
27 minute read
E. van Wieringen
from Het kerkje aan zee
Herders weiden uit
Freek Pereboom
I. Everinus van Wieringen
Jeugd en studietijd Ik ben op 23 december 1907 in Wilhelminadorp bij Goes geboren. Mijn vader was jachtopziener in de Wilhelminapolder en wel in dienst van het jachtgezelschap het Klopje. Voordien was hij officier van het Leger des Heils geweest. In Goes heb ik op de Rijks-H.B.S. gezeten. Toen ik in de derde klas zat, wilde ik naar de Zeevaartschool. Kort daarna kreeg echter de studie Nederlands mijn voorkeur. Belangstelling voor de Nederlandse literatuur heb ik trouwens altijd behouden. Toen ik in de vijfde klas zat vatte ik tenslotte het plan op om predikant te worden. Ik denk dat ik vooral door mijn moeder daartoe gei'nspireerd werd. Zij was een vrouw die haar christenzijn in haar daden wilde waarmaken. Aangezien de H.B.S.-opleiding geen toegang tot de Theologische fakulteit gaf, heb ik eerst staatsexamen Gymnasium moeten doen. Ik heb in Utrecht gestudeerd. Tijdens mijn studie heb ik grote be¬ langstelling voor het werk van Kohlbrugge gekregen. Theologen uit deze eeuw die veel voor mij betekend hebben, zijn onder anderen: Miskotte, Koopmans en Noordmans. Van mijn hoogleraren zijn mij vooral bijgebleven: Kramer, Obbing — hij doceerde kerkgeschiedenis — en Noordzij. Nadat ik mijn voorbereidend kerkelijk examen had gedaan, ben ik in 1934 op uitnodiging van de bekende doctor J. Eykman, stichter en direkteur van de Amsterdamse Maatschappij Voor Jonge Mannen (AMVJ), naar Amsterdam gegaan. Bij de AMVJ ben ik betrokken geweest bij het jongerenwerk.

141
Aan het eind van 1935 ben ik afgestudeerd. Eykman vroeg mij toen of ik in Batavia een Maatschappij Voor Jonge Mannen zou willen oprichten en leiden, maar ik zei hem: ,,Je kunt me desnoods naar IJsland sturen, maar in dat verre Insulinde heb ik geen trek! Ik ben opgeleid voor de kerk en ik wil in een kerkelijke gemeente werken”. Er waren op dat ogenblik drie gemeenten waar ik een hulppredikerschap kon krijgen: Enkhuizen, Sluiskil en Arnhem. Ik koos voor de laatste stad, waar ik de wijk Paasberg-Geitenkamp toegewezen kreeg. Hier heb ik een klein jaar gewerkt. Gedurende die tijd bleef ik echter kontakt houden met het Amsterdamse milieu en daar heb ik ook mijn vrouw leren kennen. Zij was verpleegster in het Luthers Diaconessenziekenhuis.
Het beroep naar Urk In de zomer van 1936 kreeg ik een verzoek uit Urk om daar op be¬ roep te komen preken. Naderhand heb ik gehoord dat de Utrechtse hoogleraar Berckelbach van der Sprenkel de kerkeraad op mij opmerkzaam had gemaakt. Ik zou in staat geacht moeten worden mij in moeilijke omstandigheden staande te houden, aldus diens vleiende mening over mij. Toen ik het preekverzoek overwoog, kwamen de volgende gedachten bij mij op. Van Urk wist ik niet veel meer dan dat de bekende ds. Lingbeek er een goed jaar had gestaan. Verder had ik het beeld voor ogen van een zware godsdienstige gemeenschap en van een oord waar je des zondags je hoofd beter niet buiten de deur kon steken. Maar ik ben ook een liefhebber van zeilen en zo’n waterdorp trok mij erg aan. Ik besloot de preekbeurt aan te nemen en maar af te wachten wat er van zou komen. Op een zaterdag in September reisde ik naar Urk. Toen ik bij de pastorie aanbelde, werd ik opengedaan door een modern geklede jonge vrouw, mevrouw Marsman. ,,Nou, nou!”, dacht ik even toen ik haar zag. Ds. Marsman zelf was er niet, omdat hij een vakaturebeurt op de vaste wal moest vervullen. ’s Zondags heb ik twee keer gepreekt en ik moest onder andere de afkondiging doen dat er die avond een gemeentevergadering belegd zou worden om over mijn beroep te beslissen. Na afloop van die bijeenkomst kwamen de ouderlingen mij meedelen, dat de kerkeraad mij beroepen had. Omdat de sfeer die dagen zo plezierig was geweest en omdat alles zo spontaan was toegegaan, heb ik ter plaatse toegezegd het beroep te zullen aannemen. Ik kon eenvoudig geen nee zeggen! 142


Een onstuimige kennismaking met Urk Wij zijn op 6 januari 1937 in Amsterdam getrouwd en ons huwelijk werd op diezelfde dag in de Nieuwe Kerk ingezegend. De hele stad was versierd, omdat het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard de volgende dag zou worden voltrokken. Kort te voren hadden wij de pastorie op Urk door een woninginrichtingsbedrijf uit Stadskanaal laten inrichten. Op 7 januari reisden wij af naar Urk. Het stormde die dag geweldig en de bootreis was zwaar. Toen wij de pastorie binnen kwamen, was iemand zo vriendelijk geweest de kachel alvast aan te leggen. Wij waren nog maar net goed en wel bekomen van de bootreis of de wind rukte een luik los, dat met een harde klap de ruit vernielde. Een stuk glas vloog rakelings langs het hoofd van mijn vrouw en bleef in het behang vastzitten! Een nogal onstuimig begin, zo mochten wij met recht vaststellen! Op 10 januari ben ik door ds. Visser uit Enkhuizen in het ambt hevestigd. A1 heel snel na onze aankomst bleek het mij dat er een konflikt was geweest tussen een kleine groep gemeenteleden, onder wie enkele voormalige ouderlingen en mijn voorganger. De ware achtergrond van dit konflikt ben ik nooit te weten gekomen, maar ik heb de indruk overgehouden dat het een kwestie van verschil van karakters is geweest. Ik ben de groep der ontevredenen langs gegaan en ik nodigde ze al¬ ien persoonlijk uit om op een bepaalde dag in ,,Obadja” met de kerkeraad en mij een gesprek te hebben. Iemand gaf mij de waarschuwing dat het er bij die gelegenheid wel eens heet aan toe zou kunnen gaan, maar ik verzekerde hem, dat mij als voormalige voorzitter van een studentenvereniging een zekere bedrevenheid in het buiten de deur gooien van weerbarstige lieden niet ontzegd kon worden! In werkelijkheid verliep de bijeenkomst heel plezierig. Ik heb de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging voorgelezen. Vervolgens vroeg ik de ontevredenen en de kerkeraadsleden elkaar de hand te geven. Dat gebeurde en van moeilijkheden is nadien geen sprake meer geweest.


Pastorale herinneringen Mijn verhouding met de kerkeraad is altijd heel goed geweest. Van de kerkeraadsleden herinner ik mij nog in het bijzonder de Fries Jouke Baarda. Goede en wijze mensen vond ik de ouderlingen. Dat ondervond ik bij de volgende gebeurtenis, die ik in het begin van mijn ambtsperiode meemaakte.
143

Wanneer een jong stelletje genoodzaakt was geweest te trouwen men sprak op Urk wel van het water in de kelder hebben - dan moest zo’n echtpaar voor de doop van hun kind ten overstaan van drie ouderlingen en de predikant schuldbelijdenis doen. De eerste keer dat ik zo’n zitting moest bijwonen zag ik er wel een beetje tegen op, omdat ik er geen idee van had hoe de sfeer zou zijn. Het was gebruikelijk dat de ouderlingen het woord tot het echtpaar richtten en wie weet wat er allemaal overhoop gehaald zou worden! Nu, zorgen had ik mij niet hoeven te maken, want het verliep nogal gemoedelijk. De ouderlingen spraken de volgende vermaningen. Jouke Baarda kwam als eerste aan het woord: ,,Och, ’t is geschied dominee. Wat zal ik er meer van zeggen”? Daarna was het de beurt aan Albert Ras: ,,Wie zijn zonden belijdt, zal barmhartigheid geschieden”. En als laatste sprak Klaas Pereboom: ,,Als vrijgezel onthoud ik mij liever van elke inmenging”! Deze verdraagzaamheid vond ik ontroerend en ik wist meteen dat ik met deze mensen goed zou kunnen samenwerken. Grappige voorvallen heb ik meer dan eens met leden van de kerkeraad beleefd. Zo hoorde ik een ouderling in diens aanspraak bij een begrafenis op een gegeven ogenblik zeggen: ,,Enkele dagen geleden heb ik nog met het stoffelijk overschot staan praten”! En dan het lezen van de geloofsbelijdenis! Het was de gewoonte dat tijdens de kerkdienst een ouderling de tien geboden of de artikelen van de geloofsbelijdenis voorlas. Op een zondag was het de beurt van Jouke Baarda. Voor de afwisseling wilde ik eens de belijdenis laten lezen zoals die is vastgesteld op het koncilie van Nicea (gehouden in het jaar 325). Deze heb ik trouwens vaak gebruikt, omdat ik hem bijzonder mooi vind. Baarda kon echter op het juiste ogenblik de bewuste belijdenis niet vinden, hoe hij ook achter zijn lessenaar zenuwachtig de Bijbel doorbladerde! In arren moede las hij daarom maar de troostwoorden voor de stervenden in hun uiterste! Bijzondere herinneringen heb ik aan Hijltje Woort. Zij was een vrome en wijze vrouw. Haar huishoudelijke kwaliteiten waren niet evenredig met haar vermogen tot theologiseren. Bovendien had zij een sterk karakter. Dat laatste mag hieruit blijken. Ik ben geen liefhebber van thee en anijs staat mij uitgesproken tegen, maar bij Hijltje Woort dronk ik thee met anijs! Ik durfde gewoon geen nee te zeggen als zij mij haar brouwsel te drinken bood. Op een dag had ik het gerucht opgevangen dat zij overleden zou zijn. Ik ging meteen naar haar huisje en trofhaar gelukkig springlevend aan. Wel liep zij de hele tijd onrustig de kamer op en neer. Ik zei tegen haar: ,,Hijltje, zou je niet even gaan zitten m’n goeie

144

mens”? Zij gaf mij daarop ten antwoord: ,,Domenij, ai-jie et nooit ad, dat de Ere joe verloaten et”? In mijn jeugdige overmoed zei ik: ,,Nee, maar het is mij wel overkomen dat ik de Heer verlaten heb”. En daar kreeg ik me de wind van voren! En dan Tijmen Wakker. Nu is hij voorganger bij een Pinkstergroepering ergens in Zuid-Afrika, maar voordat hij naar dat land vertrok had hij al een lange loopbaan achter de rug als predikant van verschillende zelfstandige groeperingen van zeer orthodoxe gezindte. Hij werkte achtereenvolgens in IJsselmuiden en in het land van Heusden en Altena. Volgens zijn eigen zeggen is hij door mijn prediking tot het Licht gekomen en dat is toch geen gering kompliment van zo’n kenner. Ik moet er trouwens bij zeggen, dat ik het hem niet gemakkelijk heb gemaakt om zover te komen. Tijmens vrouw was Christelijk Gereformeerd en zelf was hij Hervormd, hoewel hij aanvankelijk nooit bij mij in de kerk kwam. Op een gegeven ogenblik werd in zijn familie een kind ernstig ziek en ik werd erbij geroepen. Bij die gelegenheid zei Tijmens schoonmoeder: ,,Domenij, et is om um z’n zunden dat dit keend ziek is”. Maar ik antwoordde: ,,Vrouw, als dit echt zo zou zijn, dan zou er binnen de kortste keren van niemand van ons iets over zijn”. Uiteraard heb ik met de familie voor het behoud van het kind gebeden en gelukkig is het schaap er helemaal bovenop gekomen. Deze gebeurtenis maakte zoveel indruk op Tijmen, dat hij nadien regelmatig in de kerk verscheen en blijkbaar had hij ook meteen het wa¬ re gevoel voor het Hogere ontvangen, want hij heeft mij tenminste meer dan eens gezegd dat hij aan de manier waarop ik naar de preekstoel liep al kon zien dat ik een bijzondere preek zou houden. Tijmen kwam ook bij mij op belijdeniskatechisatie en hij vroeg mij of ik hem wilde opleiden voor godsdienstonderwijzer. Van belijdenis doen noch van opleiding is iets gekomen, omdat onze theologische inzichten te ver uiteen liepen. Met mijn opvolger is Tijmen blijkbaar wel tot overeenstemming ge¬ komen. Voor de geest staat mij nog heel duidelijk de begrafenis van cafehouder Siebe Kroon. Hij had drie zonen, van wie Thomas in de Zaan woonde. Nu vroor het in die dagen dat het kraakte en in het Ijsselmeer begon zich ijs te vormen. Bovendien was het dagen lang mistig. Zoon Gerrit stond erop de begrafenis uit te stellen tot zijn broer Thomas op Urk zou zijn. Maar dat was nu juist de moeilijkheid. In een poging Urk met een boot te bereiken was Thomas bij Monikkendam in het ijs vastgelopen en door de dikke mist kon het

