9 minute read

De laatste ooggetuigen

Next Article
Toen Gaslek 1984

Toen Gaslek 1984

In het Verhalenboek van de Vijfhoek worden persoonlijke herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog gedeeld; verhalen over de bezetting en de bevrijding. Het zijn herinneringen van de laatste oorlogsgeneratie; de laatste ooggetuigen. Dankzij de medewerkers Mirjam Touw, Jolijn Hilhorst, Nina Veltman, Mireille Nijssen en Loes Bastiaansen kwamen de ontroerende verhalen over een zwarte bladzijde in de geschiedenis naar boven.

WILLEKE VAN DE GEER (1938) WAS EEN PEUTER TOEN DE OORLOG UITBRAK.

Advertisement

Ze woonde in de Gierstraat, haar ouders hadden een melkhandel. “Toen mijn vader terugkwam, herkende ik hem niet eens. Ik was twee jaar toen de oorlog begon en zeven toen het weer was afgelopen. Veel herinner ik me er eerlijk gezegd niet van, ik was nog erg jong. Mijn ouders hadden een brood- en melkwinkel in de Gierstraat in het centrum. Echt honger hebben we mede daardoor niet gehad. Een keer in de week deelden mijn ouders brood met kaas uit aan de kinderen in de buurt. Hoe langer de oorlog duurde, hoe meer kinderen er kwamen. Eten werd steeds schaarser. Soms konden we alleen maar stukjes brood en kaas aan de kinderen geven. Ik weet dat mijn vader twee keer is opgepakt, uit familieverhalen maar ook als herinnering. De eerste keer is hij opgesloten in een kamp in Amersfoort. Het was een strafkamp, hij moest daar werken. Hij sliep met nog meer mannen in een zaal en was een van de laagste in rang. Hij kreeg nauwelijks te eten, was altijd pas als laatste aan de beurt als het eten werd uitgedeeld. Toen hij thuiskwam had hij vieze lange haren, een smerige baard en overal wonden. Hij stonk enorm. En hij was heel mager. Ik vond hem eng en vies. Mijn moeder zei dat het mijn vader was, ik herkende hem niet meer. Mijn vader is daarna overgeplaatst naar een kamp in Duitsland. Waar weet ik niet meer, maar hij had het er veel beter dan in Nederland. Hij had er een goede tijd en hij sliep met nog één persoon op een kamer. Hij stond daar in de keuken en maakte goede sier met de Duitsers. Zij hebben hem echt netjes behandeld. Toen hij van het Duitse kamp thuiskwam, zag hij er goed uit, schoon en netjes. Hij had mooie kleding aan, dat weet ik nog wel. We waren vol bewondering voor hem. De kleding van hem was echt prachtig. Mijn vader had vrienden gemaakt onder de Duitsers. In latere jaren gingen wij vaak op vakantie naar Duitsland. Wonen in de Gierstraat was echt heel gezellig. Er was wel altijd gedoe en vijandigheid tussen de christelijke en de katholieke bewoners. Christelijke en katholieke kinderen mochten bijvoorbeeld niet met elkaar spelen. Mijn ouders waren erg gastvrij. Er mocht altijd wel iemand mee eten. De kinderen die met mij speelden wachtten eigenlijk altijd op een uitnodiging om aan te schuiven. We hebben ontzettend veel gespeeld op de straat, snoep gepikt uit de automaat, verstoppertje gespeeld. We woonden in het achterhuis en sliepen in een opkamertje. Boven ons woonde een andere familie. Wie dat waren weet ik niet meer. De Vijfhoek was in die dagen een wijk waar je als kind echt niet mocht komen. Wij werden bang gemaakt. Van een afstand zagen we vaak zwarte en vuile mensen in de straatjes lopen. Doodeng. De bevrijding, dat was wel een feest. maar daar weet ik niet meer zoveel van. Gek eigenlijk, want het was een ontzettend belangrijke gebeurtenis voor ons allemaal.”

‘Een Duitse soldaat die in de kapperszaak was, heeft mijn vader gewaarschuwd dat de jongens gezien waren, gelukkig konden ze ontsnappen, verkleed als vrouwen’

GERDA GOEDEMANS GROEIDE OP IN BENNEBROEK. PRACHTIG, VOND ZE DE DUITSE SOLDATEN ALS KIND, MAAR HAAR GEVOEL SLOEG IN DE OORLOG SNEL OM.

“Ik weet nog dat de Duitsers aan het begin van de oorlog het dorp kwamen binnenmarcheren door de Bennebroekerlaan. Ik was zes jaar en stond met grote ogen te kijken. Ik vond het prachtig. Ze liepen strak, allemaal gelijk, hadden mooie pakken aan en liepen luid te zingen. Het zingen vond ik het mooist. De angst voor de Duitsers kwam daarna, vooral door de razzia’s die ze hielden. Ze zaten achter de jongens en de mannen aan, mijn 16-jarige broer bijvoorbeeld. Ze werden ‘gevorderd’, naar Duitsland gebracht om daar te werken. Ze hebben mijn broer gelukkig nooit te pakken gehad, hij was ondergedoken. In de laan in Bennebroek waar wij woonden, stonden drie huizen, met puntdaken. Wij woonden in het middelste huis. Mijn vader had een kapperszaak. Samen met een vriend had mijn broer zich tussen die twee huizen verstopt in de goot. De Duitse soldaten zagen ze toch. Een Duitse soldaat die in de kapperszaak was, heeft mijn vader gewaarschuwd dat de jongens gezien waren. Gelukkig konden ze ontsnappen, verkleed als vrouwen. Ze hadden hoofddoekjes omgedaan en droegen schoenen met hakken. Ze braken bijna hun benen op die hakken. Zo liepen ze naar een schuilplaats in het verenigingsgebouw in de Schoollaan, op zolder. Het gebouw stond leeg en zij hebben daar tot einde van de oorlog ondergedoken gezeten. Wij, zijn familieleden, mochten er absoluut niet naar toe. Zij kregen via het verzet te eten en te drinken. Al die jaren van de oorlog hadden we geen contact meer met mijn broer. Mijn ouders hebben ons ook niet verteld waar hij was. Mijn vader hebben ze ook een keer opgepakt in Haarlem. De Duitsers dachten dat hij joods was. Hij was boodschappen aan het doen of zoiets, toen hebben ze hem opgepakt. Hij had gelukkig zijn persoonsbewijs meegenomen. Hij hoefde niet voor de Duitsers te werken. Ons gezin was groot, met zes kinderen, en er was niet altijd eten. Mijn moeder heeft in de oorlog kunnen regelen dat alle kinderen een keer in de week bij iemand mochten eten en slapen. Ik was een keer bij een echtpaar en die man had een houten poot. Dat been stond in de hoek in de gang bij de trap. Ik vond het doodeng. Ik durfde absoluut niet te blijven slapen. Als eten kreeg ik bruine bonen met spek. Ik ben er ontzettend misselijk van geworden. Mijn moeder moest vaak huilen als ze de tafel wilde dekken en er gewoon geen eten was. We kregen dan alleen maar een winterwortel, die mochten we mee naar bed nemen. Het was heel koud buiten, maar ik lag heerlijk onder de deken te knabbelen op die wortel. Eerst helemaal de buitenkant eraf en dan het binnenste. Dat was echt een traktatie. Ik weet nog dat de Canadezen het dorp binnen kwamen. We mochten meerijden op de jeep en kregen chocolade. Dat had ik nog nooit gegeten, het was zo lekker. De vlaggen hingen overal uit, het was feest. De meisjes die met de Duitse soldaten waren omgegaan werden op een schavot gezet bij ons in de laan. Daar werden ze kaalgeschoren. De mensen vonden dat prachtig, ik vond het alleen maar zielig. En ik weet nog dat er voedselpakketten gedropt werden met de vliegtuigen. Dat was in de richting van Vogelenzang. Mijn vader riep nog dat we alvast maar allemaal die kant op moesten gaan, en dat deden we dan. Het werd wel allemaal netjes verdeeld. Ik weet ook nog dat er heel grote blikken met een soort biscuit werden uitgedeeld, die kwamen uit Zweden. De oudste vier kinderen van ons gezin zijn allemaal rond hun 65ste gestorven, twee broers en twee zussen. Mijn moeder verloor een kind, mijn broer Goof, op 34-jarige leeftijd. Mijn moeder was toen net zo oud als ik later was toen ik mijn kind, Ron, verloor. Heel bizar. De geschiedenis heeft zich toen herhaald. Mijn moeder zat al in het bejaardenhuis toen ze me het verhaal vertelde. Ik heb veel van mijn moeder geërfd, alleen mijn slechte ogen niet. Die heb ik weer van mijn vader. Ik heb altijd van Duitse muziek gehouden. Mijn man is ook van de Duitse muziek gaan houden door mij. We hadden altijd de Duitse radio aan en namen muziek op op een cassettebandje. We zijn ook vaak naar Duitsland op vakantie geweest.”

DE OUDERS VAN ELS VAN DE POL BODEN IN DE OORLOG JODEN EN PARACHUTISTEN ONDERDAK.

“Ik woon al jarenlang in de Sophiastraat in de Vijfhoek. Van de oorlog weet ik niet heel veel. Mijn ouders hebben ook nooit gepraat over de oorlogsjaren. Zij raakten eigenlijk min of meer per ongeluk bij het verzet betrokken. Dat kwam door oom Drikus, een broer van mijn vader, die met tante Lena getrouwd was. Drikus en Lena zaten bij het verzet en als er eens mensen onder moesten duiken, kwamen ze soms ook bij mijn ouders terecht. Zij hebben ook Joodse onderduikers gehad. Oom Drikus en tante Lena hadden een groot huis in Ede. Het was een huis met een groot puntdak. Binnenshuis hadden ze nog een dubbelwandig dak gebouwd met een tussenruimte. Daar konden onderduikers zich mooi verschuilen, zonder dat het in de gaten liep. Van buitenaf was het niet te zien en binnenshuis zag je niet dat er mogelijk een tussenruimte tussen zat. Oom Drikus, Hendrikus Johannes van de Pol heette hij voluit, was een basisschoolleraar. Hij besloot in 1943 onder te duiken in Lunteren, omdat hij als onderwijzer weigerde om een loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Hij gaf leiding aan een eigen verzetsgroep. Binnen het verzet had hij de schuilnaam Flip. Oom Drikus is door mijn moeder nog van Lunteren naar Ede gebracht. Vanuit zijn onderduikadres gingen ze samen, arm in arm als een stelletje, naar een ander adres. Hij heeft de hele oorlog ondergedoken gezeten. De Duitsers slaagden er niet in zijn verblijfplaats te achterhalen, oom Drikus bleef op vrije voeten. Via oom Drikus kregen mijn ouders een Engelse en een Amerikaanse parachutist in huis. Ze moesten worden verborgen, ze hadden dringend hulp nodig. Bij de slag om Arnhem, op 26 en 27 september 1944, waren zij bij de dropping aan de verkeerde kant van de Rijn terecht gekomen; aan de Duitse kant. Het was spannend met die twee mannen in huis. Ze zijn een keer in pyjama het bos ingestuurd vanwege een razzia door de Duitsers. Als iemand ze zou zien moesten ze zich gedragen als psychiatrische patiënten uit de inrichting Wolfheze. Gelukkig zijn ze nooit gevonden. Bevrijdingsdag, dat was voor onze familie een dag met een zwart randje. De broer van tante Lena, Simon van de Bent, werd juist op die dag doodgeschoten. Hij had in het verzet gezeten en was onderduiker geweest. Toen hij uit zijn ‘hol’ kwam om samen met de anderen de bevrijding te gaan vieren, werd hij alsnog doodgeschoten door een Duitser. Het was een laatste wraakactie van een verslagen vijand. Simon van de Bent ligt begraven in het mausoleum in Ede. Er is daar een herdenkingsplaat voor hem en voor anderen. Ieder jaar, op 4 mei, gingen we met de school in optocht naar het mausoleum om daar bloemen neer te leggen op de herdenkingsplaat. Mijn ouders hebben een bedankbrief gekregen van de Amerikaanse generaal Eisenhower, de opperbevelhebber van de geallieerde troepen, en van de hoogste Engelse militair. Zij ondertekenden de brieven persoonlijk uit dankbaarheid voor hun hulp aan de twee parachutisten. Zoals gezegd, mijn ouders hebben nooit meer gepraat over de oorlogsjaren. De verhalen die ik weet en ken, heb ik gehoord via oom Drikus en tante Lena. Maar ik weet wel dat ome Drikus mijn moeder een held vond.”

This article is from: