26 minute read

Jan Pereboom

Next Article
Peereboom

Peereboom

tenissen uit het recente verleden laat ik dan ook graag aan de jongere generatie over!

II. Jan Pereboom

Jan Pereboom werd op 10 februari 1910 geboren als zoon van Homme Pereboom en Aaltje de Boer. Het gezin woonde op het adres Oudestraat nummer21. In 1922 verhuisde hij met zijn ouders naar het pand ernaast (nummer 22) en het oude huisje werd afgebroken. Jan heeft vele beroepen uitgeoefend. Het langst is hij echter als bouwvakker werkzaam geweest. In allerlei maatschappelijke organisaties en kerkelijke verenigingen heeft hij bestuursfunkties bekleed. Zo was hij ondermeer van 1945 tot 1964 ouderling van de Hervormde gemeente. Hier vertelt hij over zijn ervaringen in de jongelingsvereniging ,,Obadja”, over depredikanten die in dejaren dertig en veertig in het ,,kerkje aan de zee” stonden en over zijn werk als ouderling.

De jongelingsvereniging ,,Obadja” De Hervormde jongelingsvereniging ,,Obadja” heeft, vooral voor de tweede wereldoorlog, op Urk een zekere vermaardheid gehad. Deze ging zelfs zo ver, dat het gebouwtje waar de vereniging vergaderde en dat feitelijk ,,Eben Haezer” heette, in de volksmond ,,Obadja” werd. Die naamsverwisseling was eigenlijk heel treffend. Want van de kleine profeten vormt Obadja het kleinste Bijbelboek en dit lokaal was met zijn afmeting van 5 bij 6 meter het kleinste gebouwtje van Urk. Uit de beginjaren zijn enkele notulenboeken bewaard gebleven zodat ik de oprichtingsdatum kan geven: 26 oktober 1930. De laatste vergadering werd gehouden op 18 maart 1943. Waar en hoe het initiatief geboren werd, herinner ik mij nog heel goed. Ik stond met een groepje Hervormde jongens op straat te praten over de wenselijkheid van een eigen vereniging. Wij besloten toen direkt spijkers met koppen te slaan. We gingen naar Johannes Mink, die onderwijzer was en wij vroegen hem of hij het voorzitterschap op zich zou willen nemen. Hij stemde meteen toe en de zondag daarop werd de oprichting van ,,Obadja” door ds. Blink Kramer van de kansel bekend gemaakt. De naam ,.Obadja” was niet nieuw, want in het grijze verleden had al eens een jongelingsvereniging van dezelfde naam bestaan. Er was

99

Jan Pereboom thuis — 1985. (Foto mevr. R. Pereboom).

100

kennelijk behoefte aan een nieuwe vereniging, want al tamelijk snel hadden wij 34 leden. Het eerste bestuur bestond uit Johannes Mink (voorzitter), Jo Gerssen (penningmeester) en mij als sekretaris. De kontributie bedroeg in de beginjaren tien cent per week en daar kochten wij voornamelijk boeken van. Wij bezaten onder andere verschillende Bijbeluitleggers, maar ook boeken over maatschappelijke onderwerpen. Lub Kramer had de zorg voor ons boekenbezit. Vanaf het begin hebben wij naast Bijbelstudie en diskussies over on¬ derwerpen van theologische en maatschappelijke aard ook aan het houden van voordrachten en het spelen van toneelstukjes gedaan. Deze laatsten vormden zelfs een vast onderdeel van onze jaarvergaderingen. Uiteraard noemden wij de opvoeringen niet ,,toneelspelen”, want dan zou Urk vermoedelijk te klein geweest zijn, maar wij duidden ze heel voorzichtig aan met de minder beladen term ,,lekenspelen”. En dat klonk eigenlijk ook veel deftiger. Deze lekenspelen werden gedurende een aantal avonden opgevoerd. De eerste keer tijdens de jaarvergadering, de tweede en eventuele volgende avonden voor belangstellenden. De opbrengst van de kaartverkoop betekende uiteraard een welkome aanvulling voor de verenigingskas. Enkele namen van stukken die in de herinnering van velen zijn blijven hangen zijn onder andere: De Poort, Novemberstorm en Verdrevenen. De eerste jaarvergadering van ,,Obadja” vond plaats in het gebouw ,,Hulp en Steun”, waar nu het Visserijmuseum is gevestigd. Later werden ze in de voormalige vismeelfabriek van Bakker en Gerssen gehouden. In mijn herinnering hing in die ruimte nog de geur van vismeel! Jaren achtereen heb ik de toneeluitvoeringen geregisseerd. Bij de repetities en uitvoeringen deden zich meermaals grappige voorvallen voor. Zo moest eens een van de spelers een brief van een zoon aan diens bejaarde ouders voorlezen. In de rol stond bij deze scene de aanwijzing dat het om een moeilijk leesbaar schrijven ging. Tijdens de repetities had de bewuste speler deze aanwijzing telkens bij zijn tekst uitgesproken en ik had hem er iedere keer op gewezen dat hij er naar moest handelen. Vlak voor de opvoering zei ik het hem nog eens en hij verzekerde mij dat hij er aan zou denken. Maar in zijn zenuwen leidde hij de bewuste scene — tot grote hilariteit — toch weer in met de woorden; ,,Een moeilijk leesbare tekst”. Het gebeurde ook nogal eens dat wij, die in het dagelijks leven altijd Urkers spraken, in onze teksten accenten op klemtonen legden waar ze in het Algemene Nederlands beslist niet thuishoorden.

101

Dominee Casper Andries Lingbeek Op 28 december 1931 namen Ds. Lingbeek en zijn vrouw hun intrek in de Hervormde pastorie. Op zondag 10 januari 1932 deed Ling¬ beek zijn intrede als predikant in onze gemeente. Zijn markante kop - hij bezat een indrukwekkend lange grijze baard - was in overeenstemming met zijn karakter. Het beschrijven van zijn leven zou een boeiend verhaal kunnen worden, hier moet ik echter volstaan met het vermelden van enkele belangrijke feiten uit zijn toopbaan. Toen hij op Urk kwam was hij bijna 65 jaar, terwijl zijn vrouw Mathilde Bonzet 40 zomers telde. Zijn eerste gemeente was Voorthuizen waar hij op 11 maart 1894 bevestigd was. Achtereenvolgens stond Lingbeek in Cubaard (1896), Klundert (1899), Voorst (1903), Spijk (1908), Steenwijk (1918) en Reitsum (1929). Op 16 September 1925 kreeg hij eervol ontslag wegens zijn verkiezing tot lid van de Tweede Kamer. De politieke ontwikkelingen in Nederland hadden hem in toenemende mate verontrust, met name het feit dat de protestante partijen koalities sloten met de Rooms Katholieke Staatspartij. Dit zou volgens Lingbeek leiden tot ,,verroomsing” van het volk. En dat moest koste wat kost gekeerd worden! Daartoe richtte hij in 1921 de Hervormd Gereformeerde Staatspartij op, namens welke hij op 15 december 1925 zitting nam in de Tweede Kamer. Daarnaast werd hij nog lid van de Haagse gemeenteraad en van de Staten van de provincie Zuid-Holland. Of ds. Lingbeek in 1931 teleurgesteld was in het politieke werk of dat hij in dit tijd een geestelijke inzinking heeft gehad, zou ik niet durven zeggen. Het aannemen van een beroep als predikant naar Urk heeft stellig iets weg van een vlucht. En in zo’n geval is een klein eiland natuurlijk een geschikte plaats. Het feit dat ds. Ling¬ beek bijna elke dag een wandeling om het eiland maakte wijst ook op de behoefte aan rust. Meestal was hij alleen, soms in het gezelschap van zijn vrouw. Op een gevoel van teleurstelling in de politiek duidt ook zijn uitspraak tijdens zijn intree in het ,,kerkje aan de zee”, die legendarisch is geworden. Bij die gelegenheid vergeleek hij namelijk de Tweede Kamer met de hel! Nadat Lingbeek in 1933 weer tot lid van de Tweede Kamer was gekozen, heeft, naar ik meen, Lou de Visser - lid van de fraktie van de Communistische Partij Holland - in het dagblad De Waarheid de predikant aan die uitspraak herinnerd. De Visser voegde er de schampere opmerking aan toe, dat zo’n sterke liefde voor de hel voor een dominee op z’n minst ietwat merk-

102

waardig is! Verschillende leden van onze gemeente reageerden trouwens eender. Terwijl Lingbeek op Urk stond, werd zijn plaats in de Kamer ingenomen door een zekere B.G. Peereboom en vandaar misschien zijn sympathie voor mij, want zodra hij mij in de verte ontwaarde, zette hij zijn handen voor zijn mond en riep: ,,Ha, die Pereboom”! Als politikus mag Lingbeek dan vooral bekend zijn geworden vanwege zijn anti-Rooms Katholieke gezindheid, ook als pastor stak hij zijn anti-papistische gevoelens niet onder stoelen of banken. Zo herinner ik mij dat hij tijdens de katechisatie eens sprak over de heiligenverering bij de Rooms Katholieken. Om te laten zien hoe belachelijk hij het aanroepen van heiligen wel vond, maakte Ds. Lingbeek de volgende vergelijking. ,,Wanneer Jo Gerssen verkering zou willen hebben, dan hoeft hij zijn wens eenvoudig maar kenbaar te maken aan Antonius van Padua en die zorgt ervoor dat onze Jo het voorwerp zijner begeerte krijgt”. Wij vonden dit een goede grap. De volgende katechisatie kreeg Ds. Lingbeek het opnieuw over de heiligenverering en weer nam hij Jo Gerssen en de arme An¬ tonius van Padua op de korrel om zijn anti-paapse gram te spuien. Een week later weer precies hetzelfde verhaal en toen vonden wij het niet leuk meer en dat lieten wij merken ook. Een van ons zei: ,,Dominee, dat heb je nu al duizend keer gezegd”. Lingbeek was er een beetje verlegen mee en hij zei: ,,Waarom zeggen jullie mij dat dan niet dadelijk, jongens? Ik kan niet altijd onthouden wat ik allemaal gezegd heb”. Een bekende overlevering over ds. Lingbeek is de volgende. Tij¬ dens zijn ambtsperiode was er op Urk nog geen waterleiding. En dat betekende, dat in tijden van droogte de bezitters van kleine regenbakken soms een beroep moesten doen op hen die een grote bak rijk waren. Nu geviel het dat een vrouwelijk lid van de gemeente zich al een keer of wat aan de pastorie had vervoegd om een emmertje water. Zolang zijn voorraad strekte, had ds. Lingbeek telkens met guile scheut van zijn voorraad gedeeld. Maar op een gegeven ogenblik moest hij haar melden dat ook van zijn bak de bodem in zicht was gekomen en dat hij deze keer slechts een half emmertje kon uitreiken. Daar nam de vrouw echter geen genoegen mee en boos zei ze: ,,Je mozzen je skamen domenei, in ik koem zuundag niet bij je in de kark”! Waarop ds. Lingbeek sprak: ,,Dat kan wel zijn vrouw, maar daar heb jij nog geen water mee”! Misschien heeft Lingbeek de rust die hij op Urk gezocht heeft er toch niet gevonden. In elk geval liet hij zich na een goed jaar weer kandidaat stellen voor zijn partij en op 9 mei 1933 werd hij tot lid

103

Het verenigingsgebouwtje ,,Obadja”. (Foto A. van Urk).

Ds. A.J. Gelderman. (Foto mevr. R. Pereboom).

104

van de Tweede Kamer gekozen. Op 1 juli vertrok het echtpaar Lingbeek naar Den Haag en de Hervormde Gemeente van Urk raakte daarmee een van haar meest opvallende voorgangers kwijt.*)

De predikanten Marsman, Van Wieringen en Pietersma Hierna bleef onze gemeente een jaar vakant. Op 13 mei 1934 werd de juist afgestudeerde Gerrit Hendrik Willem Marsman als predikant in het ,,kerkje aan de zee” bevestigd. Deze jonge dominee heeft gedurende de bijna twee-en-een-halfjaar dat hij op Urk stond volop aan het maatschappelijke leven deelgenomen. Zo was hij voorzitter van de Oranje-vereniging en van de reciteervereniging ,,Kleine Kracht”. Hij was een uitstekend kanselredenaar. In het najaar van 1935 trouwde hij met Bertha Jens. Zij was afkomstig uit Zwolle en, naar ik meen, dochter van een cafe-houder. Zij was een aardige jonge vrouw, die zich graag naar de laatste mo¬ de kleedde. Zij heeft echter niet goed kunnen aarden op Urk. Waarschijnlijk heeft ze toch het gevoel gehad dat de mensen in onze kleine dorpsgemeenschap haar een beetje aankeken op haar goed verzorgde uiterlijk. Ds. Marsman nam in 1936 een beroep naar Bruinisse aan, waarheen het echtpaar op 28 September verhuisde. Op 10 januari 1937 werd Everinus van Wieringen als zijn opvolger bevestigd. Van Wieringen is een van de meest geziene voorgangers in onze gemeente geweest, niet in de laatste plaats vanwege zijn flinke en strijdbare houding tijdens de bezettingsjaren. Voor de oorlog waarschuwde hij al voor het gevaar van het nationaal-socialisme, want hij was ervan overtuigd dat Hitler vroeg of laat ons land zou binnenvallen. Tijdens de bezetting heeft hij het zelfs bestaan zes opeenvolgende preken te houden waarin hij fel en openlijk stelling nam tegen de maatregelen van de Duitsers. Wij hidden ons hart vast dat hij gearresteerd zou worden, maar dit is gelukkig niet gebeurd. Van Wieringen was een goede pastor. Zo hield hij gedurende enkele winters een serie lezingen in onze kerk, onder andere over de bijbelboeken Job en Openbaringen. Ook mevrouw van Wieringen was aktief in de gemeente en vaak bezocht zij zieken en stervenden.

* De gegevens over Lingbeeks loopbaan als predikant komen uit Van Alphen’s

Handboek; de feiten over zijn werk als politicus uit: P.J. Oud, Het jongste verleden, zes delen; tevens uit de jaarboekjes van de Staten Generaal. Over de Hervormd Gereformeerde Staatspartij kan men lezen in de „Algemene Geschiedenis der Nederlanden”.

105

Ds. van Wieringen was een sociaal voelend mens. Eens bood hij een jong gezin, waarvan de man kort tevoren werkeloos was geworden, geld aan. Het echtpaar weigerde dit echter aan te nemen. Bij het afscheid zei hij nog eens nadrukkelijk tegen de man: ,,Zeg toch ja.. . en als je je mond nu niet opendoet, moet je het zelf maar weten als jullie er beroerd bij willen zitten”! Met zo’n uitgesproken karakter als dat van Van Wieringen kon het bijna niet anders of hij wekte ook weerstanden. Hij kon mensen soms behoorlijk scherp op hun plaats zetten. Zo moest hij eens een vakaturebeurt vervullen in een gemeente in de Ring Enkhuizen. Voor de zondag dat hij zelf afwezig zou zijn, zou dus een plaatsvervanger gezocht moeten worden. In die tijd zat Albert Ras in de kerkeraad, die in de dorpsgemeenschap de gemoedelijke bijnaam van ,,Vadertjen” droeg. Toen nu op de kerkeraadsvergadering het punt van de vervanging aan de orde kwam, stelde een van de kerkvoogden uit zuinigheidsoverwegingen voor dat ,,Vadertjen” dan maar een preek moest lezen. De dominee werd boos en hij vroeg: ,,Wie is Vadertjen? Ik ken wel een broeder Ras! Laat ik die bijnaam niet meer horen”. Zo’n terechtstelling zal die kerkvoogd niet leuk hebben gevonden. Toen ds. van Wieringen in de zomer van 1942 een beroep aannam, was dat voor onze gemeente een klap. Maar iedereen begreep dat het voor hemzelf veiliger was dat hij vertrok. Met zijn openlijke anti-Duitse houding liep hij immers een groot risiko vroeg of laat gearresteerd te worden. Het blijft intussen een pikante bijzonderheid dat hij op 25 oktober 1942 uitgerekend zijn intree deed in Werkendam, de geboorteplaats van Anton Mussert! Het was tijdens die sombere periode van de laatste oorlogswinter niet mogelijk predikanten van elders te laten overkomen, zodat wij als ouderlingen de dienst moesten leiden en een preek voorlezen. Om brandstof te besparen werden de middagdiensten vervroegd naar drie uur. Gelukkig kon de gemeente al snel weer een niehwe voorganger begroeten, want op 3 januari 1943 werd Arie Pietersma bevestigd. Ook deze predikant was in de gemeente zeer gezien. Bij de razzia van 18 november 1944 werd ook hij opgepakt en samen met zijn gereformeerde kollega Spijker heeft hij zo’n zes weken het lot van de Urker dwangarbeiders gedeeld. In deze tijd heeft de diakonie haar taak goed begrepen. Meerdere keren werd op de Urker haven of sluis eten uitgereikt aan mensen die per schip naar Friesland onderweg waren om voedsel te halen. Ook werd de opbrengst van verschillende kollekten bestemd voor

106

Lid van de kerkeraad Waarom de kerkeraad mij tot lid koos, weet ik niet. Ik was meer dan tien jaar bestuurslid van de jongelingsvereniging geweest en ik volgde in 1943 met anderen bij ds. Pietersma een kursus voor kerkelijk medewerker. Wellicht zijn dit de overwegingen geweest om het oog op mij te laten vallen. De kerkorde gaf in die tijd drie mogelijkheden voor de benoeming van kerkeraadsleden. Ten eerste kon de gemeente zelf rechtstreeks leden kiezen; ten tweede was het mogelijk dat de kerkeraad kandidaten voordroeg over wie de lidmaten moesten stemmen en ten derde had de gemeente het recht de kerkeraad de bevoegdheid te geven zichzelf gedurende een periode van zes jaar aan te vullen. De kerkorde schreef ook voor dat de gemeente om de zes jaar diende te beslissen welke procedure voor het lidmaatschap van de kerke¬ raad zou gelden. In de tijd dat ik gekozen werd, was het in onze ge¬ meente z6 dat de kerkeraad zichzelf aanvulde. Nadat ik op zekere dag de „tinge” (tijding) van mijn benoeming had ontvangen, sprak ik daar uitvoerig met mijn vrouw over. Ik had een week bedenktijd en op de zaterdagavond v6or de zondag waarop mijn antwoord binnen moest zijn, schreef ik de kerkeraad dat ik de benoeming zou aannemen. Maar ik had nauwelijks de brief weggebracht of ik kreeg geweldige spijt. Ik zag er ineens als een berg tegenop en ik zei tegen mijn vrouw: ,,Ik schrijf meteen dat ik er alsnog vanaf zie en morgenochtend breng ik die brief voor de dienst wel even in de konsistoriekamer”. Misschien luchtte die beslissing ons zo op, dat wij die nacht een slaap genoten die in feite slechts het voorrecht schijnt te zijn van de waarlijk zorgelozen! Want wat nog nooit gebeurd was, overkwam ons die zondagochtend. Wij versliepen ons en het was pas door het luiden van de klok van kwart voor tien dat wij tot de werkelijkheid van het leven terugkeerden. En die werkelijkheid was dat ik geen kans meer had om mijn bedankbriefje af te geven. Grote gevolgen hebben soms van die onbenullige oorzaken. Zo werd ik dan begin 1945 tot ouderling bevestigd. Naast mij waren op dat ogenblik Tromp Hakvoort, Jacob Kramer en Freek Brouwer ouderlingen, terwijl de oude Harm ten Napel en Teunis Wakker diakenen waren.

De sfeer in de kerkeraad De predikanten bepalen als voorzitter van de kerkeraad in hoge ma-

107

108 onKoninklijke zijn met getooid Wakker Tennis derscheiding.

met Urkerdracht in poserend Lasschuit C.J. Ds. Pereboom). R. mevr. (Foto vrouw. zijn

te de sfeer binnen dit kollege en zij drukken hun stempel op de vergaderingen. Bij ds. Johannes Anthonie Gelderman (7 december 1947 tot april 1950) duurden de kerkeraadsvergaderingen soms zeer lang, omdat hij iedereen ruimschoots de gelegenheid wilde geven zijn standpunt toe te lichten. Ds. Cornelis Jacobus Lasschuit (12 november 1950 tot 15 augustus 1954) bevaderde de kerkeraadsleden, of zij nu jonger of ouder waren dan hijzelf. Ook hij keek niet op een kwartiertje of een half uur langer vergaderen. Wanneer enkele leden een keer een onder-onsje hadden, dan placht ds. Lasschuit te zeggen: ,,Broeders zeg dat liever hardop, want het kan voor ons misschien ook belangrijk zijn”. Iedereen die deze predikant gekend heeft, zal zich hem herinneren als een man van wie de vriendelijkheid af straalde. De toenemende aktiviteiten van de groep van sympathisanten met de gereformeerde bondsrichting tijdens de ambtsperiode van ds. Arie v.d. Beek (8 mei 1955 tot januari 1960) maakten deze tijd tot de moeilijkste uit mijn ouderlingschap. A1 in de tijd van ds. Gel¬ derman was er een groep geweest die ernaar gestreefd had een pre¬ dikant van deze richting in onze gemeente te beroepen. Ds. v.d. Beek was juist afgestudeerd toen hij op Urk kwam. Zijn manier van preken week enigszins af van de trant die onze gemeente zo van zijn voorgangers gewend was. Ds. v.d. Beek sprak de jeugd echter bijzonder aan en de diensten die hij voor deze groep op zondagavonden hield, leven nog steeds in de herinnering van ettelijke tieners van toen. Die jeugddiensten hadden motto’s als: Onbewoonbaar verklaarde woning en Wat zit er in je koffertje. Ook zijn kathechesatielessen waren plezierig en vooral aansprekend. Maar bij de sympathisanten van de gereformeerde bondsrichting lag hij nu eenmaal moeilijk en zodoende werden de spanningen voelbaar. Onder zijn opvolger, ds. Pieter Post (6 oktober 1960 tot april 1965), kwam een regeling met deze groep tot stand. Met deze strijdbare figuur had ik een sterke band. Hij was een boom van een vent en zijn stem was daarmee in overeenstemming. Ds. Post had overwicht op de kerkeraad en de vergaderingen duurden nooit langer dan strikt nodig was.

Dierbare broeders Met enkele kollega’s heb ik een nauwe band gehad. In de eerste plaats was dat de oude Jauwk Kramer. Lange tijd ben ik het jongste

109

lid geweest en ik had nogal eens een afwijkende mening. Jauwk Kramer was als een vader voor mij, want al zei ik soms de dingen nog zo scherp, bij hem kon ik geen kwaad doen. Met respekt denk ik ook aan Freek Brouwer terug. Met en om hem kon ik nogal eens lachen. En dan had je Jan Post (Jan van Indrikien de knipster). Hij had een knoestig en fel karakter. Op huisbezoeken kon hij de dingen recht toe recht aan zeggen. Zodoende was niet iedereen op hem gesteld. Hij was inderdaad geen gemakkeliik man, maar ik kon met hem lezen en schrijven, en ik zal altijd met de grootste achting aan mijn vriend Jan blijven denken. Wat velen niet zullen hebben geweten is het feit, dat hij zijn fouten openlijk en ruiterlijk kon toegeven. Wanneer ik hem ophaalde om op huisbezoek te gaan, dan zei hij steevast bij het weggaan: ,,Oude Jan en jonge Jan, die gingen samen pompen, maar oude Jan die brak zijn been en jonge Jan zijn klompen”.

Grappige voorvallen Het moet vlak na de oorlog geweest zijn, toen de kerkeraad besloot een subsidie te geven aan, naar ik meen, de Prins Alexander stichting. Toen scriba Freek Brouwer op de volgende vergadering de notulen voorlas, bleek hij deze stichting de naam te hebben gegeven van een in die dagen op Urk gestationeerde politie-agent. Deze dienaar van het recht genoot vooral bij jeugd een zekere reputatie. Lachend maakte ik Brouwer op zijn vergissing opmerkzaam. Deze verontschuldigde zich en hij legde uit hoe dat gebeurd was. Hij was bezig thuis de notulen uit te werken en hij kon zich met geen mogelijkheid de juiste naam van die stichting te binnen brengen. Alsof het zo zijn moest, was uitgerekend op dat ogenblik de bewuste agent langs zijn raam gekomen en meteen was hem de naam te bin¬ nen geschoten: ,,Prinsenhof”! Als Urkers, opgegroeid in de beschaving van het eigen dialekt, heeft onze generatie soms moeite met het Algemeen Nederlands. Wan¬ neer wij in die taal iets moesten uitleggen, viel er om leuke vergissingen weleens te lachen. Zo hoorde ik een van de kollega’s in de konsistorie-kamer aan ds. Lasschuit vertellen, dat hij een lange wandeling had moeten maken om dominee Blink Kramer in Saaksum te bezoeken. ,,Die kuier duurde zo eeuwig lang en ik werd steeds moeder en moeder”, aldus gaf hij de zwaarte van zijn tocht aan. Ik meen dat het volgende kort na het vertrek van ds. Lasschuit is gebeurd. Het was winter en er was veel sneeuw gevallen. In een van

110

de middagdiensten zou de godsdienstonderwijzer Smid uit Creil voorgaan. Het liep op die bewuste zondagmiddag al tegen kwart over vijf, maar de heer Smid was er nog niet. Ik was ouderling van dienst en ik vroeg de gemeente nog een paar minuten geduld te hebben. Even la¬ ter kwam de voorganger doornat en bezweet de konsistoriekamer binnen. Hij vertelde dat zijn auto vlak bij Urk pech had gekregen en dat hij de motor met geen mogelijkheid aan de praat had kunnen brengen. Hij had toen besloten zijn auto te laten staan en dan maar verder naar Urk te lopen. De sneeuw lag echter z6 hoog, dat hij van de weg was afgeraakt en het was hem niet gelukt deze weer te vinden. Daarop was hij zwoegend en ploeterend dwars door het veld getrokken, koershoudend op de toren van het ,,kerkje aan de zee!” Nog enigszins buiten adem en zwetend van de doorgestane inspanning, beklom de heer Smid de kansel en hij bood de gemeente zijn excuus voor zijn late komst aan. Ik hoorde dat hij stond te soppen in zijn schoenen. Jan Post die naast mij zat, vertelde mij dat hij zelf twee paar sokken aanhad en hij vroeg mij de kansel op te gaan om de heer Smid te vragen of hij droge sokken wilde. Onder het zingen klom ik de preekstoel op en bracht het aanbod over. Maar de voorganger wilde de sokken niet aanvaarden, wellicht indachtig de bijbeltekst: ,,De vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Heer zelf heeft niets waarop hij het moede hoofd kan neerleggen”!

Hoorcommissies en beroepingen Een pas afgestudeerd theoloog mag beroepen worden op een preek die hij op proef in een gemeente houdt. Op die manier is in 1955 ds. v.d. Beek beroepen. Die preek hield hij op een avond in de week en ik herinner mij nog dat hij als tekst had: ,,Zacheiis kom af, want ik moet heden in uw huis zijn”. Een geordend predikant kan echter niet op een proefpreek beroepen worden. Meestal wordt hij eerst door een kommissie beluisterd en pas dan wordt een officieel beroep op hem uitgebracht. Ik heb meerdere keren deel uitgemaakt van zo’n hoorkommissie en bij een langdurige vakature kon het aantal reizen nogal oplopen. Het werk van de hoorkommissie verliep als volgt. Tijdens de preek schreef een van de leden enkele punten op die hij thuis tot een verslag uitwerkte. Vervolgens werd dit op een daartoe belegde

111

112 kleinzoon en Willempje dochter met Post Jan Post). fam. (Foto 1965. p/m. Jan Hendrik

jaren de in genomen vrouw, zijn en Brands Jacob Otter). J.P. (Foto ’30.

gemeente-avond besproken en wanneer een grote meerderheid van de aanwezigen er positief tegenover stond, kon de kerkeraad tot beroeping overgaan. Er zijn een aantal hoorkommissie-reizen waaraan ik bijzondere herinneringen heb bewaard. Zo was ik erbij toen in 1950 een kommissie ds. Lasschuit in Glanerbrug ging horen. Na de dienst gingen wij even bij de pastorie aan om kennis te maken en tijdens dat bezoek kregen wij al een staaltje te zien van het vriendelijke karakter van deze predikant. Hij vroeg ons namelijk of wij brood bij ons hadden. Dat hadden wij niet en prompt maakte mevrouw Lasschuit een stapeltje boterhammen voor ons klaar, zodat wij met een geruste maag de lange terugrit konden aanvaardden. Ons vertrek moest echter nog even op zich laten wachten, want Tromp Hakvoort was zijn karpoets kwijt. Iedereen ging zoeken, maar het hoofddeksel bleef onvindbaar. Op een gegeven ogenblik kwam Tromp erachter dat hij hem waarachtig achter de klep van zijn broek had gestopt. Om te voorkomen dat hij hem kwijt zou raken! In de vakaturetijd na ds. v.d. Beek hebben wij eens een reisje naar Friesland gemaakt om ds. Sjoerd Altena te horen, die in Parrega zou preken. Wij zaten tussen de weilanden te eten, toen er een auto bij ons stilhield. De chauffeur stapte uit, kwam naar ons toe en zei: ,,Ik zie het al, jullie komen uit Urk”. Alleen al door de aanwezigheid van Teunis Wakker in zijn Urker dracht viel deze vaststelling niet te ontkennen. De bestuurder maakte zich vervolgens bekend als ds. Altena en hij voegde er meteen aan toe: ,,Jullie mogen natuurlijk met mij mee gaan naar Parrega, maar ik kan jullie nu al zeggen dat ik een beroep naar Urk niet zal aannemen”. Wij stonden er wat bedremmeld bij. Kennelijk was hij door een bevriende relatie op de hoogte gebracht dat er een delegatie uit Urk zou komen. Dat onze missie al te midden van de zompige Friese beemden zou stranden, hadden wij niet kunnen vermoeden. Wij zijn toch maar naar Parre¬ ga gereden en omdat er geen verslag behoefde te worden gemaakt, konden wij rustig Altena’s preek beluisteren. Tijdens een andere reis kreeg onze auto pech. Waar dat was, weet ik niet meer, maar ik meen dat het ergens in Zuid-Holland was. Wij klopten bij iemand aan met de vraag of er telefoon in huis was en of wij in dat geval even naar Urk mochten bellen. ,,Kom morgen maar terug”, zei de vrouw die ons open deed stijfjes. Telefoon had zei wel, maar bellen mochten wij niet omdat het immers zondag was! En daar stonden wij dan, ouderlingen van het zuiverste hervormde water. In plaats van hulp te bieden, vond deze ware christin het be-

113

ter ons geloof te wegen... en wij werden te licht bevonden! Teunis Wakker maakte vaak deel uit van hoorkommissies. Hij was kerkvoogd en bij hem pastte in zekere zin de voorstelling die het woord ,,voogd” gewoonlijk oproept. Hij bezat het vermogen lang en goed te onthouden waarover een dominee gepreekt had en wee diens gebeente wanneer deze bij een latere gelegenheid een preek hield, die sterk op een eerdere leek. Dan was Teunis streng in zijn oordeel. Dat ijzeren geheugen maakte hem uiteraard geschikt voor het werk van hoorkommissies. Zo was hij erbij toen wij een predikant in het Friese Twijzelerheide beluisterden. Na de dienst gingen wij naar de pastorie om kennis met de voorganger te maken. De zondagsschool zou op dat ogenblik juist beginnen, maar de kinderen wilden niet naar binnen omdat zij Teunis in zijn Urker dracht zo mooi vonden. De leidster stond op de drempel van het kerkportaal in haar handen te klappen, maar de kinderen bleven met Teunis meelopen. Om er een eind aan te maken, draaide deze zich om en liep langzaam in de richting van de kerk en de wachtende zondagsschoolonderwijzeres. De kinde¬ ren volgden hem ook nu. Wij, die dit tafereel op afstand gadesloegen vergeleken Teunis spottend met de rattenvanger van Hamelen. Wij zagen de schare de kerk binnen gaan, waarna de deur schielijk gesloten werd. Even later kwam Teunis grinnikend naar buiten. Hij de rattenvanger van Hamelen? Integendeel! Hij had zojuist als een goede herder een kudde verdoolde lammeren te bestemder kooi afgeleverd.

Een ,,woordjen” spreken in het openbaar Het was in de Hervormde gemeente traditie dat op nieuwjaarsochtend een van de ouderlingen na de dienst een nieuwjaarstoespraakje hield. Zelf heb ik dit vele malen gedaan. In 1980 is door Henk Visscher de laatste nieuwjaarswens uitgesproken in het ,,kerkje aan de zee”. Op 19 mei van dat jaar besloot de kerkeraad namelijk dat met ingang van de eerstvolgende zondag voortaan alle kerkdiensten in ,,de Ark” gehouden zouden worden. Daar is nog wel een of twee keer door een ouderling een nieuwjaarstoespraakje gehouden, maar al tamelijk snel heeft men aan deze aardige traditie een eind gemaakt. Tegenwoordig worden de nieuwjaarswensen tijdens het koffiedrinken na de dienst uitgewisseld. Ik heb meerdere keren bij officiele gelegenheden namens de kerke¬ raad het woord gevoerd. Ik herinner mij nog iets grappigs naar aanleiding van een afscheidswoord dat ik bij het vertrek van ds. J. Wolven heb gesproken. De bijeenkomst vond in ,,de Bethelkerk”

114

This article is from: