bouwen, maar op welke grondslag”.
Zie hier de wortels van mijn geest tot verzet die ik tijdens de bezetting niet alleen in mijn preken, maar ook in daden tot uiting heb willen brengen.
De eerste Duitsers die in mei 1940 op Urk verschenen, waren over de Lemsterdijk gekomen. Het was al avond toen zij bij ons aanbelden en om kamers vroegen. Ik verwees ze naar ,,Obadja”, waar ze die eerste nacht geslapen hebben.
In de begintijd waren de kontakten met de Duitsers nog tamelijk gemoedelijk. Zo ben ik eens bij de Ortskommandant geroepen. Iemand had hem verteld dat ik anti-Nationaal Socialist was en tegen Hitler preekte. De kommandant vroeg of dat waar was. Ik zei hem, dat ik steeds tegen alles en iedereen gepreekt had die zelf voor Onze Lieve Heer wilde spelen en ,,Das geht jetzt nicht anders” voegde ik er aan toe. Hij antwoordde toen : ,,Haben Sie Vorsicht Herr Pfarrer; es gibt Krieg”. Deze man was geen nazi, wel een drin¬ ker. En Willem van Dokkum, die toch geen groot verstand bezat, sprak de wijze woorden: ,,Hoe zal deze man ons regeren als hij het zichzelf niet eens kan”? Mijn positie werd in de loop van de bezettingstijd steeds moeilijker. Ik ben er zeker van dat enkele symphatisanten van de bezetterhun getal was op Urk gelukkig klein - hebben geprobeerd mij in de val te lokken.
Wat was het geval. Op een dag kwam er een vertegenwoordiger in papier en schrijfbenodigheden bij mij in de pastorie. Ik meen dat het in 1942 was. Hij vertelde mij dat hij lid geweest was van de inmiddels verboden Nederlandse Unie. Hij had zojuist een bezoek gebracht aan iemand die heel boos op hem geworden was, toen deze ontdekt had dat hij nog steeds het speldje van de Unie droeg. Ik wist dat degene over wie hij het had NSB-er was en dat maakte mij wantrouwend.
En dat was maar goed ook, want korte tijd later hoorde ik van veldwachter Kamman dat hij deze vertegenwoordiger uit zijn geboorteplaats kende. Hij wist bovendien nog te melden, dat een van diens zoons aan het Oostfront gesneuveld was en dat het gezin als aanhangers van de NSB bekend stond.
Vermoedelijk is het de bedoeling geweest er achter te komen of ik betrokken was bij hulp aan neergekomen geallieerde piloten. Maar als deze man zich inderdaad leende om voor de Duitsers te spioneren, dan betekende hij een gevaar. Daarom heb ik met politieman
Harmen Visser de bekende verzetsman die later naar Vollenhove is overgeplaatst en die op de dag van de bevrijding bij Schoterzijl is gesneuveld ernstig overwogen of wij deze persoon onopvallend de Lemsterdijk op zouden kunnen lokken om hem daar te liquideren en vervolgens zijn lichaam onder de basaltblokken weg te werken. Maar we zouden ons met zo’n daad nodeloos in gevaar brengen, want de Duitsers wisten immers precies bij wie hij geweest was.
Het vertrek naar Werkendam
In de zomer van 1942 stond ik inmiddels meer dan vijfjaar op Urk. Het was tot dan toe een goede tijd geweest. Maar als je als predikant ergens tamelijk lang gewerkt hebt en je kunt op een prettige ambtsperiode terugzien, dan is het goed om ergens anders opnieuw te beginnen.
Mijn beroep naar Werkendam is als volgt tot stand gekomen. Aan de bouw van de dijken van de Noordoostpolder hadden veel Werkendammers meegewerkt. Na het droog vallen van de polder bleven meerderen van hun werkzaam bij de Direktie Wieringermeer om het land in kultuur te brengen. Nadat de gemeente van Werkendam vakant was geworden, hebben die polderwerkers hun kerkeraad gevraagd mij te beroepen. Omdat het in die tijd een lange reis was, heeft de kerkeraad mij daarom uitgenodigd op beroep te komen preken in het nabij gelegen Almkerk. Net als op Urk werd ik ook nu onmiddellijk na de dienst beroepen. Aanvankelijk had ik trouwens niet veel zin om het beroep aan te nemen. Men had mij verteld dat er in Werkendam nogal wat godsdienstige gezindten bestonden. Zo was er de huiszittende gemeente van Kiebomianen, een voortzetting van de groep die in de tijd na de Afscheiding door Ledeboer gesticht was. Afijn, mijn vrouw en ik zijn toch maar in Werkendam gaan kijken en deze plaats won onze sympathie. De Werkendamse periode is de meest ingrijpende uit mijn loopbaan. Het duurde namelijk niet lang of ik was zeer nauw bij het verzetswerk betrokken.* Zo hebben wij onder andere onderduikers in huis gehad en ik ben betrokken geweest bij de organisatie van de lijnverbinding tussen de
* Ds. van Wieringens naam wordt genoemd in: Dr. L. de Jong; Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog; deel 6 II; biz. 859. (Wetensch. Uitgave). Het daar weergegevene is overigens niet helemaal juist. Verder komt hij als ,,de dominee” voor in het boek: De Ruige Biesbosch; uitgegeven bij J.N. Voorhoeve, Den Haag 1974; redaktie: C. Baardman e.a., met na¬ me het artikel van A. Visser: De Biesbosch in oorlogstijd.
geallieerden en bezet gebied. Deze ,.crossing” liep door de Biesbos. Daarnaast had ik bemoeienis met de verzetsgroep die 75 Duitse krijgsgevangenen in de Biesbos op een schip in bewaring hield. Veertien dagen vo6r de bevrijding hebben de Duitsers de kerk van Werkendam in de lucht laten vliegen en daarbij is de toren op de pastorie terecht gekomen, zodat ook deze verwoest werd. Voor mijn werk in het verzet heb ik niet alleen vijf nationale en internationale onderscheidingen ontvangen, maar ik heb ook de eer gehad het monument ter nagedachtenis van de gevallen verzetsstrijders in het Land van Heusden en Altena en de Biesbos te mogen onthullen. Dit gedenkteken staat bij Sleewijk.
Het beroep naar Overschie Na de bevrijding begonnen de menselijke hebbelijkheden van alledag mij langzamerhand tegen te staan, omdat zij zo’n schril kontrast vormden met de gevoelens van verbondenheid uit de tijd van het verzet.
Als buitenmens in hart en nieren zou ik voor geen geld naar een stedelijke omgeving hebben willen gaan, maar in deze tijd hadden mijn vrouw en ik het idee dat het voor de opleiding van onze kinderen beter zou zijn om dichter bij een grote stad te wonen. Toen dan ook in 1946 een beroep uit Overschie kwam, hebben wij dit met beide handen aangenomen. Overschie was toen nog een mooi oud dorp en een zelfstandige gemeente. Nu is het een buitenwijk van Rotterdam met veel nieuwbouw. Wij hebben het in Overschie zo naar onze zin gehad, dat ik er tot mijn emeritaat in 1972 gebleven ben, hoewel ik meerdere beroepen gehad heb. Na mijn emiraat heb ik nog vier jaar lang een wijk bediend en ook na die periode heb ik regelmatig preekbeurten vervuld. Op 2 december 1984 heb ik voor het laatst in Overschie gepreekt. Mijn vrouw is daar in mei 1981 overleden.
Gevangenispredikant Naast predikant in een gemeente ben ik jarenlang gevangenisdominee geweest en ook daarover wil ik iets vertellen. Na de bevrijding werden de NSB-ers en zij die met de Duitsers had¬ den samengewerkt in onze streek geinterneerd in de oude forten van het Land van Heusden en Altena. Spontaan heb ik toen de geestelijke verzorging van deze mensen op mij genomen en na het instellen van het Directoraat voor de bijzondere rechtspleging kreeg ik een officiele aanstelling als geestelijk verzorger van deze kampen. In Overschie lag binnen mijn gemeente ook een groot internerings-
kamp, zodat ik dit werk kon blijven doen. Na opheffing van dit kamp heb ik nog verschillende andere kampen gehad en na verloop van tijd werd ik geestelijke verzorger van het Oranjehotel in Scheveningen. Daar zat de vroegere leiding van de NSB en een groot aantal leden van de voormalige bezettingsmacht gevangen. Tot mijn kudde hebben onder andere behoord: Van Geelkerken, Woudenberg, Harster, die hoofd van de Sicherheitsdienst geweest was en de leiders van het Englandspiel. Wanneer de Duitsers te kennen gaven aan het Avondmaal deel te willen nemen, dan had ik eerst een gesprek met hen en alleen wan¬ neer zij berouw toonden stond ik het hen toe. Na het beeindigen van de bijzondere rechtspleging moest ik kiezen tussen de aanstelling als geestelijk verzorger van de bewoners van de Scheveningse gevangenis of mijn gemeente in Overschie met een deeltijdbetrekking als predikant bij het Huis van Bewaring in Rot¬ terdam. Ik voelde mij te sterk betrokken bij zowel het werk in de gemeente als wel het pastoraat in de gevangenis. Van geen van beide zou ik gemakkelijk afstand hebben kunnen doen. De keuze viel dan ook uit voor mijn gemeente met de deeltijdbaan als geestelijk ver¬ zorger in het Huis van Bewaring. Dit laatste heb ik vele jaren een dag in de week gedaan.
Over dit werk zou ik veel kunnen vertellen, want het is ongelooflijk boeiend geweest. Als dominee had ik vaak een grote vertrouwenspositie bij de gevangene. Van dit laatste zal ik een voorbeeld geven.
Uit de Laurenskerk van Rotterdam waren de twee Statenbijbels gestolen, hoewel deze aan koperen kettingen verankerd lagen. Een exemplaar werd bij een antiquair teruggevonden, het andere bleef echter zoek. Op een avond werd ik opgebeld door een oude klant van me. Ons gesprekt verliep als volgt. ,,Kan ik bij u komen dominee? Jawel.
Maar kan ik ook direkt komen? - Zitten ze je dan achterna?
Nee, ik wil u iets geven. Maar ik wil geen rotzooi hebben!
Nee, nee, u zult er erg blij mee zijn. Goed, kom dan maar meteen”. Hij kwam en wat had hij bij zich? Juist, de vermist Statenbijbel! Hij had in Limburg gevangen gezeten en daar was het volgens hem zo beroerd geweest, dat hij de Lieve Heer plechtig beloofd had de gestolen Statenbijbel terug te zullen brengen zo gauw hij uit dit
Limburgse oord van verschrikking vrij zou komen!
Nog even iets over Urk
Ook na ons vertrek is de band met Urk gebleven. Niet alleen heb ik de ontwikkelingen in die gemeente gevolgd, maar met enkelen van mijn opvolgers heb ik nog schriftelijk en mondeling kontakt gehad. Hartverwarmend was het toen er in 1962 bij mijn 25-jarig ambtsjubileum ook een delegatie uit Urk op de receptie was en ik kan volmondig zeggen dat de betoonde vriendschap niet van een kant is gekomen.
Jeugd en studietijd
Ik ben op 12 oktober 1914 in Rotterdam geboren. Mijn ouderlijk huis stond een paar straten achter de bekende Pelgrimskerk, het bedehuis waar de ,,pilgrimfathers” hun reis naar Noord-Amerika begonnen. Mijn vader was bakker. Mijn ouders waren aanvankelijk Gereformeerd, maar toen ik in de tweede klas van het gymnastium zat, zijn zij naar de Hervormde kerk overgegaan. Naar hun ondervinding bestond er in die kerk namelijk meer sociale bewogenheid dan in de Gereformeerde. Deze betrokkenheid was voor hen een belangrijk punt, want ons gezin ondervond de ellende van de crisistijd aan den lijve nadat mijn vader werkeloos was geworden. Als kinde speelde ik al vaak voor dominee en toen later bleek dat ik de gymnasiumopleiding tot een goed einde zou kunnen brengen, besloot ik theologie te gaan studeren. Als godsdienstleraar hadden wij op het gymnasium de Hervormde predikant Den Hertog en deze heeft mede een grote stimulans voor mijn studiekeuze betekent. Hij was namelijk ook gevangenispredikant en hoewel hij in de klas geen orde kon houden, sprak hij ons door zijn boeiende verhalen sterk aan.
Mijn studie heb ik aan de universiteit van Leiden gedaan. Mijn ou¬ ders hadden niet voldoende geld om mijn studie te betalen en zodoende heb ik verschillende kerkelijke beurzen gekregen. Die waren echter niet hoog genoeg om een kamer in Leiden te kunnen huren. Daarom bleef ik bij mijn ouders wonen en reisde ik per trein naar de sleutelstad om kollege te lopen. Ik begon in 1934 en in 1939 studeerde ik af. Een vak waarvoor ik
bijzondere belangstelling had, was het oude testament. Ik had daarin trouwens graag verder willen studeren, maar door gebrek aan fi¬ nancier middelen en door de oorlogsomstandigheden is daar niets van gekomen.
De theologische fakulteit van Leiden was overwegend vrijzinnig. Een studie aan de universiteit van Utrecht zou gezien mijn orthodoxe achtergrond meer voor de hand hebben gelegen immers in theologisch opzicht beschouw ik mij als konfessioneel maar stu¬ deren in Leiden was goedkoper en dat gaf de doorslag. Hoewel mijn theologische orientatie niet dezelfde was als die van de fakul¬ teit waaraan ik studeerde, heb ik toch grote waardering gekregen voor de meeste hoogleraren en de sfeer die daar heerste. Vooral de nieuw testamentikus professor G. Sevenster herinner ik mij als een bijzonder mens. Nog tijdens mijn studietijd heb ik Wietske in huiselijke kring Wies genoemd leren kennen. In 1941 zijn wij in Ommen getrouwd, waar ik toen hulpprediker was.
Indertijd was er een overschot aan afgestudeerde theologen en zodoende was iemand al blij wanneer hij ergens als hulpprediker aan de slag kon. Na mijn afstuderen heb ik eerst gedurende een aantal maanden in Wemeldinge een predikant vervangen, die gemobiliseerd was. Daarna heb ik in 1940 om dezelfde reden de predikant van de gemeente Schore en Vlake, dat eveneens op Zuid-Beveland ligt, vervangen. Daar was ik nog toen de oorlog begon. Wij zijn nog enkele weken geevakueerd geweest in Baarland.
In 1941 reageerde ik op een advertentie waarin een hulprediker in Ommen gevraagd werd. Ik kreeg een uitnodiging om op proef te komen preken en ik werd aangenomen. In Ommen werd ik assistent van de bekende dominee Bruins.
In die gemeente hebben Wies en ik een plezierige tijd gehad. Ik heb er onder andere een groep van de Jonge Kerk opgericht. Vlak bij Ommen hadden de Duitsers het koncentratiekamp Erica gevestigd. Ds. Bruins en ik hebben het voor elkaar gekregen regelmatig in dat kamp te mogen preken. De bewakers, voornamelijk Nederlandse SS-ers hidden ons echter zo goed in de gaten, dat het onmogelijk was kontakt met de gevangenen te maken. Wij waren zodoende niet in de gelegenheid iets voor hen te doen.
Het beroep en de komst naar de Urk
In de late zomer van 1942 kreeg ik een uitnodiging om in het ,,kerkje
aan de zee” op proef te komen preken. Een Ommenaar die naar Urk verhuisd was had mijn naam aan de kerkeraad doorgegeven en blijkbaar was zijn aanbeveling nogal gunstig geweest. Ik nam dat verzoek graag aan. Wies ging mee en wij waren dat weekeinde te gast bij de familie van Wieringen. Nu waren er op de bovenverdieping van de pastorie enkele kamers waarvan de wanden bestonden uit houten skeletten, die met dik behangselpapier behangen waren. Het stormde die eerste nacht verschrikkelijk en het papier sloeg gedurig heen en weer. Dit was natuurlijk niet bevorderlijk voor onze nachtrust en op een gegeven ogenblik zegt Wies: ,,Wat ze ook van je preek vinden lieve Arie, maar hier gaan we toch zeker niet naar toe”! Misschien heeft die storm inderdaad meer of minder uitwerking op mij gehad, want ik meen zeker te weten dat de kerkeraad tevredener was over mijn katechismuspreek tijdens de middagsdienst dan over de predikatie van de zondagochtend! Hoe het ook zij, ik werd beroepen en daar waren Wies en ik geweldig blij mee. Zoals ik al zei, lagen de banen voor een theoloog toendertijd niet voor het opscheppen en na ruim drie jaar hulppredikerschap betekende het dominee worden een vooruitgang voor mij. Wies’ aversie tegen dat stormoord Urk was gelukkig met het gaan liggen van de wind eveneens geluwd. Sterker nog, haar afkeer was zelfs omgeslagen in groot enthousiasme. Als dochter van een binnenvaartschipper kende zij het dorp al van de reizen die zij op het schip van haar ouders had meegemaakt. Menige zondag hadden zij in de Urker ha¬ ven overgelegen en zodoende had zij ook meermalen een dienst in het ,,kerkje aan de zee” bijgewoond. Op Schokland heeft zij trouwens meer dan eens een preeklezing van de bekend havenmeester Harm Smit aangehoord. De verhuizing naar Urk was een hele onderneming. Een lid van de Hervormde gemeente van Ommen bracht onze spullen naar Kampen, vanwaar zij per vrachtboot naar Urk werden gebracht. Wies ging met onze twee maanden oude zoon Freddie intussen naar haar ouders in Dordrecht om zo kort na de bevalling niet belast te wor¬ den met de drukte van de verhuizing. Nadat de pastorie door behulpzame handen was ingericht, reisde ik op woensdag 30 december 1942 naar Urk. Ik herinner mij nog dat tijdens de boottocht een van de bemanningsleden, wijzend op de vuurtoren van Urk, tegen mij zei: ,,U gaat naar het mooiste plekje van de wereld dominee”! Op zondag 3 januari 1943 werd ik door ds. Hoekert uit Voorburg bevestigd. Deze kollega had ik in de Konfessionele vereniging leren kennen. Het had trouwens maar een haartje gescheeld of Wies zou
deze grote gebeurtenis niet hebben kunnen meemaken. Dat kwam zo.
Op zaterdag 2 januari was zij op tijd met de trein uit Dordrecht vertrokken om de boot van 4 uur in Enkhuizen te kunnen halen. Nu re¬ den de treinen in die tijd onregelmatig en zij zaten gewoonlijk tjokvol. De trein van Amsterdam naar Hoorn had zo’n vertraging dat Wies de aansluiting naar Enkhuizen miste. Een medewerker van de spoorwegen was zo vriendelijk om een kollega in Enkhuizen te bellen met het verzoek de kapitein van de Urker boot te vragen zijn vertrek vijf minuten uit te stellen.
Toen Wies om vijf minuten over vier echter op de aanlegplaats van de Urker boot kwam, ontdekte zij tot haar ontsteltenis dat hij daar afgevaren was. Zij kon hem nog juist tussen de dammen zien! Daar stond ze dan met Freddie in zijn reiswieg. Nu geviel het dat er op die dag een loeier van een storm was opgestoken en het zou onder deze omstandigheden en op dat uur niet eenvoudig zijn iemand te vinden die de oversteek met haar nog wilde wagen. Er zat echter niets anders op dan de havens langs te gaan en bij verschillende schippers navraag te doen. En warempel, Wies vond een Urker schipper die het durfde te wa¬ gen. De naam van die man zijn wij helaas vergeten. Even later begonnen de schipper, Wies en Freddie aan een uiterst zware tocht in een hele kleine Zuiderzeebotter. Het was inmiddels donker geworden. Er stond zoveel water aan de Westwal dat de schipper het aandurfde om het Enkhuizer Zand dwars over te steken. Wies vertelde later dat zij na elke golf gevoeld had hoe de kiel op het zand stootte.
Ondanks het feit dat zij op het water was opgegroeid en veel gevaren had, moest Wies in de buitenlucht blijven om te voorkomen dat zij zeeziek werd. Dat overkwam haar tenslotte toch, nadat zij van de vriendelijke schipper een beker warme melk met suiker had gekregen.
Je kunt je voorstellen hoe blij zij was, toen zij na de barre tocht in de vroege avond voet aan wal kon zetten en Freddie ter ruste kon leggen in zijn veilige en vaste slaapplaats.
Hebben wij domineesvlees in de kuip of...
Toen wij pas op Urk waren, hebben wij een ontgroening moeten doormaken. Dat ging zo in zijn werk. Er was een groepje jongelui dat eens wilde keuren welk vlees het met ons in de kuip had gekregen. De eerste beproeving kwam tot ons in de vorm van een walgelijke
stank. Aanvankelijk konden wij niet ontdekken waar deze vandaan kwam, maar na lang zoeken vonden wij onder het raam van onze slaapkamer het kadaver van een klein huisdier. Toen het donker geworden was hebben wij het kreng naast het gebouwtje ,,Obadja” begraven. Over dit voorval hebben wij tegenover niemand iets losgelaten. Het volgende voorval vond al kort daarna plaats. Op een avond kwamen wij laat thuis. Als gevolg van de verduistering was alles pikdonker. Vlak voordat Wies het tuinhekje zou opendoen, kneep ik even in de knijpkat en in het iele lichtstraaltje zagen wij iets op de stoep liggen. Toen ik daarna opnieuw de dynamo van de knijpkat aan het draaien bracht, zagen wij dat er een pispot met welvoorziene inhoud geleegd was! Wij gingen stilletjes naar binnen, haalden een emmer water, een bezem en alsof het op dat uur van de avond de gewoonste zaak van de wereld was, maakten wij ons stoepje rein. Wij voelden dat wij vanuit de donkerte bespied werden en wij wisten dat het het beste zou zijn geen kik te geven. De derde plagerij was onschuldiger. Op een avond werd er gebeld. Het was 9 uur. Toen wij gingen kijken, was er niemand te zien. De volgende twee avonden herhaalde dit spelletje zich. Omdat sommige Urkers de neiging tot een zekere mate van overdrijving niet ontzegd kan worden, gingen wij er vanuit dat bij dit zeevarende volk de wet hier wel vier keer scheepsrecht zou eisen. Daarop zouden we dan ook de taktiek van onze tegenzet baseren! Boven de voordeur bevond zich een kleine kamer. Daar bouwden wij overdag een stellage, zetten er een emmer water in kiepstand op klaar en deden het raam open. Tegen negenen betrokken wij vervolgens in gespannen afwachting onze post. En jawel, de klok had nog maar nauwelijks geslagen toen wij twee gestalten naar de voordeur zagen lopen. Op het moment dat zij op de bel drukten, kregen zij de voile lading over zich heen!
Wij zijn nooit te weten gekomen welke jongelui ons de plagerijen geleverd hebben en ook niet wie de emmer water over zich heen hebben gekregen. Wij hadden in elk geval de ontgroening glansrijk doorstaan en nadien hebben wij van de kant van de jongeren een grote mate van respekt ondervonden. Zij wisten wat voor vlees zij met ons in de kuip hadden.
Twijfel over de soort en de kwaliteit daarvan had ongetwijfeld de man, die op het hulpgeroep afkwam dat hij in de pastorie meende te horen. Wat was het geval? Wij waren jong en wij hidden van een stoeipartij. Tijdens zo’n stoeierij zei Wies om te plagen: ,,Hou op, anders roep ik om hulp”! Ik ging natuurlijk door en dus riep zij
om bijstand. Even later hoorden wij iemand door de geopende achterdeur ,,volk! volk”! roepen. Naar binnengaan om te zien wat er aan de hand was, durfde hij kennelijk niet, want hij verwijderde zich schielijk. Misschien heeft hij zich vertwijfeld lopen afvragen of de dominee in het geniep zijn vrouw mishandelde of wellicht heeft hij zich getroost met de gedachte, dat de hulpkreet slechts verbeelding was geweest. In elk geval stonden wij ietwat schaapachtig tegen elkaar te lachen!
