9 minute read

Romeinen en het Romeinse Rijk

Italië, het gebied dat nu Toscane en Umbrië beslaat, waren niet de Grieken maar de Etrusken verantwoordelijk voor de verbreiding van wijnbouw.

Rond 600 voor Chr. stichtten de Grieken in Frankrijk de kolonie Massalia of Massilia, het huidige Marseille, waarbij ook meegebrachte wijnstokken werden aangeplant. Vanuit Massalia konden schepen over de Rhône naar het noorden varen. Zo hadden de Grieken al vroeg contact met de Kelten in Frankrijk, die zelf bedreven wijnmakers waren. Dit contact zal wederzijds veel kennis hebben opgeleverd. In de loop van de vijfde eeuw voor Chr. verloren de Grieken hun politieke macht aan de Romeinen, maar de Griekse invloed op het gebied van wijnbouw werkte door in de Romeinse cultuur. Veel Romeinse teksten over wijn en wijnbouw zijn gebaseerd op Griekse bronnen. Het waren de Grieken, die in het westelijke Middellandse Zeegebied de basis voor wijnbouw hebben gelegd en de Romeinen, die de wijnbouw daar verder hebben ontwikkeld.

Advertisement

Romeinen en het Romeinse Rijk

Hadden de Grieken al vroeg belangstelling voor het drinken van wijn, bij de Romeinen zou het nog enkele eeuwen duren voordat wijn een gangbare drank werd in hun cultuur. In het zuiden van Italië, waar de Griekse kolonisten op grote schaal wijn maakten, en in het huidige Toscane, waar de Etrusken zich al in de zevende eeuw voor Chr. met wijnbouw bezighielden, was het drinken van wijn wel een gewoon verschijnsel, maar in Latium, het kerngebied van het Romeinse Rijk rond Rome, werd rond 500 voor Chr. in het dagelijks leven nog geen wijn gedronken. Wijn was als exclusieve drank voorbehouden aan de goden en werd alleen op feestdagen genuttigd. Veelzeggend in dit verband is dat de Romeinen aanvankelijk geen wijngod hadden.

In de loop van de derde eeuw voor Chr. werd de invloed van de Griekse cultuur groter en namen de Romeinen ook de Griekse wijngod Dionysos in hun godenwereld op, onder de naam Bacchus. Aan het einde van de tweede eeuw voor Chr. kwam de Griekse wereld steeds meer in handen van de Romeinen en werd de Romeinse cultuur, zoals dat gaat, beïnvloed door Griekse gebruiken. Ook het drinken van wijn bij de dagelijkse maaltijd en het eten van brood werden zo overgenomen. Nadat de Griekse wijngaarden in Zuid-Italië in het bezit waren gekomen van de Romeinen, werden in de loop van de tweede eeuw voor Chr. door de Romeinen ook elders in Italië wijngaarden aangelegd. Aan het eind van de eerste eeuw voor Chr., ten tijde van keizer Augustus, was de populariteit van wijn een feit. De toenemende verstedelijking droeg bij aan de verspreiding van de wijnconsumptie. In de eerste eeuw na Chr. was het drinken van wijn onder de Romeinen ingeburgerd geraakt en maakte het deel uit van het dagelijks leven van de Romeinen. De vraag naar wijn werd steeds groter, ook vanuit de Romeinse legioenen. Veel families hadden een privéwijngaard en de wijnhandel werd een winstgevende bezigheid. In en rond Pompeji, dat in 79 na Chr. werd verwoest, zijn veel sporen van wijnproductie en wijnhandel gevonden. Net als bij de Grieken werd bij de Romeinen de wijn vaak aangelengd met water. De wijnen waren kennelijk erg stevig.

De beste Romeinse wijnen kwamen volgens de Romeinen zelf uit Campanië, het gebied rond Napels. Wijnen als Falernum en Caecubum hadden een zeer goede reputatie en waren zeer prijzig; het waren de prestigewijnen – de ‘grands crus’ – van de Romeinen. Op de vulkanische bodem aan

de voet van de vulkaan Vesuvius bleken wijnstokken goed te gedijen. Ook het milde zeeklimaat was gunstig voor kwaliteitswijnbouw. Een andere beroemde wijn, de zogenaamde Mamertinum, kwam uit het noordoosten van Sicilië. Rond Ravenna en op de hellingen van het huidige Südtirol in Noord-Italië werden eveneens goede wijnen geproduceerd.

De Romeinen breidden hun rijk in de loop der eeuwen naar alle kanten uit. In de tweede helft van de tweede eeuw voor Chr. trokken de Romeinen het westen van Europa in, waar de huidige Provence en de Languedoc als eerste gebieden werden veroverd. In Zuid-Frankrijk bestond in de tweede eeuw voor Chr. al op beperkte schaal wijnbouw door toedoen van de Grieken. Narbo, het huidige Narbonne, werd een grote haven voor de uitvoer van wijnen naar Rome.

De Romeinen sloten in het laatste kwart van de tweede eeuw voor Chr. een vriendschapsverdrag met de Allobrogen, de oorspronkelijke inwoners van de Provence en de Languedoc. Het oorspronkelijke woongebied van de Allobrogen werd een deel van de Romeinse Provincia Narbonensis. De goede verhouding tussen de Romeinen en de Keltische Allobrogen leidde in de eerste eeuw voor Chr. tot de toekenning van het ius latinum (Latijns recht) aan de Allobrogen. De stammen stonden bij de Romeinen in hoog aanzien en kregen verschillende Romeinse rechten. De Allobrogen bleken zeer bekwaam in het maken van wijn en slaagden erin om in het zuiden van Frankrijk op behoorlijke schaal wijnbouw te bedrijven, daarbij geholpen door Romeinse technologie. Een van de wijnbouwcentra was de huidige stad Béziers. Bij de uitbreiding van hun gebied naar het noorden, langs de Rhône, namen de Allobrogen de wijnstokken mee. Omdat in de noordelijke Rhônestreek de winters kouder en langer zijn en de vegetatiecyclus van de druif korter is dan in de Provence, moesten de Romeinen en Allobrogen door middel van selectie en kruisingen de wijnplant geschikt maken voor meer noordelijke gebieden. Deze ontwikkeling is belangrijk geweest voor de verbreiding van de wijnbouw in de rest van Europa. Afgezien van de Griekse kolonisten uit Massalia waren het dus de Allobrogen en de Romeinen, die de basis legden van de Franse wijnbouw.

Er werden door de Romeinen in Zuid-Frankrijk in het laatste kwart van de tweede eeuw voor Chr. snel en grootschalig wijngaarden aangeplant om aan de groeiende dorst en het groeiende inwonertal van moederstad Rome tegemoet te komen. Onder leiding van Julius Caesar brachten de

Edict van Domitianus

Keizer Domitianus, die regeerde van 81 tot 96 na Chr., vaardigde in 92 na Chr. een verordening uit waarin stond dat privéwijnbouw van wijnstokken verboden werd en dat de helft van alle wijnstokken in de provincies buiten Italië (de provinciae) gerooid moest worden om plaats te maken voor graanteelt. Hieruit valt op te maken dat in de eerste eeuw na Chr. de wijnbouw onder de Romeinen een hoge vlucht had genomen. Domitianus nam deze maatregel waarschijnlijk niet alleen om de wijnbouw in Italië te beschermen, maar ook om overproductie van wijn te voorkomen en na een aantal misoogsten de graanteelt te stimuleren, die voor de voeding veel belangrijker was. De maatregel is overigens nooit ten uitvoer gebracht.

Pont du Gard, een oud Romeins aquaduct in de buurt van Nîmes

Romeinen in de eerste eeuw voor Chr. vrijwel heel Gallië (nu grotendeels Frankrijk en België) onder Romeins gezag. Sommige namen in Frankrijk herinneren nog aan de Romeinse overheersing; zo verwijst ‘Juliénas’ (in de Beaujolais) naar Julius Caesar en is ‘Vosne Romanée’ waarschijnlijk een verbastering van voie romaine (Romeinse weg). Uiteindelijk werd Zuid-Frankrijk voor de Romeinen de leverancier van massawijnen. Rendementen van 200 hl/ha waren geen uitzondering. In de loop van de eerste eeuw voor Chr. had zich zodoende in Zuid-Frankrijk een bloeiende GalloRomeinse wijncultuur ontwikkeld. Ook Noord-Spanje, waar de wijnbouw door de Phoeniciërs en de Grieken was geïntroduceerd, werd een gebied van bulkwijnen.

De Romeinen zorgden geleidelijk voor een verdere verspreiding van de wijnbouw in Frankrijk. Zo reisde de wijnstok naar de Bordeaux (Burdigala), de Dordogne, Gaillac, de Bourgogne en de oevers van de Seine. De Romeinen slaagden erin om in veel provincies van hun rijk wijnbouw van de grond te krijgen of uit te breiden. In de loop van de eerste eeuw na Chr. werden steeds vaker wijnen uit de Romeinse provincies naar Rome verscheept in plaats van andersom. De verspreiding van de wijnbouw ging overigens niet overal even snel; in de Bordeaux bijvoorbeeld kwam de wijnbouw later op gang dan in Gaillac en Bergerac. In de tweede eeuw na Chr. zijn veel huidige wijngebieden tot ontwikkeling gebracht, vooral wijnbouwgebieden die aan het water lagen en profiteerden

van het transport over zeeën en rivieren als de Rhône, de Doubs, de Moezel en de Rijn. In de Elzas ontwikkelde de wijnbouw zich pas een paar eeuwen later, in de vijfde eeuw na Chr.

Gallië werd voor de Romeinen de uitvalsbasis voor de verovering van Duitsland (Germania), de Donaulanden Hongarije, Roemenië en Bulgarije (die indertijd tot de Romeinse provincies Dacia en Moesia behoorden) en zelfs van Engeland. Samen met de al veroverde gebieden in het zuiden en oosten leverde dit een Romeins rijk op dat de hele Middellandse Zee omsloot. De Romeinen spraken dan ook trots over mare nostrum (onze zee). Tot aan de Rijn, de Moezel en de zijrivieren van de Moezel werd in de ruim vierhonderd jaar Romeinse overheersing de wijnbouw opgezet. De stad Trier werd in de eerste eeuw na Chr. gesticht als Colonia Augusta Treverorum, om te dienen als huisvesting voor oorlogsveteranen. Aan het einde van de derde eeuw na Chr. verhief keizer Diocletianus de stad tot Romeinse keizerlijke residentie en tot hoofdstad van het westelijke deel van het Romeinse Rijk. De Treveri, een van oorsprong Keltische stam, bleken goede bondgenoten, net als de Allobrogen in Gallië. Rond 200 na Chr. ontwikkelden de Romeinen vooral wijnbouw langs de Moezel, maar ook langs de Rijn, in de huidige gebieden Rheinhessen en Pfalz, werden wijngaarden aangelegd. Ook de Balkan werd, enkele eeuwen na Gallië, een florerend wijngebied. Hier kregen veel Romeinse veteranen als beloning een stukje land om te bewerken, wat een grote stimulans bleek te zijn voor de wijnbouw. Waarschijnlijk hebben de Romeinen ook in Engeland de wijnstok geïntroduceerd, maar hier is de wijnbouw nooit echt van de grond gekomen.

De Romeinse behoefte aan veroveren en overheersen heeft voor grote delen van Europa meestal een gunstige wending genomen. De romanisering verliep op veel plaatsen vreedzaam. De Romeinen legden wegen aan en voerden belangrijke wetten in, waarbij lokale gebruiken soms werden overgenomen. In tal van Europese landen bleven de door de Romeinen ingestelde structuren eeuwenlang intact, ook nadat het westelijke deel van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw na Chr. door aanvallen van vijandige volkeren uiteen was gevallen en een periode vol oorlogen, verwoestingen en volksverhuizingen het gevolg was. De val van Rome ontwrichtte de handel en was nadelig voor de wijnproductie, maar de wijnbouw was in veel streken inmiddels diep geworteld. Op deze manier kon de wijnbouw de ‘donkere’ middeleeuwen overleven.

De Romeinse dichter Ausonius (vierde eeuw na Chr.) was enige tijd prefect van Bordeaux en omgeving. Hij was ook de opvoeder van de jonge keizer Gratianus. In die laatste functie verbleef hij een aantal jaren aan het keizerlijke hof in Trier aan de Moezel. Daar schreef Ausonius het lange gedicht Mosella. In lyrische passages weidt hij uit over de wijnranken die zich in het water spiegelen en op de hellingen langs de Moezel groeien. In een ander gedicht spreekt hij trots over de wonderen van zijn stad Bordeaux, haar wijn en de wijnhandel. Ausonius bezat ook zelf landgoederen met wijngaarden in de huidige Médoc en in de Dordogne. De naam van het befaamde Château Ausone uit Saint-Émilion herinnert nog aan deze illustere Bordelais.

This article is from: