
22 minute read
A. van der Beek
from Het kerkje aan zee
keraad mij gevraagd om na mijn emeritaat gedurende een aantal jaren het praesidiaat te bekleden. Ik heb daarin toegestemd en wel voor een periode van drie jaar. Sinds april 1983 wonen wij in Frohnhausen, in de gemeente Netphen in de Bondsrepubliek. Netphen ligt in het zuidelijke puntje van Sauerland. Onze zoon Rob werkt bij de NAVO en hij woont hier al zo’n twaalfjaar met zijn gezin. Omdat het niet gemakkelijk was in Zoetermeer een huis te krijgen, zijn wij graag op zijn aanbod ingegaan een deel van zijn huis te huren. Het bevalt ons hier erg goed en wij voelen er ons thuis. Maar zelfs het domineesbloed kruipt waar het niet gaan kan, want ik preek af en toe in de Gereformeerde kerk van Netphen. Na mijn emeritaat brengen Wies en ik nog regelmatig bezoeken aan oude vrienden op Urk. Het doet ons goed dat deze vriendschap niet van een kant komt, zoals blijkt uit de aanwezigheid van onze oude vriend Jan Pereboom die metjou is meegekomen om op deze mooie lentedag al die herinneringen op te halen. De band met de gemeente die wij al bijna veertig jaar geleden verlieten is dus gebleven. Urk mag sindsdien heel erg veranderd zijn, wat tot onze vreugde is ge¬ bleven, is de grote liefde voor de eigen kerk.
III. Arie en Adrie van der Beek
Jeugd en studietijd Ik ben op 25 april 1929 in Rotterdam geboren. Mijn vader, die in 1938 al is overleden, was boekhouder bij de firma van Nelle. Ik heb Gymnasium Alpha gedaan. Ik kan mij niet meer precies herinneren wanneer ik besloot theologie te gaan studeren, maar ik weet nog wel dat onze wijkpredikant ds. Van Ieperen mij in die richting gestimuleerd heeft. Hij heeft mij op Urk trouwens in het ambt mogen bevestigen. In 1947 begon ik mijn studie aan de Universiteit van Utrecht. Geld om daar een kamer te huren had mijn moeder niet en daarom bleef ik in Rotterdam wonen. Om de kosten van de studie zoveel mogelijk te drukken, reisde ik niet per trein, maar fietste ik op de dagen dat ik kollege moest lopen van mijn woonplaats naar Utrecht en terug. De Domstad ligt zo’n 55 kilometer van Rotterdam afen dat betekende dus drie keer in de week 110 kilometer peddelen. Kun je je voorstellen dat ik tegenwoordig nooit voor mijn plezier ga fietsen? Mijn belangstelling ging tijdens mijn studie vooral uit naar de ethiek.

170
In het najaar van 1953 heb ik in Borne mijn leervikariaat gedaan en daar heb ik mijn vrouw Adrie leren kennen. Haar vader was hulpprediker in die plaats.
Het beroep naar Urk

In de zomer van 1954 ben ik afgestudeerd. In de herfst van dat jaar werd ik door iemand uit Urk gebeld met de vraag of ik op een bepaalde vrijdagavond, ik meen dat het in december was, zou kunnen preken. Ik was een beetje verbaasd over dit verzoek, want ik had geen betrekkingen met Urk. Ik dacht dat het een plaatselijke gewoonte was om op vrijdagavond kerkdienst te houden en in mijn onschuld ging ik ervan uit dat mij gevraagd werd om een preekbeurt te vervullen. Toen ik op de bewuste dag uit de bus stapte, stond Teunis Woord (Teunis van de Magneet) mij op te wachten. Hij herkende mij direkt als de te verwachten prediker aan het koffertje dat ik bij mij droeg, zoals hij me meteen liet weten. Eerst gingen wij even bij de heer Korten aan om te melden dat ik aangekomen was. Daarna liepen wij bij mevrouw Klaasje Hoekman-Ras (Kaat van Jakke) binnen en ik hoor haar nog zeggen: ,,Machtig nog an toe, oe’n junkien”! Teunis Woord was erg bevriend met dit gezin en het was kennelijk de bedoeling mij even te tonen. Hoewel ik dus van te voren niet op de hoogte was van het ware doel van deze vrijdagavonddienst, werd mij deze na afloop onmiddellijk duidelijk. De hele kerkeraad vergezelde ons namelijk naar het huis van de familie Woord, waar ik zou blijven slapen. Toen iedereen in de huiskamer was belde een van de kerkeraadsleden naar ds. Fortuin in Emmeloord, die toen konsulent voor Urk was. Iedere vakante gemeente krijgt namelijk uit de ring een predikant toegewezen die de katechisaties verzorgt, de begrafenisdiensten leidt en de kerkeraad in alles terzijde staat. Men vroeg ds. Fortuin of hij naar Urk kon komen voor een vergadering. Ik merkte dat deze er echter weinig trek in had. ,,Maar we willen hem beroepen”, hoorde ik de opbeller zeggen. ,,Dat kan toch ook wel een paar dagen wachten”, moet Fortuin toen geantwoord hebben. Hij kwam in elk geval niet, maar ik wist waar ik aan toe was. Het officiele beroep kwam inderdaad binnen een week en kort daarna zijn Adrie en ik kennis gaan maken. Op die dag stormde het geweldig en ’s avonds viel zelfs verschillende keren het licht in de kerk uit. Iedereen was zo hartelijk en de bijeenkomst verliep z6 spontaan, dat wij beiden direkt voor Urk gewonnen waren.

171
Bevestiging ds. Van der Beek op 8 mei 1955. (Fotofam. Van der Beek).

Bij de aanbieding van de eerste ambulance van Urk. Op de foto o.m. ds. V.d. Beek, Frans Post, ds. de Boer, ds. Groenevelt, ds. Tanis, ds. Wolven en R. Leystra. (Fotofam. Van der Beek).

172
Op 3 mei 1955 zijn Adrie en ik in Borne getrouwd en op zondag de 8e ben ik door mijn vroegere wijkpredikant in het ambt bevestigd.
Verandering en vernieuwing Ik geloof met recht te kunnen zeggen dat mijn ambtsperiode op Urk zich vooral gekenmerkt heeft door mijn streven naar vernieuwing en verandering. Een belangrijk motief was voor mij om met name de jeugd iets voor zichzelf te geven. Er was voldoende aanleiding om juist aan de jongeren bijzondere aandacht te schenken. In die dagen bestond er voor hen op Urk namelijk geen enkele voorziening, zodat er op straat nogal eens baldadigheden gepleegd werden. Verschillende jongelui waren daarvoor zelfs voor de rechtbank in Zwolle verschenen. Omdat de officier van Justitie in zijn requisitoir in dergelijke gevallen nogal eens de staf over Urk had gebroken, verzochten de predikanten hem deze kwestie samen te bespreken. In dat gesprek zegden wij toe ons in te zullen zetten om op Urk voorzieningen voor jongeren tot stand te brengen. Aan dat streven heeft ook de Hervormde gemeente haar steentje bijgedragen. Wij beschikten slechts over het kleine lokaal ,,Obadja”, dat in mijn ogen niets anders was dan een tochtig lustoord voor spinnen! Er was geen kraan en er was zelfs geen mogelijkheid om koffie te zetten. Een aanvaardbare ruimte om er aktiviteiten voor de jeugd te houden, was ,,Obadja” dus niet. Een nieuw gebouw dat hiervoor wel geschikt zou zijn leek daarom dringend gewenst. Daarvoor was geld nodig en om dat binnen te krijgen werd een koekaktie de eerste aanzet. Verschillende vrijwilligers trokken met Urker koeken de polder in om deze aan de boer te brengen. Van de opbrengst kon ,,Obadja” in eerste aanleg een flinke opknapbeurt krijgen. Van groot belang voor de jeugd leek mij ook het houden van bij¬ zondere diensten. Tijdens de katechisatie kreeg ik nogal eens de opmerking te horen dat preken vaak moeilijk te begrijpen waren. En ook dit sterkte mij in het idee dat de preek beter op de jeugd afgestemd zou moeten worden. Ik legde het punt voor aan de kerkeraad en deze stemde er mee in - zij het aarzelend - dat ik eens in de maand’s avonds een jeugddienst zou mogen houden. Deze jeugddiensten zijn enorm aangeslagen, want gedurende de winterseizoenen dat ik deze leidde, zat het ,,kerkje aan de zee” tjokvol. Ik heb geen preken van deze jeugddiensten bewaard, omdat ik de gewoonte heb mijn aantekeningen weg te gooien wanneer ik een tweede keer over een bepaalde tekst of onderwerp preek.


173

Toen de jeugddiensten zo goed liepen, heb ik de kerkeraad ook voorgesteld een kerstnachtdienst te houden. Opnieuw was de kerke¬ raad geen enthousiaste voorstander van mijn idee, maar tegen was hij gelukkig ook niet. Ik meen dat de eerste kerstnachtdienst in 1958 plaats gevonden heeft. Bij die gelegenheid hebben de kaarsen in de kroon gebrand, maar omdat zij erg lekten is het bij die ene keer gebleven. De kerstnachtdienst sloeg zo aan bij de gemeente, dat zij sindsdien een gewaardeerde traditie is geworden. Tijdens mijn ambtsperiode heeft de kerkeraad ook mijn voorstel aanvaard om tijdens de dienst op de avond van Goede Vrijdag Avondmaal te houden. Tot dan toe was het gebruikelijk dit op de ochtend van eerste Paasdag te doen. Een andere vernieuwing die ik heb kunnen doorvoeren is het voorlezen uit de Bijbel in de nieuwe vertaling geweest. Aanvankelijk deed ik de schriftlezing nog uit de oude vertaling en het zeggen van mijn preektekst uit de nieuwe, maar na verloop van tijd ging ik over tot het uitsluitend gebruik van de nieuwe vertaling. Ook heb ik mij ingezet voor verandering in de liturgie. Onder mijn voorganger ds. Lasschuit, werd zowel uit de Evangelisch Gezangenbundel van 1806 gezongen als uit de nieuwe van 1938. Ik ging er niet alleen tot over om uitsluitend uit de nieuwe gezangenbundel te laten zingen.maar ook was ik er voorstander van dat er in de dienst meer gezangen gezongen zouden worden. In de nieuwe bundel staan nu eenmaal meer gezangen dan psalmen. Zonder verzet ging dit natuurlijk niet. Zo maakte de kerkeraad weleens een aanmerking over het in zijn ogen grote aantal gezangen. Weerstand was er ook bij die oude man, die niet meer in de kerk wilde komen. Samen met ouderling Jan Pereboom zocht ik hem op. Ons gesprek verliep ongeveer als volgt. - ,,Waarom kom jij tegenwoordig niet meer in de kerk? - Hhmm! A1 die nieuwe gezangen, daar ben ik te oud voor. - Wil jij in de hemel komen? - Ja, vanzelf! Wie zou dat niet willen! - Nou, dan zou ik maar oppassen, want er staat in de Bijbel dat zij in de hemel een nieuw lied zingen”. De zondag daarop deed hij zijn best om die nieuwe gezangen zo goed en zo kwaad als het ging mee te zingen. En dat heb ik van de Urkers vaak zo sportief gevonden. Wanneer zij het gevoel hadden een rechttoe-rechtaan antwoord te krijgen of een argument dat hen de betrekkelijkheid van de dingen liet zien, dan bleven zij bijna nooit op hun stuk staan.

174
Fam. Van der Beek in gezelschap van Oma Van der Beek tijdens een uitstapje met de boot naar Enkhuizen. (Foto fam. Van der Beek).

Het kerkje en de oudepastorie. (Foto nr. 303 uit coll. G. Wakker).

