

BIOLOGIE

1 VMBO BK DEEL B
Beste leerling,
Dit boek gebruik je samen met de digitale leeromgeving. Het is van jou, dus je mag je aantekeningen erin schrijven. Na dit schooljaar mag je het boek houden. Dan kun je er volgend jaar nog iets in opzoeken, bijvoorbeeld bij het leren voor een toets.
Veel succes en plezier met biologie!
Team Vivo


COLOFON
Auteurs
Lisette van Engelen, Barend de Graaf, Marlies van den Hurk-Bakker, Rob Melchers, Jorinde Post, Annemarel Reiber-Elhorst, Anne van Rossum, Rik Smale, Willy Stein, Nora Walsarie Wolff-Cox, Bram Winkelman
Eindredactie
Barbara Capel, Ramon Verwijst
Taalredactie
Marcella Spithoven
Illustraties
Gemma Stekelenburg, Rogier Trompert, Marjolein Luiken
Ontwerp
Omslag: Carlo Polman - OudZuid Ontwerp
Binnenwerk: Tom Lamers - Reclamers
Opmaak
Crius Group, Hulshout
Omslagbeeld
Getty Images / 500px Prime / Nick Chill
Over ThiemeMeulenhoff
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt zich van educatieve uitgeverij tot een learning design company. We brengen content, leerontwerp en technologie samen. Met onze groeiende expertise, ervaring en leeroplossingen zijn we een partner voor scholen bij het vernieuwen en verbeteren van onderwijs. Zo kunnen we samen beter recht doen aan de verschillen tussen lerenden en scholen en ervoor zorgen dat leren steeds persoonlijker, effectiever en efficiënter wordt.
Samen leren vernieuwen.
www.thiememeulenhoff.nl
Eerste druk, eerste oplage, 2023
� ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2023
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912
j° het Besluit van 23 augustus 1985, Stbl. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.stichting-pro.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie www.auteursrechtenonderwijs.nl.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Deze uitgave is volledig CO2-neutraal geproduceerd. Het voor deze uitgave gebruikte papier is voorzien van het FSC®-keurmerk. Dit betekent dat de bosbouw op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden.
INHOUD
ZO WERK JE MET VIVO
Deel A
Hoofdstuk 1 Waarom biologie?
1.1 Biologie, wat heb je eraan?
1.2 Levende wezens en levenskenmerken
1.3 Verschillende organismen
1.4 Biodiversiteit
1.5 Organismen en hun omgeving
1.6 Alles hangt samen
1.7 Extra: Extreme organismen
Deel B
1.8 Hoofdstukafsluiting
1.8
Hoofdstuk 2 Inzoomen en uitzoomen
2.1 Hoe zitten organismen in elkaar?
2.2 Hoe zit jij in elkaar?
2.3 Hoe kun je dieren ordenen?
2.4 Hoe zit een cel in elkaar?
2.5 De kleinste organismen
2.6 Groei en ontwikkeling
2.7 Extra: Gewervelden, zoogdieren en mensen
2.8 Hoofdstukafsluiting
4.1
Hoofdstuk
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
5.7
5.8
ZO WERK JE MET VIVO – De biologie van je leven


Je gaat aan de slag met Vivo. Bij Vivo ontdek je waarom het vak biologie belangrijk is voor jou, voor onze samenleving en onze planeet. Hieronder zie je alles wat je in Vivo tegenkomt.


STARTEN MET HET HOOFDSTUK
• Het hoofdstuk start met de grote vraag. Deze vraag ga je aan de hand van het hoofdstuk beantwoorden.
• De hoofdstukvraag staat in een overzichtstekening: het grote plaatje Daarin zie je de samenhang met andere hoofdstukken en de belangrijkste zaken van dit hoofdstuk om te onthouden.
• Online vind je de Uitdaging. Dit is een grotere opdracht waarbij je de stof van het hoofdstuk gebruikt.









• In de eerste paragraaf ontdek je waarom het onderwerp van het hoofdstuk belangrijk is, en welke rol het onderwerp speelt in jouw leven. Ook ontdek je hoe het onderwerp samenhangt met andere onderwerpen in de biologie.


WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• Bij de paragraaftitel zie je welke iconen uit het grote plaatje horen bij deze paragraaf.







































































• In de leerdoelen zie je wat je deze paragraaf gaat leren.
• Bij de practica gaat het om doen: je docent bepaalt welke practica je gaat doen. Je vindt deze online.







• In de startopdracht ga je meteen actief aan de slag met het onderwerp van de paragraaf. Zo ontdek je wat je al weet en begrijp je de stof die komen gaat sneller en beter.

WERKEN IN HET BOEK OF ONLINE




















Je kunt aan de slag in je leerwerkboek of online. In je boek vind je alles wat je nodig hebt: theorie en opdrachten. Deze staan natuurlijk ook online, plus handige extra’s.
Boek
• Theorie
• Opdrachten
Online
• Theorie























• Opdrachten

• De Uitdaging
Hoofdstuk 3 Bewegen Skelet 3.3

7 Botgroepen en botten Je kunt de botten van het skelet indelen in verschillende botgroepen. a Welke twee botgroepen hebben geen platte botten? ☐ bekkengordel ☐ borstkas ☐ ledematen ☐ schedel ☐ schoudergordel ☐ wervelkolom b Maak de juiste combinaties door de botten aan de juiste botgroep te koppelen. schedel heupbeenderen, heiligbeen en staartbeen schoudergordel middenhandsbeentjes en dijbeen wervelkolom ribben en borstbeen borstkas schedelbeenderen schouderbladen en sleutelbeenderen bekkengordel wervels
HERHALING


H8 Taken skelet Het skelet heeft een aantal taken. Vul de juiste woorden in.
schedel schoudergordel wervelkolom borstkas ledematen bekkengordel
• Het skelet zorgt voor , zodat je recht overeind blijft staan.
• Het skelet zorgt voor
• Het skelet maakt


• Het skelet geeft


WERKEN MET DE PARAGRAFEN
• Blauwgedrukte woorden in de theorie zijn de belangrijkste begrippen
• In blauwe kaders staan weetjes. Je ziet hoe het onderwerp van de paragraaf terugkomt in het dagelijks leven.
• Iedere paragraaf heeft zes basisopdrachten. Daarna is er altijd een herhaalopdracht, een plusopdracht en een samenvattingsopdracht
• Online krijg je na de zes basisopdrachten een advies op maat om verder te oefenen: Herhaling of Plus
• Bij de opdrachten staat soms een icoon.
• Verder oefenen op maat
• Practica
• Proeftoets
b Je ziet hieronder de vier essenties van dit hoofdstuk. Wat heb je over elke essentie geleerd? Noteer je antwoorden in de vakjes.
Kijk terug naar paragraaf 1. Noteer wat je hier nu over weet.
Bewegen is gezond voor lichaam en geest
Botten en spieren zorgen voor beweging
Kijk terug naar paragraaf 2, 3 en 5. Noteer wat je hier nu over weet.

Kijk terug naar paragraaf 4. Noteer wat je hier nu over
EXTRA PARAGRAAF
• Nieuwsgierig? Ga aan de slag met de extra paragraaf. Hierin leg je de verbinding tussen dit hoofdstuk en andere thema’s en je gaat dieper in op de stof van het hoofdstuk.
HOOFDSTUKAFSLUITING
• Je kijkt terug op het grote plaatje Begrijp je de verbanden en kun je de hoofdstukvraag beantwoorden met wat je hebt geleerd?
• Met de online proeftoets controleer je of je de theorie goed hebt geleerd.


























Staat bij opdrachten waar je
Staat bij opdrachten waar je samenwerkt met klasgenoten.
Staat bij opdrachten waar je iets moet doen. Leren door te doen!
Staat bij opdrachten waar je kritisch nadenkt of reflecteert.
• Je kijkt terug op de leerdoelen van de paragraaf. Wat gaat goed en waar moet je nog aan werken?
• In Actief leren vind je werkvormen om de theorie te onthouden en begrijpen.
• Op de docentenpagina is er ook een samenvatting van het hoofdstuk te vinden.
3 Bewegen



UITDAGING
Bij elk hoofdstuk hoort een Uitdaging. Deze kun je maken als vervanging van één of meer paragrafen. Gebruik de leerstof om het probleem op te lossen!

3.1 Hoe blijf je fit?
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• benoemen hoe je ervoor zorgt dat je fi t blijft.
• uitleggen dat botten, spieren en gewrichten zorgen voor beweging.
Welke verbanden zijn er?
Wat leer je in dit hoofdstuk?
H2 • Inzoomen en uitzoomen Cellen


Hoe blijf je fit? H3

H9 • Ademhalen en verbranden Zuurstof

Bewegen is gezond voor lichaam en geest
Botten en spieren zorgen voor beweging
Botten en kraakbeen bevatten cellen





Wat beweegt kan stuk

Bewegen
Ga jij met de fiets naar school? In je lichaam gebeurt van alles wanneer je beweegt (figuur 2). Botten, spieren en gewrichten werken samen. Tijdens het fietsen adem je sneller, je hart klopt sneller en je lichaam warmt op. Je hersenen krijgen meer zuurstof. Handig als je het eerste uur goed moet opletten! Als je beweegt, maken je hersenen ook geluksstofjes waardoor je lekkerder in je vel zit.

Welke verbanden zijn er?
Bekijk het 'grote plaatje' in figuur 1 (links).
• Dankzij botten, spieren en kraakbeen kun je goed bewegen. Het weefsel in botten, spieren en kraakbeen is opgebouwd uit cellen (hoofdstuk 2). Met een microscoop kun je cellen en weefsels goed bekijken.
• Om je spieren te laten werken heb je onder andere zuurstof nodig. Als je ademhaalt, neem je zuurstof uit de lucht op in je longen (hoofdstuk 9).
Wat leer je in dit hoofdstuk?
Bekijk het 'grote plaatje' in figuur 1 (rechts).
• Bewegen is gezond voor lichaam en geest. Door te bewegen blijven je spieren soepel en dat is goed voor je lichaam. Ook voel je je goed als je beweegt. Dat komt doordat er stoffen vrijkomen in je lichaam. Die stoffen zorgen voor een goed humeur en minder stress.
• Botten en spieren zorgen voor beweging. Je skelet is een verzameling van harde botten. Als je spieren samentrekken, bewegen je botten. Botten en spieren werken dus samen. Botten hebben gewrichten, waardoor je botten verschillende kanten op kunnen bewegen.
• Botten en kraakbeen bevatten cellen.
Het weefsel van bot bestaat uit cellen. Deze cellen liggen niet vast tegen elkaar aan. Tussen de cellen zit tussencelstof. Het weefsel van kraakbeen bevat andere cellen. Ook die liggen niet vast tegen elkaar aan. Tussen deze cellen zit ook tussencelstof.
• Wat beweegt kan stuk.
Bewegen lijkt alleen maar goed voor je lichaam. Maar dat is niet altijd waar. Je kunt ook te veel bewegen of op een verkeerde manier. Dan krijg je een blessure of worden je spieren overbelast (figuur 3).

OPDRACHTEN
1 Concentratie-oefening
Dit heb je nodig:
• stopwatch
Dit ga je doen:
1 Werk in tweetallen. De een doet de proef. De ander neemt de tijd op.
2 Bekijk het schema. Noem per kolom (van boven naar beneden) de echte kleur van de woorden. Probeer dat zo snel mogelijk te doen.
3 Als je een fout maakt, begin je opnieuw met de eerste kolom. blauw rood blauw groen rood groen groen rood zwart blauw rood blauw zwart rood groen
Hoe lang doe je erover om alle kolommen foutloos te doen? Noteer de tijd. Draai daarna de rollen om.
Tijd =
2 Warming-up
Het is belangrijk dat je je goed kunt concentreren in de les. Een warming-up kan helpen. Je maakt je hoofd leeg en je lichaam los. Als je beweegt, ga je je goed voelen. Dat komt doordat er stoffen vrijkomen in je lichaam die zorgen voor een goed humeur en minder stress.
Dit ga je doen:
1 Schuif je stoel onder je tafel en ga erachter staan.
2 Draai met je linkervoet vijf rondjes naar links en vijf naar rechts.
3 Doe hetzelfde met je rechtervoet.
4 Draai met je linkerbeen vanuit je heup vijf rondjes naar links en vijf naar rechts.
5 Doe hetzelfde met je rechterbeen.
6 Draai met je heupen vijf rondjes naar links en vijf naar rechts.
a Doe opdracht 1 'Concentratie-oefening' nog een keer. Is er een verschil?
◯ nee
◯ Ja, ik ben de tweede keer langzamer.
◯ Ja, ik ben de tweede keer sneller.
b Hoe zit het met de rest van de klas?
3 Jouw sport
Geef antwoord op de vragen.
a Doe je aan sport? Zo ja, welke sport?
b Geef twee redenen waarom je deze sport doet.
c Een uitspraak is: ‘Bewegen is gezond voor lichaam en geest’. Geldt dat ook voor jou als je sport?
Leg je antwoord uit.
d Als je niet aan sport doet, wat houdt je tegen om te sporten?

e Welke sport zou je willen doen?
f Wie of wat zou jou kunnen helpen om deze sport te gaan doen?
4 Beweging
Op een aantal plaatsen kunnen de botten van ons skelet bewegen. Bijvoorbeeld in je onderkaak. Je doet zo je mond open en dicht. De andere botten in je hoofd zitten aan elkaar vast en kunnen niet bewegen.
Onderzoek op welke plekken je botten kunnen bewegen.
Dit ga je doen:
1 In het schema staan onderdelen van je lichaam. Beweeg die onderdelen in je eigen lichaam.
2 Noteer erbij op welke manier(en) de bewegende delen (gewrichten) bewegen.
Tip: Denk aan buigen, strekken, draaien, enz.
Onderdeel Welke beweging?
hoofd Je kaak kan op en neer bewegen.
hals en nek
romp (borst en buik)
armen en pols
handen
benen en enkel
voeten
5 Botten en kraakbeen
Druk eens met je vinger op de bovenkant van je schedel (een bot). Doe hetzelfde op het puntje van je neus (kraakbeen).
a Welk verschil voel je?
b Wat kun je dus zeggen over de cellen en de tussencelstof van botten en kraakbeen?
c Is er nog een plek aan je lichaam waar je kraakbeen goed kunt voelen?
6
Blessures
Blessures zijn heel vervelend. Je hebt ze liever niet. En als je ze hebt, wil je er zo snel mogelijk vanaf.
a Wie kan je helpen blessures te voorkomen?

b Welke mensen helpen je als je een blessure hebt? Noem minstens drie beroepen.
AFSLUITING
7 Samenvatten
a Noteer twee onderdelen van je lichaam die ervoor zorgen dat je kunt bewegen.
b Hoe heet de plek tussen twee botten die kan bewegen?
c Waaruit zijn botweefsel en kraakbeenweefsel opgebouwd?
Botweefsel:
Kraakbeenweefsel:
d Vul de juiste woorden uit de theorie in.
• Door te bewegen blijven je en fit.
• Je krijgt daardoor minder snel
• Ook kun je je beter op school, bijvoorbeeld bij een proefwerk.
• Pas wel op dat je niet beweegt, want alles wat beweegt kan stuk.
e De grote vraag van dit hoofdstuk is: ‘Hoe blijf je fit?’
Wat is jouw antwoord op deze vraag?
Gebruik in je antwoord de informatie van deze paragraaf.
3.2 Spieren
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• benoemen welke functies je spieren hebben.
• benoemen hoe spieren botten in beweging brengen.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:



• Spierweefsel
Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
1 Je spieren spannen
Hoe dik zijn jouw spieren? Ben je sterker als je dikke spieren hebt?
Dit heb je nodig:
• meetlint
Dit ga je doen:
1 Werk in tweetallen.
2 Laat je arm ontspannen naast je lichaam hangen.
3 Je klasgenoot doet het meetlint om je bovenarm.
4 Meet de dikte (in millimeter). Noteer dit in de tabel.
5 Buig je arm. Maak een spierbal. Je spieren zijn nu gespannen.
6 Meet de dikte van je bovenarm nog een keer. Noteer dit in de tabel.
7 Draai nu de rollen om. Vul de tabel verder in.
8 Ga armpje drukken met elkaar. Wie wint?
a Wie is het sterkst met armpje drukken?















◯ degene met de dikste bovenarm in ontspannen toestand





































































































































































◯ degene met de dikste bovenarm in gespannen toestand








◯ degene met het grootste verschil tussen ontspannen en gespannen bovenarm
b Vergelijk je antwoorden met de rest van de klas. Geef een verklaring.












Soorten spieren































Je lichaam bestaat voor een deel uit spieren. Veel spieren zitten vlak onder de huid (figuur 1). Je kunt de spieren in je bovenarm gemakkelijk voelen. Ze zitten vast aan de botten in je arm. Als die spieren samentrekken, bewegen enkele botten mee. Deze spieren noem je skeletspieren. Skeletspieren zorgen er ook voor dat je overeind blijft staan.





Je hebt ook spieren die niet aan botten vastzitten. Dat zijn gladde spieren. Een voorbeeld van gladde spieren zijn de spieren in je darmwand. Zij maken knijpbewegingen en duwen zo het voedsel verder.

OPDRACHTEN
2 Sterker worden
Scan de QR-code en bekijk het filmpje ‘Sterker worden’.
a Welke spieren traint Ielja?
◯ gladde spieren
◯ skeletspieren
b Je tilt iets zwaars op van de grond. Welke spieren moet je dan vooral gebruiken en waarom?
◯ de spieren in je benen, omdat die het sterkst zijn
◯ de spieren in je rug, omdat die het sterkst zijn
3 Spieren in je darm
Spieren in de darmwand duwen het voedsel in je darmen vooruit. Het volgende proefje laat zien hoe dat werkt.
Dit heb je nodig:
• een stuk binnenband van een fiets
• een tafeltennisballetje
Dit ga je doen:
1 Stop het balletje in de band (zie de figuur).
2 Duw het balletje van A naar B door in de band te knijpen. voedselbrok darmwand
Voortbeweging voedsel in je darmen
a Waar kun je de binnenband mee vergelijken?
b Waar kun je het balletje mee vergelijken?
c Waar knijpt de spier om het brokje voedsel naar beneden te bewegen?
◯ op plek A
◯ op plek B
◯ van plek A naar B, boven het brokje voedsel
◯ van plek A naar B, onder het brokje voedsel
4 Gladde spieren
Wat zijn voorbeelden van gladde spieren?
Er zijn drie antwoorden goed.
☐ spieren die je been laten buigen en strekken
☐ spieren die de haren op je huid overeind trekken bij kippenvel
☐ spieren die je bloedvaten smaller en wijder maken
☐ spieren die je vingers laten bewegen
☐ spieren die je mond open en dicht laten gaan
☐ spieren die het voedsel in je maag kneden
WIST JE DA T?
We eten spieren
Misschien heb je er nooit over nagedacht, maar als je vlees eet, eet je vooral spieren. Kijk in een supermarkt of bij de slager maar eens naar speklappen of bacon. Daar zie je goed uit welke lagen het lichaam van dieren en mensen is opgebouwd. Het onderste dunne laagje is de huid, daarna komt een witte laag vet. De volgende rode laag is spierweefsel. Bij de meeste soorten vlees zijn de huid en het vet verwijderd. Als je vlees eet, eet je dus spieren.

Hoe werken spieren?
Spieren kunnen samentrekken en ontspannen. Als spieren samentrekken, worden ze korter, dikker en steviger. Als spieren ontspannen, worden ze langer, dunner en slapper.

Dit zie je goed als de armbuigspier samentrekt. Die wordt kort, dik en stevig. De armstrekspier is dan ontspannen. Als je de arm weer strekt, wordt de armstrekspier kort, dik en stevig. De armbuigspier is dan ontspannen.


Spieren die zorgen voor een tegenovergestelde beweging noem je antagonisten (figuur 2).
Scan de QR-code en bekijk de animatie van de armbuigspier en de armstrekspier.
Een spier zit met een pees vast aan het bot. Pezen kunnen niet samentrekken. Een bekende pees is de achillespees. Je kuitspier zit daarmee aan het hielbeen vast (figuur 3).
Deze pees trekt met veel kracht aan het bot als je loopt en springt. kuitspier achillespees
hiel






















OPDRACHTEN
5 Vingers
Kijk goed naar je hand en je arm.
Beweeg de vingers van je ene hand. Pak met je andere hand je onderarm vast.
a Waar zitten de spieren die je vingers laten bewegen?
◯ in je hand
◯ in je onderarm
◯ in je bovenarm
◯ bij je schouder
b Waar zitten de pezen?
◯ in je hand
◯ in je onderarm
◯ in je bovenarm
◯ bij je schouder
6 Spieren van je been en voet
Je gebruikt verschillende spieren als je je been en voet beweegt.
Ga op een stoel zitten met je voeten op de grond. Je benen zijn gebogen. Strek een onderbeen recht voor je uit. Laat je onderbeen daarna zakken, totdat je voet weer op de grond staat. Voel welke spieren aanspannen en ontspannen.
a Noem de letter(s) van de spier(en) die je spant als je je been naar voren strekt. Leg je antwoord uit.
b Je zit nog steeds op de stoel met je voeten op de grond. Beweeg nu je voet op en neer, terwijl je hak op de grond blijft.
Noem de letter(s) van de spier(en) die je gebruikt als je je tenen van de grond haalt. Leg je antwoord uit.
7 Antagonisten
Vul het juiste antwoord in.
a Spieren in je benen laten je door je knieën zakken. Wat doen de antagonisten?
b In je onderarm zitten spieren die je vingers buigen. Wat doen de antagonisten?
c Je oog bevat spieren die je pupil groter maken. Wat doen de antagonisten?

HERHALING
H8 Soorten spieren
Vul het goede woord in.
Wat valt je hier op?
• De skeletspieren zorgen ervoor dat je blijft staan.
• De skeletspieren zorgen ervoor dat je je kunt
• Spieren die voor een tegenovergestelde beweging zorgen noem je
• spieren zitten niet aan je skelet vast. PLUS
P8 Planking
Planking of planken is een fitnessoefening die je gemakkelijk kunt doen. Je traint er veel spieren mee. Je gebruikt je armen om je lichaam gestrekt van de grond te houden.

Je traint bij planken onder andere de spieren in je rug, in je buik, in je billen en bij je schouders. Deze spieren zorgen ervoor dat je lichaam een goede houding heeft. Je krijgt dan geen last van je rug. Het beste is om drie keer per dag 60 seconden te planken.
a Probeer een plank van minimaal 30 seconden en maximaal 60 seconden te doen.
Houd je het vol?
b Welke spieren voel je?
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
AFSLUITING
9 Samenvatten
a Vul het schema verder in.
Soort spier skeletspier
Zit wel of niet aan botten vast Voorbeeld spieren in je darmen
b Vertel in je eigen woorden hoe een spier werkt.
10 Leerdoelen
Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt...
1 benoemen welke functies je spieren hebben.
2 benoemen hoe spieren botten in beweging brengen.
3.3 Skelet
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• een aantal functies van het skelet benoemen.

• botten en botgroepen herkennen en benoemen.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:
• Botten
Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
1 Interactieve schoolplaat botten
In je lichaam zitten een heleboel botten. Scan de QR-code en kijk rond op de interactieve schoolplaat. Zoek uit welke filmpjes er te zien zijn. Misschien zie je iets interessants waar je meer over wilt weten.
Tip: Kies voor ‘vrij verkennen’.
Welke filmpjes zijn er te zien? Noteer de ontbrekende titels. Zet ze op alfabetische volgorde. Je hoeft de filmpjes nog niet te bekijken! 1
7 Kniegewricht
8 Samenstelling van je botten
9

6 Heupgewricht
10 Tanden en kiezen
11
12 Zenuwen

Functies van het skelet
Je skelet of geraamte heeft de volgende functies.
• Het skelet maakt samen met je spieren beweging mogelijk.
• Het skelet beschermt kwetsbare organen.


• Het skelet geeft stevigheid aan je lichaam.
• Het skelet geeft vorm aan je lichaam.
WIST JE DAT?
Botten maken bloed
Een bot bestaat niet alleen uit botweefsel. De botten zijn aan de binnenkant opgevuld met beenmerg. In de botten van armen en benen zit geel beenmerg. Dit gele beenmerg bestaat vooral uit vet. In platte botten, zoals de botten van het bekken, de ribben en het borstbeen zit rood beenmerg. Dit rode beenmerg maakt nieuwe bloedcellen. Dat is erg belangrijk, omdat bloedcellen niet zo lang leven. Het is dus heel fijn dat jouw botten nieuw bloed maken.
Rood beenmerg
OPDRACHTEN
2 Functies van het skelet
Zet de goede functie van het skelet achter het voorbeeld. Kies uit:
bescherming | beweging mogelijk maken | stevigheid geven | vorm geven
• Het hart en de longen zitten in de borstkas.
• De spieren zitten met pezen aan de botten vast.
• De schedel van een mens en een paard zijn verschillend.
• Zonder skelet zou je als een pudding in elkaar zakken.
3 Vorm geven
Op sommige plekken van ons lichaam zit er alleen een dun stukje huid over het skelet. Op die plaatsen geeft het skelet vorm aan ons lichaam.
Noem minstens vijf plaatsen waar het skelet vorm geeft aan ons lichaam.
4 Bescherming hersenen
Scan de QR-code en bekijk het filmpje 'De schedel’.
In het filmpje zie je een proefje.
• Er zijn twee jampotjes met een deksel.
• In één potje zit alleen een ei.
• In het andere potje zit een ei en water.
De man schudt met beide potjes.
a Wat moet het jampotje voorstellen?
b Wat moet het ei voorstellen?
c Wat zie je gebeuren?
d Wat zou er gebeuren als je geen vocht tussen je schedel en je hersenen had?
Onderdelen van het skelet
Het skelet bestaat uit heel veel botten (figuur 2). Botten noem je ook wel beenderen. Botten hebben allerlei vormen.
• pijpbeenderen, zoals de botten van je armen en benen
• platte beenderen, zoals je schouderbladen en je ribben
• botten met een andere vorm, zoals je wervels
schedel
onderkaak
sleutelbeen
schouderblad
borstbeen
opperarmbeen
rib



wervels
spaakbeen
ellepijp
heiligbeen
heupbeen
staartbeen
dijbeen
knieschijf
kuitbeen
scheenbeen
Het skelet bestaat uit zes botgroepen.
1 De schedel beschermt je hersenen. Hij bestaat uit een aantal botten die aan elkaar vastgegroeid zijn.
2 De wervelkolom beschermt je ruggenmerg. Als je loopt of springt, vangt de wervelkolom een deel van de schok op. De wervelkolom bestaat uit wervels, het heiligbeen en het staartbeen.
3 De borstkas (figuur 3) beschermt je hart en je longen. Ook helpt de borstkas je met ademhalen. De borstkas bestaat uit ribben, het borstbeen en een aantal borstwervels.

4 De schoudergordel (figuur 3) bestaat uit twee schouderbladen en twee sleutelbeenderen.
sleutelbeen
schouderblad
borstbeen
ribben
borstwervels
schoudergordel
borstkas
5 Bij de bekkengordel (figuur 4) zitten je benen aan je wervelkolom vast. Hij ondersteunt je lichaam wanneer je zit, staat, loopt en springt. De bekkengordel bestaat uit twee heupbeenderen, het heiligbeen en het staartbeen.
heupbeen
heiligbeen
staartbeen
Figuur 3 De schoudergordel en de borstkas6 Je armen en benen zijn je ledematen. De botten van een arm en een been hebben veel overeenkomsten (figuur 5).
opperarmbeen
dijbeen
knieschijf
kuitbeen
scheenbeen
voetwortelbeentjes
middenvoetsbeentjes
teenkootjes
OPDRACHTEN
5 Je geraamte
Scan de QR-code en bekijk het filmpje 'Geraamte'.
ellepijp
spaakbeen
handwortelbeentjes
middenhandsbeentjes
vingerkootjes
a Wat wordt er gezegd over de plek van het spaakbeen en de ellepijp?
◯ Het spaakbeen zit aan de kant van de pink.
◯ De ellepijp zit aan de kant van de pink.
b Welk ezelsbruggetje kun je bedenken om dit te onthouden?
Figuur 5 De botten van de ledematen: been (links) en arm (rechts)6 Het skelet


Hoe heten de verschillende onderdelen van het skelet? Zet de namen van de botten achter de nummers 1 t/m 17.





7 Botgroepen en botten
Je kunt de botten van het skelet indelen in verschillende botgroepen.
a Welke twee botgroepen hebben geen platte botten?
☐ bekkengordel
☐ borstkas
☐ ledematen
☐ schedel
☐ schoudergordel
☐ wervelkolom
b Maak de juiste combinaties door de botten aan de juiste botgroep te koppelen.
schedel • • heupbeenderen, heiligbeen en staartbeen
schoudergordel • • middenhandsbeentjes en dijbeen
wervelkolom • • ribben en borstbeen
borstkas •
• schedelbeenderen
ledematen • • schouderbladen en sleutelbeenderen
bekkengordel • • wervels
schedel
schoudergordel
wervelkolom
borstkas
ledematen
bekkengordel
HERHALING
H8 Taken skelet
Het skelet heeft een aantal taken.
Vul de juiste woorden in.
• Het skelet zorgt voor , zodat je recht overeind blijft staan.
• Het skelet zorgt voor van tere organen in je lichaam.
• Het skelet maakt mogelijk.
• Het skelet geeft aan je lichaam.
P8 Botgroepen





















De skeletten van zoogdieren en mensen lijken veel op elkaar. Ze hebben bijna allemaal dezelfde botgroepen.

Bekijk het skelet van een hond en een paard. Zet in de figuur een cirkel op de plek van de botgroepen schedel, borstkas en bekkengordel.


Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.



AFSLUITING
9 Samenvatten
Het skelet heeft verschillende functies.
a Noteer vier functies van het skelet.
b In het skelet zit een aantal botgroepen. Noteer achter de gekleurde hokjes de juiste botgroepen.
c Vul de tabel in.
1 Noteer bij elke botgroep de namen van de botten die je kent.
2 Noteer ook of het een pijpbeen, een plat been of een ander bot is.
namen van de botten pijpbeen/plat been/ander bot
schedel
schoudergordel
wervelkolom
borstkas
ledematen
bekkengordel
10 Leerdoelen
Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt...
1 een aantal functies van het skelet benoemen. ◯
2 botten en botgroepen herkennen en benoemen. ◯
3.4 Kraakbeen en been
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• de eigenschappen van kalkstof en lijmstof benoemen.
• de functies en bouw van kraakbeenweefsel en beenweefsel beschrijven.
Bij deze paragraaf horen de volgende practicumopdrachten:
• Stevigheid samenstelling
• Beenweefsel
• Kraakbeenweefsel
Overleg met je docent welke je gaat uitvoeren.
1 Vinger-grondtest
Bij de vinger-grondtest ga je met je vingers zo ver mogelijk naar de grond. Je houdt je knieën gestrekt. Het doel is om de grond te raken. Als dat niet lukt, dan heb je waarschijnlijk verkorte hamstrings of kuitspieren.


Deze test is vanaf 1950 uitgevoerd bij jongeren tussen 14 en 19 jaar. Vroeger kon ongeveer 90% van de jongeren de grond raken.
Tegenwoordig is dat ongeveer 40%. In een klas met 30 leerlingen zijn dat er 12. Voetballende jongens scoren het slechtst, meisjes die turnen scoren het best.
Bron: NTvG onderzoek researchgate.net
Vinger-grondtest


Voer zelf de vinger-grondtest uit.
Kun je met je vingers de grond raken? Bespreek het resultaat in de klas. Hoeveel leerlingen kunnen de grond aanraken?
Stevigheid en buigzaamheid
De botten van je skelet zijn stevig en een klein beetje buigzaam. Ze bestaan uit beenweefsel. Je oren zijn heel soepel. Je kunt ze buigen en daarna krijgen ze hun vorm weer terug. Oren bestaan uit kraakbeenweefsel
Tussen de cellen van beenweefsel en kraakbeenweefsel ligt tussencelstof Tussencelstof bestaat uit kalkstof en lijmstof. Kalkstof zorgt voor stevigheid, lijmstof voor buigzaamheid.
Als je jong bent, bevatten je botten veel lijmstof (figuur 1). Daardoor zijn je botten heel soepel. Als je ouder wordt, bevatten je botten steeds minder lijmstof en meer kalkstof. Je hebt dan een grotere kans dat je je botten breekt.

OPDRACHTEN
2 Stevig en buigzaam
Heb je wel eens boven op een heel hoog gebouw gestaan? Als het hard waait, voel je het gebouw een beetje bewegen. Hoge gebouwen zijn vaak gebouwd met gewapend beton. Dat bestaat uit beton (stevig) en staal (buigzaam). Gewapend beton is dus zowel stevig als buigzaam.
Welke eigenschappen maken een constructie zoals een gebouw het sterkst?
◯ alleen buigzaam
◯ alleen stevig
◯ stevig en buigzaam
3 Proef met kippenbotje
Je docent heeft van tevoren het practicum ‘Stevigheid samenstelling’ uitgevoerd. Je gaat nu naar het resultaat kijken.

Demonstratieproef






Je kunt een zelfde soort proef ook bekijken in een filmpje. Scan de QR-code en bekijk het filmpje 'Samenstelling bot'.
Bij de demonstratieproef heeft een kippenbotje in zoutzuur gelegen. Een ander kippenbotje is in een vlam verbrand.
a Wat neem je waar bij het kippenbotje dat in zoutzuur heeft gelegen?
b Wat neem je waar bij het kippenbotje dat in de vlam is gehouden?
c Verklaar wat er bij de beide botjes is gebeurd.
4 Kalkstof
Meer dan de helft van de vrouwen die in verwachting zijn krijgt te weinig kalk binnen. Wat kan er gebeuren als een zwangere vrouw te weinig kalk binnenkrijgt?
Er zijn twee antwoorden goed.
☐ De botten van de vrouw worden minder stevig.
☐ De botten van het ongeboren kind worden niet stevig genoeg.
☐ De stevigheid van de botten blijft hetzelfde.
Beenweefsel
Botten zorgen voor stevigheid. Vooral de buitenkant is hard en stevig. Veel botten zijn vanbinnen hol en opgevuld met beenmerg. De meeste botten hebben aan de uiteinden sponsachtig beenweefsel (figuur 2). Anders worden de botten veel te zwaar en dat is niet handig als je beweegt.
Onder de microscoop zie je dat beenweefsel bestaat uit cellen met tussencelstof ertussen (figuur 3). De tussencelstof bestaat uit veel kalkstof en weinig lijmstof. Door het beenweefsel lopen bloedvaten die bouwstoffen aanvoeren. Daardoor kan een bot groeien en herstellen als het gebroken is.

tussencelstof
Kraakbeenweefsel
Een functie van kraakbeen is om je botten soepel langs elkaar te laten glijden. Kraakbeen zit op veel plaatsen in je lichaam. Het zit:
• aan de uiteinden van sommige botten;
• tussen je wervels;
• tussen je ribben en je borstbeen;
• in je oorschelp en het puntje van je neus.
Kraakbeenweefsel bestaat uit cellen met tussencelstof ertussen (figuur 4).
De tussencelstof bestaat voor het grootste deel uit lijmstof. Kraakbeenweefsel bevat geen bloedvaten. Als kraakbeen beschadigd raakt, kunnen er dus moeilijk stoffen aangevoerd worden. Daardoor herstelt kraakbeen meestal niet goed.
W I ST JE DAT?
Wat is een bloemkooloor?

Boksers en judoka’s krijgen vaak harde klappen op hun oren. Of hun oren zitten klem tijdens het sporten. Ze kunnen dan een bloemkooloor krijgen. Hoe ontstaat zo’n bloemkooloor? Beenweefsel heeft bloedvaten, maar kraakbeen heeft geen bloedvaten. Daardoor komen er maar langzaam kraakbeencellen bij. Een ernstige beschadiging van kraakbeen herstelt daarom nooit meer volledig. Het kraakbeen kan dan afsterven en van vorm veranderen.
beencel uitloper van de beencel

5 Kalkstof en lijmstof
Vul in het schema de woorden ‘veel’ en ‘weinig’ in.
Kalkstof Lijmstof
6
Kraakbeenweefsel
Beenweefsel
Beenweefsel of kraakbeenweefsel
Bekijk de twee foto's van microscopische preparaten.

7 Gevonden schedel
Leg uit waarom er geen oren aan een gevonden schedel zitten. Gebruik in je antwoord de woorden kraakbeen, been, kalkstof, lijmstof.
Tip: Je mag internet gebruiken.
H8 Oude en jonge botten
Een kind en een oude vrouw struikelen allebei. Een van de twee heeft een arm gebroken.
Bij wie is de kans daarop het grootst? Leg ook uit waarom.
PLUS P8 Groeiende oren
Hoe ouder je wordt, hoe groter je oren worden. Hoe kan dat? Uit onderzoek blijkt dat oren vooral langer worden. Het kraakbeen in je oren groeit niet, maar rekt uit. De oren van mannen ‘groeien’ in 40 jaar gemiddeld met ongeveer 9 mm in de lengte en 3 mm in de breedte. Bij vrouwen is dat 8 mm in de lengte en 2 mm in de breedte.
Dit heb je nodig:
• geodriehoek
Dit ga je doen:
1 Werk in tweetallen.
2 Meet van elkaar de lengte van de oorschelp, van de bovenkant tot het onderste deel van je oorlelletje.
3 Meet ook het breedste deel van je oorschelp.
4 Zet de gegevens in de tabel.
5 Bereken hoe breed en lang je oren over 40 jaar waarschijnlijk zijn.
Naam Oorlengte nu Oorlengte over 40 jaar Oorbreedte nu Oorbreedte over 40 jaar

Welke bewering over de oorschelpen is waar?
◯ De oorschelpen zijn bij iedereen even groot.
◯ De tussencelstof in kraakbeen bestaat vooral uit lijmstof.
◯ Het kraakbeen in je oren groeit altijd door.
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
AFSLUITING
9 Samenvatten
a Vul het schema over beenweefsel en kraakbeenweefsel verder in.
Beenweefsel Kraakbeenweefsel
Bevat veel kalkstof
Deze stof is Bevat weinig
b Wat is de functie van beenweefsel?
c Wat is de functie van kraakbeenweefsel?
d Maak een tekening van beenweefsel en kraakbeenweefsel en zet de naam erbij.
10 Leerdoelen
Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt...
1 de eigenschappen van kalkstof en lijmstof benoemen.
2 de functies en bouw van kraakbeenweefsel en beenweefsel beschrijven.
3.5 Botverbindingen


Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• benoemen welke soorten botverbindingen er zijn.
• benoemen hoe botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:
• Een arm bouwen

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
1 Handig zo'n duim!
Je hand heeft vijf vingers. Eén daarvan is je duim. Zonder duim zou ons leven er heel anders uitzien. Hoe zit dat?
a Raak met de punt van je duim de punten van je andere vingers van dezelfde hand aan. Probeer daarna hetzelfde met je wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pink.
Wat is het verschil?
b Probeer zonder je duim te gebruiken met twee andere vingers een bladzijde in je boek om te slaan, je veters te strikken of je naam te schrijven.
Wat merk je? Geef een verklaring.
c Handen en voeten lijken op elkaar. Ze zijn ongeveer op dezelfde manier gebouwd.
Kun je met je grote teen hetzelfde als met je duim? Leg je antwoord uit.
d Niet alleen mensen, maar ook sommige dieren hebben handen en voeten. Welke diersoort heeft een ‘duim’ aan de voet en waarom is dat handig?
Verbindingen tussen botten
Het skelet van een mens is een verzameling van botten. Sommige botten kunnen ten opzichte van elkaar bewegen, sommige een klein beetje en sommige helemaal niet (tabel 1 en figuur 1).



Botverbinding Kenmerk Beweging mogelijk? Voorbeelden
gewricht losjes met elkaar verbonden botten ja, goed handen, knieën, enkels
kraakbeenverbinding botten verbonden door kraakbeen ja, een beetje de verbinding tussen ribben en borstbeen, de schijf tussen je wervels vergroeide botten botten vormen samen één geheel nee heiligbeen, staartbeen
naadverbinding botten door naden met elkaar verbonden nee schedelbeenderen
Tabel 1 Kenmerken van botverbindingen
gewrichten
gewrichten (hand)












borstbeen kraakbeen





rib
kraakbeenverbindingen (ribben en borstbeen) vergroeiing (heiligbeen)
naadverbinding







































OPDRACHTEN
2 Botverbindingen
In de figuur zie je een gedeelte van het skelet.
Welke twee botverbindingen zie je hier?
☐ gewricht

☐ kraakbeenverbinding


☐ naadverbinding
☐ vergroeide botten
3 Beweeglijkheid
Zet de botverbindingen in volgorde van onbeweeglijk naar goed beweeglijk. Noteer de cijfers 1 t/m 4 in de juiste vakjes. kraakbeenverbinding naadverbinding
gewricht bij de schouder
gewricht bij de knie
4 Vogelskelet
Je ziet het skelet van een vogel. Ook in dit skelet vind je verschillende soorten botverbindingen.
Kleur in de tekening:
• twee gewrichten groen;
• één plek in het skelet waar kraakbeen voorkomt rood;
• één plek in het skelet waar een vergroeiing voorkomt blauw.
Onbeweeglijke verbindingen
De wervels van het heiligbeen zijn met elkaar vergroeid. Ze kunnen niet meer bewegen. De botten van je schedel zitten bij je geboorte nog niet aan elkaar vast. Daardoor kan je schedel nog een beetje worden samengedrukt. Dat maakt de geboorte eenvoudiger. Doordat de schedelbeenderen loszitten, hebben je hersenen na de geboorte ook ruimte om te groeien. Na ongeveer vier jaar zitten de schedelbotten aan elkaar vast. Door de gekartelde randen is deze naadverbinding (figuur 2) extra stevig. Je hersenen worden zo goed beschermd.
Beweeglijke verbindingen
Kraakbeenverbindingen zijn een beetje beweeglijk. Tussen de wervels van je wervelkolom zitten tussenwervelschijven (figuur 3). Een tussenwervelschijf is een voorbeeld van een kraakbeenverbinding.
De meeste ribben zitten met een kraakbeenverbinding vast aan het borstbeen (figuur 4). Hierdoor kan de borstkas als geheel bewegen. Als je ademt, bewegen je ribben op en neer.







kogelgewricht (alle richtingen)
sleutelbeen
schouderblad
Gewrichten maken verschillende bewegingen mogelijk. Beweeg maar eens met je schouder en met je elleboog. Merk je het verschil? Daar zijn twee soorten gewrichten aan het werk (figuur 5).

• Het kogelgewricht kan in alle richtingen bewegen. Voorbeelden van een kogelgewricht zijn het schoudergewricht en het heupgewricht.
• Met het scharniergewricht kun je in twee richtingen bewegen: strekken en buigen. De knie en de elleboog zijn scharniergewrichten.



kogelgewricht (alle richtingen)

sleutelbeen


schouderblad












opperarmbeen
scharniergewricht (twee richtingen)
opperarmbeen
scharniergewricht (twee richtingen)
opperarmbeen
spaakbeen
ellepijp
Scan de QR-code en bekijk in het filmpje 'Gewrichten' hoe botten aan elkaar vastzitten.
WIST JE DAT?
Lopende robots

opperarmbeen
spaakbeen




ellepijp
Een robot op wielen laten rijden is voor een programmeur niet zo moeilijk. Maar een robot laten lópen is een flinke uitdaging. Om op een natuurlijke manier te lopen, heb je gewrichten nodig. Probeer maar eens te lopen met stijve benen! Je voet moet naar voren, je knie moet buigen en je moet de stand van je enkelgewricht op tijd aanpassen. Kortom, een loopbeweging is ingewikkeld.
Door de stand van bovenbeen, onderbeen en voet nauwkeurig te programmeren kan een programmeur de loopbewegingen redelijk nabootsen. Maar het ziet er niet natuurlijk uit.
Figuur 5 Soorten gewrichten. De pijlen geven aan hoe de gewrichten bewegen.OPDRACHTEN
5 De arm
Je arm heeft een aantal gewrichten.
Bekijk en beschrijf welke bewegingen de gewrichten in je arm kunnen maken. Werk samen met een klasgenoot. Noteer het antwoord overzichtelijk in een schema.
Plek Beweeglijkheid
Soort gewricht (indien bekend) schouder elleboog
pols
vingers
duim
6 Kraakbeen
Bekijk de figuur. Je ziet een dwarsdoorsnede van de borstkas, met aan de bovenzijde de wervelkolom en aan de onderzijde het borstbeen.
Op welke twee plaatsen zit kraakbeen?
☐ plaats 1
☐ plaats 2
☐ plaats 3
☐ plaats 4

7 Beweeglijk en onbeweeglijk
Bekijk de figuur.
Tussen welke delen is de botverbinding vrijwel onbeweeglijk?
◯ tussen de delen 1 en 2
◯ tussen de delen 1 en 3
◯ tussen de delen 2 en 4



◯ tussen de delen 3 en 4 HERHALING
H8 Scharniergewricht of kogelgewricht?
Geef van de volgende lichaamsdelen aan of daar een scharniergewricht of een kogelgewricht zit.
Scharniergewricht Kogelgewricht
1 heup
2 knie
3 tussen de vingerkootjes
4 schouder
5 elleboog
P8 Knie van een paard
Bekijk de figuur van het skelet van een paard.

Waar vind je het kniegewricht?
◯ bij A
◯ bij B
◯ bij C
◯ bij D
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
AFSLUITING
9 Samenvatten
a Hoeveel verschillende botverbindingen ken je?
b Noteer ze en zet erbij hoe beweegbaar ze zijn.
c Geef voorbeelden van plekken waar je deze botverbindingen kunt vinden.
d Beweeg je been bij je heup en bij je knie.
Welke soort gewrichten heb je daar en hoe kun je ze bewegen?
10 Leerdoelen
Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt...
1 benoemen welke soorten botverbindingen er zijn.
2 benoemen hoe botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.
3.6 Blessures








Aan het eind van deze paragraaf kun je:

• voorbeelden van blessures noemen en uitleggen hoe je ze behandelt.
• uitleggen wat je kunt doen om de kans op blessures te verkleinen.
Bij deze paragraaf hoort de volgende practicumopdracht:

• Zithouding
Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
1 Stappenteller


Kinderen bewegen tegenwoordig veel minder dan vroeger. Dat is niet gezond. Een stappenteller kan jou helpen om meer te bewegen. Er zijn veel stappentellers die je op je telefoon kunt installeren.


Dit heb je nodig:
• telefoon





• meetlint
Dit ga je doen:
1 Werk samen met een klasgenoot.
2 Installeer allebei dezelfde stappenteller op je telefoon.
3 Stel je persoonlijke gegevens in, zoals lengte, gewicht en leeftijd.
4 Stel je paslengte in. Hoe bepaal je je paslengte? Zet tien stappen en meet hoever je bent gekomen in centimeters. Deel die afstand door 10.
Gebruik de stappenteller minimaal één week. In opdracht 7 van deze paragraaf bespreek je je ervaringen.
Hoe heet de stappenteller die jij en je klasgenoot hebben geïnstalleerd?
Blessures aan spieren, skelet en gewrichten
Scan de QR-code en bekijk het filmpje ‘Blessures’.
Bewegen en sporten is gezond. Maar soms gaat het mis. Als er dan iets stuk gaat in je lichaam, noem je dat een blessure (tabel 1).
Wat is er gebeurd? Wat is er aan de hand? Hoe heet het? Wat moet je doen? Arts inschakelen?
plotselinge spierpijn een plotseling samentrekkende spier
een botsing, een klap een blauwe plek, beschadiging van de huid
door je enkel/knie gegaan Je gewricht is beschadigd. Je spieren/ gewrichtsbanden zijn opgerekt.
arm uit de kom Botten in een gewricht zitten niet meer op hun plaats.
spieren of gewrichten te zwaar belast
een botsing, botten te zwaar belast
kramp de spier oprekken nee
kneuzing koelen met water, ijs, coldpack nee
verstuiking koelen met water, ijs, coldpack ja (als je na een uur niet op je voet kunt staan)
ontwrichting koelen, zelf arm ondersteunen ja
een gescheurde spier, pees of gewrichtsband scheuring koelen ja
een gebroken bot botbreuk zelf het gewonde lichaamsdeel vasthouden
Het is goed om de plek van de blessure te koelen met water of met een coldpack (figuur 1). Sommige coldpacks zijn bevroren. Gebruik een bevroren coldpack nooit rechtstreeks op de huid. Wikkel het in een doek. Dan bevriest de huid niet.

Gebruik het coldpack ook niet bij een open wond of breuk.
ja
Tabel 1 Veelvoorkomende blessuresEen gebroken arm of been moet meestal in het gips. Soms is een breuk zo ernstig dat je geopereerd moet worden. Een arts zet dan de gebroken botten vast met roestvrijstalen schroeven en pennen (figuur 2a en 2b).


OPDRACHTEN
2 Blessures
Maak de juiste combinaties.
Een spier trekt plotseling pijnlijk samen.
Tijdelijk uitrekken van spieren en gewrichtsbanden van een gewricht.
De botten in een gewricht zitten niet meer op hun plaats.
Beschadiging van de huid en het weefsel onder de huid.
•
• kneuzing
•
• kramp
•
• ontwrichting
•
• verstuiking
Figuur 2a Gebroken kuitbeen bij de enkel voor de operatie Figuur 2b Gebroken kuitbeen bij de enkel na de operatie, met pennen door het kuitbeen3 Een coldpack
Bij een sportblessure kun je een coldpack gebruiken. Wanneer is een coldpack de juiste keuze?
Er zijn twee antwoorden goed.
☐ om de pijn te verlichten bij een beenbreuk
☐ om de pijn te verlichten bij een kneuzing
☐ om een bloeding van een open wond tegen te gaan
☐ om een zwelling te verminderen
4 Au! Geblesseerd!
Bijna iedereen heeft wel eens een blessure gehad. Dat kan tijdens het sporten gebeuren, maar het kan ook een andere oorzaak hebben. Een blessure is heel vervelend. Je kunt een tijdje niet meer alles doen wat je wilt.

Dit ga je doen:
1 Vul voor jezelf het schema in.
2 Verzamel samen met je klasgenoten en docent de resultaten.
Soort blessure Oorzaak Nog last ja/nee Herstelduur Behandeling
Beantwoord de volgende vragen in de klas.
• Hoe vaak komt elke blessure voor? Welke blessure komt het meest voor?
• Welke oorzaken zijn er? Welke oorzaak komt het meest voor?
• Wat was de gemiddelde herstelduur?
• Hoe zijn de blessures behandeld?
Voorkomen van blessures
Het voorkomen van blessures is beter dan het behandelen ervan (figuur 3). Veel lichamelijke problemen komen door te weinig beweging en een verkeerde lichaamshouding.
© Getty Images / BongartsTips om blessures te voorkomen:
• Eet gezond en slaap genoeg.
• Voor een goede lichaamshouding houd je je rug recht.
• Blijf niet te lang in dezelfde houding staan of zitten.
• Beweeg/sport regelmatig.

• Gebruik geschikte sportschoenen en kleding voor jouw sport (figuur 4).
• Bouw je training goed op, begin rustig.
• Doe oefeningen om je spieren warm te maken (warming-up).
• Geef je spieren tijd om te herstellen na een inspanning (coolingdown). Hierdoor krijg je minder snel spierpijn.
WIST JE DAT?
Gipsverband
Bij een gebroken been kreeg je vroeger houten planken met verband eromheen. Zo bleven de botten bij elkaar en konden ze weer aan elkaar vastgroeien. In 1851 werd het gipsverband uitgevonden. Dat werkt natuurlijk veel beter. Tegenwoordig is er ook kunststof gips. Dat is veel lichter en wordt sneller hard. Gewoon gips doet daar 48 uur over. Tot die tijd moet je heel voorzichtig zijn. Met kunststof gips mag je na een half uur al lopen. Gips wordt verwijderd met een gipszaag. Deze zaag draait niet, maar trilt. De huid trilt mee als hij geraakt wordt. Er wordt dus niet in gezaagd!

OPDRACHTEN
5 Opbouw training
Zet de onderdelen van de training in de juiste volgorde. Noteer de cijfers 1 t/m 5 in de juiste vakjes.
Doe de juiste kleding en schoenen aan.
Coolingdown
Warming-up
Ga uitgerust naar de training.
De training
6 Sportschoen

a Zoek op internet een foto van de zool van een sportschoen.
Maak een tekening van de schoenzool en zet erbij voor welke sport deze schoen geschikt is.
b Leg uit waarom deze schoenzool zo geschikt is om de sport te beoefenen.
7 Stappenteller
Je hebt minstens een week een stappenteller gebruikt. Bekijk de resultaten en geef antwoord op de vragen.
a Vergelijk de dagen van de week met elkaar.
Op welke dag van de week zet je de meeste stappen? Hoe komt dat, denk je?
b Vergelijk je resultaten met die van je klasgenoot.
Welke verschillen zijn er? Hoe komt dat?
c Is jouw aantal stappen tijdens je meetperiode gemiddeld afgenomen, gelijk gebleven of toegenomen?
d Werkt een stappenteller om jou meer te laten bewegen? Leg je antwoord uit.
HERHALING
H8 Warming-up, coolingdown
Welke vier beweringen over de warming-up en coolingdown zijn waar?
☐ Voordat je gaat trainen, doe je een warming-up.
☐ Voordat je gaat trainen, doe je een coolingdown.
☐ Je begint rustig aan de training.
☐ Door de warming-up worden je spieren warm.
☐ Door de warming-up worden je spieren kort.
☐ Door een coolingdown heb je minder kans op spierpijn.
P8 Gebroken sleutelbeen

Hoe behandel je een gebroken sleutelbeen?
Dit heb je nodig:
• een grote theedoek (of driekantendoek uit de EHBO-trommel)
Dit ga je doen:
1 Werk in tweetallen.
2 Scan de QR-code en bekijk het filmpje ‘Gebroken sleutelbeen’.
3 Vouw de theedoek in vieren, zoals in het filmpje.
4 Breng nu een slip onder de gewonde arm door naar de goede zijde.
5 De andere slip leg je over de gewonde zijde naar de goede kant toe.
6 Aan de goede kant leg je een platte knoop.
7 Een platte knoop gaat als volgt: eerst rechts over links, rustig aantrekken, daarna links over rechts, en weer voorzichtig aantrekken.
a Voer de handelingen uit.
b Waarom moet je een platte knoop maken?
Meer oefenen met de stof uit deze paragraaf? Kies online voor Herhaling of Plus.
AFSLUITING
9 Samenvatten
a Maak de zinnen af.
• Ik ken zes blessures:
• Bij een blessure moet je meestal koelen, behalve bij
• Met deze blessures moet je naar een arts:
b Sanne gaat voor het eerst sporten.
Welke vijf adviezen kun jij haar geven om goed en verantwoord te sporten?
c Aron voelt zich niet lekker. Hij heeft de laatste tijd veel zitten gamen tot middernacht. Hij drinkt dan energydrink om wakker te blijven. Ook heeft hij last van zijn rug na het gamen.
Geef Aron drie adviezen om zich beter te voelen. Zeg iets over hoe hij moet eten, slapen en zitten.
10 Leerdoelen
Kruis aan hoe goed je elk leerdoel beheerst.
Je kunt...
1 voorbeelden van blessures noemen en uitleggen hoe je ze behandelt.
2 uitleggen wat je kunt doen om de kans op blessures te verkleinen.
3.7
Extra: Skeletten vergelijken
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
• de verschillen en overeenkomsten benoemen tussen de skeletten van gewervelde dieren en het menselijk skelet.
• het verschil uitleggen tussen hoefgangers, teengangers en zoolgangers.

Andere skeletten


De mens hoort bij de gewervelde dieren. Gewervelde dieren hebben een skelet met een wervelkolom. Als je naar het skelet kijkt, zie je meer overeenkomsten.
In de figuur zie je het skelet van een mens met daarnaast een schematische tekening van de basisonderdelen.
schoudergordel
bekkengordel
wervelkolom schedel
borstkas voorste ledematen achterste ledematen
Shutterstock / Ralf Juergen Kraft

Skelet van de mens (links) met basisonderdelen (rechts)
schoudergordel
bekkengordel
wervelkolom schedel
a Maak bij de hond een schematische tekening aan de hand van het skelet. Gebruik dezelfde kleuren als bij de mens (of andere kleuren en een legenda).
Skelet hond

b Vergelijk de schematische tekeningen van de mens en de hond.
Hebben mensen en honden dezelfde basisonderdelen?
Zo ja, welke basisonderdelen zijn dit?
c Welke verschillen zie je?
Noem minimaal twee verschillen.
Gewervelde dieren
Gewervelde dieren hebben een inwendig skelet dat is opgebouwd uit botten. Vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren horen bij de gewervelde dieren (figuur 1a t/m 1f). Zij hebben een wervelkolom. Gewervelde dieren hebben ook een schedel en ribben. De meeste groepen gewervelde dieren hebben ledematen, zoals poten, vinnen of vleugels. Slangen hebben geen ledematen (figuur 1d).
Vleugels, vinnen, armen en voorpoten
De vleugels van een vleermuis, de voorvinnen van een walvis en de armen van een mens noem je de voorste ledematen. De voorste ledematen van de mens, de kat, de walvis en de vleermuis lijken op elkaar (figuur 2). Je ziet bijvoorbeeld dat alle onderarmen uit een spaakbeen en een ellepijp bestaan. Er zitten bijna altijd vijf vingers aan een hand of een voorpoot. Ook de kleine botstukken komen sterk overeen.
mens kat walvis vleermuis
opperarmbeen
ellepijp spaakbeen
handwortelbeentjes middenhandsbeentjes
vingerkootjes
OPDRACHTEN
2 Voorpoten
Waar gebruiken de volgende dieren hun voorpoten vooral voor?
Maak de juiste combinaties.
hond
walvis
mol
vleermuis
chimpansee
•
graven
•
grijpen
•
voortbewegen (lopen)
•
voortbewegen (vliegen)
•
voortbewegen (zwemmen)
Figuur 2 Voorste ledematen bij mens, kat, walvis en vleermuis3 Ledematen van dieren
Vergelijk de onderdelen van een aantal dieren met de onderdelen van de mens. Maak de juiste combinaties.
komt bij mensen overeen met:
Vleugels van een vogel botten van de arm | botten van het been | wervels
Staart van een walvis botten van de arm | botten van het been | wervels
Voorvinnen van een walvis botten van de arm | botten van het been | wervels
Achtervinnen van een zeehond botten van de arm | botten van het been | wervels
Vleugels van een vleermuis botten van de arm | botten van het been | wervels
4 Een fossiel als bouwpakket
Een onderzoeker heeft een aantal fossiele botten van een dinosaurus gevonden.
Voorzichtig haalt hij de botten uit het gesteente en stuurt ze naar een museum. Daar proberen wetenschappers het skelet in elkaar te zetten.
Dit heb je nodig:
• twee knipbladen met dinobotten (achter in je boek)
• schaar
• tekenpapier A3
• plakstift
• tekenmateriaal
Dit ga je doen:
1 Werk in tweetallen.
2 Knip de botten uit.
3 Zet het skelet in elkaar.
4 Plak de onderdelen op het tekenvel.
5 Teken de omtrek van de dino. Gebruik één kleur.
6 Hang het tekenvel op in het lokaal.
7 Bekijk het resultaat van de andere tweetallen.
Zijn alle resultaten hetzelfde? Wat leer je hieruit?
Hoefgangers, teengangers en zoolgangers
Zoogdieren zetten allemaal hun poten op de grond als ze lopen. Aan de botten in hun poten zie je dat ze dat op verschillende manieren doen. De lopende zoogdieren zijn onderverdeeld in hoefgangers, teengangers en zoolgangers.
• Hoefgangers, zoals paarden, koeien en gazelles, raken alleen met de toppen van hun tenen de grond (figuur 3a). De kootjes eindigen in een hoef. Ze hebben lange poten. Daarmee kunnen ze grote stappen nemen en zich snel voortbewegen.
• Teengangers, zoals katten, raken de grond met hun kootjes (figuur 3b). Daardoor zijn hun poten in verhouding lang, waardoor teengangers hard kunnen rennen.
• Zoolgangers, zoals beren en ratten, raken met de hele voetzool van hun poten of voeten de grond (figuur 3c). Zoolgangers zijn meestal geen snelle dieren, maar ze kunnen zich wel goed afzetten en iets vastgrijpen.
W IST JE DAT?
Kon Tyrannosaurus rex echt zo hard rennen?
In de film Jurassic Park houdt T. rex een jeep bij en haalt die zelfs in. Maar was hij echt zo snel? Naturalis in Leiden deed met een computersimulatie onderzoek naar de voortbeweging van T. rex. De conclusie was dat zijn normale wandelsnelheid ongeveer vijf kilometer per uur was, net als bij een mens. Zijn geschatte maximumsnelheid was twintig kilometer per uur. Sneller lukte niet, door zijn grote gewicht (ongeveer 5000 kg). T. rex liep als een kip of een struisvogel op twee enorme achterpoten. Waar hij zijn kleine gespierde voorpoten voor gebruikte, is nog steeds onduidelijk.

OPDRACHTEN
5 De mens
Bij welk soort ‘gangers’ hoort de mens?
◯ hoefgangers
◯ teengangers
◯ zoolgangers
6 T. rex
Bekijk het skelet van de T. rex
Skelet van T. rex
Was de T. rex een hoefganger, teenganger of zoolganger?

Leg ook uit waarom.
7 Diersporen
Bekijk de figuur van de diersporen.
Welk dierspoor hoort bij een teenganger?
◯ A
◯ C A B C Diersporen
◯ B
© Shutterstock / icedmocha3.8 Hoofdstukafsluiting
ACTIEF LEREN




Hoe leer je de theorie en begrippen uit het hoofdstuk? En hoe leg je de juiste verbanden? Kies een opdracht uit Actief leren achter in je boek als hulp bij het leren.
1 Bewegen
a Je ziet hieronder de verbanden tussen dit hoofdstuk en andere hoofstukken. Wat heb je geleerd over de samenhang tussen 'Bewegen' en andere hoofdstukken? Noteer je antwoorden in de vakjes.
Bewegen doe je met je botten. In je botten zitten cellen. Welke cellen?
H2 • Inzoomen en uitzoomen Cellen
Waarvoor heb je bij bewegen zuurstof nodig?
H9 • Ademhalen en verbranden Zuurstof
b Je ziet hieronder de vier essenties van dit hoofdstuk.
Wat heb je over elke essentie geleerd?
Noteer je antwoorden in de vakjes.
Kijk terug naar paragraaf 1. Noteer wat je hier nu over weet.
Bewegen is gezond voor lichaam en geest
Kijk terug naar paragraaf 2, 3 en 5. Noteer wat je hier nu over weet.
Botten en spieren zorgen voor beweging
Kijk terug naar paragraaf 4. Noteer wat je hier nu over weet.
Botten en kraakbeen bevatten cellen
Kijk terug naar paragraaf 5 en 6. Noteer wat je hier nu over weet.
Wat beweegt kan stuk
c Je hebt in paragraaf 1 antwoord gegeven op de grote vraag van dit hoofdstuk 'Hoe blijf je fit?'. Kijk nog even terug naar wat je toen hebt geantwoord. En kijk ook naar je antwoorden bij opdracht 1a en 1b.
Wat is nu je antwoord op de grote vraag 'Hoe blijf je fit?'
PROEFTOETS
Maak online de proeftoets bij dit hoofdstuk.




