5 minute read

Uit het leven van een naarstig man

Next Article
Leendert Brouwer

Leendert Brouwer

Zij die in stilte werken

Freek Pereboom

I. Uit het leven van een naarstig man

Sjoerd Groothuis werd op 7 februari 1910 geboren als zoon van Evert Groothuis en Harmpje de Boer. Het gezin woonde in wijk 4. Evert Groothuis was visser, van de vele ambachten die Sjoerd uitoefende was dat van bouwvakker wel het langdurigste uit zijn loopbaan. Op 1 januari 1947 werd hij koster in het ,,kerkje aan de zee” op een wedde van / 8 in de week. Hoewel op dit ogenblik het kerkgebouw niet meer voor de zondagse eredienst gebruikt wordt, is Sjoerd nog steeds in funktie als koster. Kosterschap op een laag pitje als men het zo noemen mag. Mede omdat zoon Evert een krachtige helpende hand biedt bij het werk dat gebleven is.

In het begin Nadat Teunis Pasterkamp ontslag genomen had, werd vanaf de kansel afgekondigd dat belangstellenden naar de nu vakante post van koster konden dingen. Dat deden met mij nog twee gegadigden. Ik weet niet om welke reden de kerkvoogdij mij uitverkoor, maar ik werd het in elk geval. Toen ik in dienst trad, waren er voor de verwarming van de kerk twee kolenkachels. Een stond tegenover de deuren in de noordmuur, de ander tegenover de zuidelijke wand. Er was in die dagen ook nog geen waterleidingnet op Urk, zodat men gebruik moest maken van de pompen die op verschillende plaatsen in ons dorp waren geplaatst. Daarnaast waren de Bethelkerk en het ,,kerkje aan de zee” in het bezit van een grote regenbak waar mensen in geval van nood voor een cent een emmer water kon-

131

den kopen. Ik heb in de beginjaren van mijn kosterschap meer dan eens een akertje voor deze of gene aangeslagen. In 1948 kwam de waterleiding van de Waterleidingmaatschappij Overijssel gereed, zodat de regenbak bij de kerk geen dienst meer hoefde te doen.

De zondagsplicht ’s Winters, wanneer de kachels aangemaakt moesten worden, stond ik om zes uur op. Met dat vroege uur had ik trouwens geen moeite. Omstreeks kwart voor zeven ging ik de deur uit. De wandeling door de stille straten was telkens een belevenis. Mijn eerste werk was het aanmaken van de beide kachels in de kerkruimte en die in de konsistoriekamer. In die kamer was ook het kolenhok. Het gesleep met die zware kolenkitten was een hele klus, maar je wist in die tijd niet beter. Tegen acht uur was ik klaar en dan ging ik naar huis om te ontbijten. Negen uur was de tijd van het eerste luiden. Dat gebeurde nog door handkracht, maar zwaar was dat niet. Na het luiden ging ik de gezangen- en psalmenbordjes ophangen. Daartoe waren twee stel haakjes aangebracht, het ene aan de noordelijke, het andere aan de zuidelijke muur. Later kregen de bordjes een plaats aan weerszijden van de spreekstoel, waar ze gemakkelijker te zien zijn. Daarna zette ik een glas water op de spreekstoel en legde het briefje voor de orgelist op het orgel. Om kwart voor tien was het tijd om voor de tweede keer te luiden, maar dan waren de eerste kerkgangers gewoonlijk al binnen. Enkele minuten voor tien uur tikte ik even op de deur van de kon¬ sistoriekamer om te waarschuwen dat het tijd was om te beginnen. Vervolgens nam ik een stoel achter in de kerk of ik ging bij de jeugd op de ,,kraak” (galerij) zitten om een oogje in het zeil te houden. Na de dienst bleven de predikant en de kerkeraadsleden gewoonlijk nog even napraten. Veel langer dan een kwartiertje duurde dat echter niet, want een koffiezetapparaat bezaten wij nog niet. Het verlangen naar een ,,bekkien” maakte dat men niet langer bleef plakken dan nodig was. Intussen sloot ik de grote deuren en ik keek nog even rond of niemand iets had laten liggen. ’s Middags ging ik om kwart voor vier van huis voor het luiden van de klok van vier uur. ’s Winters legde ik na het luiden ook de kachel aan in ,,Obadja”, zodat degenen die er’s avonds zouden vergaderen warmte hadden. Zo zag mijn dagindeling er op zondag uit en wel tot de dag waarop in december 1974 de Ark in gebruik werd genomen. Aanvankelijk werden de morgendiensten nog in het ,,kerkje aan de zee” gehou-

132

den, maar op 19 mei 1980 besloot de kerkeraad deze met ingang van zondag 25 mei voortaan in de Ark te doen plaats vinden.

In de week Toen ik nog werkte, was het schoonhouden van de kerk voornamelijk het werk van mijn vrouw Trien. Elke middag ging zij een uurtje in de kerk aan het werk. Zij nam trouwens ook het kosterschap waar bij trouw- en begrafenisdiensten. In de beginjaren moest het stof nog met behulp van een stoffer en blik verwijderd worden, later kregen wij een stofzuiger. Wat een weelde! Een hele klus was ook de wekelijkse dweilbeurt, omdat dit met een bezem met een dweil omwonden gebeuren moest. Elke winter zetten wij de twee kaarsenkronen in de koperpoets. Met zo’n kroon was gauw een paar uur werk gemoeid. Tijdens de ambtsperiode van ds. v.d. Beek hebben de kaarsen met kerst nog een keer gebrand. Hoe oud deze kronen zijn is mij helaas niet bekend. Een keer in het jaar maakten wij ook de zeiltjes van de scheepsmodellen schoon. Door het stoken van kolen raakten ze na verloop van tijd onder het roet. Staande op een hoge trapleer konden we erbij komen en met behulp van een fijn behaard stoffertje kregen wij het stof er gemakkelijk af. Ook de lampen maakten wij op dezelfde manier schoon.

Onverwachte situaties Toen deze nog met kolen gestookt werden, hebben wij meer dan eens problemen met de kachels gehad. Wanneer er bijvoorbeeld een sterke zuidoosten wind was, dan wilde de kachel bij de zuidelijke muur niet trekken. Stond er echter een stevige noordwestelijke bries dan was het vaak ,,moren” (moeizaam werken) met de andere ka¬ chel. Een enkele keer is het voorgekomen dat een van de kachels roet ging vormen en wij hebben zelfs eens kolendamp in de kerk ge¬ had. Vlak voor de ochtenddienst zou beginnen, rook Teunis Wakker ineens dat het mis was met de kachel tegenover de uitgang. Voortvarend als hij altijd was, zei hij tegen mij: ,,Sjoerd pak an dat ding”! Ik gooide de deuren open en wij deden snel een paar zakdoeken om onze handen. Daarna zetten wij zo snel als wij konden de brandende kachel buiten de kerk. Het enige gevolg van deze niet ongevaarlijke situatie was, dat het vel van Teunis’ verbrande hand aan de ka¬ chel hing! In de jaren zestig werden de kolenkachels vervangen door olieka-

133

This article is from: