6 minute read

Jeugdherinnering - S. van den Berg

Next Article
P. Post

P. Post

Een plekje in ons hart

I. Een jeugdherinnering

Sj. van den Berg

Toen ik nog een jochie was, ging ik’s zondags graag naar het Kerkje aan de Zee, hoewel ik gereformeerd was. Mijn goede moeder (mimme, zeiden we) placht dan steevast te zeggen: ..Gooi^nor j’eagen riggelisie”, maar ze belette me toch nooit te gaan. Ik wist dat ze wat dit betreft van twee vaste grondstellingen uitging: ,,De grote kark et ok beste domeneis” en ,,’t Zal je in de dag aller dagen niet evroegen worren nor welke kark j’egoon binnen”. Op die laatste uitspraak zal, principieel kerkelijk gesproken, misschien wel wat af te dingen zijn, maar ik ben achteraf toch nog altijd dankbaar dat ik deze invloed in mijn jeugd heb ondergaan. Het heeft mij voor heel wat kerkelijke scherpslijperij bewaard in latere jaren. Wat mij in dit kerkje trok, was de knusheid. In het enorme gereformeerde kerkgebouw zat ik ergens verloren in de menigte, in de banken boven de ,,kraak”, een nogal rumoerige omgeving met veel mannelijke jeugd. Af en toe liep je daar een al of niet verdiende mep op van de ,,oendeslager”. Ergens in de verte was nog iets van het hoofd van ds. Doorenbos zichtbaar, maar ik had niet het gevoel dat ik in contact stond met de predikant. In de kleine hervormde kerk was je allemaal heel dicht bij elkaar. Er heerste een sfeer van vriendelijkheid en weldadige rust. Je hoorde het kabbelen van de zee en zag takken wuiven tegen de ramen. Ik was daar als kind erg gevoelig voor. En dan was er nog iets dat mij trof en dat ik niet anders kan weergeven dan met het ontoe-

77

reikende woord ,,deftigheid”. Dat vereist stellig enige toelichting, want het was zeker geen publiek van voorname mensen; ik zou zeggen: integendeel. C. de Vries constateert in zijn werk over Urk: ,,AHe uitgetredenen (uit de hervormde gemeente) behoorden tot den gezeten burgerstand”. Dit bleef tot ver in de twintigste eeuw zichtbaar: het merendeel der hervormde kerkleden behoorde tot de ,,cleine luyden”, in tegenstelling tot overal elders, waar de afgescheidenen en dolerenden met deze term konden worden getypeerd. Men heeft de hervormde gemeente op Urk wel eens getypeerd als immigrantenkerk. In mijnjeugd, de twintiger en dertiger jaren, viel het me al op dat de Urker klederdracht hier veel schaarser vertegenwoordigd was dan in de gereformeerde kerk. Je zag veel zwarte burgerpakken bij de mannen en kapertjes en hoedjes bij de vrouwen. De vele niet-Urker achternamen wezen erop dat het grootste deel van de gemeente bestond uit oorspronkelijk ,,vreemden”. Ik noem een aantal van die namen die me zo te binnen schieten: Gerssen, Ekkelenkamp, Groothuis, De Wit, Mink, Otten, Peereboom, Baarda, Westerneng, Karemaker, Stokebrand, Kroeze. Het geringe aantal ‘echte’ Urkers onder de hervormden heeft mij wel eens doen vermoeden dat de afscheiding deze gemeente zo ongeveer tot verdwijnens toe heeft leeggezogen. Maar goed, ik ben nog een verklaring schuldig over mijn indruk van ,,deftigheid”. Daar was allereerst de figuur van Bertus Gers¬ sen, zo ongeveer de ziel van de hervormde gemeente. Met kleine, afgemeten pasjes, in plechtig zwart, kwam hij het kerkgebouw bin¬ nen, met een glas water in de hand, dat hij op de preekstoel bracht als een priester een drankoffer naar het altaar. Het was een indrukwekkend moment als deze kleine man met zijn vele functies — koster, ouderling, kerkvoogd, voorzanger, voorlezer - het voorleesgestoelte besteeg. Dan begon voor mij het hoogtepunt van de dienst: een werkelijk sublieme voordracht van een bijbelgedeelte, met overal de juiste accenten, ondersteund door sobere handgebaren en hoofdbewegingen, levendig en met gevoel, zonder een enkele leesdreun, ook zonder effectbejag. Je merkte dat hij zich met hart en ziel gaf aan hetgeen hij las. Zo heb ik het nergens meer gehoord. En dan de domineer een man in toga, een kleed dat toen in de Gere¬ formeerde kerken nog onbekend was. Het verhief dit zeer eenvoudige publiek tot een gemeenschap die de moeite waard werd gevonden om in deze gestalte bediend te worden. Een ander aantrekkelijk aspect van de Hervormde diensten waren de gezangen uit de oude bundel Evangelische Gezangen. Er werd meestal niet meer dan een gezang per dienst opgegeven, want het confessionele karakter van

78

ke muur is nog aanwezig. (Foto J.P. Otter). Interieur van het kerkje. Het raam in de westelij-

sierde. (Foto G. Wakker). Dit is de spits die de toren tussen 1896 en 1954

79

de Urker gemeente verdroeg geen concurrentie met de psalmen. Maar wat waren het mooie liederen: Verlosser, Vriend, o hoop, o lust; Komt, laat ons voortgaan, kind’ren; De Heer is mijn Herder; Mijn Verlosser hangt aan’t kruis; Van U zijn alle dingen; Middelpunt van ons verlangen.

Mijn grootvader Jan van den Berg, zelf Gereformeerd, bezat een betaalde plaats in de Hervormde gemeente. Hij maakte er, bij mijn weten, nooit gebruik van, maar hij is deze plaats altijd blijven betalen tot het stoelen- en bankengeld werd afgeschaft. Dat moet een soort erftraditie zijn geweest. Zijn eigen grootvader Jurie, die met de afscheiding was meegegaan, bleef toch zijn plaats in de hervorm¬ de kerk betalen. Waarom? Ik vermoed vanuit de overweging dat hij, als het met de afscheiding eens op niets uitliep, zo weer terug kon naar zijn oude plaatsje: het afgescheiden hout is niet allemaal even solide gereformeerd timmerhout geweest. In ieder geval wilde mijn grootvader, die geen afgescheiden faillissement meer hoefde te vrezen de traditie handhaven. Ik wist niet welke plaats dat was. Zelf zat ik altijd op een losse bank vlak bij de hoofddeur. Als de voorzang werd gezongen, schreed de kerkeraad binnen, de predikant in het midden, vlak langs mij; de toga raakte mij soms. Het moet in 1931 zijn geweest. De predikant was ds. Lingbeek, een man met een fraaie baard. Deze voorganger had enige landelijke vermaardheid doordat hij voor zijn komst naar Urk in de tweede kamer zat namens zijn eenmanspartijtje: de HervormdGereformeerde Staatspartij. Ds. Lingbeek was als kamerlid fel gekant tegen ,,den wassenden roomschen invloed” die hij overal meende te bespeuren. Tegen roomse mensen zelf had hij niets; daar vond hij beminnelijke figuren onder, maar hun leer verfoeide hij. Ds. Lingbeek was een man met bijzondere taalgaven. Hij kon aardige, spitse woordspelingen maken. Toen een afgevaardigde van de R.K. Staatspartij eens een uitspraak van de apostel Petrus wilde aanhalen en begon met: ,,Sint Pieter zegt...”, viel ds. Lingbeek hem in de rede: ,,Ik wist niet dat de knecht van Sinterklaas ook al tot uw heiligenverzameling behoort”. Toen ds. Lingbeek de kamer verliet en het beroep naar Urk aanvaardde, motiveerde hij zijn beslissing met de woorden: ,,Liever Urks dan paaps”. Zelf herinner ik mij uit een catechismuspreek over ,,de paapse mis” zijn woor¬ den: ,,Het verstand van de mis is een misverstand”. Als ds. Ling¬ beek bij de preekstoel kwam, beklom hij het trapje halverwege. Dan, alsof hij zich opeens bedacht, bleef hij staan, steunde met zijn linkerhand op de leuning en bedekte het gelaat met de rechterhand.

80

This article is from: