Ook in andere oosterse culturen mochten alleen de vertegenwoordigers van de goden op aarde, de priesters en koningen met hun gevolg, wijn drinken. Wijn was dus voor de elite. In de meeste landen waar de wijnbouw zich tussen het vijfde en tweede millennium voor Chr. ontwikkelde, wordt tegenwoordig weinig wijn geproduceerd. De komst van de islam aan het eind van de zevende eeuw na Chr. heeft daartoe zeker bijgedragen, hoewel het verbod op alcohol in islamitische landen pas enkele eeuwen oud is en het in de Koran niet om een alcoholverbod gaat, maar om een waarschuwing: men moet niet dronken worden of onder invloed raken van alcohol. Opmerkelijk is dat de Shiraz-streek (Shirazi) in het huidige Iran tot in de achttiende eeuw een zeer gewaardeerd en beroemd wijngebied was. Phoeniciërs en Grieken In de loop van het derde millennium voor Chr. reisde de wijnstok vanuit Klein-Azië (West-Turkije), Phoenicië (Libanon), Palestina en Egypte naar de Griekse eilanden en het vasteland van Griekenland. De verspreiding van de wijnbouw was geen doel op zich, maar een gevolg van de kolonisering van de landen rond de Middellandse Zee. Vooral de Phoeniciërs, een volk van zeevaarders en handelaars, speelden een belangrijke rol in het westwaarts verspreiden van de wijnbouw. De Phoeniciërs, afkomstig uit het huidige Libanon, begonnen rond 1000 voor Christus met de kolonisatie van delen van Noord-Afrika, onder andere het huidige Tunesië. Hun belangrijkste vestiging daar was Carthago. Bij hun handelsactiviteiten introduceerden de Phoeniciërs ook de wijnstok. Zo kwam de wijnbouw in het Middellandse Zeegebied terecht, in Griekenland, Italië, Spanje en Frankrijk. Griekenland zou van doorslaggevende betekenis worden voor de wijnbouw in West- en Zuid-Europa. Het land was een van de belangrijkste wijnproducenten tussen 2000 voor Chr. en 1500 na Chr. De Grieken zijn nooit bierdrinkers geworden, zoals de Egyptenaren en de volkeren uit het oude Babylon. Waarschijnlijk waren het de Minoërs op Kreta die als eerste Grieken wijngaarden aanlegden. Zij namen rond 2500 voor Chr. de wijnbouw- en vinificatietechnieken van de Egyptenaren over. Uit circa 1600 voor Chr. dateren sporen van een wijnpers in Palaikastro, in Noordoost-Kreta. Tussen 1600 en 1100 voor Chr. raakten, vermoedelijk door het contact met de Minoërs, ook de Myceners op het Griekse vasteland bekend met het drinken van wijn. In de Ilias en Odyssee van Homerus (circa 750 voor Chr.) wordt op meerdere plaatsen over wijn gesproken. De verhalen die Homerus vertelt, speelden rond 1250 voor Chr. In het oude Griekenland werd al vroeg wijn gemaakt. De geschiedschrijver Thucydides (vijfde eeuw voor Chr.) meende zelfs dat het maken van wijn de gecultiveerde mens van de barbaar (lees: nietGriek) onderscheidde. Het drinken van wijn was vanaf het begin normaal in het dagelijks leven van de oude Grieken. Wijn werd in de regel overigens aangelengd; hij werd verdund met water. De vondst van talloze kratèrs, grote mengvaten waarin wijn met water werd aangelengd, bewijst dit. Met schepkannetjes schepten de Grieken de wijn uit de kratèr. Het drinken van pure wijn vonden de Grieken maar ‘onbeschaafd’. Veel wijnen waren dan ook behoorlijk krachtig, zoals wijn uit Ismaros op de kust van Thracië (Noord-Griekenland). De Grieken hadden over het algemeen een voorkeur voor zoete wijnen, gemaakt van laat geoogste druiven. Flauwe wijn werd soms op smaak gebracht met specerijen of honing.
Hoofdstuk 1 - Geschiedenis van de wijnbouw (2022-2023)
TERUG NAAR INHOUD
13