Pastorale herinneringen Het was midden in de oorlog toen wij op Urk kwamen. De Duitse bezetting had niet alleen zijn weerslag op het dagelijkse leven, maar ook op het reilen en zeilen van de kerkelijke gemeente en het pastoraat.
Nadat de bezetter in het begin van 1943 het Nederlands Jongelingsverbond had opgeheven, heb ik voorgesteld de plaatselijke vereniging om te zetten in een groep van de Jonge Kerk. De leden van de jongelingsvereniging gingen met dit voorstel akkoord. Door op te gaan in het organisatorisch kader van de kerkelijke gemeente verloor de vereniging weliswaar haar zelfstandigheid, maar de jongeren konden in elk geval dezelfde aktiviteiten blijven doen als voorheen. Zo herinner ik mij nog dat wij een lekespel hebben opgevoerd in een keet, die bestemd was voor de opslag van materiaal voor het werk aan de polder.
In het eerste jaar van mijn ambtsperiode op Urk ben ik begonnen met het geven van een kursus kerkelijk medewerker. Deze was bedoeld om mensen toe te rusten voor het werk in de gemeente. Vakken waren onder meer: theologie, kerkelijke organisatie en maatschappelijke vraagstukken. De deelnemers waren niet uitsluitend mannen, ook mevrouw Bep Brands behoorde tot de kursisten. Toen ik ongeveer een halfjaar op Urk stond, zijn wij begonnen met het maken van een gemeenteblaadje, dat de naam ,,het Kerkje aan de zee” kreeg. Wij hadden een heel oud stencilapparaat op de kop kunnen tikken, dat nog door middel van een inktrol werkte. De stencils waren door de schaarste aan grondstoffen van slechte kwaliteit en dat had tot gevolg dat zij vaak scheurden. Daardoor kostte het afdraaien van het krantje al met al erg veel tijd. Gelukkig waren er vrijwilligers die ons daar bij hielpen. Van hen herinner ik mij nog Hennie Post, met wie Wies al gauw bevriend is geraakt en Annie Hogewoning. Wies tikte de stencils en tekende ook de koppen boven de artikeltjes. Na mijn vertrek werd het blaadje ondergebracht bij het kerkblad
van de Noordoostpolder, maar gelukkig kwam er tijdens de ambtstijd van ds. V.d. Beek weer een zelfstandige uitgave voor de Hervormde gemeente van Urk. Het afdraaien van het krantje gebeurde in de pastorie en ondanks het gepruts met de stencils, ging het er meestal erg gezellig aan toe. Op een zaterdagavond was het weer eens heel laat geworden. In de loop van de avond was het gaan sneeuwen en toen het krantje eindelijk klaar was, gingen we naar buiten om even een frisse neus te halen. Wie ermee begon weet ik niet, maar al gauw waren we in een verwoed sneeuwballengevecht verwikkeld. Op een gegeven ogenblik kreeg ik er een tegen mijn mond en ik hapte een hoeveelheid sneeuw naar binnen. Prompt kreeg ik een kiespijn van jewelste. Het wilde maar niet afzakken en de hele nacht heb ik dan ook geen oog dicht gedaan. Tegen de ochtend werd het minder, maar de hele zondag heb ik mij niet lekker gevoeld. Duidelijker dan in de hiervoor vertelde voorvallen, kwamen de verschijnselen van de oorlog naar voren in de volgende gebeurtenissen. In 1944 kreeg ik tijdens een kerkdienst de mededeling dat er een raz¬ zia gehouden zou worden. Ik onderbrak de preek, liet onmiddellijk de mannen de kerk verlaten en ik beeindigde zo snel mogelijk de dienst. De oogst van de Duitsers was toen nihil! Tijdens een andere dienst kondigde de sirene onverwacht luchtalarm aan. Gedurende het alarm was men verplicht binnenshuis te blijven en dus waren wij genoodzaakt in de kerk rustig maar gespannen af te wachten wat er zou gebeuren. Ook werd gedurende het luchtalarm de stroomtoevoer onderbroken. Om de tijd te korten stelde ik voor een psalm te zingen. Die maand was Albert Ras ouderling van dienst en het geviel dat hij niet alleen een goede zanger was, maar ook een zeer groot deel van de psalmen kende. Omdat het orgel door het uitvallen van de stroom niet kon spelen, was Ras de aangewezen man om als voorganger op te treden. Ik had echter een weinig gezongen psalm opgegeven en door de spanning van het ogenblik zong nauwelijks iemand mee. En zo werd het een onbedoeld solo-optreden voor Albert Ras. Even later was het alarm voorbij en daarmee ook de spanning. Het doen van huisbezoeken was door de verduisteringsmaatregel niet altijd een pretje. Hoewel in het laatste oorlogsjaar de ,,sperrtijd” tussen 8 uur ’s avonds en 5 uur’s ochtends viel, hadden predikanten vergunning terwille van het pastorale werk na 8 uur over straat te lopen. Daarbij mocht hij vergezeld zijn van een ouderling. Op een avond gingen Jan Pereboom en ik op weg naar een gezin dat op de Sluisput woonde. Het was zo donker, dat wij nauwelijks kon-
den zien waar wij liepen. Wij waren net op de Werkhaven, toen Pereboom met een harde klap tegen een van de daar opgeslagen stapels hout tot stilstand kwam. ,,U weet nu in elk geval langs welke paan uw voet niet moet gaan” stelde hij droogjes vast. Wij woonden in de studeerkamer, omdat de grote woonkamer door de schaarste aan kolen nauwelijks te verwarmen was. In de winter van 1943 op 1944 kregen wij echter de beschikking over een ruimere hoeveelheid brandstof, omdat wij gebruik mochten maken van de kolenvoorraad die bestemd was voor de verwarming van de kerk. Er was toen namelijk een behoorlijke reserve. Die was als volgt tot stand gebracht. Toen het mij duidelijk werd dat de kolen voor de verwarming van kerk en pastorie bijna op waren, bracht ik dit punt in een kerkeraadsvergadering ter sprake. Ik stelde voor om aan elk gemeentelid te vragen een kit kolen af te staan. Met verbazingwekkend enthousiasme stemde de kerkeraad met mijn plan in. Ik kondigde de zondag daarop het verzoek van de kansel af en die week werd zo’n hoeveelheid kolen bij de kerk afgeleverd, dat ik mij verbaasd afvroeg waar de mensen die vandaan hadden gehaald. Nu, dat bleek al gauw. Een groot deel was namelijk afkomstig uit de voorraad van het stoomgemaal. Bezit van de gemeenschap, zo had¬ den enkelen geredeneerd en zij hadden met een bootje een flinke la¬ ding opgehaald. Affijn, ’s zondags heb ik de gemeente vriendelijk bedankt voor de hartverwarmende meelevendheid! Het begrip mijn en dijn had in die oorlogsjaren nu eenmaal een andere inhoud dan in normale tijden, zoals de Duitsers ons in hun gedrag voordeden. Ontroerend was in die tijden van schaarste de zorg van veel gemeenteleden voor ons gezin. Hoe vaak gebeurde het niet dat wij ’s avonds laat vis en andere etenswaar in onze keuken aantroffen, zonder dat wij gemerkt hadden dat iemand binnen geweest was!
Overigens hebben ook wij waar mogelijk geprobeerd te helpen in de nood. Zo hebben wij tijdens de hongerwinter een paar kinderen uit Amsterdam in huis gehad.
Vlak voor de bevrijding brak er op Urk een tyfusepidemie uit. Patrimonium, een Gereformeerde houten noodkerk, werd tijdelijk als hospitaal ingericht. Gelukkig is het aantal slachtoffers beperkt gebleven, maar de situatie was niettemin heel ernstig. Een van de ernstig zieken was een jonge vrouw uit onze gemeente. Haar man was als marinier in de meidagen van 1940 naar Engeland overgestoken. Zij hoopte zo dat zij hem nog terug zou zien, maar helaas heeft zij dat niet mogen beleven.
Wij hadden gelukkig nog een flinke voorraad thee en die kwam nu goed van pas, omdat tyfuspatienten veel moeten drinken.
Zoals bekend, was ook ik bij de groep Urkers die tijdens de grote razzia van 18 november 1944 werd opgepakt. Samen met ds. Spijker en dokter Andriessen heb ik hun lot gedurende zes weken in Duitsland gedeeld. De lotgevallen en de wederwaardigheden van de slachtoffers van deze razzia zijn op uitstekende wijze beschreven in het ,,Dagboek van Sjoerd Snoek.”* Daar zal ik dus maar niets over zeggen. Hoe het tijdens mijn afwezigheid bij ons thuis ging zal Wies vertellen.
Wietske Pietersma stond haar mannetje Nadat mijn man bij de razzia van 18 november 1944 in de Wilhelminaschool gebracht was, schreef hij mij een brief waarin hij meedeelde, dat twee jongens hadden aangeboden om in de plaats van de predikanten naar Duitsland te gaan. De Duitsers hadden Spijker en hem voor de keuze gesteld dit aanbod aan te nemen of zogenaamd vrijwillig mee te gaan. Hij schreef, dat zij besloten hadden het lot van de opgepakten te zullen delen en met die beslissing had ik vrede.
In de zes weken die hij weg is geweest, heb ik geen brieven meer ontvangen. Een van de Urkers die wegens ziekte naar huis was gestuurd, heeft mij na zijn thuiskomst berichten van Arie overgebracht en verder moest ik maar afwachten wat er zou gebeuren. Gelukkig was mijn schoonmoeder al een tijdje bij ons in huis en aan haar heb ik een grote steun gehad. Onze gemeente was intussen herderloos. Het was in die periode niet mogelijk een predikant van de vaste wal te krijgen en om met name te voorzien in de preekbeurten tijdens de kerstdagen en de jaarwisseling, deden wij een beroep op de oude mijnheer Hage, een godsdienstonderwijzer uit Kampen. Deze heeft al met al een week of vier bij ons in de pastorie gelogeerd.
De heer Hage was niet alleen zeer orthodox, maar hij hield er erg van gesprekken met geestverwanten in de bevindelijkheid. Die gesprekken belegde hij op woensdagavond en wel in de grote woonkamer van de pastorie.
Op een avond wilde ik het gezelschap koffie brengen. Maar toen ik de kopjes met de geestverkwikkende drank binnenbracht, keek de heer Hage mij aan en sprak streng: ,,Houdt u toch liever bezig met de Heere in plaats van met koffie!” Ik zei: ,,Zoals u wenst mijnheer Hage. Zal ik deze koffie dan maar weggooien”? Zonder antwoord af te wachten deed ik dat in elk geval.
* Stichting Urker Uitgaven; 1984; publikatie nr. 6.
Het was oudejaarsavond en ik wilde graag naar de kerk. Nu had de heer Hage al twee zondagen gepreekt over de tekst uit Marcus 7, vers 28: ,,Maar zij antwoordde en zeide tot hem: ja Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimelkens der kinderen”. De zegster van deze woorden, de heidense weduwe, zat echter na Hages tweede preek nog steeds onder tafel te wachten op de vallende kruimels. Deze manier van prediking stond mij bepaald tegen. Daarom ging ik die oudejaarsavond naar de Gereformeerde kerk, want een derde preek in die trant wilde ik niet meer aanhoren!
Dat was natuurlijk heel stout van mij en bij mijn thuiskomst vroeg de heer Hage dan ook streng waar ik geweest was. Ik vertelde het hem en ik voegde er aan toe: ,,Zo gauw u die vrouw onder de tafel vandaan haalt en haar de voile maaltijd geeft kom ik weer bij u in de kerk”!
In de maand december heb ik eens een nacht buitenshuis geslapen. Dat kwam zo.
Op een middag belden Duitsers aan een zei zeiden mij dat zij in de kerk moesten zijn. Toen ik hen naar de reden vroeg, wilden zij die eerst niet vertellen. Nadat wij echter de kerk waren binnengegaan en zij de deuren op slot hadden gedaan, zei een van hen dat de dominee ontvlucht was. Zij gingen vervolgens letterlijk in alle hoeken en gaten zoeken. Toen ik zag dat zij zelfs de stoven onder de banken nakeken, kon ik het niet nalaten te vragen of zij werkelijk geloofden dat mijn man z6 alvermogend was dat hij in staat zou zijn in zo’n kleine ruimte te kunnen kruipen. Even later kwam een Duitser met een geweer voor mij staan en zei: ,,Wo sind die Waffen”?! Dus daar was het om te doen. Nu stond er onder de preekstoel een kistje van de diakonie. Dit bleek op slot te zijn en ik had daar geen sleutel van. Met zekerheid aannemend dat in dit kistje geen wapen zat, bood ik aan de sleutel bij de president-kerkvoogd te halen. Dat mocht. Uit voorzorg heb ik echter ons dienstmeisje de sleutel laten afgeven en het leek mij beter die nacht niet thuis te slapen.
Overigens bleek ook bij deze gelegenheid weer, dat de kracht van de bezetter in die jaren vooral lag in het najagen van dingen die er niet waren. Er zat in dat kistje helemaal niets!
Na de terugkeer Ds. Pietersma gaat verder.
In het begin van 1945 mochten mijn kollega Spijker en ik naar huis. De thuisreis ging trouwens niet probleemloos. Bij de grens werden wij opgewacht door een NSB-er die ons de reisdokumenten afhan-
dig probeerde te maken. De brug bij Kampen leek ook een onoverkomelijke hindernis. Deze was door de Duitsers afgezet en wij moesten er over om de boot naar Urk te bereiken. Door een NSB-er zijn wij toen notabene de brug overgeholpen en na de oorlog heeft deze man een beroep op ons gedaan om de verzachtende getuigenis af te leggen, dat hij deze vaderlandslievende daad verricht had! Na thuiskomst heb ik zo snel mogelijk alle brieven die ons waren meegegeven aan de familieleden gebracht en aan iedereen verteld hoe het met de Urker groep in Duitsland gesteld was. Kollega Spijker was ziek geworden, maar ik had het gedwongen verblijf in Haren-Emst goed doorstaan en ik heb dan ook zo snel mogelijk mijn werk weer ter hand genomen. Na de bevrijding werd ik lid van de kommissie die toezicht moest uitoefenen op de kampen waarin NSB-ers waren gei'nterneerd. Deze kampen bevonden zich onder andere in de Noordoostpolder. In die funktie heb ik mij ingezet om een aantal personen vrij te krijgen, van wie bekend was dat zij geen strafbare daden hadden gepleegd en bijvoorbeeld alleen sympatisant van de N.S.B. waren geweest. Na de oorlog herstelde het gewone kerkelijke leven zich snel. De Jonge Kerk kon zijn vleugels uitslaan, de mannen-, vrouwen- en meisjesvereniging werden weer nieuw leven ingeblazen. In de laatste twee verenigingen is Wies zeer aktief geweest. Zij heeft trouwens in die tijd op Urk ook een afdeling van de padvinderij voor meisjes opgericht. Een van de Urker predikanten was tegen toetreding omdat de padvinderij een humanistische instelling zou zijn. De Urkers beschouwden haar echter veeleer als humoristisch en zij sloegen dan ook de herderlijke waarschuwing danig in de wind. Binnen enkele weken was de toeloop zo groot, dat er een wachtlijst van 24 gegadigden was. Wies was wel zo goed om deze kollega voor zijn reklamecampagne hartelijk te bedanken! Trouwens ook in een ander vaarwater heeft Wies na de oorlog ijsbrekend werk verricht. Als kind van het water was zij een grote liefhebster van de zwemsport. Nu was het in die tijd niet gebruikelijk dat Urker vrouwen en meisjes gingen zwemmen. Het was voor Wies echter een onmogelijkheid om uit het water weg te blijven en dus verzamelde zij een groepje meiden rond zich, dat eveneens wilde gaan zwemmen.
Aanvankelijk gingen zij een eind de Lemster dijk op om ongezien te water te gaan. Maar van lieverlee zochten zij steeds dichter onder de rook van Urk het koele nat op en het jaar daarop trokken zij in de pastorie hun badpak aan en doken aan de voet van het eerbiedwaardige ,,kerkje aan de zee” het Ijsselmeer in. ,,Doar goat ze wier mit
’er olle kop”, zal deze of gene weleens zachtjes of hardop gesproken hebben als Wies met haar waternymfen langskwam. Enkele jaren legden talloze meisje de proef af die door ledere rechtgeaarde Urker erkend wordt als het enige echte zwemexamen, namelijk het overzwemmen van de ,,moend” (havenmond). De vrouwen hadden hun koudwatervrees voorgoed overwonnen!
Het vertrek en de verdere loopbaan Hoe men in Nieuw Weerdinge aan mijn naam kwam weet ik niet meer maar de hoorkommissie had er in elk geval een lange fietstocht voor over om mij te komen beluisteren. Wij hadden op Urk een hele goede tijd gehad. Maar toen de gemeente van Nieuw Weerdinge een beroep op mij uitbracht, besloten wij dit toch aan te nemen omdat de sfeer daar ons bijzonder aanstond. Op 28 September 1947 deed ik er mijn intree. In Nieuw Weerdinge bestond een zelfstandige groep van Vrijzinnigen, maar in goed overleg zijn wij er in geslaagd deze in de Hervormde gemeente doen terugkeren. Tijdens onze Nieuw Weerdingse tijd hebben wij eens een spannend maar vervelend avontuur beleefd. Op een fietstochtje verdwaalden Wies en ik en wij passeerden zonder het te merken de grens met Duitsland. In die tijd mocht men niet zo maar de grens over en wij werden dan ook door de Engelse militaire politie Duitsland werd toen door de geallieerden bestuurd in hechtenis genomen. Tot de volgende ochtend hebben wij ergens in een politiebureau vastgezeten, omdat de heren ons voor smokkelaars aanzagen. Nu hadden wij de Duitsers al van hun onaangenaamste kant leren kennen, maar bij die gelegenheid ervoeren wij dat de Engelsen ook tuig van de richel konden zijn. Want de behandeling die wij van hen ondervonden was ronduit onbeschoft!
Helaas was ons verblijf in Nieuw Weerdinge slechts van korte duur. Wies kreeg namelijk een aanval van rheuma en het medisch advies was om naar een drogere omgeving ter verhuizen.
Toen ik in 1949 een beroep uit Enter kreeg, heb ik dat dan ook aangenomen. Een predikant kon toen nog op elke termijn een beroep aanvaarden. Bij de invoering van de nieuwe kerkorde in 1951 werd het voorschrift van kracht dat een dominee minstens vier jaar in zijn gemeente moest blijven.
Al snel na mijn intree in Enter bleek mij dat een deel van de ge¬ meente in Rijsen naar de kerk ging, omdat daar een predikant van de gereformeerde bond stond. Bovendien liet een groot getal kerkgangers het afweten, wanneer ik een gezang opgaf.
Toen ik negen jaar later het beroep naar Zoetermeer aannam, was het merendeel van de Rijsense kerkgangers weer vaste bezoeker van de eigen kerk geworden, terwijl de gezangen uit halfvolle borst werden meegezongen. Die ommekeer was waarschijnlijk niet zozeer teweeg gebracht door mijn manier van preken, als wel door mijn pastorale werk. Ik ben namelijk ook de mensen die in Rijsen ter kerke gingen steeds blijven bezoeken. Ik heb het pastoraat trouwens altijd erg belangrijk gevonden.
In 1958 kreeg ik een beroep naar Zoetermeer. Deze gemeente was al vijf jaar vakant en misschien was dat de reden dat de kerkeraad het maar eens ver weg ging zoeken.
Net als in Enter en in Nieuw Weerdinge was de situatie in de Hervormde gemeente van Zoetermeer bij mijn komst enigszins problematisch.
Er waren namelijk twee groepen: de aanhangers van de gereformeerde bond en de konfessionelen. Hoewel de konsulent die tijdens de vakatureperiode de kerkeraad terzijde had gestaan erin geslaagd was de beide groepen bijeen te brengen, waren verschillende predikanten er voor teruggeschrokken een beroep naar Zoeter¬ meer aan te nemen, omdat zij bang waren dat de eenheid te broos zou blijken.
Wat voor mij de doorslag heeft gegeven het beroep wel aan te ne¬ men, was de uitdaging in een gemeente te werken die vijf jaar va¬ kant was geweest en de te verwachten groei van Zoetermeer. Toen ik in Zoetermeer kwam, was het een klein dorp. Thans is het een gemeente van zo’n 80.000 inwoners. Het spreekt vanzelf dat de kerkelijke gemeente op deze groei moest inspelen. Dit is naar mijn mening heel goed gelukt en het opbouwen van de gemeente in een zo snel groeiende woonkern is voor mij een buitengewone ervaring geweest.
Twee jaar na mijn komst kon al een tweede predikant beroepen worden. Die nieuwe kollega was een aanhanger van de gereformeerde bond. Wij hebben het samen heel goed kunnen vinden. Op dit ogenblik telt Zoetermeer vijf predikantsplaatsen. Ondank het feit dat Zoetermeer een grote stadsgemeente genoemd mag worden, is het kerkbezoek goed te noemen en bloeit het gemeenteleven.
Wij zijn er ons als predikanten van deze sterk groeiende gemeente altijd van bewust geweest dat er veel aandacht aan het pastoraat besteed moest worden. Wij hebben er bovendien naar gestreeft dat de gemeente open zou staan voor de nieuw ingekomenen. In 1979 ben ik met emeritaat gegaan. Voordien had de centrale ker-
keraad mij gevraagd om na mijn emeritaat gedurende een aantal jaren het praesidiaat te bekleden. Ik heb daarin toegestemd en wel voor een periode van drie jaar. Sinds april 1983 wonen wij in Frohnhausen, in de gemeente Netphen in de Bondsrepubliek. Netphen ligt in het zuidelijke puntje van Sauerland. Onze zoon Rob werkt bij de NAVO en hij woont hier al zo’n twaalf jaar met zijn gezin. Omdat het niet gemakkelijk was in Zoetermeer een huis te krijgen, zijn wij graag op zijn aanbod ingegaan een deel van zijn huis te huren. Het bevalt ons hier erg goed en wij voelen er ons thuis. Maar zelfs het domineesbloed kruipt waar het niet gaan kan, want ik preek af en toe in de Gereformeerde kerk van Netphen. Na mijn emeritaat brengen Wies en ik nog regelmatig bezoeken aan oude vrienden op Urk. Het doet ons goed dat deze vriendschap niet van een kant komt, zoals blijkt uit de aanwezigheid van onze oude vriend Jan Pereboom die metjou is meegekomen om op deze mooie lentedag al die herinneringen op te halen. De band met de gemeente die wij al bijna veertig jaar geleden verlieten is dus gebleven. Urk mag sindsdien heel erg veranderd zijn, wat tot onze vreugde is ge¬ bleven, is de grote liefde voor de eigen kerk.
Ik ben op 25 april 1929 in Rotterdam geboren. Mijn vader, die in 1938 al is overleden, was boekhouder bij de firma van Nelle. Ik heb Gymnasium Alpha gedaan.
Ik kan mij niet meer precies herinneren wanneer ik besloot theologie te gaan studeren, maar ik weet nog wel dat onze wijkpredikant ds. Van Ieperen mij in die richting gestimuleerd heeft. Hij heeft mij op Urk trouwens in het ambt mogen bevestigen.
In 1947 begon ik mijn studie aan de Universiteit van Utrecht. Geld om daar een kamer te huren had mijn moeder niet en daarom bleef ik in Rotterdam wonen. Om de kosten van de studie zoveel mogelijk te drukken, reisde ik niet per trein, maar fietste ik op de dagen dat ik kollege moest lopen van mijn woonplaats naar Utrecht en terug. De Domstad ligt zo’n 55 kilometer van Rotterdam afen dat betekende dus drie keer in de week 110 kilometer peddelen. Kun je je voorstellen dat ik tegenwoordig nooit voor mijn plezier ga fietsen? Mijn belangstelling ging tijdens mijn studie vooral uit naar de ethiek.
In het najaar van 1953 heb ik in Borne mijn leervikariaat gedaan en daar heb ik mijn vrouw Adrie leren kennen. Haar vader was hulpprediker in die plaats.
In de zomer van 1954 ben ik afgestudeerd.
In de herfst van dat jaar werd ik door iemand uit Urk gebeld met de vraag of ik op een bepaalde vrijdagavond, ik meen dat het in december was, zou kunnen preken. Ik was een beetje verbaasd over dit verzoek, want ik had geen betrekkingen met Urk. Ik dacht dat het een plaatselijke gewoonte was om op vrijdagavond kerkdienst te houden en in mijn onschuld ging ik ervan uit dat mij gevraagd werd om een preekbeurt te vervullen. Toen ik op de bewuste dag uit de bus stapte, stond Teunis Woord (Teunis van de Magneet) mij op te wachten. Hij herkende mij direkt als de te verwachten prediker aan het koffertje dat ik bij mij droeg, zoals hij me meteen liet weten. Eerst gingen wij even bij de heer Korten aan om te melden dat ik aangekomen was. Daarna liepen wij bij mevrouw Klaasje Hoekman-Ras (Kaat van Jakke) binnen en ik hoor haar nog zeggen: ,,Machtig nog an toe, oe’n junkien”! Teunis Woord was erg bevriend met dit gezin en het was kennelijk de bedoeling mij even te tonen. Hoewel ik dus van te voren niet op de hoogte was van het ware doel van deze vrijdagavonddienst, werd mij deze na afloop onmiddellijk duidelijk. De hele kerkeraad vergezelde ons namelijk naar het huis van de familie Woord, waar ik zou blijven slapen. Toen iedereen in de huiskamer was belde een van de kerkeraadsleden naar ds. Fortuin in Emmeloord, die toen konsulent voor Urk was. Iedere vakante gemeente krijgt namelijk uit de ring een predikant toegewezen die de katechisaties verzorgt, de begrafenisdiensten leidt en de kerkeraad in alles terzijde staat. Men vroeg ds. Fortuin of hij naar Urk kon komen voor een vergadering. Ik merkte dat deze er echter weinig trek in had. ,,Maar we willen hem beroepen”, hoorde ik de opbeller zeggen. ,,Dat kan toch ook wel een paar dagen wachten”, moet Fortuin toen geantwoord hebben. Hij kwam in elk geval niet, maar ik wist waar ik aan toe was.
Het officiele beroep kwam inderdaad binnen een week en kort daarna zijn Adrie en ik kennis gaan maken. Op die dag stormde het geweldig en ’s avonds viel zelfs verschillende keren het licht in de kerk uit. Iedereen was zo hartelijk en de bijeenkomst verliep z6 spontaan, dat wij beiden direkt voor Urk gewonnen waren.
Bevestiging ds. Van der Beek op 8 mei 1955. (Fotofam. Van der Beek).
Bij de aanbieding van de eerste ambulance van Urk. Op de foto o.m. ds. V.d. Beek, Frans Post, ds. de Boer, ds. Groenevelt, ds. Tanis, ds. Wolven en R. Leystra. (Fotofam. Van der Beek).
Op 3 mei 1955 zijn Adrie en ik in Borne getrouwd en op zondag de 8e ben ik door mijn vroegere wijkpredikant in het ambt bevestigd.
Ik geloof met recht te kunnen zeggen dat mijn ambtsperiode op Urk zich vooral gekenmerkt heeft door mijn streven naar vernieuwing en verandering. Een belangrijk motief was voor mij om met name de jeugd iets voor zichzelf te geven. Er was voldoende aanleiding om juist aan de jongeren bijzondere aandacht te schenken. In die dagen bestond er voor hen op Urk namelijk geen enkele voorziening, zodat er op straat nogal eens baldadigheden gepleegd werden. Verschillende jongelui waren daarvoor zelfs voor de rechtbank in Zwolle verschenen. Omdat de officier van Justitie in zijn requisitoir in dergelijke gevallen nogal eens de staf over Urk had gebroken, verzochten de predikanten hem deze kwestie samen te bespreken. In dat gesprek zegden wij toe ons in te zullen zetten om op Urk voorzieningen voor jongeren tot stand te brengen. Aan dat streven heeft ook de Hervormde gemeente haar steentje bijgedragen. Wij beschikten slechts over het kleine lokaal ,,Obadja”, dat in mijn ogen niets anders was dan een tochtig lustoord voor spinnen! Er was geen kraan en er was zelfs geen mogelijkheid om koffie te zetten. Een aanvaardbare ruimte om er aktiviteiten voor de jeugd te houden, was ,,Obadja” dus niet. Een nieuw gebouw dat hiervoor wel geschikt zou zijn leek daarom dringend gewenst. Daarvoor was geld nodig en om dat binnen te krijgen werd een koekaktie de eerste aanzet. Verschillende vrijwilligers trokken met Urker koeken de polder in om deze aan de boer te brengen. Van de opbrengst kon ,,Obadja” in eerste aanleg een flinke opknapbeurt krijgen.
Van groot belang voor de jeugd leek mij ook het houden van bij¬ zondere diensten. Tijdens de katechisatie kreeg ik nogal eens de opmerking te horen dat preken vaak moeilijk te begrijpen waren. En ook dit sterkte mij in het idee dat de preek beter op de jeugd afgestemd zou moeten worden. Ik legde het punt voor aan de kerkeraad en deze stemde er mee in zij het aarzelend dat ik eens in de maand’s avonds een jeugddienst zou mogen houden.
Deze jeugddiensten zijn enorm aangeslagen, want gedurende de winterseizoenen dat ik deze leidde, zat het ,,kerkje aan de zee” tjokvol.
Ik heb geen preken van deze jeugddiensten bewaard, omdat ik de gewoonte heb mijn aantekeningen weg te gooien wanneer ik een tweede keer over een bepaalde tekst of onderwerp preek.
Toen de jeugddiensten zo goed liepen, heb ik de kerkeraad ook voorgesteld een kerstnachtdienst te houden. Opnieuw was de kerke¬ raad geen enthousiaste voorstander van mijn idee, maar tegen was hij gelukkig ook niet. Ik meen dat de eerste kerstnachtdienst in 1958 plaats gevonden heeft. Bij die gelegenheid hebben de kaarsen in de kroon gebrand, maar omdat zij erg lekten is het bij die ene keer gebleven. De kerstnachtdienst sloeg zo aan bij de gemeente, dat zij sindsdien een gewaardeerde traditie is geworden. Tijdens mijn ambtsperiode heeft de kerkeraad ook mijn voorstel aanvaard om tijdens de dienst op de avond van Goede Vrijdag Avondmaal te houden. Tot dan toe was het gebruikelijk dit op de ochtend van eerste Paasdag te doen. Een andere vernieuwing die ik heb kunnen doorvoeren is het voorlezen uit de Bijbel in de nieuwe vertaling geweest. Aanvankelijk deed ik de schriftlezing nog uit de oude vertaling en het zeggen van mijn preektekst uit de nieuwe, maar na verloop van tijd ging ik over tot het uitsluitend gebruik van de nieuwe vertaling.
Ook heb ik mij ingezet voor verandering in de liturgie. Onder mijn voorganger ds. Lasschuit, werd zowel uit de Evangelisch Gezangenbundel van 1806 gezongen als uit de nieuwe van 1938. Ik ging er niet alleen tot over om uitsluitend uit de nieuwe gezangenbundel te laten zingen.maar ook was ik er voorstander van dat er in de dienst meer gezangen gezongen zouden worden. In de nieuwe bundel staan nu eenmaal meer gezangen dan psalmen. Zonder verzet ging dit natuurlijk niet. Zo maakte de kerkeraad weleens een aanmerking over het in zijn ogen grote aantal gezangen. Weerstand was er ook bij die oude man, die niet meer in de kerk wilde komen. Samen met ouderling Jan Pereboom zocht ik hem op. Ons gesprek verliep ongeveer als volgt. ,,Waarom kom jij tegenwoordig niet meer in de kerk? Hhmm! A1 die nieuwe gezangen, daar ben ik te oud voor. Wil jij in de hemel komen? Ja, vanzelf! Wie zou dat niet willen! - Nou, dan zou ik maar oppassen, want er staat in de Bijbel dat zij in de hemel een nieuw lied zingen”. De zondag daarop deed hij zijn best om die nieuwe gezangen zo goed en zo kwaad als het ging mee te zingen. En dat heb ik van de Urkers vaak zo sportief gevonden. Wanneer zij het gevoel hadden een rechttoe-rechtaan antwoord te krijgen of een argument dat hen de betrekkelijkheid van de dingen liet zien, dan bleven zij bijna nooit op hun stuk staan.
Fam. Van der Beek in gezelschap van Oma Van der Beek tijdens een uitstapje met de boot naar Enkhuizen. (Foto fam. Van der Beek).
Het kerkje en de oudepastorie. (Foto nr. 303 uit coll. G. Wakker).
Ook mevrouw Van derBeek heeft velestenen bijgedragen in het opzetten van aktiviteiten met en voor dejeugd. Zij vertelt er het volgende over. Ik heb een meisjesclub opgericht en deze liep zo goed, dat hij in twee groepen gesplitst moest worden, een voor oudere en een voor jongere meisjes. Op de meisjesclub deden wij voornamelijk handenarbeid en wij maakten vooral dingen van pitriet. Ik herinner mij nog dat wij samen met de jongensclub, die door Roel Dubois geleid werd, een poppenhuis hebben gemaakt dat bestemd was voor de eerst bazar, die ten behoeve van het nieuwe centrum gehouden werd. Deze bazar vond in een grote tent plaats en hij is een groot sukses geworden. Met een stuk of vijftien meisjes heb ik eens een week in een kampeerboerderij in Hertme in de buurt van Borne vakantie ge¬ houden. Wij hebben in die week veel gewandeld en ik heb mijn best gedaan de meisjes wat belangstelling voor de natuur bij te brengen. Hoe leuk ze de wandelingen ook vonden, ik moest en ik zou toch een dagje winkelen in Almelo op het programma zetten! Een Sinterklaasviering zal ik ook nooit vergeten. Wij hadden toevallig een bevriende student in de medicijnen te logeren en we vroegen hem om mee te doen. Wij kleedden hem in oude spreien en vitrages en met een beetje goede wil kon hij voor Sinterklaas door gaan. Arie werd als Zwarte Piet uitgedost. Toen Sinterklaas en zijn knecht ,,Obadja” binnenkwamen, herkenden de meisjes hen niet. Maar toen mijn man per ongeluk zijn mond opendeed, was de identiteit van Zwarte Piet snel vastgesteld. ,,Oe machtig, de domenij” werd er in koor geroepen! Nu wilde het geval, dat ik Arie’s lippen nogal zwaar bewerkt had met rode lippenstift. Na afloop konden wij dat spul er niet helemaal af krijgen en het was zaterdagavond! Die zondag heeft hij dan ook op de preekstoel gestaan met lippen die een kleur hadden, welke zij van nature zeker niet hadden. Ook heb ik een meisjeskoor geleid. Er was bij de club namelijk een aantal meisjes dat graag wilde zingen en omdat ik daar zelf ook van houd, vond ik die belangstelling prettig. En zo besloten we een meisjeskoor te vormen. Het feit dat het koortje tijdens de eerste kerstnachtdienst een uitvoering mocht geven, had tot gevolg dat het aantal leden snel toenam. Van Frits Bode kreeg ik naderhand het kompliment dat we zo zuiver gezongen hadden. Later kwamen er ook jongens bij, zodat het een jongerenkoor werd.
Van de vrouwenvereniging ben ik een tijdje voorzitster geweest. Aanvankelijk wilde ik deze funktie niet bekleden, omdat ik mij daar met mijn 23 of 24 jaar te jong voor voelde. Ook heb ik een tijdje zondagschoollessen gegeven, maar toen wij ons eerste kind gekregen hadden, werd mij dat laatste te veel.
Het woord is weer aan ds. V.d. Beek. Ik moet eerlijk zeggen dat het maken van twee preken per zondag voor mij als beginnend predikant een hele opgave was. Ik kon niet meteen op maandagochtend aan het uitwerken van de preken voor de komende zondag beginnen, omdat die van de afgelopen Sabbat nog te zeer in m’n hoofd zaten. Ik schoof deze bezigheid dan ook dikwijls voor mij uit. Maar omdat het gemeenteleven zich voornamelijk in het weekeinde afspeelde zo vergaderde bijvoorbeeld de kerkeraad op zaterdagmiddag tussen vier en zes uur kwamen mijn preken vaak onder een zekere druk tot stand.
Wij waren nog maar enkele weken op Urk toen mij het volgende overkwam. Op de woensdag voor Hemelvaartsdag kwam Johannes Oost zijn orgelbriefje bij mij ophalen. Hij keek het in en zei: ,,Dominee, dat is maar de helft”. ,,De helft”? vroeg ik verbaasd, ,,hoe bedoel je Johannes”? ,,Ja, wij hebben hier twee diensten op He¬ melvaartsdag”, verklaarde hij. Dat was ik niet gewend en ik had er werkelijk geen ogenblik bij stil gestaan dat dit op Urk een vanzelfsprekende zaak was. Ik moest op die avond dus als de wiedeweerga nog aan mijn tweede preek werken. De hoeveelheid vis, die wij geregeld kregen, was trouwens een gevoelige graadmeter om af te lezen of mijn preken goed gevallen wa¬ ren of niet!
Tijdens de katechisatie heb ik eens eigenhandig een paar knapen buiten de deur gezet. Dat was zo gekomen. Enkele oudere jongens waren niet helemaal nuchter toen zij ,,Obadja” binnentraden. Onder de les waren zij ronduit vervelend en ik kreeg er meer dan genoeg van. Ik stroopte m’n mouwen op en zette ze een voor een buiten de deur. Misschien was het in dit geval maar goed, dat zij niet een doch ettelijke slokjes teveel op hadden, want hun neiging tot weerstand was niet groot. De week daarop waren diezelfde knapen als lammeren zo zoet! Na afloop van de katechisatie gooide een van hen bij het weggaan een grote doos sigaretten op de tafel en hij voegde er haastig aan toe: ,,Vor joe domenij, vor de vurige week”! Dat was toch sportief. Het toeval wilde dat alle leden van het kollege van kerkvoogden in
die dagen nogal gezet waren. De bank waarin zij zaten, was echter tamelijk smal en ze moesten er op een bepaalde manier inschuiven om zitting te kunnen nemen. Zaten zij eenmaal, dan konden zij zich nauwelijks wenden of keren. Op een kwade dag maakte een van hen de verkeerde insteek en hij kon de juiste draai niet nemen om te gaan zitten. Terwijl hij doende was dit toch voor elkaar te krijgen, schoven zijn kollega’s een voor een achter hem de bank in. Het lukte de in benauwdheid verkerende man echter niet om zich te zetten en zodoende moest het voltallige kollege van kerkvoogden de bank weer uit om zijn geplaagde kollega opnieuw de gelegenheid te geven de beproefde manier van inschuiven uit te voeren. Het kerkorgel was hoognodig aan een grondige restauratie toe. Zijn toestand was zelfs zo slecht, dat Johannes Oost altijd een schaar, touw en plakband binnen handbereik had om tijdens de dienst noodvoorzieningen te kunnen aanleggen. Meer dan eens bleek dit gereedschap niet toereikend te zijn. Dan schoof Johannes het gordijntje opzij en verwoordde wat wij meestal al vermoedden: ,,Hij doet het niet dominee”!
Omdat ik zelf niet muzikaal ben, moest ik in zo’n geval een beroep op mijn vrouw of op een van de onderwijzers doen om het gezang in te zetten.
Restauratie kon niet langer wachten en zodoende is het orgel door de firma Reil onder handen genomen. Ik meen dat in 1958 de toren is gerestaureerd. Tijdens de verbouwingswerkzaamheden was de konsistoriekamer niet te gebruiken. Voor de kerkdienst kwam daarom de kerkeraad in mijn studeerkamer bijeen en vanuit de pastorie gingen wij dan naar de kerk, ter¬ wijl ik in toga over straat liep. Nood brak ook hier de wet! De restauratie werd door Monumentenzorg uitgevoerd. Nu was er meermalen geklaagd dat het pleisterwerk van de muren van de kerkruimte afbladderde. Terwijl de verbouwing van de kerktoren aan de gang was, heeft de kerkvoogdij de architekt eens gevraagd of de muren betimmerd zouden mogen worden. Het antwoord was echter afwijzend. Nu trekken Urkers zich niet altijd iets aan van richtlijnen of adviezen van instanties en zodoende werden toch de muren met board betimmerd. De akoestiek had daarvan wel iets te lijden, maar wij hadden geen last meer van neerdalend pleisterwerk. Toen enkele medewerkers van Monumentenzorg korte tijd later de kerk bekeken, konstateerden zij tevreden dat deze er keurig uitzag! Heel veel aardige herinneringen bewaar ik aan verschillende mensen die ik op Urk gekend heb. Daar was bijvoorbeeld Jan Post (Jan van Indrikkien). Hij was weduwnaar en hij liep al tegen de zeventig, ter-
wijl zijn moeder ver in de negentig was. Als ouderling ging Post altijd met mij mee naar de klassikale vergaderingen. Toen ik hem op een keer kwam afhalen, zei oude Indrikkien: ,,Domenij, zal je goed op oenze Jantjen passen, want ij et alteed al zo’n zwak jongetjen ewest”!
Toen ik bij haar op bezoek kwam, lag de oude Elizabeth de Boer zij woonde in wijk 4 in de bedstee. Het was winter en het schemerde al. Ik ging bij haar zitten en we waren al een tijdje aan het praten, toen zij opeens vroeg: ,,Wie bin jie nou egelijk? De dokter of de domenij”? ,,De dominee” zei ik een beetje verbaasd. ,,Ja” vervolgde ze: ,,want zie je, aans was er ok een man bij me in ik docht dat jie dat wazzen. Maar ij begon m’n jak los te maken in toe krieg ik et gevoel dat dit de domenij niet kon wezen”. ,,Dat klopt ook”, zo stelde ik haar gerust ,,het was de dokter”. Vlak in de buurt woonde een andere oude vrouw, Hiske Stokebrand. Zij kwam al een tijdje niet meer in de kerk. Op een dag ging ik haar opzoeken en ik vroeg haar waarom ze niet meer kwam. ,,Nou domenij, dat kan ik je loaten zien” sprak Hiske. Zij trok meteen haar kousen uit en wees op haar voeten. ,,M’n nagels binnen zo groot dat ik niet maar in m’n skoenen kan koemen in omdat ik me ok niet bukken kan, bin ik niet in stoat ze te knippen”! Ik zei tegen haar dat ik de wijkzuster zou vragen om even bij haar langs te gaan.
De volgende dag moest ik toevallig bij haar buurman zijn. Toen ik bij hem binnen kwam, was het eerste wat hij tegen me zei: ,,Dome¬ nij, ik ew vandage een goeie doad edoon. Ik ew buurvrouwe Iske d’r nagels eknipt, maar arde dat die dingen wazzen! Ik ew er waarachtig de kneeptange bij nodig ad”! Maar Hiske kon weer naar de kerk.
Kontakt met de andere predikanten De kontakten met de kollega-predikanten op Urk waren in de persoonlijke sfeer goed. Ik vertelde al over het gesprek dat wij in Zwol¬ le met de Officier van Justitie hebben gehad. Ook herinner ik mij nog dat wij een gezamenlijke aktie gevoerd hebben voor een eigen Urker ziekenauto. Tot dan toe diende een zieke die naar het ziekenhuis in Emmeloord gebracht moest worden te wachten tot de zieken¬ auto uit die plaats vrij was. Wanneer het een spoedgeval betrof, dan was die onzekerheid over de beschikbaarheid van vervoer een onaanvaardbare zaak.
Het begin van de aktie werd ingeluid door een afkondiging in alle kerken. Binnen de kortste tijd had Urk zijn eigen ziekenwagen en
de eerste chauffeur werd Riekelt Korf. Een enkele keer heb ik in de Bethelkerk gepreekt. Het betrof dan wel bijzondere diensten, zoals die op tweede kerstdag. Daarnaast ben ik verschillende keren uitgenodigd om een korte meditatie te houden bij kerstuitvoeringen van een van de zangkoren. Vooral met dominee Groenevelt en diens vrouw hadden wij een heel prettig kontakt, evenals met de gezinnen van de beide artsen Rebel en Bregman. Tussen de doktoren en mij bestond ook een goede ambtelijke samenwerking. Zo waarschuwden zij mij wanneer zij dachten dat mijn aanwezigheid bij een zieke wenselijk was. Zo’n nauwe samenwerking met de artsen heb ik in de andere gemeenten waar ik gestaan heb niet meegemaakt.
In het begin van 1959 kreeg ik een beroep naar Makkum. Ik deelde dit aan de kerkeraad mee en uiteraard werd het in de gemeente bekend. Adrie en ik hadden het gevoel dat er nogal wat mensen waren, die er zondermeer vanuit gingen dat ik het beroep zou aannemen. Er waren immers nogal wat spanningen met de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting. Misschien was dat de reden dat nauwelijks iemand vroeg hoe ik over het beroep dacht. Van mijn kant vond ik het dan ook niet no¬ dig iets los te laten over de beslissing die wij inmiddels genomen hadden.
Op de zondag na de zaterdag waarop ik mijn besluit aan de gemeen¬ te van Makkum kenbaar had gemaakt, voelde ik de spanning waarmee de kerkgangers op mijn beslissing zaten te wachten. Door het zwijgend afwachten in de weken daarvoor voelde ik mij ietwat geprikkeld en ik kon het dan ook niet nalaten de spanning een beetje op te voeren. Ik deed de gewone afkondigingen en ging daarna de preekstoel af zonder iets over ons besluit te zeggen. Ik moest natuurlijk opening van zaken geven en toen ik halverwege de trap was, zei ik zo achteloos mogelijk: ,,Och ja, dat is waar ook. Ik zou bijna vergeten te zeggen dat ik voor het beroep naar Makkum bedankt heb”. Een paar dagen later kwam de voltallige kerkeraad op bezoek. ,,Dominee”, zo sprak een van de ouderlingen: ,,Wij hebben in de gemeente gekollekteerd, omdat u gebleven bent. Uw vrouw en u mogen een kado uitzoeken”. Toen stond ik even te kijken. Enigszins verbaasd zei ik: ,,Nou ja, ik heb nog wel wat boeken op mijn verlanglijstje staan”. Een gelach volgde en een van hen zei: ,,Als wij het over kollekteren hebben dominee, dan bedoelen wij niet dat
wij een kinderspaarpotje hebben omgekeerd”!
Nu herinner ik mij het bijeen gebrachte bedrag niet meer, maar ik weet nog wel dat wij er een schrijfburo en een hoeveelheid serviesgoed van hebben gekocht.
Toen ds. Groenevelt dit hoorde, zei hij tegen mij: ,,Joh, je moet vaker bedanken, dan kom je vanzeif goed in je spullen te zitten!”
Spanningen met de aanhangers van de gereformeerde bond Het kon haast niet anders of de vernieuwingen waarvoor ik mij heb ingezet moesten wel weerstand wekken. En het is dan ook niet toevallig dat juist tijdens mijn ambtsperiode spanningen en konflikten ontstonden met de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting.
