INTERVIEW ✶
De laatste ooggetuigen In het Verhalenboek van de Vijfhoek worden persoonlijke herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog gedeeld; verhalen over de bezetting en de bevrijding. Het zijn herinneringen van de laatste oorlogsgeneratie; de laatste ooggetuigen. Dankzij de medewerkers Mirjam Touw, Jolijn Hilhorst, Nina Veltman, Mireille Nijssen en Loes Bastiaansen kwamen de ontroerende verhalen over een zwarte bladzijde in de geschiedenis naar boven.
WILLEKE VAN DE GEER (1938) WAS EEN PEUTER TOEN DE OORLOG UITBRAK. Ze woonde in de Gierstraat, haar ouders hadden een melkhandel. “Toen mijn vader terugkwam, herkende ik hem niet eens. Ik was twee jaar toen de oorlog begon en zeven toen het weer was afgelopen. Veel herinner ik me er eerlijk gezegd niet van, ik was nog erg jong. Mijn ouders hadden een brood- en melkwinkel in de Gierstraat in het centrum. Echt honger hebben we mede daardoor niet gehad. Een keer in de week deelden mijn ouders brood met kaas uit aan de kinderen in de buurt. Hoe langer de oorlog duurde, hoe meer kinderen er kwamen. Eten werd steeds schaarser. Soms konden we alleen maar stukjes brood en kaas aan de kinderen geven. Ik weet dat mijn vader twee keer is opgepakt, uit familieverhalen maar ook als herinnering. De eerste keer is hij opgesloten in een kamp in Amersfoort. Het was een strafkamp, hij moest daar werken. Hij sliep met nog meer mannen in een zaal en was een van de laagste in rang. Hij kreeg nauwelijks te eten, was altijd pas als laatste aan de beurt als het eten werd uitgedeeld. Toen hij thuiskwam had hij vieze lange haren, een smerige baard en overal wonden. Hij stonk enorm. En hij was heel mager. Ik vond hem eng en vies. Mijn moeder zei dat het mijn vader was, ik herkende hem niet meer. Mijn vader is daarna
overgeplaatst naar een kamp in Duitsland. Waar weet ik niet meer, maar hij had het er veel beter dan in Nederland. Hij had er een goede tijd en hij sliep met nog één persoon op een kamer. Hij stond daar in de keuken en maakte goede sier met de Duitsers. Zij hebben hem echt netjes behandeld. Toen hij van het Duitse kamp thuiskwam, zag hij er goed uit, schoon en netjes. Hij had mooie kleding aan, dat weet ik nog wel. We waren vol bewondering voor hem. De kleding van hem was echt prachtig. Mijn vader had vrienden gemaakt onder de Duitsers. In latere jaren gingen wij vaak op vakantie naar Duitsland. Wonen in de Gierstraat was echt heel gezellig. Er was wel altijd gedoe en vijandigheid tussen de christelijke en de katholieke bewoners. Christelijke en katholieke kinderen mochten bijvoorbeeld niet met elkaar spelen. Mijn ouders waren erg gastvrij. Er mocht altijd wel iemand mee eten. De kinderen die met mij speelden wachtten eigenlijk altijd op een uitnodiging om aan te schuiven. We hebben ontzettend veel gespeeld op de straat, snoep gepikt uit de automaat, verstoppertje gespeeld. We woonden in het achterhuis en sliepen in een opkamertje. Boven ons woonde een andere familie. Wie dat waren weet ik niet meer. De Vijfhoek was in die dagen een wijk waar je als kind echt niet mocht komen. Wij werden bang gemaakt. Van een afstand zagen we vaak zwarte en vuile mensen in de straatjes lopen. Doodeng. De bevrijding, dat was wel een feest. maar daar weet ik niet meer zoveel van. Gek eigenlijk, want het was een ontzettend belangrijke gebeurtenis voor ons allemaal.” ›
73 HRLM ✶ 81