145

KLM-vliegtuigje, dat bij ijsgang de verbinding met Urk onderhield ook niet vliegen. Op de negende dag na het overlijden van Siebe trok de mist op en wij belden direkt naar Schiphol met de mededeling dat er gevlogen kon worden. Thomas kwam met het vliegtuigje, maar nauwelijks had hij voet aan de Urker grond gezet of het trok weer potdicht. Het cafe van Siebe Kroon dat aan de haven stond, werd na diens dood overgenomen door een man uit Wieringen. Deze was buitenkerkelijk. Hij was echter nog maar kort op Urk toen hij ernstig ziek werd en hij ging z6 achteruit, dat men bang werd dat hij zelfs zou sterven. Op een nacht werd ik door een paar bezorgde dorpsgenoten uit mijn bed gehaald om bij de zieke te gaan kijken. Maar nu ik er toch was wilde hij wel met mij praten. Ons gesprek verliep zo. - „Wat denk je ervan? - Dat ik dood ga. - En kan dat dan zo? - Och dominee, ik heb altijd iedereen het zijne gegeven en nu zal ik het mijne ook wel krijgen. - Ik denk toch dat er iets meer nodig is om het Koninkrijk binnen te mogen gaan”. Affijn, na lang praten hebben wij die nacht samen gebeden en won¬ der boven wonder is de man er toch bovenop gekrabbeld. Nadien kwam hij elke zondag in de kerk. Zoiets is een onvergetelijke ervaring.

Op de kansel Met het maken van twee preken per zondag had ik als jong predikant geen moeite. De ene zondag preekte ik’s morgens vrije stof en ’s middags uit de katechismus, de volgende keer andersom. Het was niet gebruikelijk om zoveel katechismuspreken te houden, maar op Urk was het kerkbezoek er niet minder om. Ook mijn Bijbellezingen die ik tijdens het winterseizoen op woensdagavond hield, trokken gewoonlijk een voile kerk. Onder mijn gehoor waren veel Gereformeerden, onder wie meermaals leden van de kerkeraad. Ik meen dat ik in de winter van 1937-1938 met die lezingen begonnen ben. In de tijd van de droogmaking van de Noordoostpolder voeren er nogal wat Urkers als bakschippers bij de Zuiderzeewerken. Op de dagen dat er niet gewerkt werd, moest er op de bakken een man als wacht achterblijven. ’s Zondags mochten deze wachten echter met een sleepboot voor kerkbezoek van boord worden gehaald. Voor sommige Urkers vormde dit punt een gewetenskonflikte, omdat er
146

dan immers ten behoeve van hen gewerkt moest worden. Men vroeg mij wat ik er van vond en in een preek ben ik daarom op deze vraag ingegaan. Ik heb er toen het volgende van gezegd. Wanneer iemand het gevoel heeft dat dit varen hem tot zonde aangerekend wordt, dan moet hij dit niet doen. Maar wanneer het mogelijk is, vaar dan in dezelfde vrijheid naar de kerk als die waartoe Christus ons heeft vrijgekocht. Zou de tegenwoordige generatie over dergelijke zaken zichzelf nog vragen stellen? Ik denk van niet. Mijn vrouw en ik waren met vakantie in Zwitserland geweest en op zaterdagavond kwamen wij met de boot op Urk aan. Op dat tijdstip stonden gewoonlijk veel mensen bij de aankomstplaats te wachten om te zien wie er zoal van boord kwamen. Wellicht hebben toen enkelen gedacht dat ik de volgende ochtend maar een korte preek zou houden, gezien de aanwijsbare korte tijd van voorbereiding. Dat hoopte in elk geval Kees Koffeman de gemeenteontvanger. Zijn vrouw en hij hadden kort tevoren een tweeling gekregen en dat bracht nogal wat drukte in het jonge gezin teweeg. Koffeman was Gereformeerd, maar bij ds. Dorenbos kon het een enkele keer weleens uitlopen en de jonge vader wilde gezien de huiselijke omstandigheden geen enkele risico lopen. Nu had ik de gewoonte, voordat ik met mijn preek begon, mijn horloge aan m’n oor te houden om te luisteren of het liep. Vervolgens leg ik het uurwerk binnen oogbereik op de kansel. Zo ook deze morgen. Na verloop van tijd kreeg ik het onrustige gevoel dat ik wel erg uitgebreid met mijn stof bezig was. En eindelijk kwam ik er achter dat mijn uurwerk al zo’n twintig minuten had stil gestaan! Wat zal die Kees Koffeman op hete kolen hebben gezeten!

Kontakt met de andere predikanten Naast mij stonden in die tijd op Urk ds. Dorenbos in de Gereformeerde kerk en ds. du Marchie van Voorthuyzen van de Christelijk Gereformeerde kerk. Met Dorenbos had ik een kollegiaal kontakt, maar aan du Marchie van Voorthuyzen heb ik bijzonder prettige herinneringen bewaard. Meer dan eens heeft hij mij verteld hoe hij predikant geworden was. Zijn loopbaan was hij als ambtenaar begonnen, later vestigde hij zich als landbouwer op de Veluwe. Daar kwam hij in kontakt met een bevindelijke boer en onder diens invloed ging hij theologie studeren aan de Theologische Hogeschool te Apeldoorn. Du Marchie had een groot gevoel voor humor. Op een dag kwam ik bij hem binnen, terwijl hij een sigaret zat te roken. ,,Rook jij”?
147
Ds. E. van Wieringen. (Foto A. van Urk).

De befaamde wandelstok. (Fotofam. van Wieringen).

148
vroeg ik hem. ,,Eentje per dag slechts collega”, antwoordde hij en hij voegde er aan toe: ,,Je weet toch dat men Gods volk herkent aan zijn gepraat, zijn gelaat en zijn gewaad”? Ook in zijn gemeente was een enkeling lid van de NationaalSocialistische Beweging van Anton Mussert. Eens heb ik du Marchie de letters NSB als volgt horen verklaren. ,,NSB! NSB! weten jullie wat dat betekent? In de tijd dat Hitler een onbekende schilder was en nog nooit iemand van Mussert had gehoord, wist ik al wat die letters betekenen. Zij staan voor: Nooit Schuldig Bevonden! Nooit Schuldig Bevonden voor God”!

De wandelstok als stut van het gezag Tijdens de feestelijkheden ter gelegenheid van de geboorte van prinses Beatrix zou het muziekkorps — ik ben een van de oprichters geweest - voor het eerst acte de presence geven. Op het programma stonden een uitvoering en een rondgang door het dorp. Maar in plaats van een feestelijk gebeuren werd de muziekuitvoering een droevige vertoning, want de jeugd was baldadig geworden en had kans gezien haar volkomen in het honderd te laten lopen. ’s Avonds kwam dirigent Gerardus Metz bij mij en zei: ,,Dominee, het gaat zo niet. Kwajongens hebben een van de muzikanten zijn in¬ strument krom geslagen, terwijl een ander een tand is kwijtgeraakt door een stomp in zijn gezicht”! Ik ging meteen naar de burgemeester om er bij hem op aan te dringen dat hij de beide jonge veldwachters zou opdragen de orde streng te handhaven. De volgende dag zouden de feestelijkheden worden voortgezet met onder andere de rondgang van het korps door het dorp. Die ochtend dacht ik bij mijzelf dat het goed zou zijn zelf een oogje in het zeil te houden. Nu had ik van mijn schoonvader een prachtige zware djatti houten wandelstok met een zilveren knop geerfd en deze nam ik voor de zekerheid maar mee. Toen ik bij het gemeentehuis kwam, zag ik daar Hoekstra staan, die kommies bij de belastingen was. Hij vroeg me of ik van plan was met de wandelstok achter de muziek aan te gaan en ik zei hem dat dit inderdaad mijn bedoeling was. Daarop ging hij naar huis en even later kwam hij terug met een ploertendoder! Ik vroeg: ,,Hoekstra, zo erg zal het toch niet wor¬ den”? Het muziekkorps zette zich in beweging en inderdaad kwam de jeugd in grote getale opzetten en de boel dreigde al snel opnieuw in het honderd te lopen. Toen heb ik spontaan de taak van onbezol-

149

digd veldwachter op mij genomen en ik voerde enkele charges met mijn wandelstok uit, terwijl Hoekstra zijn ploertendoder toonde. Zoals het echter bij politioneel optreden wel vaker gebeurt, krijgen voornamelijk de onschuldigen de klappen. Zo kreeg nu Coba Korf (Coba van Jan van Akkemie) een flinke tik van mijn wandelstok op haar hand en zij hoorde beslist niet tot de raddraaiers. Het duurde echter niet lang of de grootste belhamels boden aan mij te assisteren. Zij gingen de straten afzetten en binnen korte tijd verliep de optocht uiterst plezierig! Na afloop kreeg ik een schouderklopje van de beide jeugdige veldwachters, omdat ik de orde zo goed had gehandhaafd! De pastorie had een ommuurde tuin. Het gebeurde wel dat jongens op de muur klommen en aan het wasgoed gingen trekken. Meestal was een dreigement met de wandelstok voldoende om ze er mee op te laten houden, maar een enkele keer moest ik er naar toe om ze weg te jagen. Op een keer zaten er twee jongens op de muur. Ik sloop naar hen toe, greep er in elke hand een beet en zette ze hardhandig op de wereld. Een van de knapen was zo geschrokken, dat hij riep: ,,Oe domenij, ik pis in m’n broek”! en hij voegde de daad bij zijn uitroep. Op het laatst had ik het zo ver geschopt, dat ik langs een groep sneeuwballen gooiende jongens kon lopen zonder bang te hoeven zijn dat zij op mij zouden mikken.

Oorlogsherinneringen Toen ik in Amsterdam bij het AMVJ werkte, werd ik al met het verzet tegen het Nationaal-Socialisme in Duitsland gekonfronteerd. In die tijd kwam de bekende theoloog Karl Barth naar ons land om en¬ kele lezingen te houden over de kerken in Duitsland en het Nationaal Socialisme. Hij logeerde bij Dr. Eykman en daar heb ik hem persoonlijk leren kennen. Ik herinner mij nog dat wij met hem naar de in die dagen bekende film ,,De Bengaalse lansiers” zijn geweest. Deze film had het Engelse kolonialisme tot onderwerp. Na afloop van de voorstelling vroegen wij Barth ofhet in Duitsland net zo toeging als in die film en hij antwoordde: ,,Ja, aber ohne den Humor”! Karl Barth is van onschatbare waarde geweest voor het antiNationaal Socialisme in de theologie. In ons land heeft onder anderen de theoloog K.H. Miskotte - die ik ook goed gekend heb — door zijn geschriften bijgedragen aan de bewustwording van het gevaar van het Nazidom. Eykman heeft zich al vroeg ingezet voor de verdrukte Joden in
150

Duitsland. Hij organiseerde ten behoeve van hen een kollekte en hij schreef een brochure getiteld: ,,Verder bouwen, maar op welke grondslag”. Zie hier de wortels van mijn geest tot verzet die ik tijdens de bezetting niet alleen in mijn preken, maar ook in daden tot uiting heb willen brengen. De eerste Duitsers die in mei 1940 op Urk verschenen, waren over de Lemsterdijk gekomen. Het was al avond toen zij bij ons aanbelden en om kamers vroegen. Ik verwees ze naar ,,Obadja”, waar ze die eerste nacht geslapen hebben. In de begintijd waren de kontakten met de Duitsers nog tamelijk gemoedelijk. Zo ben ik eens bij de Ortskommandant geroepen. Iemand had hem verteld dat ik anti-Nationaal Socialist was en tegen Hitler preekte. De kommandant vroeg of dat waar was. Ik zei hem, dat ik steeds tegen alles en iedereen gepreekt had die zelf voor Onze Lieve Heer wilde spelen en ,,Das geht jetzt nicht anders” voegde ik er aan toe. Hij antwoordde toen : ,,Haben Sie Vorsicht Herr Pfarrer; es gibt Krieg”. Deze man was geen nazi, wel een drin¬ ker. En Willem van Dokkum, die toch geen groot verstand bezat, sprak de wijze woorden: ,,Hoe zal deze man ons regeren als hij het zichzelf niet eens kan”? Mijn positie werd in de loop van de bezettingstijd steeds moeilijker. Ik ben er zeker van dat enkele symphatisanten van de bezetter hun getal was op Urk gelukkig klein - hebben geprobeerd mij in de val te lokken. Wat was het geval. Op een dag kwam er een vertegenwoordiger in papier en schrijfbenodigheden bij mij in de pastorie. Ik meen dat het in 1942 was. Hij vertelde mij dat hij lid geweest was van de inmiddels verboden Nederlandse Unie. Hij had zojuist een bezoek gebracht aan iemand die heel boos op hem geworden was, toen deze ontdekt had dat hij nog steeds het speldje van de Unie droeg. Ik wist dat degene over wie hij het had NSB-er was en dat maakte mij wantrouwend. En dat was maar goed ook, want korte tijd later hoorde ik van veldwachter Kamman dat hij deze vertegenwoordiger uit zijn geboorteplaats kende. Hij wist bovendien nog te melden, dat een van diens zoons aan het Oostfront gesneuveld was en dat het gezin als aanhangers van de NSB bekend stond. Vermoedelijk is het de bedoeling geweest er achter te komen of ik betrokken was bij hulp aan neergekomen geallieerde piloten. Maar als deze man zich inderdaad leende om voor de Duitsers te spioneren, dan betekende hij een gevaar. Daarom heb ik met politieman

151
Harmen Visser - de bekende verzetsman die later naar Vollenhove is overgeplaatst en die op de dag van de bevrijding bij Schoterzijl is gesneuveld - ernstig overwogen of wij deze persoon onopvallend de Lemsterdijk op zouden kunnen lokken om hem daar te liquideren en vervolgens zijn lichaam onder de basaltblokken weg te werken. Maar we zouden ons met zo’n daad nodeloos in gevaar brengen, want de Duitsers wisten immers precies bij wie hij geweest was.
Het vertrek naar Werkendam In de zomer van 1942 stond ik inmiddels meer dan vijfjaar op Urk. Het was tot dan toe een goede tijd geweest. Maar als je als predikant ergens tamelijk lang gewerkt hebt en je kunt op een prettige ambtsperiode terugzien, dan is het goed om ergens anders opnieuw te beginnen. Mijn beroep naar Werkendam is als volgt tot stand gekomen. Aan de bouw van de dijken van de Noordoostpolder hadden veel Werkendammers meegewerkt. Na het droog vallen van de polder bleven meerderen van hun werkzaam bij de Direktie Wieringermeer om het land in kultuur te brengen. Nadat de gemeente van Werkendam vakant was geworden, hebben die polderwerkers hun kerkeraad gevraagd mij te beroepen. Omdat het in die tijd een lange reis was, heeft de kerkeraad mij daarom uitgenodigd op beroep te komen preken in het nabij gelegen Almkerk. Net als op Urk werd ik ook nu onmiddellijk na de dienst beroepen. Aanvankelijk had ik trouwens niet veel zin om het beroep aan te nemen. Men had mij verteld dat er in Werkendam nogal wat godsdienstige gezindten bestonden. Zo was er de huiszittende gemeente van Kiebomianen, een voortzetting van de groep die in de tijd na de Afscheiding door Ledeboer gesticht was. Afijn, mijn vrouw en ik zijn toch maar in Werkendam gaan kijken en deze plaats won onze sympathie. De Werkendamse periode is de meest ingrijpende uit mijn loopbaan. Het duurde namelijk niet lang of ik was zeer nauw bij het verzetswerk betrokken.* Zo hebben wij onder andere onderduikers in huis gehad en ik ben betrokken geweest bij de organisatie van de lijnverbinding tussen de


* Ds. van Wieringens naam wordt genoemd in: Dr. L. de Jong; Het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog; deel 6 II; biz. 859. (Wetensch. Uitgave). Het daar weergegevene is overigens niet helemaal juist.
Verder komt hij als ,,de dominee” voor in het boek: De Ruige Biesbosch; uitgegeven bij J.N. Voorhoeve, Den Haag 1974; redaktie: C. Baardman e.a., met na¬ me het artikel van A. Visser: De Biesbosch in oorlogstijd.
152
geallieerden en bezet gebied. Deze ,.crossing” liep door de Biesbos. Daarnaast had ik bemoeienis met de verzetsgroep die 75 Duitse krijgsgevangenen in de Biesbos op een schip in bewaring hield. Veertien dagen vo6r de bevrijding hebben de Duitsers de kerk van Werkendam in de lucht laten vliegen en daarbij is de toren op de pastorie terecht gekomen, zodat ook deze verwoest werd. Voor mijn werk in het verzet heb ik niet alleen vijf nationale en internationale onderscheidingen ontvangen, maar ik heb ook de eer gehad het monument ter nagedachtenis van de gevallen verzetsstrijders in het Land van Heusden en Altena en de Biesbos te mogen onthullen. Dit gedenkteken staat bij Sleewijk.
Het beroep naar Overschie Na de bevrijding begonnen de menselijke hebbelijkheden van alledag mij langzamerhand tegen te staan, omdat zij zo’n schril kontrast vormden met de gevoelens van verbondenheid uit de tijd van het verzet. Als buitenmens in hart en nieren zou ik voor geen geld naar een stedelijke omgeving hebben willen gaan, maar in deze tijd hadden mijn vrouw en ik het idee dat het voor de opleiding van onze kinderen beter zou zijn om dichter bij een grote stad te wonen. Toen dan ook in 1946 een beroep uit Overschie kwam, hebben wij dit met beide handen aangenomen. Overschie was toen nog een mooi oud dorp en een zelfstandige gemeente. Nu is het een buitenwijk van Rotterdam met veel nieuwbouw. Wij hebben het in Overschie zo naar onze zin gehad, dat ik er tot mijn emeritaat in 1972 gebleven ben, hoewel ik meerdere beroepen gehad heb. Na mijn emiraat heb ik nog vier jaar lang een wijk bediend en ook na die periode heb ik regelmatig preekbeurten vervuld. Op 2 december 1984 heb ik voor het laatst in Overschie gepreekt. Mijn vrouw is daar in mei 1981 overleden.


Gevangenispredikant Naast predikant in een gemeente ben ik jarenlang gevangenisdominee geweest en ook daarover wil ik iets vertellen. Na de bevrijding werden de NSB-ers en zij die met de Duitsers had¬ den samengewerkt in onze streek geinterneerd in de oude forten van het Land van Heusden en Altena. Spontaan heb ik toen de geestelijke verzorging van deze mensen op mij genomen en na het instellen van het Directoraat voor de bijzondere rechtspleging kreeg ik een officiele aanstelling als geestelijk verzorger van deze kampen. In Overschie lag binnen mijn gemeente ook een groot internerings-
153

kamp, zodat ik dit werk kon blijven doen. Na opheffing van dit kamp heb ik nog verschillende andere kampen gehad en na verloop van tijd werd ik geestelijke verzorger van het Oranjehotel in Scheveningen. Daar zat de vroegere leiding van de NSB en een groot aantal leden van de voormalige bezettingsmacht gevangen. Tot mijn kudde hebben onder andere behoord: Van Geelkerken, Woudenberg, Harster, die hoofd van de Sicherheitsdienst geweest was en de leiders van het Englandspiel. Wanneer de Duitsers te kennen gaven aan het Avondmaal deel te willen nemen, dan had ik eerst een gesprek met hen en alleen wan¬ neer zij berouw toonden stond ik het hen toe. Na het beeindigen van de bijzondere rechtspleging moest ik kiezen tussen de aanstelling als geestelijk verzorger van de bewoners van de Scheveningse gevangenis of mijn gemeente in Overschie met een deeltijdbetrekking als predikant bij het Huis van Bewaring in Rot¬ terdam. Ik voelde mij te sterk betrokken bij zowel het werk in de gemeente als wel het pastoraat in de gevangenis. Van geen van beide zou ik gemakkelijk afstand hebben kunnen doen. De keuze viel dan ook uit voor mijn gemeente met de deeltijdbaan als geestelijk ver¬ zorger in het Huis van Bewaring. Dit laatste heb ik vele jaren een dag in de week gedaan. Over dit werk zou ik veel kunnen vertellen, want het is ongelooflijk boeiend geweest. Als dominee had ik vaak een grote vertrouwenspositie bij de gevangene. Van dit laatste zal ik een voorbeeld geven. Uit de Laurenskerk van Rotterdam waren de twee Statenbijbels gestolen, hoewel deze aan koperen kettingen verankerd lagen. Een exemplaar werd bij een antiquair teruggevonden, het andere bleef echter zoek. Op een avond werd ik opgebeld door een oude klant van me. Ons gesprekt verliep als volgt. - ,,Kan ik bij u komen dominee? — Jawel. - Maar kan ik ook direkt komen? - Zitten ze je dan achterna? — Nee, ik wil u iets geven. - Maar ik wil geen rotzooi hebben! — Nee, nee, u zult er erg blij mee zijn. — Goed, kom dan maar meteen”. Hij kwam en wat had hij bij zich? Juist, de vermist Statenbijbel! Hij had in Limburg gevangen gezeten en daar was het volgens hem zo beroerd geweest, dat hij de Lieve Heer plechtig beloofd had de gestolen Statenbijbel terug te zullen brengen zo gauw hij uit dit

154

155