Het was voor mij als beginnend predikant vaak moeilijk de achtergronden van deze tegenstellingen juist te beoordelen. Naar beste kunnen heb ik geprobeerd een oplossing aan te dragen, maar mijn voorstellen hebben geen doorgang gevonden. Mijn plan kwam hierop neer.
De hervormde gemeente van Urk vormt samen met die van de Noordoostpolder een ring. Naast de predikanten van de middenorthodoxie stond in de Noordoostpolder een vrijzinnige dominee, namelijk de heer Ras. Er was dus geen voorganger van de gerefor¬ meerde bondsrichting. Ik heb er toen voor gepleit dat de Hervormde gemeente van de Noordoostpolder een dominee van deze richting zou beroepen en dat deze dan ook de zorg voor de Urker groep zou krijgen. Ik heb er namelijk nooit moeite mee gehad dat er een afzonderlijke gereformeerde bondsafdeling op Urk zou bestaan, op voorwaarde echter dat deze zich naar de Hervormde kerk zou richten en niet zou streven naar een volkomen onafhankelijke positie. Mijn plan is aan de synode voorgelegd, maar deze aarzelde, zodat de spanningen bleven bestaan.
De verdere loopbaan Aan het eind van 1959 kreeg ik een beroep naar Joure. Op de dag dat de hoorkommissie uit deze plaats mij kwam beluisteren, maakte toevallig ook een uit Oranjewoud zijn opwachting. De leden van de laatste zijn toen meteen weer weggegaan, omdat zij er bij voorbaat van overtuigd waren dat hun gemeente tegenover die van Joure geen kans zou maken.
Ik heb het beroep naar Joure aangenomen en begin 1960 zijn wij daarheen vertrokken. Een van de belangrijkste feiten uit mijn ambtsperiode in Joure is
het kontakt met de Deutsche Evangelische Kirche geweest en wel in het kader van de aktie ,,Stihnezeichen”. Om een daad van verzoening voor het aangedane oorlogsleed te stellen, organiseerde de Evangelische kerk in verschillende landen kampen, waar jongeren uit zowel West- als Oostduitsland aan bepaalde projekten werkten. Dezen ontvingen geen loon voor hun arbeid. Zo heeft in de loop van 1961 een half jaar lang zo’n groep in Joure gewerkt en er een jeugdcentrum gebouwd.
In de tijd dat deze groep bij ons was werd de Muur in Berlijn ge¬ bouwd en omdat de meeste jongeren in de groep daar vandaan kwamen, ben ik meerdere keren naar Oost-Berlijn gereisd om het kon¬ takt met de Evangelische kerk in Oostduitsland te onderhouden. In 1968 zijn wij naar Hardenberg verhuisd waar ik tot 1975 heb gestaan. Daar heb ik naast mijn gemeentewerk zes uur per week les gegeven aan een middelbare school. Het lesgeven beviel mij zo goed, dat ik in 1975 een benoeming als godsdienstleraar aan het Atheneum in Nijverdal aanvaardde. Maar na enkele jaren wilde ik toch het pastoraat weer in en zo werd ik in 1980 predikant van het Ireneziekenhuis in Almelo.
Helaas moest ik in 1982 dit werk al neerleggen, omdat mijn gehoor als gevolg van een aandoening sterk is afgenomen. Adrie en ik praten nog met veel plezier over onze eerste gemeente. Urk was een moeilijke, maar unieke gemeente en gezien het feit dat wij er minstens een keer per jaar op bezoek gaan, mag het duidelijk zijn dat wat ons betreft de banden niet verbroken zijn.
Jeugd, studietijd en eerste gemeente Ik ben op 8 november 1926 geboren in de gemeente ’t Zandt, even ten noorden van Appingedam. Mijn vader was schoenmaker en hij had tevens een kruidenierszaak. Al heel jong wilde ik predikant worden. Omdat ik wist dat mijn ouders mijn studie niet zouden kunnen betalen, heb ik eerst de H.B.S. a-opleiding gevolgd.met de bedoeling daarna een kantoorbaan te nemen om al werkend mijn verdere studie te kunnen betalen. Maar door bemiddeling van onze predikant ben ik in de instelling Ruimzicht in Doetinchem terecht gekomen, zodat ik een gymnasiumopleiding kon doen. Mijn theologiestudie heb ik aan de universiteit van Groningen gedaan. De vakken waarvoor ik de meeste belangstelling had, waren
ethiek en het Nieuwe Testament. Van de hoogleraren heb ik vooral aan professor Haitjema, de dogmatikus, hele goede herinneringen. Na mijn studie ben ik eerst hulpprediker in Lichtenvoorde geweest en daarna in Wagenborgen. Een week voordat ik uit Lichtenvoorde vertrok, leerde ik daar mijn vrouw Lies kennen. Theologisch gezien beschouw ik mij zelf als rechts-konfessioneel. Halverwege de jaren vijftig waren er maar weinig predikanten van die richting. Zodoende kon het gebeuren dat vanuit het in NoordBrabant gelegen Giessen-Rijswijk een hoorkommissie naar het noordoosten van Groningen reisde om mij te beluisteren. Ik kreeg een beroep en in September 1956 deed ik in Giessen-Rijswijk mijn intree. Giessen-Rijswijk is een dubbelgemeente waarvan de beide delen van verschillende geestelijke ligging hebben. Giessen is sterk op de gereformeerde bond georienteerd, terwijl Rijswijk daarentegen overwegend rechts konfessioneel is. Dit verschil gaf een zekere spanning die het werk soms moeilijk maakte. Toch heb ik er met plezier gewerkt en hebben wij het er naar onze zin gehad.
Het beroep naar Urk
Na het vertrek van ds. V.d. Beek ging de kerkeraad bewust op zoek naar een predikant van de richting die ik vertegenwoordig.
In de loop van 1960 kreeg ik tot twee keer toe een hoorkommissie uit Urk op bezoek. De gesprekken die ik met de leden had, waren niet alleen plezierig, maar ook zeer openhartig. Men lichtte mij onomwonden in over de spanningen die er in de gemeente waren. De kommissie bleek niet overdreven te hebben, want kort na het ontvangen van het beroep kreeg ik al een aantal brieven van enkele sympathisanten van de gereformeerde bond waar in zij mij het aannemen van het beroep ontraadden.
Op de dag dat wij op Urk kennis kwamen maken, was het bijzonder slecht weer en de hele tijd goot het pijpestelen. Wij hebben niettemin alle toen nog bestaande karakteristieke hoekjes van Urk gezien en een hele aangename dag gehad. ’s Middags werden wij door de kerkeraad in de oude pastorie ontvangen en’s avonds konden de gemeenteleden kennis met ons komen maken. De ontvangst was zo hartelijk en de mensen zo direkt in hun benadering, dat dit diepe indruk op ons maakte.
Tijdens de gesprekken die ik met de kerkeraad en met verschillende gemeenteleden had, draaide men er opnieuw niet omheen dat er konflikten in de gemeente waren. Ik kreeg echter de indruk dat
mijn wijze van spreken op Urk weerklank zou vinden. Toen mijn vrouw en ik’s avonds laat naar huis reden en over het beroep overlegden, waren wij het er al gauw over eens dat het goed zou zijn om naar Urk te verhuizen. Bij het overwegen van alle beroepen die ik tijdens mijn predikantsschap gekregen heb, heeft de steun van mijn vrouw trouwens altijd even zwaar gewogen als de mijne.
Wat tenslotte de doorslag heeft gegeven het beroep naar Urk aan te nemen, is het gevoel geweest geestelijk een te zijn met deze gemeente.
Omdat de oude pastorie binnen afzienbare tijd afgebroken zou worden, hebben wij ongeveer anderhalf jaar in de Nieuw Guineastraat gewoond en wel op nummer 10. Omdat een van de drie slaapkamers als studeerkamer ingericht moest worden, was het in de kleine woning enigszins behelpen. Maar als een last hebben wij dat nooit gevoeld. In 1963 zijn wij naar de nieuwe pastorie verhuisd, waar wij zo’n twee jaar hebben gewoond.
De vijf jaren die ik op Urk gestaan heb, zou ik willen omschrijven als een tijd van konsolidatie. Met zekere voldoening mag ik vaststellen, dat de rust en de eenheid tijdens mijn ambtstijd hersteld zijn. Als voorzitter van de kerkeraad kon ik tijdens vergaderingen tamelijk streng zijn. Misschien was ik voor Urker begrippen nogal for¬ med, maar om een zekere afstand te bewaren en zodoende de verhoudingen zuiver te houden, heb ik de leden van de kerkeraad nooit bij hun voornaam genoemd en omgekeerd wilde ik ook niet dat men mij met mijn voornaam zou aanspreken. Om de konflikttoestand zo goed mogelijk te kunnen beheersen, deed ik er naar mijn opvatting het beste aan een hele strakke lijn te volgen. Maar ondanks de harde noten die wij van tijd tot tijd hebben moeten kraken, is de sfeer altijd bijzonder goed gebleven. Ik heb nooit moeite gehad om twee preken per zondag te maken. Na Urk heb ik in een gemeente gestaan waar een kerkdienst per zondag gehouden werd en dat betekende voor mij een hele over¬ gang. Het maken van preken heb ik trouwens altijd plezierig werk gevonden.
De preken in de middagdienst waren altijd thematisch, dat wil zeggen uit de Heidelbergse katechismus of ik behandelde een aantal zondagen achter een bepaalde profeet.
Wat mij op Urk altijd getroffen heeft, is het feit dat de katechisatie
op zaterdagavond zo trouw bezocht werd en dat de jongeren aktief meededen. Zij kwamen zelf met vragen en zij gingen met mij een diskussie aan.
Voor aktiviteiten in andere verenigingen had ik geen tijd, wel was ik ambtshalve sekretaris van het Groene Kruis. Mijn vrouw heeft een tijdje de vrouwenvereniging geleid, maar toen ons gezin zich uitbreidde, is zij daarmee opgehouden. Zelf heb ik gedurende een winterseizoen een inleiding voor de mannenvereniging gehouden over de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Met mijn Gereformeerde kollega’s waren de kontakten goed. We hadden wel eens kleine wrijvingen over het feit dat er nogal wat jonge echtparen in geval van gemengde huwelijken Hervormd werden. Omdat ik nooit druk op iemand heb uitgeoefend om her¬ vormd te worden, is dat wellicht een aanleiding voor sommigen geweest juist voor mijn gemeente te kiezen. Die kleine strubbelingen hebben echter de persoonlijke verhouding nooit verstoord. Wij kwamen geregeld bij elkaar op bezoek. Met de artsen waren wij trouwens ook goed bevriend.
Wij voelden ons thuis op Urk
Een van de fijne dingen van Urk is geweest, dat mijn vrouw en ik het gevoel gehad hebben dat er geen afstand tussen ons en onze dorpsgenoten was. Vrees voor de pastoriedrempel kenden de mensen bepaald niet en men stapte gewoon bij ons binnen om een ,,bekkien” te drinken. Over belangstelling in geval een van onze kinderen ziek was, behoefden wij nooit te klagen. De betrokkenheid met ons gezin bleek uit talloze attenties. Zo zat er eens op een zaterdagavond, terwijl ik niet thuis was, op de stoel voor de nieuwe pastorie een stel jongelui te kaarten. Iemand zag dat, joeg de jongens weg en meldde aan mijn vrouw dat de stoep weer vrij was. Ze had van de jongens overigens geen hinder gehad. Ronduit ontroerend was de volgende ervaring. Het was in de tijd voor Sinterklaas. Mijn vrouw Hep in een of andere winkel rond om kadootjes voor onze kinderen te kopen. Zij pakte een paar dingen uit de rekken, maar legde ze terug omdat ze te duur waren. Gelukkig vond ze een paar presentjes in een prijsklasse die overeenstemde met de draagkracht van onze portemonnee. Nog maar net op weg naar huis, werd zij door een vrouw staande gehouden die tegen haar zei: ,,Neemt u dit nog even mee voor uw jongens”. Terwijl mijn vrouw verbaasd het toegestoken pakje aannam, Hep de vrouw meteen verder. Toen wij het thuis uitpakten, bleken er de kadootjes in te zitten die mijn vrouw in het rek had teruggelegd!
Na de huwelijksinzegening van Homme Pereboom en Marretje den DuIk op 26juni 1962. V.l.n.r. ouderling Jacob Gerssen, Homme Pereboom, Marretje Pereboom-den Dulk en ds. Post. (Foto fam. Pereboom).
Het interieur van de kerk anno 1966. (Foto Monumentenzorg).
En hoe vaak is het mij niet overkomen dat er in de kollektezak ’s zondags een gift zat met een briefje waarop stond: Voor de dominee!
En dan de vis! Elke zaterdag kregen wij een emmer vol en iedere zaterdagmiddag ging ik aan het bakken. Meestal waren onze jongens die middag in geen velden of wegen te bekennen, maar tegen kwart over vier waren ze er prompt, want dan was de eerste vis klaar en zij waren grote liefhebbers. Ze aten zelfs zo vlug, dat ik hun eetlust maar nauwelijks kon bijbakken!
Nadat wij naar Stadskanaal verhuisd waren, moesten wij uiteraard vis in de winkel kopen. Maar onze jongens wilden die niet eten, omdat het geen Urker vis was. Op een keer kwamen enkele vissers, die van Delfzijl op weg naar huis waren, bij ons een zootje vis brengen. Zoals gewoonlijk nam ik het bakken voor mijn rekening en ’s avonds zette ik de vis op tafel met de woorden: ,,Eten maar jon¬ gens, ze komen uit Urk”!
Maar zij wilden het niet geloven en zij begonnen er niet aan. Toen oudste zoon Jan ons echter lekker zag smikkelen, wilde hij toch ook wel eens proeven. Hij pakte een tongetje, at en sprak: ,,Vooruit jongens, het is inderdaad Urker vis”!
Ik zei al dat de verhouding tussen de leden van de kerkeraad en ons gezin goed was. De band was zelfs zo goed dat er meer dan eens over en weer plagerijtjes plaats vonden. Zo overkwam mijn vrouw eens het volgende.
In mijn tijd behoorde de Hervormde gemeente van Urk tot de vierde klas, dat wil zeggen de laagste salarisgroep. Nu was het de gewoonte dat wij met onze verjaardagen een envelop met inhoud als geschenk kregen. Dat kwam ons eerlijk gezegd met ons groeiende ge¬ zin goed van pas. Ter gelegenheid van de verjaardag van mijn vrouw dan kwam ouderling Jan Pereboom binnen, feliciteerde haar en zei: ,,Ik heb een kadootje waar u wel erg blij mee zult zijn, want ik heb het hier in huis tenminste nog nooit gezien”. Dat kado bleek een gangspiegeltje te zijn. ,,En ik heb nog wat” vervolgde hij, terwijl hij met een joviaal gebaar een envelop overhandigde. Blij nam mijn vrouw die aan, maar na opening bleek er niet de gebruikelijke gift in te zitten doch spijkertjes. ,,Om dat ding aan de muur te bevestigen”, lichtte Pereboom toe. Gelukkig voor ons werd deze en¬ velop echter onmiddellijk gevolgd door een met de inhoud waarop wij gehoopt hadden.
Het vertrek en de verdere loopbaan Na een jaar of twee, drie was er een oplossing tot stand gekomen
voor de konflikten met de aanhangers van de gereformeerde bond en was de rust in de gemeente weergekeerd. Het klinkt misschien een beetje merkwaardig, maar ik had op den duur energie over. Per slot van rekening was de Hervormde gemeente een tamelijk kleine groep van zo’n 120 gezinnen.
In 1965 kwam het beroep uit Stadskanaal, een gemeente van zo’n 3000 zielen. Er was daar in zekere zin sprake van een noodsituatie omdat de predikant die er pas een half jaar stond plotseling was overleden. Ik had het gevoel dat ik zo’n grote gemeente aan zou kunnen en daarom nam ik het beroep aan.
Van oorsprong was deze gemeente rechts konfessioneel, maar door de industrialisatie denk aan de Philipsvestiging had zij een gemengd karakter gekregen. De snelle groei van deze gemeente maakte het mogelijk in 1968 een tweede predikantsplaats in te stellen. Mijn nieuwe collega werd iemand van de midden-orthodoxie. De kerkeraad was er niet gelukkig mee, dat ik eraan meewerkte om een predikant van deze richting te beroepen. Ik vond deze keuze voor de hand liggend, gezien de snelle groei van de gemeente. Door de weerstand van de kerkeraad kreeg ik op den duur het ge¬ voel in Stadskanaal niet langer vruchtbaar te kunnen werken en het leek mij dan ook beter weg te gaan.
In 1969 kreeg ik twee beroepen en wel uit Nijverdal en uit Bruinisse. Wij kozen voor Bruinisse, omdat zowel ons gezin als mijn predi¬ king naar ons idee daar het beste op hun plaats zou zijn. Een van mijn voorgangers in Bruinisse is ds. Marsman geweest, die daar in 1936 vanuit Urk kwam. Later is hij naar Zuid-Afrika geemigreerd. Tijdens mijn ambtstijd in Bruinisse heb ik het echtpaar Marsman nog ontmoet, dat toen met verlof in Nederland was en in onze gemeente oude bekenden opzocht. In Bruinisse werd Marsmans naam nog steeds in goede herinnering bewaard.
In 1973 kreeg ik een beroep naar Wemeldinge. De gemeente van Bruinisse hing tegen de gereformeerde bond aan en ik had op den duur het gevoel dat mijn prediking voor deze gemeente toch iets te licht was. Wij hebben niettemin toch geaarzeld om het beroep naar Wemeldinge aan te nemen, omdat deze gemeente een middenorthodoxe orientatie had. Wij waren bang dat het verschil in dit geval voor mij als rechts confessioneel moeilijk te overbruggen zou zijn. Wij besloten het erop te wagen en de vier jaren die wij in We¬ meldinge gewoond hebben, zijn bijzonder plezierig geweest. Toen ik in 1978 een beroep uit Nieuw-Amsterdam kreeg, hebben wij dat niettemin van harte aanvaard. De reden daarvoor was een persoonlijke en wel het verlangen om naar het noorden te gaan. Mijn
ouders werden oud en ze hadden een grote mate van opvang nodig, terwijl de grote afstand op den duur voor ons bezwaarlijk werd. Nieuw-Amsterdam was een rechts confessionele gemeente, maar zij stond open voor vernieuwingen. Zo heb ik er van harte aan mee gewerkt het nieuwe liedboek bij de eredienst in gebruik te nemen. Wij woonden nog maar een paar maanden in onze nieuwe gemeen¬ te, toen wij door een verschrikkelijke slag getroffen werden. Bij een verkeersongeluk kwam namelijk onze zoon Harko om het leven. Door dit verlies is niet alleen ons geloof verdiept, maar wij hebben ook geleerd over allerlei dingen milder te denken. Niettemin moet ons het volgende toch van het hart. Omdat de Urkers in goede en in kwade dagen zozeer met ons hadden meegeleefd waren wij diep teleurgesteld toen wij in die tijd van verdriet niets uit onze vroegere gemeente vernamen.
Mijn ouders kwamen bij ons in de pastorie wonen en beiden zijn er ook overleden. Het werd stil en leeg om ons heen, terwijl wij ons huis gingen verbinden met de herinneringen aan hen die er niet meer waren.
Het eerste beroep dat ik kreeg was van een gemeente waar grote problemen waren, maar ik voelde mij op dat moment te weinig strijdbaar om deze konfrontatie aan te gaan.
In 1982 kwam een hoorkommissie uit Vlagtwedde. Mijn vrouw en ik hoopten dat er een beroep zou komen en dat is ook gebeurd. Hier in Vlagtwedde voelen wij ons bijzonder thuis en wie weet, mag ik hier mijn emeritaat beleven.
Je vraagt me of ik tot slot nog eens kort terug wil blikken op onze tijd in Urk. Welnu, ik kan zeggen dat van de zeven gemeenten waar ik gestaan heb, Urk voor mijn vrouw en mij de gemeente geweest is die ons het meest aan het hart gebakken is. Ik heb er niet alleen prettig gewerkt, maar ons gezin is er ook op een fijne manier opgevangen.
Ik hoop dat de herinneringen die de Urkers aan ons bewaren net zo positief zijn als die van ons aan hen.
Bronnen: gesprekken met:
Everinus van Wieringen; Blaricum, 13 januari 1986
Arie en Wietske Pietersma; Frohnhausen (Gem. Netphen) WestDuitsland, 21 maart 1986
Arie en Adrie van de Beek; Nijverdal, 22 januari 1986
Pieter Post; Vlagtwedde, 28 januari 1986
Het oude kerkje aan de zee gaf ons weer als een pluspunt mee (boven de goede preken) gemeenschap met het voorgeslacht dat daar Gods wegen overdacht en nog van zich doet spreken in taal en teken.
De vele namen aan de wand, de stille doden in het zand onder de voet geborgen, het licht dat door de vensters zeeft, de hele sfeer die ons omgeeft, ’t verlicht de daagse zorgen, geeft zicht op morgen.
De scheepjes in het schip der kerk getuigen van het daaglijks werk en in de oude toren is nog de lokroep niet gestuit en laat de klok haar stemgeluid als eeuwen al tevoren nog helder horen.
’t Is geen verloren Paradijs, ook toen zong elk zijn eigen wijs, werd er intens geleden.. . maar toch, hier gingen zij ons voor, de pelgrims die de Heer verkoor, en, hoe soms uitgegleden, zij vonden vrede.
Zij traden door dezelfde poort en hoorden er hetzelfde Woord, van Gods beloften zeker; gezeten aan de ene dis ontvingen zij er lafenis;
Gods grote liefde bleek er bij brood en beker.
Samen op reis, in een verband, zij ’t ook niet altijd hand in hand gingen zij eend’re wegen. Wij vragen Heer, in Jezus’ naam: Breng wat bijeenhoort weer tezaam, en geef, Uw volk genegen nog rijke
Het kerkje aan de zee. Papierknipwerk van Jan Visscher, bgn. Jantje de Knipper.
Sjoerd van den Berg: Geboren 1921 te Urk; gepensioneerd leraar Nederlands, wonende in Emmen. Publiceert artikelen op vakgebied, verzorgde samen met Tromp de Vries een drietal fotoboekjes over Urk.
Klaas de Boer: Geboren 1948 te Urk; middenstander op Urk. Werkte mee aan verschillende publikaties over orgels.
Freek Pereboom: Geboren 1942 te Urk; van 1947 tot 1964 leerling van het Koninklijk Instituut tot Onderwijs van Blinden in Huizen. Begeleider Regionale Geschiedenis van de IJsselakademie te Kampen. Onder zijn coordinatie brachten enige werkgroepen verschillende publikaties op het gebied van de lokale geschiedenis en de kerkhistorie tot stand.
Albert van Urk: Geboren 1938 te Urk; medewerker bij Uitgeverij de Vuurtoren op Urk. Redakteur van de Stichting Urker Uitgaven.
Klaas de Vries: Geboren 1951 te Urk; werkzaam op het Ministerie van Landbouw en Visserij. Schreef meerdere artikelen over de geschiedenis van de visserij en van het eiland Urk.
Tromp de Vries: Geboren 1917 te Urk; gepensioneerd leraar Nederlands. Voorzitter en redakteur van de Stichting Urker Uitgaven; van zijn hand verschenen talrijke artikelen en een aantal boeken over het dialekt en de geschiedenis van Urk.
Bij de omslagfoto’s: Voorkant: Het Kerkje aan de zee gezien vanaf de zuidzijde, 1966. Achterkant: Het Kerkje aan de zee met oorspronkelijke spits, gefotografeerd in of voor 1896. Foto’s: Monumentenzorg.
De Stichting Urker Uitgaven heeft tot doel de uitgave van min of meer belangrijke bijdragen in enigerlei vorm over of in verband met het volksleven, de taal, cultuur en geschiedenis van Urk mogelijk te maken.