175

Het jeugdwerk Ook mevrouw Van derBeek heeft velestenen bijgedragen in het opzetten van aktiviteiten met en voor dejeugd. Zij vertelt er het volgende over. Ik heb een meisjesclub opgericht en deze liep zo goed, dat hij in twee groepen gesplitst moest worden, een voor oudere en een voor jongere meisjes. Op de meisjesclub deden wij voornamelijk handenarbeid en wij maakten vooral dingen van pitriet. Ik herinner mij nog dat wij samen met de jongensclub, die door Roel Dubois geleid werd, een poppenhuis hebben gemaakt dat bestemd was voor de eerst bazar, die ten behoeve van het nieuwe centrum gehouden werd. Deze bazar vond in een grote tent plaats en hij is een groot sukses geworden. Met een stuk of vijftien meisjes heb ik eens een week in een kampeerboerderij in Hertme — in de buurt van Borne — vakantie ge¬ houden. Wij hebben in die week veel gewandeld en ik heb mijn best gedaan de meisjes wat belangstelling voor de natuur bij te brengen. Hoe leuk ze de wandelingen ook vonden, ik moest en ik zou toch een dagje winkelen in Almelo op het programma zetten! Een Sinterklaasviering zal ik ook nooit vergeten. Wij hadden toevallig een bevriende student in de medicijnen te logeren en we vroegen hem om mee te doen. Wij kleedden hem in oude spreien en vitrages en met een beetje goede wil kon hij voor Sinterklaas door gaan. Arie werd als Zwarte Piet uitgedost. Toen Sinterklaas en zijn knecht ,,Obadja” binnenkwamen, herkenden de meisjes hen niet. Maar toen mijn man per ongeluk zijn mond opendeed, was de identiteit van Zwarte Piet snel vastgesteld. ,,Oe machtig, de domenij” werd er in koor geroepen! Nu wilde het geval, dat ik Arie’s lippen nogal zwaar bewerkt had met rode lippenstift. Na afloop konden wij dat spul er niet helemaal af krijgen en het was zaterdagavond! Die zondag heeft hij dan ook op de preekstoel gestaan met lippen die een kleur hadden, welke zij van nature zeker niet hadden. Ook heb ik een meisjeskoor geleid. Er was bij de club namelijk een aantal meisjes dat graag wilde zingen en omdat ik daar zelf ook van houd, vond ik die belangstelling prettig. En zo besloten we een meisjeskoor te vormen. Het feit dat het koortje tijdens de eerste kerstnachtdienst een uitvoering mocht geven, had tot gevolg dat het aantal leden snel toenam. Van Frits Bode kreeg ik naderhand het kompliment dat we zo zuiver gezongen hadden. Later kwamen er ook jongens bij, zodat het een jongerenkoor werd.

176
Van de vrouwenvereniging ben ik een tijdje voorzitster geweest. Aanvankelijk wilde ik deze funktie niet bekleden, omdat ik mij daar met mijn 23 of 24 jaar te jong voor voelde. Ook heb ik een tijdje zondagschoollessen gegeven, maar toen wij ons eerste kind gekregen hadden, werd mij dat laatste te veel.
Pastorale herinneringen Het woord is weer aan ds. V.d. Beek. Ik moet eerlijk zeggen dat het maken van twee preken per zondag voor mij als beginnend predikant een hele opgave was. Ik kon niet meteen op maandagochtend aan het uitwerken van de preken voor de komende zondag beginnen, omdat die van de afgelopen Sabbat nog te zeer in m’n hoofd zaten. Ik schoof deze bezigheid dan ook dikwijls voor mij uit. Maar omdat het gemeenteleven zich voornamelijk in het weekeinde afspeelde — zo vergaderde bijvoorbeeld de kerkeraad op zaterdagmiddag tussen vier en zes uur — kwamen mijn preken vaak onder een zekere druk tot stand. Wij waren nog maar enkele weken op Urk toen mij het volgende overkwam. Op de woensdag voor Hemelvaartsdag kwam Johannes Oost zijn orgelbriefje bij mij ophalen. Hij keek het in en zei: ,,Dominee, dat is maar de helft”. ,,De helft”? vroeg ik verbaasd, ,,hoe bedoel je Johannes”? ,,Ja, wij hebben hier twee diensten op He¬ melvaartsdag”, verklaarde hij. Dat was ik niet gewend en ik had er werkelijk geen ogenblik bij stil gestaan dat dit op Urk een vanzelfsprekende zaak was. Ik moest op die avond dus als de wiedeweerga nog aan mijn tweede preek werken. De hoeveelheid vis, die wij geregeld kregen, was trouwens een gevoelige graadmeter om af te lezen of mijn preken goed gevallen wa¬ ren of niet! Tijdens de katechisatie heb ik eens eigenhandig een paar knapen buiten de deur gezet. Dat was zo gekomen. Enkele oudere jongens waren niet helemaal nuchter toen zij ,,Obadja” binnentraden. Onder de les waren zij ronduit vervelend en ik kreeg er meer dan genoeg van. Ik stroopte m’n mouwen op en zette ze een voor een buiten de deur. Misschien was het in dit geval maar goed, dat zij niet een doch ettelijke slokjes teveel op hadden, want hun neiging tot weerstand was niet groot. De week daarop waren diezelfde knapen als lammeren zo zoet! Na afloop van de katechisatie gooide een van hen bij het weggaan een grote doos sigaretten op de tafel en hij voegde er haastig aan toe: ,,Vor joe domenij, vor de vurige week”! Dat was toch sportief. Het toeval wilde dat alle leden van het kollege van kerkvoogden in


177

die dagen nogal gezet waren. De bank waarin zij zaten, was echter tamelijk smal en ze moesten er op een bepaalde manier inschuiven om zitting te kunnen nemen. Zaten zij eenmaal, dan konden zij zich nauwelijks wenden of keren. Op een kwade dag maakte een van hen de verkeerde insteek en hij kon de juiste draai niet nemen om te gaan zitten. Terwijl hij doende was dit toch voor elkaar te krijgen, schoven zijn kollega’s een voor een achter hem de bank in. Het lukte de in benauwdheid verkerende man echter niet om zich te zetten en zodoende moest het voltallige kollege van kerkvoogden de bank weer uit om zijn geplaagde kollega opnieuw de gelegenheid te geven de beproefde manier van inschuiven uit te voeren. Het kerkorgel was hoognodig aan een grondige restauratie toe. Zijn toestand was zelfs zo slecht, dat Johannes Oost altijd een schaar, touw en plakband binnen handbereik had om tijdens de dienst noodvoorzieningen te kunnen aanleggen. Meer dan eens bleek dit gereedschap niet toereikend te zijn. Dan schoof Johannes het gordijntje opzij en verwoordde wat wij meestal al vermoedden: ,,Hij doet het niet dominee”! Omdat ik zelf niet muzikaal ben, moest ik in zo’n geval een beroep op mijn vrouw of op een van de onderwijzers doen om het gezang in te zetten. Restauratie kon niet langer wachten en zodoende is het orgel door de firma Reil onder handen genomen. Ik meen dat in 1958 de toren is gerestaureerd. Tijdens de verbouwingswerkzaamheden was de konsistoriekamer niet te gebruiken. Voor de kerkdienst kwam daarom de kerkeraad in mijn studeerkamer bijeen en vanuit de pastorie gingen wij dan naar de kerk, ter¬ wijl ik in toga over straat liep. Nood brak ook hier de wet! De restauratie werd door Monumentenzorg uitgevoerd. Nu was er meermalen geklaagd dat het pleisterwerk van de muren van de kerkruimte afbladderde. Terwijl de verbouwing van de kerktoren aan de gang was, heeft de kerkvoogdij de architekt eens gevraagd of de muren betimmerd zouden mogen worden. Het antwoord was echter afwijzend. Nu trekken Urkers zich niet altijd iets aan van richtlijnen of adviezen van instanties en zodoende werden toch de muren met board betimmerd. De akoestiek had daarvan wel iets te lijden, maar wij hadden geen last meer van neerdalend pleisterwerk. Toen enkele medewerkers van Monumentenzorg korte tijd later de kerk bekeken, konstateerden zij tevreden dat deze er keurig uitzag! Heel veel aardige herinneringen bewaar ik aan verschillende mensen die ik op Urk gekend heb. Daar was bijvoorbeeld Jan Post (Jan van Indrikkien). Hij was weduwnaar en hij liep al tegen de zeventig, ter-

178

wijl zijn moeder ver in de negentig was. Als ouderling ging Post altijd met mij mee naar de klassikale vergaderingen. Toen ik hem op een keer kwam afhalen, zei oude Indrikkien: ,,Domenij, zal je goed op oenze Jantjen passen, want ij et alteed al zo’n zwak jongetjen ewest”! Toen ik bij haar op bezoek kwam, lag de oude Elizabeth de Boer — zij woonde in wijk 4 - in de bedstee. Het was winter en het schemerde al. Ik ging bij haar zitten en we waren al een tijdje aan het praten, toen zij opeens vroeg: ,,Wie bin jie nou egelijk? De dokter of de domenij”? ,,De dominee” zei ik een beetje verbaasd. ,,Ja” vervolgde ze: ,,want zie je, aans was er ok een man bij me in ik docht dat jie dat wazzen. Maar ij begon m’n jak los te maken in toe krieg ik et gevoel dat dit de domenij niet kon wezen”. ,,Dat klopt ook”, zo stelde ik haar gerust ,,het was de dokter”. Vlak in de buurt woonde een andere oude vrouw, Hiske Stokebrand. Zij kwam al een tijdje niet meer in de kerk. Op een dag ging ik haar opzoeken en ik vroeg haar waarom ze niet meer kwam. ,,Nou domenij, dat kan ik je loaten zien” sprak Hiske. Zij trok meteen haar kousen uit en wees op haar voeten. ,,M’n nagels binnen zo groot dat ik niet maar in m’n skoenen kan koemen in omdat ik me ok niet bukken kan, bin ik niet in stoat ze te knippen”! Ik zei tegen haar dat ik de wijkzuster zou vragen om even bij haar langs te gaan. De volgende dag moest ik toevallig bij haar buurman zijn. Toen ik bij hem binnen kwam, was het eerste wat hij tegen me zei: ,,Dome¬ nij, ik ew vandage een goeie doad edoon. Ik ew buurvrouwe Iske d’r nagels eknipt, maar arde dat die dingen wazzen! Ik ew er waarachtig de kneeptange bij nodig ad”! Maar Hiske kon weer naar de kerk.

Kontakt met de andere predikanten De kontakten met de kollega-predikanten op Urk waren in de persoonlijke sfeer goed. Ik vertelde al over het gesprek dat wij in Zwol¬ le met de Officier van Justitie hebben gehad. Ook herinner ik mij nog dat wij een gezamenlijke aktie gevoerd hebben voor een eigen Urker ziekenauto. Tot dan toe diende een zieke die naar het ziekenhuis in Emmeloord gebracht moest worden te wachten tot de zieken¬ auto uit die plaats vrij was. Wanneer het een spoedgeval betrof, dan was die onzekerheid over de beschikbaarheid van vervoer een onaanvaardbare zaak. Het begin van de aktie werd ingeluid door een afkondiging in alle kerken. Binnen de kortste tijd had Urk zijn eigen ziekenwagen en
179
de eerste chauffeur werd Riekelt Korf. Een enkele keer heb ik in de Bethelkerk gepreekt. Het betrof dan wel bijzondere diensten, zoals die op tweede kerstdag. Daarnaast ben ik verschillende keren uitgenodigd om een korte meditatie te houden bij kerstuitvoeringen van een van de zangkoren. Vooral met dominee Groenevelt en diens vrouw hadden wij een heel prettig kontakt, evenals met de gezinnen van de beide artsen Rebel en Bregman. Tussen de doktoren en mij bestond ook een goede ambtelijke samenwerking. Zo waarschuwden zij mij wanneer zij dachten dat mijn aanwezigheid bij een zieke wenselijk was. Zo’n nauwe samenwerking met de artsen heb ik in de andere gemeenten waar ik gestaan heb niet meegemaakt.

Dank voor een bedankje In het begin van 1959 kreeg ik een beroep naar Makkum. Ik deelde dit aan de kerkeraad mee en uiteraard werd het in de gemeente bekend. Adrie en ik hadden het gevoel dat er nogal wat mensen waren, die er zondermeer vanuit gingen dat ik het beroep zou aannemen. Er waren immers nogal wat spanningen met de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting. Misschien was dat de reden dat nauwelijks iemand vroeg hoe ik over het beroep dacht. Van mijn kant vond ik het dan ook niet no¬ dig iets los te laten over de beslissing die wij inmiddels genomen hadden. Op de zondag na de zaterdag waarop ik mijn besluit aan de gemeen¬ te van Makkum kenbaar had gemaakt, voelde ik de spanning waarmee de kerkgangers op mijn beslissing zaten te wachten. Door het zwijgend afwachten in de weken daarvoor voelde ik mij ietwat geprikkeld en ik kon het dan ook niet nalaten de spanning een beetje op te voeren. Ik deed de gewone afkondigingen en ging daarna de preekstoel af zonder iets over ons besluit te zeggen. Ik moest natuurlijk opening van zaken geven en toen ik halverwege de trap was, zei ik zo achteloos mogelijk: ,,Och ja, dat is waar ook. Ik zou bijna vergeten te zeggen dat ik voor het beroep naar Makkum bedankt heb”. Een paar dagen later kwam de voltallige kerkeraad op bezoek. ,,Dominee”, zo sprak een van de ouderlingen: ,,Wij hebben in de gemeente gekollekteerd, omdat u gebleven bent. Uw vrouw en u mogen een kado uitzoeken”. Toen stond ik even te kijken. Enigszins verbaasd zei ik: ,,Nou ja, ik heb nog wel wat boeken op mijn verlanglijstje staan”. Een gelach volgde en een van hen zei: ,,Als wij het over kollekteren hebben dominee, dan bedoelen wij niet dat

180
wij een kinderspaarpotje hebben omgekeerd”! Nu herinner ik mij het bijeen gebrachte bedrag niet meer, maar ik weet nog wel dat wij er een schrijfburo en een hoeveelheid serviesgoed van hebben gekocht. Toen ds. Groenevelt dit hoorde, zei hij tegen mij: ,,Joh, je moet vaker bedanken, dan kom je vanzeif goed in je spullen te zitten!”
Spanningen met de aanhangers van de gereformeerde bond Het kon haast niet anders of de vernieuwingen waarvoor ik mij heb ingezet moesten wel weerstand wekken. En het is dan ook niet toevallig dat juist tijdens mijn ambtsperiode spanningen en konflikten ontstonden met de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting. Het was voor mij als beginnend predikant vaak moeilijk de achtergronden van deze tegenstellingen juist te beoordelen. Naar beste kunnen heb ik geprobeerd een oplossing aan te dragen, maar mijn voorstellen hebben geen doorgang gevonden. Mijn plan kwam hierop neer. De hervormde gemeente van Urk vormt samen met die van de Noordoostpolder een ring. Naast de predikanten van de middenorthodoxie stond in de Noordoostpolder een vrijzinnige dominee, namelijk de heer Ras. Er was dus geen voorganger van de gerefor¬ meerde bondsrichting. Ik heb er toen voor gepleit dat de Hervormde gemeente van de Noordoostpolder een dominee van deze richting zou beroepen en dat deze dan ook de zorg voor de Urker groep zou krijgen. Ik heb er namelijk nooit moeite mee gehad dat er een afzonderlijke gereformeerde bondsafdeling op Urk zou bestaan, op voorwaarde echter dat deze zich naar de Hervormde kerk zou richten en niet zou streven naar een volkomen onafhankelijke positie. Mijn plan is aan de synode voorgelegd, maar deze aarzelde, zodat de spanningen bleven bestaan.


De verdere loopbaan Aan het eind van 1959 kreeg ik een beroep naar Joure. Op de dag dat de hoorkommissie uit deze plaats mij kwam beluisteren, maakte toevallig ook een uit Oranjewoud zijn opwachting. De leden van de laatste zijn toen meteen weer weggegaan, omdat zij er bij voorbaat van overtuigd waren dat hun gemeente tegenover die van Joure geen kans zou maken. Ik heb het beroep naar Joure aangenomen en begin 1960 zijn wij daarheen vertrokken. Een van de belangrijkste feiten uit mijn ambtsperiode in Joure is
181