INTERVIEW
URBANUS - “ DE KLEINKUNST HEEFT MIJ GERED ”
Je schrijft: ‘Ik ben grootgebracht tussen mensen die alles, zelfs het grootste verdriet, met humor wisten te verwerken. Dat maakt het leven zo veel draaglijker.’ Je schrijft ook: ‘Er werd met alles gelachen, want wij waren in onze familie te beschaamd om serieus te zijn.’ Beschouw je je nonkel Maurice en je vader als je grootste inspiratiebronnen op gebied van humor? Ja, ze hebben zeker een bodem gelegd. Waarschijnlijk was hun vader hun inspiratiebron. Ik ben afkomstig van een gehucht van Schepdaal. Ik ben pas later naar Tollembeek verhuisd. Als je vroeger te emotioneel was, werd je nog wat extra uitgelachen. Wanneer iemand bijvoorbeeld jankte dat het gedaan was met zijn lief werd hij daarmee uitgelachen in plaats van dat hij daarvoor getroost werd. Het is mij bijgebleven dat er met vanalles gelachen werd.
Sinds Urbanus in 1973 zijn eerste stappen op het podium zette, haalde hij het ene na het andere succes. De Belgisch komiek, zanger, gitarist, cabaretier, acteur en stripauteur geniet zowel in Vlaanderen als Nederland populariteit en faam. Hij is hoofdzakelijk bekend als humorist, maar hij maakte als artiest eveneens heel wat klassiekers, waaronder ‘Bakske vol met stro’ (1979), ‘Madammen met een bontjas’ (1980), ‘Quand les zosiaux chantent dans le bois’ (1980) ‘Hittentit’ (1982), ‘1-2-3 Rikke tikke tik’ (1983) en ‘Poesje stoei’ (1995). ‘Hector’ (1987) en ‘Koko Flanel’ (1990), waarin hij telkens de hoofdrol speelde, staan nog steeds in de top drie van de best bezochte Belgische films ooit. Naast een begenadigd artiest, komiek en acteur blinkt Urbanus eveneens uit als scenarist van stripverhalen, waaronder ‘De Geverniste Vernepelingskes’, ‘Plankgas en Plastronneke’ en ‘Mieleke Melleke Mol’. In november 2021 bracht de creatieve duizendpoot zijn autobiografie ‘En van waar dit allemaal komt’ op de markt. Je krijgt in dit boek een chronologisch overzicht van het leven van de veelzijdige komiek. Je komt aan de hand van sappige anekdotes en verhalen meer te weten over de oorsprong van zijn sketches en grappen. Dit boek bevat tal van archieffoto’s, tekeneningen en QR-codes die je toegang geven tot verschillende filmpjes en songs van Urbanus.
Urbanus, je kreeg in de jaren negentig verschillende voorstellen van uitgeverijen om je levensverhaal te laten neerpennen door een ghost writer. Daar was je toen niet voor te vinden. Wat was de aanleiding om je biografie nu zelf te schrijven? De belangrijkste aanleiding was de grote coronavakantie. Naar aanleiding van de Trecto Pnix tour had ik in Vlaanderen al 111 optredens gedaan. Ook in Nederland had ik reeds heel wat voorstellingen achter de rug. Op een bepaald moment moest ik door de coronasituatie mijn tournee stopzetten. Ik heb de draad nooit meer kunnen oppikken. Die autobiografie zat al twintig jaar in mijn hoofd, maar ik was telkens met andere dingen bezig. Toen ik tijdens de coronaperiode thuis zat, kon ik eindelijk aan deze biografie beginnen. Het was een gigantische zoektocht om alle details uit mijn leven terug te vinden. Op mijn twintigste en éénentwintigste levensjaar heb ik een reis naar Kathmandu gemaakt. Ik heb tijdens deze reis een dagboek bijgehouden, want anders zou ik nooit de bezochte plaatsen onthouden hebben. Aan de hand van krantenartikels vond ik heel wat details terug die nuttig waren bij het schrijven van dit boek. Ik heb altijd een straf geheugen gehad als het over onnozelheden gaat. Indien ik ergens iets ga eten met zeven Nobelprijswinnaars is het goed mogelijk dat ik dat een week later vergeten ben. Als er tijdens dat etentje plots een ezel binnen komt en op de tafel springt, weet ik dat twintig jaar later nog (lacht).
156
De titel van het boek ‘En van waar dit allemaal komt’ is een regel uit je kinderliedje ‘De Aarde’. Het werpt een licht op de oorsprong van je karakter en apenstreken die je verwerkt in je sketches, strips, liedjes en scenario’s. Ik hoor vaak dat dit één van de mooiste liedjes is die ik gemaakt heb. Heel wat journalisten vragen me vanwaar ik de inspiratie voor al mijn sketches en grappen haal. Ik haal alles uit mijn eigen geschiedenis. Grapjes verzinnen is voor mij een soort reflex. Als ik iets zie gebeuren, geef ik daar direct een knik aan die grappig is. Sketches en grappen maken is een talent waarmee je geboren wordt.
Je haalde in je kindertijd kattekwaad uit, bijvoorbeeld met die vogelverschrikker of de bommetjes aan het frietkraam. Je schrijft: ‘We waren witter dan de Witte van Sichem’. Was de Witte van Sichem een inspiratiebron? (lacht) Toen die film uitkwam, vonden we onszelf watjes. We haalden inderdaad regelmatig kattekwaad uit, maar het is niet zo dat we elke dag crapuleuze stoten uithaalden. Ik was dus zeker niet mijn hele jeugd een halve rebel. Toen we bommetjes achter het frietkot gestoken hadden, hadden we er niet aan gedacht dat de gasflessen van de frietkoteigenaar daar achter stonden en dat al die papiertjes en snippers in dat frietvet terecht zouden komen. Ik vond het wel het vermelden waard dat die mens van dat frietkraam ons er direct wou uithalen omdat we