17 minute read

3. ZIJ KWAMEN, ZAGEN EN SCHREVEN - A. van Urk

Next Article
P. Post

P. Post

Zij kwamen, en schreven

Albert van Urk

Als gold het een ontdekkingsreis, zo beschreven enkele bezoekers van Urk hun wederwaardigheden op het eiland. We zullen er een viertal weergeven die gepubliceerd zijn. In de tekst staat vermeld waaruit ze zijn overgenomen.

Jacob van Lennep & Dirk van Hogendorp Twee jongelieden, Jacob van Lennep de literator en zijn vriend Dirk van Hogendorp maakten in 1823 een reis door de NoordNederlandse provincies. Zij deden dat te voet, per trekschuit en per diligence. Hun reisverslag werd later als boek gepubliceerd onder de titel: ,.Nederland in den goeden, ouden Tijd”. Op 4 juni van dat jaar begonnen zij hun tocht en zij bezochten o.a. ook Urk. Hieronder volgt, wat Jacob van Lennep over hun wederwaardigheden op ons eiland noteerde:

,,Te negen ure kregen wij Urk in’t gezicht, dat zich bevallig uit de zee opdoet, wegens deszelfs hoogte, kerk en groenen oever. Daar de haven te droog was, konden wij niet binnenloopen, maar seinden om een boot. Gelukkig waren de Urkenaars, die in menigte aan het strand gekomen waren, in den waan dat wij de inspecteurs der zeeweeringen waren, en zond men ons eene vissersschuit toe, die ons met ongelooflijk veel moeite naderde, innam en aan wal bracht. De visschers, ons ziende, vonden zich te leur gesteld en dropen af”. Bij een waterput ontmoeten zij een grijsaard, die hen op de koffie nodigt. Zij geven aan zijn uitnodiging gehoor. Met enige verbazing beschrijft Van Lennep de ruime behuizing. Na twee beestenstallen betreden zij een goed en ruim vertrek, vervolgens een tweede en een derde, met fraai porcelein en veel koper en tenslotte een vierde dat

67

de voorgaande nog overtreft in grootte en in fraaiheid van inrichting. ,,Wie was die grijzaart zoo kloek en rank van gestalte, zoo edel van gelaat, zo schoon door zijne zilveren lokken? Neem Uw hoed af, lezer! Het was de bijna tachtigjarige oudburgemeester van het eiland, die veertig jaren lang dien post waargenomen had en eerst het vorige jaar voor denzelven bedankt om zijne hooge jaren. Nu herinnerde zich van Hogendorp hem bij zijn vader gezien te hebben, naar wien de man ook vroeg, even als naar de H.H. Elias, van Boetselaer en anderen”. Na een langdurig en ,,verstandig” gesprek en een stevig broodmaal wordt het tweetal meegetroond naar de predikant, een neef van de oude man, die hij op zijn kosten had laten studeren in Utrecht. Hij kan niet nalaten de hoogte van de studiekosten aan de jongelui mee te delen: / 8000, - ! Het gaat hier om de toen dertigjarige ds. Jacob Alberts Romkes. Tijdens diens predikantschap is het bord met de naamlijst van predikanten, dat in de kerk hangt, vervaardigd. Over het bezoek aan de pastorie en de bezichtiging van de kerk schrijft Van Lennep verder: ,,Deze jongeling had den vorigen winter zijne vrouw verloren, ’t welk al de Urkenaars bedroefd had, omdat zij, eene uitheemsche, en zelfs eene Amsterdamsche, zoo goed zich op het eiland gewend had, dat zij haar man voor twee beroepen had laten bedanken en aan Professor Heringa verklaard had liever op Urk dan te Amster¬ dam te willen woonen. Om de kosten van reparatie voor de pastorie goed te maken had de koning drie jaren geleden / 2300, - gegeven, welke de aannemers zoowel gebruikt hadden, dat het in al de kamers lekte en rookte, zoodat de muren doorregend en de schoorstenen gebarsten waren. Anders was het een net gebouw, dat wij geheel bezagen, en waar vele fraaie meubelen stonden, als chiffonieres, bureaux, fraaie servizen en theegoed. De predikant toonde ons de kerk die op den bovensten spits der rots gebouwd, zeer net en ruim is en die trouw door de inwooners bezocht wordt. Van den toren heeft men een fraai zeegezicht op de Friesche kust. De Urkenaars zijn zulke liefhebbers van hun huizen te laten dien dat de predikant, die ons zijn geheele huis tot de vliering en het varkenshok getoond had, nu zelfs in de goten van de kerk klom, dat wij niets missen zouden”.

Na een glas bitter en friese koek bij de predikant gebruikt te heb¬ ben, maakten de twee jongelui een rondwandeling om het eiland en vertrokken daarna richting Lemmer, waar zij hun intrek namen in de herberg ,,de Wildeman”.

68

Dr. J.W. Lieftinck In de ,,Volksalmanak” van 1875 vinden we een beschrijving van de hand van dr. J.W. Lieftinck, die in het jaar daarvoor het eiland Urk bezocht. In dit opstel ,,Een reisje naar Urk”, neemt hij de lezer mee tijdens zijn gang over het eiland. Hij doet dat op humoristische wijze, maar uit zijn beschrijving blijkt dat hij hier en daar het slachtoffer is geworden van de voorliefde van de Urkers om vreemdelingen er tussen te nemen. Zo zouden er 82 toverkollen op het ei¬ land zijn en hij noemt het Urker wapen een kabeljauw op een schotel in plaats van een schelvis op een blauw veld. Maar laten we onze dominee op zijn schreden volgen.

,,Wanneer wij de kerk der Hervormden binnentreden, dan richt ons oog zich terstond op het kunstig vervaardigde schip, dat, volledig uitgerust, aan den zolder wiegelt; zeker met het doel, om den heeren predikanten uit den Ring Enkhuizen, die de eer hebben de Urkers maandelijks te mogen komen stichten, ook nog op den preekstoel, de zeeziekte te herinneren, waarmee zij den vorigen dag hadden te worstelen. Een paar malen heb ik eene godsdienstoefening op Urk bijgewoond. Nooit heb ik kunnen denken, dat het familieleven den eilanders zoo heilig was als toen bleek. Hunne openbare godsdienstige samenkomsten kan men algemeene huiselijke godsdienstoefeningen noemen, want dat zijn ze inderdaad..

Vervolgens laat hij ons zo’n dienst meemaken en maakt hij ons deelgenoot van zijn hier en daar toch wel wat bizarre ervaringen, gerekend althans naar de huidige opvattingen over de eredienst.

,,Luistert eens, hoe men op het eiland kerk houdt. De klok heeft gebengeld en de leeraar is binnengegaan. Langzaam treedt de schare het kerkgebouw binnen; mannen zoowel als vrouwen, een iegelijk in zijne nationale kleederdracht. De mannen hebben natuurlijk niet vergeten, om hunne zilveren gespen en twee dito platen — de laatsten ter grootte van een rijksdaalder; soms zijn het echte rijksdaalders - op de lage schoenen en aan den pofbroek te bevestigen. De jonge knapen dragen niet zelden kwartjes aan hun wambuis. Ook de vrouwen zijn niet verstoken van wereldsche pracht, ofschoon zij zich, naar’t mij voorkwam, in bescheidener mate tooien dan de mannen. Onderscheidene moeders hebben hare zuigelingen, gedurende de predikatie, op den schoot. Als hun dwingen en hunne kribbigheid wat al te erg wordt, worden ze eenvoudig aan de moe-

69

EEN KERKDIENST IN DE 18e EEUW

In 1792 doet Amsterdam afstand van de Heerlijkheid Urk en Emmeloord en geeft het leen terug aan de leenheer, de Staten van Hol¬ land. De oude bestuursreglementen worden door de Staten opnieuw bekrachtigd en in die reglementen worden ook omschreven de werkzaamheden van zowel de dominee als de koster-schoolmeester.

70

Het reglement voor de koster-schoolmeester was voor het eerst opgesteld in 1758, krijgt een aanvulling in 1776 en wordt door de Heren gecommiteerden opnieuw bekrachtigd in 1792: ,,Hij sal alle de Deelen van sijn Dienst behoorlijk waarnemen volgens ditformulier van sijn beroep en Reglement van zijn Dienst en dus als Voorsanger zal hij telkens op de gezette tijden aIs na gewoonte voor den Godsdienst en ’t Luyden en voor het laatste Geluy bij den Predikant aankomen, om de laatste ordres aftehaalen, en vervolgens na’t laatste Geluy den Godsdienst beginnen met het een ofander Capittel uit Gods Woord soo hem van den Predikant sal worden opgegeeven tot Stigting van de Gemeynte voor te lesen, tot dat de Predikant tegenswoordig is en als dan een Psalm, ofPause, van dien met Stigtinge voorsingen. En daartoe de Psalmen Davids behoorlijk in order vervolgen behalven op de Feestdagen en andereExtraordinaire tijden. En sal hij als na het eindigen van den Godsdienst bij het uitgaan der Gemeynte na den Schout enden Geregte (burgemeesters) uitgaan en in’t Portaal staan blijven tot dat den Predikant en Kerkenraad met Elkander gesproken hebbende sullen uitgaan”.

Sfeerfoto gemaakt op een doordeweekse dag aan het begin van deze eeuw, vermoedelijk door een zwager van ds. C.A. Ter Linden. (Foto A. van Urk, afkomstig van defamilie Ter Linden.)

71

derborst gelegd. Hier en daar in de kerk spreiden de mama’s of de Urker bonnes den slaperigen kleinen een geimproviseerd kinderbedje, waartoe een mantel of doek goeden dienst doet. Menigmalen ziet men een wijsvinger omhoog gaan, als teeken der moederlijke verontwaardiging; de mannen doen meer, alsof zij luisteren naar het gesproken woord. Wie van de aanwezigen eens een frisch luchtje wil scheppen, gaat bedaarlijk heen en komt na eenigen tijd, liefst even voor de ,,toepassing” terug, daar men, door de tijdelijke ab¬ sence, het verband der eigenlijke leerrede toch wel niet meer vatten zal. Niet het minst wordt door de houding die men het lichaam laat aannemen de huiselijkheid gedurende de preek bevordert. Sommigen van het achtbaar auditorium laten zich in hunne voile lengte op de bank uitgestrekt inspireeren; anderen ontvangen liever het woord, plat op den buik met de beide handen onder de kin liggende; nog anderen geraken door al te strenge contemplatie in een zoeten dut; toch zijn er ook kerkgangers, die met een weinig bezieling naar huis gaan...”

Vervolgens laat dr. Lieftinck ,,eene brave moeder” die ook was ..opgegaan”, aan haar jongentje (,,haar beste ventje; natuurlijk, want hij ,,hiet ok Paulus”) de gelijkenis van de verloren zoon vertellen die de predikant als tekst had gediend. Zij doet dat in het Ur¬ ker dialekt: ,,Daar was er een zieker man, die twie zuuns adde... ” Heel mooi natuurlijk, maar intussen legt de schrijver woorden in de mond van de vrouw, die Klaas Ide Koffeman gebruikte voor zijn versie van dezelfde gelijkenis.

Ik heb de indruk dat de hooggeleerde schrijver van zijn kerkbezoek weliswaar een mooi verhaal heeft willen maken, maar daarbij niet gehinderd werd door een gebrek aan fantasie of zorgvuldige waarneming.

Ds. J.H. Wiersma Ds. J.H. Wiersma uit Amsterdam vervulde in 1898 een ringbeurt in de Hervormde kerk van Urk. Hij deed dat op verzoek van een collega die verhinderd was. Hij schreef over zijn reis naar en zijn bevindingen op het eiland een sympathieke schets in Ons Tijdschrift, 3, 1899. Op Urk hechtte men tot voor kort minder waarde aan namen dan nu het geval is. De kerken van Urk droegen tot het midden van de twintigste eeuw dan ook geen namen. Je had de Gereformeerde kerk, de Chr. Gereformeerde kerk en het Kerkje aan de Zee. Zo sim-

72

pel was dat. Toen het houten gebouw ,,Patrimonium” (een voormalige kantine van Zuiderzeewerken) in het begin van de oorlog tot hulpkerk van de gereformeerden werd, bleef de kerk die naam behouden. Met de ,,Minister Havelaar” maakte ds. Wiersma de oversteek van Enkhuizen naar Urk. Het reisje met de stoomboot beviel hem buitengewoon. ,,Wat was dat heerlijk weer! Hoe verrukkelijk die zee!” Lustig koutend met zijn medepassagiers voelt hij zich schijnbaar volkomen op zijn gemak. In de Urker haven aangekomen, wordt hij opgewacht door ,,een vriendelijk-gemoedelijken broeder” Gerrit Jan Zwolsche, sinds 1894 op Urk als godsdienstonderwijzer-hulpprediker werkzaam. We laten ds. Wiersma zelf aan het woord: ‘Ik werd gebracht naar een ,,Hotel en Cafe”. Waarom toch? Is er dan geen broeder, ten wiens huize men logeeren kan? Of is er in de nette en ruime pastorie, door den hulpprediker bewoond, geen plaats? Ik meen wel ,,ja” - ten minste wat het laatste aangaat. Maar bij de vaak lange vacaturen is het eenmaal door den Ring zoo het schijnt - bepaald: men logeert in het „Hotel”. Wat dit nu aangaat - men kan het gemakkelijk minder treffen. Behalve een bescheiden slaapkamertje, krijgt men een grote, flinke zitkamer. ’s Zondags is het ,,Cafe” gesloten en de jonge man (stiefzoon van den ouden hotelhouder), die de zaak thans drijft, is welwillend, behoort tot het kleine overblijfsel der Herv. kerk aldaar en doet u vergeten, dat gij als dienstdoend predikant zoo eigenaardig gelogeerd zijt. En voor „Ringbroeders”, die niet altijd eens geestes zijn met de gemeente, geeft het misschien nog een extra gemak. Ik verzocht dadelijk mijn allerminzaamsten kapelaan, dat hij mij naar het kerkje zou brengen. En wij kwamen - en wij zagen: het Kerkje aan de Zee! Hoe schilderachtig gelegen, op eene kleine hoogte, geheel op zichzelve staande! In 1896 heeft het Rijk een geheel nieuwen toren daaraan verbonden. En een jaar later kwam de Synode der Herv. Kerk zeggen: nu moet ook de kerk zelve eene vernieuwingskuur ondergaan. Zoo is het geschied. En het Kerkje aan de Zee ziet er onberispelijk uit.’ Na een beschrijving van het bord boven de hoofddeur en de twee naamlijsten in de kerk, maakt ds. Wiersma melding van zijn ambtsvervulling op de zondag, het eigenlijke doel van ziin komst. ‘En de stille, heilige Sabbatdag kwam. En als uit den Dorn der eeuwigheid - het land, waar geen zee meer zijn zal - hoorden we eene sprake des eeuwigen levens”.

73

Ds. Wiersma preekte’s morgens over Joh. 21 vs. 15-17, bevestigde een vijftal nieuwe leden die de avond te voren belijdenis des geloofs hadden afgelegd en hij bediende het H. Avondmaal, waaraan ca. 40 broeders en zusters deelnamen. ’s Middags sprak hij over ,,Art. 1 uit de grondwet des geestelijken levens”, Kol. 3 vs. 1 en 2, en hij doopte een paar Urkertjes. ’s Avonds gaf hij nog een woord ten beste over Openb. 22 vs. 20b en hij besluit zijn verslag van die zondag:

‘Het was een goede dag. De kerk werd al voller en voller en wij waren alien, geloof ik, min of meer onder den indruk: ,,Een dag in’s Heeren voorhoven is beter dan duizend elders”.

Toch plaatst hij aan het eind van zijn artikel een kritische aantekening, die enig licht werpt op de minderheidspositie van Hervormd Urk. Daarvoor heeft hij weinig woorden nodig:

‘Urk is sinds jaar en dag overwegend Afgescheiden. De bloeiende Chr. Ger. Gemeente ging met de vereeniging mee van A. en B. en telt ruim 2000 zielen. Een 60-tal leden trokken zich later terug uit de Vereeniging, hebben een eigen kerkgebouw gesticht, dat ruim / 3000, - heeft gekost, in welks gevel het jaartal der Afscheiding en der Uittreding prijkt, met het onderschrift: De Heere is mijne Banier. Niet-Hervormd zijn op Urk al de leden van den Gemeenteraad, met den Burgervader aan het hoofd; het hoofd der openbare school met zijne zes hulponderwijzers, enz. Er hoort dus moed toe, om daar te zeggen: Ik ben en blijf lid der Hervormde Kerk. Laat ik niet verder hierop ingaan.’ ,,Tenslotte”, zo besluit ds. Wiersma zijn opstel, ,,ons kerkje aldaar is geen rui'ne. ’t Ligt schilderachtig aan de zee en zijn torenspits wijst naar Boven, van waar ook op kerkelijk gebied onze hulpe komen moet. Moge die spits menigeen in bange uren op zee den weg wijzen en mogen in den Tempel zelven vele levende steenen aan het Godsgebouw worden toegevoegd, dat eeuwig blijft!”

Ds. J.T. Doornenbal De laatste bijdrage van deze reisbeschrijvingen dateert uit 1963 en is van de hand van de Oener predikant ds. J.T. Doornenbal. Over hem eerst nog even dit. Hij was oorspronkelijk afkomstig uit Doom en hij had een grote bewondering voor de gedichten van Gerrit Achterberg, waarover hij meerdere keren in zijn kerkblad schreef of lezingen hield. In 1952 maakten zij kennis met elkaar en

74

deze kennismaking groeide uit tot een hechte vriendschap. Het echtpaar Achterberg logeerde vele malen in de witte pastorie van Oene. Met de dominee ging Achterberg op huisbezoek langs de boerderijen, waarmee hij terug was in het orthodoxe milieu van zijn jeugd. Aldus Querido’s Letterkundige Reisgids van Nederland uit 1982. Ds. Doornenbal’s ,,Urker” schets staat te lezen in ,,Gedachtenis tot zegening” (De Banier, Utrecht - 1963) en is getiteld: ,,Als in de dagen vanouds”. Wij laten het in zijn geheel volgen:

Urk, 21 juli 1963. De dienst van vorige week zondagmorgen vervulde ik in Urk. Bij voorkeur ga ik zondags niet weg, maar deze mensen hadden het al zo vaak gevraagd. Ze hadden 25 dominees opgebeld en naar ik hoor zelfs een advertentie geplaatst, maar alles vergeefs. Daarom meende ik dit toch voor een enkele maal te moeten doen. Het was acht-of negenentwintig jaar geleden, dat ik er voor het laatst gepreekt had. Toen was Urk nog een eiland, alleen per bootje te bereiken vanuit Kampen of Enkhuizen. Meermalen ben ik er een zondag geweest en altijd was ik er met vreugde. De bootreis was al een belevenis en ik was iedere keer gelukkig als ik het eiland vanuit de verte uit het wa¬ ter zag oprijzen. Vooral vanaf de kant van Enkhuizen was het zo mooi, met de rode daken der huizen, de kerktoren en de vuurtoren. En het hart klopte sneller, als bij het aanleggen van de boot in de haven de halve bevolking uitliep ter welkomst. Een kleurig schouwspel: de mannen in hun wijde broeken en zwierige karpoezen, de vrouwen in hun kleurige klederdracht, die behoorde tot de sierlijkste in het vaderland. En ik denk aan de zondagen in de kerk, vooral de avonddiensten als het altijd overvol was. De vrouwen voor de preekstoel op de stoelen in het midden in hun zwarte omslagdoeken en wit-met-zwarte hulletjes. De mannen er omheen in het glanzende zondagse zwart, rood en goud aan de hals, alleen in het schemerdonker van de kerk waarin kleine scheepsmodellen afhingen van de zoldering. Dat was nu alles anders! De tocht gaat nu over het nieuwe land door de Noordoostpolder, daar waar eertijds de vissers voeren over het water. Het is wel een rijk land en op deze zondagmorgen zette de zon het in een schoonheid als van de nieuwe aarde onder een stralend blauwe hemel. De hofsteden, de akkers, de tuinen glansden in het morgenlicht. Het water was zo blauw als de lucht en heel de schepping was in rust, de stille vrede van de zondag! Maar Urk is geen eiland meer. De kerk was nog even vol en zelfs voller dan vroe-

75

ger, maar een nieuw geslacht heeft de plaats van het oude ingenomen. De ouderlingen van destijds. Hakvoort, Brouwer en de Boer zijn alien dood. Ook mijn oude vriend Albert Woord is er niet meer. De klederdracht is bezig te verdwijnen en eigenlijk is niets meer als voorheen. Alleen ons hart is hetzelfde gebleven en nog even vol van onrust en ik merkte, dat ik nog met dezelfde zorg en onzekerheid de preeekstoel opging als in de jaren toen ik pas begon. Ik had om welke reden dan ook heel erg tegen deze dienst opgezien. En toch, toen ik de gemeente weer voor mij zag en zij haar psalmen weer zong, kwam veel van het oude en vertrouwde weer.

Tekst preek: Hand. 16 : 25. Vissers kunnen zingen als niemand ter wereld en dit volk van Urk zingt zijn psalmen nog op de oude wijze en het greep mij weer aan als in de dagen van ouds toen het opklonk: ,,Maar de Heer’ zal uitkomst geven. Hij, die ’s daags Zijn gunst gebiedt”, toen het kwam bij die regels: ,,’k Zal Zijn lof zelfs in de nacht, zingen daar ik Hem verwacht...” zwol het aan als een stem van vele wateren en als het gedruis van de stormwind en de kerk was bijna te klein voor het machtige stemgeluid. En ik dacht aan al de geslachten van vis¬ sers die hier neergezeten hebben. Dit volk, dat sterk en krachtig is geworden door de wind en de zee. En ik zag het in een ogenblik weer zoals ik het vroeger gekend heb en het was me, of ik nog weer mijn oude vriend Woord zag zitten tussen de schare, die de liederen Sions zo echt uit zijn hart kon zingen en van wie ik toch hopen mag, dat hij ze nu zingt met de triumferende gemeente na en ondanks alle strijd en duisternis, die hij hier door moest in leven en in sterven. Dat oude geslacht heeft in deze psalmen zijn leven vertolkt gevonden en er al zijn troost aan ontlenen mogen. En nu mag ook dit geslacht het nog doen op dezelfde wijze.

76

This article is from: