INHOUD
1 De Smoezels gaan naar school 1 2 Ga je mee naar Toejeweetwel? 5 3 Hoogvliegers 9 4 De jongen die steeds viel 15 5 Twee vrienden 19 6 Trubbel de Trol 24 7 Het lijfboek 28 8 Bakplezier 31 9 Spikkel en Spekkie 36 10 Storm en zijn schat 40 11 De Zeven Levels 45 12 Het dagboek van Ellen 49 13 Dickie en Giga 52 14 Mijn sport is top! 56 15 Spees 64 16 De leukste vriendschapsbandjes 67 17 Het geheim van de afgebeten vingers 70 18 Ontdekkingstocht door je tuin: oktober 73 Bronnen 77
leesniveau 1 leesniveau 2 leesniveau 3
De Smoezels gaan naar school
Op de vuilnisbelt van Stinkstad woont de familie Smoezel: papa en mama Smoezel, opa en oma Smoezel, de Smoezeltweeling en de Smoezelbaby. De tweeling speelt een potje modderwerpen. Opeens landt er een dikke klodder modder op de neus van papa Smoezel.
‘Potverdriekikkerbillenscheet! Kan een Smoezelpapa dan nooit eens rustig een dutje doen?’ moppert hij. ‘We zijn hier toch niet op de bewaarschool?’ ‘Wat is een bewaarschool?’ vraagt het ene Smoezelkind nieuwsgierig. ‘Kun je daar modderklodders bewaren?’ vraagt het andere Smoezelkind. ‘Nee, papa bedoelt de basisschool’, zegt oma. ‘Alle kinderen in Stinkstad gaan naar zoiets. Ze leren er liedjes en spelen er samen. En in de pauze eten ze hun boterhammen.’ ‘Slijmerig slijk en tenenkaas!’ roepen de kinderen. ‘Wij willen ook naar de basisschool! Kunnen we meteen gaan?’
Mama Smoezel heeft geen tijd, maar oma Smoezel wil de Smoezelkinderen wel brengen op de huisdraak. Ze doet snel voor allebei een beschimmeld stuk smeertaart in een roestig blikje, voor in de pauze. Dan zijn ze klaar om te gaan. Met een flinke knetterscheet stijgt Vuurkontje op. Al snel kunnen oma Smoezel en de Smoezelkinderen Stinkstad in de verte zien liggen. ‘Kijk, daar staat de school!’ roept oma. Even later landen ze voor de deur.
1 1
Vuurkontje parkeert zichzelf netjes achter de school. De schoolkinderen hebben net pauze. Ze krijgen allemaal een beker chocolademelk van juf Merel.
‘Hoi, wij zijn nu ook op school’, zeggen de Smoezelkinderen. Ze pakken allebei een blikje uit oma’s tas en bijten er met hun sterke tanden grote happen af. Juf Merel wil ze eigenlijk een standje geven, maar dan gaat haar telefoon. ‘O nee, wat een drama!’ horen ze haar zeggen. Haar hele huis staat onder water omdat de slang van de wasmachine is losgeschoten. ‘Ik moet eigenlijk meteen naar huis,’ zegt ze tegen oma Smoezel, ‘maar ik kan de kinderen toch niet alleen laten?’ ‘Geen probleem’, stelt oma haar gerust. ‘Gaat u maar, dan zal ik op de kinderen letten.’
‘Dat is heel lief van u. Ik zal me haasten’, zegt juf Merel opgelucht.
‘Nou, het ziet er dus naar uit dat ik vandaag jullie juf ben’, zegt oma Smoezel tegen de klas. ‘Nu gaan we eens kijken hoe sterk jullie zijn. Kom, we gaan buiten gewichtheffen!’
De kinderen laten zien wat ze allemaal kunnen optillen: een stoel, een houten kist, een steen en zelfs een grote kruiwagen.
En de Smoezelkinderen? Die tillen Vuurkontje op aan zijn poten en houden hem boven hun hoofd. Het maakt ze niet uit dat hij zwaarder is dan een vrachtwagen, want hun smoezelspierballen zijn zo hard als staal.
2
‘Slijmerig slijk en tenenkaas, wat zijn jullie allemaal sterk!’ zegt oma Smoezel. ‘En nu gaan we met zijn allen modderspringen.’ Ze klapt in haar handen. ‘Hup hup, iedereen op de rug van Vuurkontje. We vliegen naar de vijver.’ De grond bij de vijver is lekker nat en modderig. ‘Wie het hardst spettert, heeft gewonnen!’ roept oma Smoezel en meteen maakt ze een bommetje in de modder. ‘Dikke kikkerbil, wat kunnen jullie goed modderspringen!’ zegt oma Smoezel.
Kleine Nina veegt haar modderige haren uit haar gezicht. Het lijken wel bruine spaghettislierten! ‘Ik denk dat juf Merel straks heel boos wordt als ze terugkomt. We zijn hartstikke vies geworden.’ ‘Dat is een goed punt, Nina’, zegt oma Smoezel. ‘Juf Merel is helaas geen Smoezel.’ Oma denkt even na en begint dan te lachen. ‘Natuurlijk! Vuurkontje kan ons helpen.’ Vuurkontje gaat in de vijver staan, slurpt zijn grote bek vol met water en spuit Nina met een harde waterstraal schoon. Nu is Nina drijfnat, maar wel brandschoon. ‘Dat heb je stinkend goed gedaan, Vuurkontje!’ zegt oma Smoezel. ‘Nu moeten we alleen nog zorgen dat we weer droog worden.’
3
Even later zitten alle kinderen netjes op hun stoel.
‘Luister goed, lieve zweetvoetkindertjes’, begint oma Smoezel.
‘Er waren eens een kleine Smoezel en een witte woeste reuzenhaai.
De kleine Smoezel zat op zijn gemak in zijn bootje op zee, en toen …’
Plotseling gaat de deur open en komt juf Merel binnen.
‘Dag allemaal, daar ben ik weer’, zegt ze vrolijk. ‘Is alles goed gegaan hier?’ ‘Jazeker,’ antwoordt oma, ‘er was geen smoezeltje aan de lucht!’
schrijver en tekenaar Erhard Dietl
4
Ga je mee naar
Toejeweetwel?
De woorden die kwijt waren
Er waren eens drie broers: Bas, Boris en Bram. Op een nacht brak een hevig onweer uit.
De volgende ochtend bleek dat de broers, door de schrik en de klappen, een heleboel gewone woorden niet meer wisten. Ze waren zelfs hun eigen naam vergeten. Zulke harde klappen waren het geweest.
Dus toen Bas wilde zeggen dat het tijd was om te ontbijten, zei hij: ‘Zullen we … eh… ah… ah… en … gloegloe?’
En toen Boris wilde zeggen dat het tijd was om de koeien te melken en de eieren bij de kippen vandaan te halen, zei hij: ‘Zullen we … eh… psspsspss … en … pplf?’
5 2
Bram besloot te gaan zoeken naar de woorden die ze kwijt waren, want als je iets kwijt bent moet je het gaan zoeken. Daar zit niets anders op. Hij groette zijn broers, liep de boerderij uit, langs de kapotte boom en door het weiland.
Toen zag hij een vrouw lopen en hij vroeg: ‘Weet u misschien wat ahah is en gloegloe en psspsspss en plff?’ Maar het enige wat die vrouw antwoordde, was: ‘Huh? … Nah… pff.’
Toen Bram aan de andere kant van het dorp was, wist hij nog steeds de gewone woorden niet.
Hij zag een deftig wit huis staan. Het was een soort restaurant, maar ook een soort club. Je moest lid zijn om binnen te mogen. Je liet je pasje zien, je zei het wachtwoord, en als dat allemaal goed was, mocht je erin. ‘Weet u misschien wat ahah is en gloegloe en psspsspss en plff?’
De portier zei: ‘Wilt u misschien … eh… eten?’ ‘Eten!’ riep Bram. ‘Ja!’ Eten! Eén woord had hij terug. Nu moest hij het goed onthouden. Eten eten eten eten eten eten eten eten eten. Eten.
‘Het spijt me,’ zei de portier, ‘maar dit is geen gewoon restaurant. Dit is Club Bram-de-Brave-Broer.’ ‘Bram!’ riep Bram. ‘Zo heet ik! Nu weet ik het weer! Bram Bram Bram Bram! Ik heb twee woorden terug: Bram eten Bram eten!’
Verder kwam hij niet. Maar hij mocht toch al niet naar binnen. Hij had geen pasje.
6
Hij liep weer door. Een eindje verderop ging hij op een steen zitten en herhaalde hij hardop de woorden die hij weer wist: ‘Bram eten Bram eten Bram eten Bram eten.’ Opeens voelde hij dat iemand op zijn schouder tikte. Hij draaide zich om en zag een meisje staan.
‘Heet jij Bram?’ vroeg ze. ‘Ja,’ zei Bram, ‘en dat wist ik niet meer.’
‘Wou je graag eten? Je zit zo stom de hele tijd ‘Eten eten eten’ te zeggen.’ ‘Ja, graag’, zei Bram. Hij wou altijd wel eten. Vooral veel lekkere dingen en even geen gebakken eitjes.
Zo kwam het dat hij meeliep met dat meisje. Alleen om iets te eten. En toen hij daar in de kamer zat, zag hij iets liggen dat hij heel goed kon gebruiken. Het was een boek met allemaal plaatjes. Onder elk plaatje stond het woord dat erbij hoorde.
‘O!’ riep Bram, ‘Mag ik dat boek alsjeblieft meenemen? Dan kan ik mijn broers helpen, want die weten de gewone woorden niet meer.’
‘Jawel hoor,’ zei het meisje, ‘ik had dat boek alleen maar nodig toen ik zes was. Maar weet je wat? Je mag het lénen, want dan kom je een keertje langs om het terug te brengen en dat vind ik gezellig.’
Bram ging naar huis en zei tegen zijn broers: ‘Jongens, het probleem is opgelost. Ik weet de gewone woorden weer.’
‘Hoef nie’, zei Bas.
‘Nie meer nodig’, zei Boris. Ze keken Bram aan. Ze zagen dat Bram een boek had meegenomen. ‘Nie meer nodig,’ zei Boris nog een keer, ‘moe je droes?’
Hij wees naar de koffiepot. ‘Dat heet geen droes,’ zei Bram, ‘dat is koffie. Kijk maar, het staat hierin, zie je? Dit heet koffie, koffie.’
Maar opeens begreep hij dat zijn broers nieuwe woorden hadden bedacht. Ze hadden dus helemaal niet op hem gewacht. En hij kon niet eens meer gewoon met zijn broers práten …
7
Toen Bram dat begreep, werd hij erg bedroefd. Hij ging er helemaal krom van staan, zo bedroefd was hij. En hij liep de boerderij uit zonder zijn hoofd te stoten, zo bedroefd was hij. Helemaal krom liep hij langs de kapotte boom het weiland over, het dorp door, tot hij opnieuw bij het meisje was.
Daar probeerde hij weer rechtop te staan. ‘Hier heb je het boek terug’, zei hij tegen het meisje. ‘Mijn broers hebben niet op me gewacht. En nu voel ik me vreselijk alleen …’ Het meisje keek hem aan en zei: ‘………………………………………………………………………………………… ……………………………………… ehm.’ En daarna zei ze: ‘……………………………………………………………… …………………………….ehm.’
‘Wou je wat zeggen?’ zei Bram. ‘Als je het woord niet weet, kun je toch in het boek kijken?’ ‘Mjaaa…’ zei het meisje, ‘… maar wat ik wou zeggen, staat toevallig niet in dat boek …’ En met een rood hoofd bekende ze dat ze Bram eigenlijk wel heel erg soort van hoe-zeg-je-dat vond.
En Bram zei dat hij haar ook veel, veel meer je-weet-wel vond en zo, zeker als hij haar vergeleek met zijn broers, en dat hij wel zo vaak langs zou willen komen dat het leek op blijven.
schrijver en tekenaar Joke van Leeuwen
8
Hoogvliegers
Hoe word ik piloot?
Je moet goede ogen hebben en heel goed zijn op school. Dan kun je misschien ooit piloot worden. Of je geschikt bent, wordt getest voordat je wordt aangenomen voor een opleiding. Maar ook als hobby is vliegen geweldig! Wil je je brevet halen, dan moet je 17 zijn. Oh ja, en je moet voordien ook al wat examens doen. Maar als je echt wilt, lukt dat wel.
Waar krijg ik meer informatie?
Bij vlieg- en ruimtevaartmusea vind je allerlei weetjes over vliegtuigen, ufo’s, raketten, helikopters, sportvliegtuigen en het heelal. En misschien is er een vliegschool bij jou in de buurt? Ook al ben je nog te jong om een brevet te halen, je kunt wel al een vliegsimulator proberen. Je wordt immers zelf ook een amateurpiloot!
Als je meer ziet in knutselen moet je eens naar een winkel met deltavliegers of modelbouw gaan – er gaat een wereld voor je open!
Wat is een vliegsimulator?
Een vliegsimulator is een kopie van een computergestuurde cockpit, dus zie je daar hoe het vliegen in een vliegtuig in het echt gaat. Er is een mogelijkheid om een nachtvlucht of een vlucht in slecht weer na te bootsen. Een vliegsimulator is vooral belangrijk voor astronauten, want die moeten zich op die manier voorbereiden op een leven in de ruimte.
3
9
Luchtvaarttaal
In het radiotelegrafisch verkeer tussen de verkeerstoren en het vliegtuig worden vaak Engelse termen gebruikt om snel en duidelijk signalen te kunnen overbrengen.
Dit zijn de belangrijkste: mayday (3x) noodsignaal, dat aangevuld wordt met het eigen vliegtuignummer en het opgeroepen station. Daarna wordt het noodgeval vermeld, bijvoorbeeld dat er een noodlanding gemaakt moet worden. acknowledge bevestigen a.u.b. affirm ja negative nee approved akkoord break de mededeling was niet duidelijk/een deel van het radioverkeer viel weg (letterlijk ‘breuk’) contact als er een verbinding gemaakt moet worden over dit was mijn bericht, ik verwacht antwoord (laat iets horen a.u.b.) out dit was mijn bericht, ik verwacht geen antwoord (einde) report ik wil graag de volgende informatie request verzoek, bijvoorbeeld toestemming om te landen roger ik heb het begrepen
10
Materiaal
– transparant papier, donkerblauw, extra sterk, A4
– 4 stickers, wit, ø 12 mm – sticker, rood, ø 19 mm – restje lichtgevende folie, zelfklevend
> stap voor stap
1 | Vouw het blauwe papier diagonaal naar de andere kant.
2 | Vouw het terug en leg dan de andere helft diagonaal. Vouw het weer terug.
3 | Zie je waar de beide vouwlijnen elkaar kruisen? Vouw het papier precies door dat punt. Vouw het dan weer uit.
Gereedschap
– sponsje ‘ster’, ø 1,6 cm – vouwbeen – schaar
Vouw het papier nu een keer in de lengte door het midden. Vouw alles uit.
5 | Sla nu de hoeken die door het vouwen zijn ontstaan, aan beide kanten naar het midden in, zodat het papier een pijl vormt.
11
1 2 3 4
4 |
5 Nighthawk Loopingproof papieren vliegtuig
6 | De pijl vouw je in de lengte doormidden.
7 | Het zijdeel klap je nu aan beide kanten naar beneden, zodat er vleugels ontstaan. De romp van het vliegtuig moet ongeveer 3 cm hoog zijn.
8 | Vouw beide vleugels nu aan de buitenkant elk 2 cm naar het midden.
9 10 11
9 | Bij de romp buig je het gevouwen middendeel aan de achterkant ook nog. Dat ziet er heel cool uit.
10 | Afstelling van het hoogteroer: het achterdeel van de vleugels knip je twee keer 0,8 cm in. Afhankelijk van het feit of je de delen nu omhoog klapt of recht laat zitten, kan je vlieger coole loopings maken.
11 | Versier je vliegtuig met sterren en cirkels. Op de neus plak je een grote, rode punt van zelfklevend materiaal. Speciaal: de sterren lichten in het donker op, maar je vliegtuig zelf kun je in het donker niet zien, zodat het lijkt of er sterren door de nacht vliegen.
TIP // Vouw eens vliegtuigjes van verschillende soorten papier en onderzoek dan wat dat met de vliegeigenschappen doet. Als je zelf een papieren vliegtuigje bedenkt, moet je erop letten dat de vleugels groot genoeg zijn en dat het zwaartepunt vrij ver naar voren ligt. Elke vouw maakt de vlieger op die bepaalde plaats zwaarder. ///
Spanwijdte 14 cm Superkracht in het donker onzichtbaar Specialiteit maakt loopings
12
6 7 8
Spitsvondigheid in de lucht Vliegen in rare rondjes
Materiaal
– gekleurd karton, A3
– zwarte acrylverf – snelhardende lijm
> stap voor stap
1 | Leg het gekleurde A3-karton horizontaal voor je neer. Snijd een groter stuk karton eerst op maat.
2 | Plak het karton tot een puntzak: rol het vanuit de hoek linksonder op. Tot de lijm droog is, houd je het zakje met elastiekjes in vorm.
3 | Knip na het drogen de opening recht af. Het kan handig zijn een stukje washitape als leidraad op het karton te plakken en daarlangs te knippen. Haal de tape er dan weer af.
4 | Bespuit het geheel met zwarte verf. Je kunt dat het beste buiten doen en leg er vooral een krant onder! De punt wordt helemaal zwart.
5 | Plak nog een stukje washitape op 8 cm vanaf de bovenrand en knip het karton op regelmatige afstand in tot de washitape. Verwijder de tape daarna.
Gereedschap
– penseel
– potje water – 5 elastiekjes – washitape
13
1 2 4 5
6 | Buig de geknipte franje langs de onderkant schuin naar buiten. Schilder elke tweede franje zwart. Laat dat drogen.
7 | Gooi je hypervliegtuig met de punt naar voren in de lucht. Je kunt nu zien hoe het om de eigen as draait en dan met turboaandrijving door de lucht suist.
Lengte romp 30 centimeter
Vliegafstand 10 meter Geluid wooooooooeeeesj
schrijvers Bianka Langnickel en Franziska Heidenreich
14
6
De jongen die steeds viel
Een rare naam
TimTom heeft geen geluk. Zijn vader heet Twan Tuimel en zijn moeder Tineke. Allemaal namen met een T. Daarom noemden ze hun zoon TimTom. Eerst vond TimTom zijn naam heel gewoon. Maar op een dag begon de ellende. ‘Wat heb jij een rare naam’, riep Mieke, zomaar op het schoolplein.
‘TimTom Tuimel is een kruimel’, schreeuwde Jaap. Iedereen lachte.
‘TimTom, die is stom’, gilde Robin. Toen is het gebeurd.
Zijn naam was opeens een rare naam. Een pestnaam. TimTom wil niet meer zo heten.
‘Ik wil een nieuwe naam’, zegt hij op een ochtend aan tafel.
‘Waarom?’ vraagt zijn moeder.
‘Omdat TimTom stom is.’
‘Wat een onzin. Wat is er mis met TimTom?’ vraagt zijn vader.
‘Het is een pestnaam. Ik wil een andere naam.’
‘Dat kan niet’, antwoordt zijn moeder. ‘Een naam is voor je hele leven. Die kun je niet zomaar wegdoen. En wij vinden TimTom leuk.’
‘Vanaf nu heet ik Daan’, zegt TimTom. ‘Jakkes, wat vreselijk.’ Zijn moeder kijkt alsof ze iets vies ziet.
‘Geen sprake van’, zegt zijn vader.
‘Jij blijft TimTom.’
15
4
‘Daan’, zegt TimTom nog een keer.
TimTom zwijgt tot het tijd is om naar school te gaan. Hij staat op, doet zijn jack aan en vertrekt.
‘Dag, TimTom’, roept zijn moeder nog.
TimTom draait zich niet om. Hij zwaait niet. Hij roept niet: ‘Dag mam, tot straks.’ Hij zegt alleen heel zacht: ‘Ik heet Daan.’
Onderweg komt hij Lisa tegen.
‘Hoi, TimTom’, roept Lisa. ‘Ik heet niet meer TimTom’, zegt hij. ‘Voortaan heet ik Daan.’ Lisa kijkt hem aan. Haar ogen zijn net sterren. Ze twinkelen en schitteren.
TimTom wil er wel blijven naar kijken.
‘Daan?’ vraagt Lisa verbaasd. ‘Daan …’ Het lijkt net of ze zijn nieuwe naam proeft. ‘Hoe smaakt Daan?’ wil hij vragen. Maar hij is bang voor het antwoord. Stel je voor dat Lisa ‘vies’ zegt. Daarom zegt hij niets. ‘Goed, Daan’, zegt Lisa na een tijdje.
TimTom zucht opgelucht.
Dan gebeurt er iets vreemds. Hij struikelt over niks en valt.
16
Haar twinkelogen kijken verbaasd op hem neer.
Vlug krabbelt hij overeind.
‘Je hand bloedt’, zegt Lisa.
TimTom kijkt naar zijn hand. De binnenkant is geschaafd.
Hij verstopt zijn hand achter zijn rug.
Intussen zijn ze bij het huis van Rian. Lisa gaat op het hekje zitten wachten op haar vriendin.
Soms wacht TimTom ook.
Maar vandaag heeft hij geen zin. ‘Ik ga vast’, zegt hij en hij loopt door.
Vlak bij school haalt Jaap hem in. ‘Hé, TimTom’, roept Jaap en hij geeft hem een duw.
Ik heet niet langer TimTom, denkt TimTom. Dus hij heeft het niet tegen mij. Hij doet of hij niks hoort.
‘Hé, ben je doof?’ roept Jaap keihard in zijn oor. Nu kan hij niet meer doen alsof hij niets heeft gehoord.
Hij wrijft met zijn bloedende hand over zijn toeterend oor. Zijn hart bonkt.
Hij haalt diep adem en zegt: ‘Ik heet Daan.’
Verbaasd staart Jaap hem aan. Dan barst hij in lachen uit. ‘Daan!’ roept hij gierend. ‘Da-ha-ha-haan.’
TimTom haalt de schouders op en loopt door. Zijn wangen gloeien. Ze zijn vast vuurrood. Gelukkig kan Jaap dat niet zien. Die staat nog steeds voorovergebogen van het lachen.
Op het schoolplein heeft TimTom geluk. De pestbende is er nog niet. Hij loopt zo tot bij de deur. Straks, als de bel gaat, kan hij vlug naar binnen glippen. Hij blijft heel stil staan. Jaap komt nu ook het schoolplein op, samen met Robin. ‘Daar staat Dààn!’ toetert hij over het schoolplein. Iedereen kijkt naar hem.
TimTom tekent met de punt van zijn schoen een onzichtbaar rondje op een tegel. ‘Daantje!’ gilt Robin.
Opeens zakt TimTom door zijn ene knie. Met zijn andere been tekende hij net een kruisje en daardoor valt hij. Knal. Hij ligt languit voor de schooldeur.
17
‘Ik ben gevallen’, vertelt TimTom, ‘en ik heet niet meer TimTom. Voortaan heet ik Daan.’ Juf kijkt bezorgd. Ze voelt aan zijn hoofd.
‘Er is niks met mijn hoofd’, zegt hij vlug. ‘Ik wil gewoon een andere naam.’
‘Jammer’, antwoordt juf. ‘Ik vind TimTom juist zo leuk.’
schrijver Thea Dubelaar tekenaar Aimée de Jongh
18
Twee vrienden
Dit is het verhaal van twee vrienden. We kunnen ze Meneer A en Meneer B noemen. Natuurlijk heten ze anders. Dit is het avontuur van hun leven. Hoe ze elkaar leren kennen en al snel niet meer kunnen missen …
Meneer A Meneer B
1
A: Hier ben ik dan. Ik ben er eindelijk geraakt.
B: Ik ken u niet.
A: Dat kan ik ook over u zeggen!
B: Hoezo dan?
Waar bent u dan eindelijk geraakt?
A: Bij u. Ik wilde al lang bij u zijn.
B: Maar ik ken u niet.
A: Nog niet. Misschien heb ik over u gehoord.
B: Over mij?
A: Ja.
B: Wat zeggen ze dan over mij? Wie praat er over mij?
A: Ben ik vergeten.
Maar ik wist meteen dat ik naar u toe moest.
B: Waarom?
A: Een gevoel. Een verlangen.
B: Een verlangen?
A: Van mij.
B: Van u?
A: Naar u. Het was alsof u me riep. Alsof u me lokte. Ik verlangde naar u.
B: Naar mij? Ik denk dat u alles verzint.
19 5
B: Wat wilt u van mij?
A: Bij u zijn. Samen zitten.
B: Wilt u geld? Ik zie het al. U wilt geld. Ik heb u door.
A: Geld heb ik al. Nee, dat is het niet.
B: Hoelang wilt u bij me blijven?
A: Een hele tijd. Een hele tijd. Nu ik er eindelijk ben, blijf ik natuurlijk wel even. Mag ik zeggen dat u erg gezellig woont.
B: Ach …
A: Mooi en knus. Een heerlijk plekje. Maar u woont hier alleen.
U mist iets. Iemand. Iemand die er is als u thuiskomt. Dat is wat u nodig hebt. U mist een vriend.
B: Ik hoor u al aankomen: die vriend bent u?
A: Ik vind u nu al aardig.
B: Nu al?
A: Zo is dat.
B: U overdrijft. Ik wil dat u weggaat. Dit is mijn huis.
A: Ik heb mij nog niet voorgesteld. Excuseer, excuseer. Mijn naam is Verdonck.
B: Gaat u weg.
A: Ik heb u zelfs nog niet de hand geschud! En u wil al dat ik wegga. Verdonck.
B: Vangenechten. Dat is dus geregeld. Dus nu kunt u gaan dus.
A: U hebt warme handen. Een stevige handdruk. Daar hou ik van.
B: Laat u me nu met rust?
A: Rust. Daar zegt u wat. Ik moet even rusten. Het was een verre tocht.
B: Welke tocht?
20
A: Mijn tocht naar u.
B: Waar komt u dan vandaan?
A: De Molenstraat.
B: Dat is hier om de hoek! Vlakbij!
A: Ik heb wat omwegen gemaakt, dat geef ik toe.
En ik ben ook niet al te best te been.
Dat mag u ook gerust weten.
Ik heb u lang gezocht.
B: Maar u kent mij helemaal niet.
Het enige dat u van mij weet, is dat ik warme handen heb!
A: U hebt een mooie stem.
B: Ook dat nog!
A: En u ziet er grappig uit als u zich opwindt.
B: Gaat u mij uitlachen?
In mijn eigen huis?
Politie! Politie!
Help!
A: U hebt mooie ogen.
B: Echt?
A: Ik vind van wel.
B: Goed, enfin, als het zo zit … desgevallend … rust u even uit.
Maar als ik het zeg, moet u vertrekken.
A: Ik beloof het.
2
A: Het wordt avond!
B: U hoeft zich waarachtig niet op te winden.
Het wordt elke avond avond!
A: Ik weet het, vriend, u heeft alweer gelijk.
Maar deze avond is bijzonder.
B: Hoezo bijzonder? Ik zie niets speciaals.
A: Zal ik u zeggen waarom?
Wilt u het graag weten?
B: Als u erop staat.
A: Het is Onze Eerste Avond Samen.
21
B: Dat weet ik ook wel.
Hebt u nog nooit eerder een eerste avond met iemand doorgebracht?
A: Niet met een vriend waar ik zolang naar zocht.
B: Een vriend! Een vriend! Ik ken u niet.
Vriendschap, zegt u. Jaja.
Ik bedoel … Maar. Maar vriendschap is niet zomaar … Hoe moet ik dat zeggen … … niet gemakkelijk … … vriendschap is iets …
A: Ja? Iets …
B: Vriendschap moet vanzelf gaan!
A: Spontaan zijn.
B: Spontaan, dat woord zocht ik.
A: Maar dat vind ik ook.
Ik ben het helemaal met u eens. Helemaal! U neemt mij …
B: Aha.
A: … de woorden …
B: U wordt verstandig.
A: … uit de mond!
Ik kwam helemaal vanzelf naar u toe. En ik ben spontaan voor uw huis blijven staan. Is dat geen wonder?
B: Een wonder! Nu is het al een wonder! Meneer heeft een wonder gezien!
A: Bij wijze van spreken! Maar, vriend – vriend! – dit kan geen toeval zijn!
B: Wel …
A: ‘Bestemming bereikt!’
‘U heeft uw bestemming bereikt!’
Wat gaat de zon mooi onder. De hele lucht kleurt rood.
B: Voor één keer heeft u gelijk. Een mooie kleur.
22
A: Deze avond vergeet ik nooit.
B: Kijk, er zit ook wat oranje in.
A: En diepblauw. Stilaan wordt het donker.
De nacht valt zacht als sneeuw.
B: Ik zie u amper nog zitten.
Ik doe het licht aan.
A: Geen zorgen.
Ik loop niet zomaar weg.
B: Gaat u gerust naar huis als u moe wordt.
A: Naar huis?
Die is goed.
U bent ook een grapjas!
Wat laat u me lachen!
Deze sofa is zacht en groot genoeg.
Maakt u zich over mij geen zorgen.
U slaapt veilig in uw eigen bedje.
B: Maar ik wil u hier niet.
A: U brengt me alweer aan het lachen.
Zo laat gezellig zitten praten, en dan verwachten dat ik heel dat eind terugloop?
Al die omwegen? Ik denk er niet aan.
Trouwens, u zei zelf dat het pikkedonker is. Stel u voor dat ik in een put val.
En het begint te regenen. En ik verdrink.
Is dat dan wat we willen?
B: U gaat verdrinken?
A: Neenee, ik zet geen voet meer buiten, zeker weten!
B: Maar u … maar u … maar u …
Warempel, hij slaapt al.
schrijver en tekenaar Paul Verrept
23
Trubbel de Trol
Pepijn trekt met zijn vader en zijn oudere zus Sanne naar het Nevelwoud waar zijn vader als boswachter kan gaan werken. Maar het Nevelwoud heeft een geheim: ’s nachts worden de vuilnisbakken alsmaar geleegd en Pepijn wil weten hoe dit komt. Daarvoor gaat hij, zonder dat zijn vader het weet, op de uitkijk staan ’s nachts.
Pepijn stapte naar binnen. Hij ging op een oude kist zitten en keek door het raam. Nu hoefde hij alleen maar te wachten. Hij haalde voorzichtig zijn camera uit zijn rugzak. Het enige geluid dat hij hoorde, was het getjirp van krekels en het zachte ruisen van de wind. De maan scheen fel en overgoot alles met zilverwit licht. Pepijn had een goed uitzicht op de vuilnisbak. Als het vuilnis etende beest weer terugkwam, móést hij het wel zien. Wat een afgang voor zijn vader als hij morgen een foto had! Hij leunde met zijn rug tegen de wand en staarde naar buiten.
Opeens schrok hij wakker. Hij was in slaap gevallen! Even keek hij verward om zich heen. Toen herinnerde hij zich opeens waar hij was. Als het beest nog maar niet … Pepijn verstijfde. Vanuit de richting van het huis klonk geluid. Gerammel en een vreemd gesmak en geslurp. Het klonk als de hongerige varkens die hij ooit had zien eten op een kinderboerderij. Met ingehouden adem ging hij rechtop zitten en keek in de richting van de vuilnisbak. De maan was verschoven terwijl hij had geslapen. De zijkant van het huis was nu in diepe schaduw gehuld. Hij zag iets schimmigs dat over de vuilnisbak gebogen stond.
Toen hij zijn camera wilde pakken, merkte hij tot zijn schrik dat die niet meer op zijn schoot lag. Het ding was vast gevallen terwijl hij sliep. Voorzichtig bukte hij zich om de camera te zoeken, maar niet voorzichtig genoeg.
Hij stootte tegen een plank die naast de deur stond. De plank viel om en landde met een klap op de grond.
24
6
Vanuit de richting van de vuilnisbak klonk een luid gerammel. Het beest wilde er vast vandoor gaan. Pepijn bedacht zich geen moment. Hoewel het eigenlijk niet zo slim was, sprong hij op, duwde de deur open en rende naar buiten.
Hij zag dat het beest de vuilnisbak achter zich had gelaten en op de bosrand af stormde. Recht op Pepijn af. Pepijn wilde afremmen, maar het was te laat. Met een harde bons botste hij tegen het beest op. Heel even rook hij de stank van de vuilnis en voelde hij iets harigs, toen landde hij op zijn rug in het gras. Hij ging snel rechtop zitten. Het beest lag tegenover hem op zijn rug en spartelde met twee grote voeten in de lucht. Het was gelukkig niet zo groot, kleiner dan Pepijn.
Pepijn trok de rugzak van zijn rug en grabbelde erin, op zoek naar zijn zaklamp. Hebbes!
Hij richtte de lamp op het wezen en klikte hem aan. Zijn mond viel open. Het was geen beest. Tenminste, geen beest dat hij ooit eerder had gezien, zelfs niet op tv. Het wezen ging rechtop zitten en keek Pepijn aan. Het had een mollig lijf, korte beentjes en grote blote voeten die mensenvoeten leken. De armen waren lang, met flinke handen en lange vingers. Pepijn keek verbaasd naar het hoofd. Dat was groot en rond, met flaporen en een wilde bos donkere haren die alle kanten op staken. Boven een brede mond keken ronde, donkere ogen naar Pepijn. Maar wat het meest opviel, was de enorme neus.
25
26
‘Haal die zon weg!’ zei het wezen opeens. Pepijn schrok. Het kon praten!
Het wezen gooide zich plat op de grond en spitste de oren. 'Ik ben een konijn!' zei het snel, terwijl het met zijn lange neus wiebelde. ‘Niet waar’, zei Pepijn. ‘Je bent een dinges.’
Het wezen ging rechtop zitten. ‘Hmm. In het bos werkt het altijd.’ Toen Pepijn het wezen beter bekeek, zag hij dat het kleren droeg. Of eigenlijk één kledingstuk. Een groene broek, dat was alles.
‘Dieren dragen toch geen kleren?’ mompelde hij hardop. ‘Nee, natuurlijk niet’, zei het wezen. ‘Dieren dragen vacht. Of veren. Of schubben. Of …’ ‘M-maar … ben jij dan geen dier?’ vroeg Pepijn, die te verbaasd was om bang te zijn. Het wezen snoof. ‘Een dier? Echt niet!’
‘Ik ben Trubbel, zoon van Olle, zoon van Grubbel, zoon van Lasse, zoon van Grendel’, zei het. ‘Maar je mag me best Trubbel noemen.’
‘Wat betekent dat?’ vroeg Pepijn. Trubbel haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet. Iets trolligs.’ ‘Trolligs?’ vroeg Pepijn verbaasd. ‘M-maar … ben jij dan …?’ Trubbel stond op en draaide zijn achterste naar Pepijn toe.
Achter zijn broek stak een pluizige staart.
‘Een trol’, zei Trubbel en hij kwispelde met zijn staart alsof dat alles duidelijk maakte.
27
schrijver Reggie Naus tekenaar Kees de Boer
Het lijfboek
Je huid en je haar
Ik heb sproeten
Als je vader en moeder een donkere huid hebben, heb jij dat ook. Als een van je ouders donker is en de ander licht, dan zit jouw huidskleur er waarschijnlijk tussenin. Heb je lichtblond haar of een bos rode krullen, dan is de kans groot dat je vader of moeder dat ook heeft. Kinderen met rood haar hebben vaak een lichte huid en heel veel sproeten. Kinderen met een bruine of zwarte huid, hebben bijna altijd donker haar. En hebben zij ook sproeten? Misschien wel, maar of je ze ook kunt zien is de vraag.
Ik heb sproeten, sproeten, sproeten.
Van mijn voorhoofd tot mijn voeten, van mijn kuiten tot mijn kruin. Wel zestig, wel tachtig, wel honderd en allemaal zijn ze bruin!
Sproeten op mijn armen, sproeten op mijn benen, sproeten op mijn wangen, op mijn neus en op mijn tenen.
Op mijn ene kleine teen zitten er wel tien. Mooie bruine sproeten en iedereen kan ze zien.
Ik heb sproeten, sproeten, sproeten.
Van mijn voorhoofd tot mijn voeten, van mijn kuiten tot mijn kruin. Wel zestig, wel tachtig, wel honderd en allemaal zijn ze bruin!
Sproeten op mijn handen, sproeten op mijn voeten, sproeten op mijn schouders, dikke, donkerbruine sproeten.
Op mijn ene grote teen zitten er wel tien. Mooie bruine sproeten en niemand kan ze zien.
28 7
In de zon wordt je huid bruin, als je tenminste niet al bruin bent van jezelf. Donkere mensen hebben meer pigment in hun huid dan lichte mensen. Pigment is een soort kleurstof die je huid beschermt tegen de zon. Pas dus op: hoe bleker je huid is, hoe groter de kans dat je verbrandt.
Als het erg warm is, ga je zweten. Door kleine gaatjes in je huid komt vocht naar buiten. Dankzij dat vocht koelt je huid af. Als het warm is, raak je meer vocht kwijt, omdat je meer zweet. Op warme dagen heb je daarom meer dorst dan op koele dagen en moet je dus meer drinken.
Lekker zweten
Kom maar binnen, kom maar binnen, zeggen ’s winters alle Finnen. Kom maar gauw in onze sauna, want hij is al lekker heet. En ze hakken buiten wakken en ze wapperen met takken en ze zitten in de hitte tot ze druipen van het zweet.
Vinden Finnen dat dan lekker? Blijkbaar, want het wordt nog gekker: na een uurtje in de hitte gaan ze met hun blote gat naar de pasgehakte wakken en dan laten ze zich zakken in die wakken, want ze snakken naar een ijs- en ijskoud bad.
29
Je hart, je bloed en je longen
Voedsel is de brandstof van je lichaam. Zonder brandstof kun je niets. Je spieren, je zintuigen, je hersenen, allemaal hebben ze energie nodig om warm te blijven en hun werk te doen. De darmen halen brandstof uit de dingen die je eet. Maar hoe vindt die brandstof de weg naar de spieren in je armen of naar de hersenen in je hoofd?
Via het bloed dat door je aderen stroomt.
Bloed
Mama, mama, ik heb bloed!
Mama zegt: Dat is maar goed. Zonder bloed kan niemand leven.
Mama, mama, kijk nou even! Ik heb bloed, hier op mijn been.
Mama zegt: Daar niet alleen: in je vingers, in je armen, in je longen, in je darmen … Is het rood of is het blauw?
Mama, doe nou niet zo flauw! Stel niet van die rare vragen. Bel gewoon een ziekenwagen. Bel een ambulance, nu!
Mama roept: Tadu, tadu! Waar is onze zwaargewonde? En de wond? Aha, gevonden.
Pakt een pleister uit het laatje, plakt hem keurig op het gaatje.
Alstublieft. Succes, meneer. Dank u wel! Tot ziens maar weer!
30
schrijver Bette Westera tekenaar Philip Hopman
Bakplezier
EEN PAAR WOORDEN BAKKERSLATIJN
Bakken is plezierig. Je taart of cake lijkt misschien niet op die uit de etalage van de bakker, maar dat is niet erg. Hij mag er gerust zelfgemaakt uitzien. De meeste mensen vinden dat zelfs lekkerder. Sommige taarten, koekjes en cakes zijn superingewikkeld, maar niet de recepten in dit boek. Met een beetje ‘bakkerslatijn’ kom je al een heel eind!
BAKTIJD
Bij de meeste recepten wordt een baktijd aangegeven. Dat is de tijd dat je koekjes, taart of cake in de oven moeten staan. Je moet de baktijd meestal een beetje aanpassen aan jouw oven. Als je koekjes mooi bruin zijn bijvoorbeeld, mag je ze uit de oven halen.
Om te controleren of je cake gaar is, stop je een breinaald, een cocktailprikker of een satéstokje in het midden. Als er geen deeg aan het stokje hangt, is het baksel klaar. Let op met een heteluchtoven. Daarmee gaat het bakken sneller, maar droogt het je baksels ook uit.
BAKTEMPERATUUR
Cakes, taarten en koekjes worden vaak gebakken op temperaturen tussen 180°C en 240°C. Dat staat aangegeven in het recept. Soms moet je gist, bakpoeder of zelfrijzende bloem/zelfrijzend bakmeel gebruiken in een recept. Daar gaat je cake van rijzen. Vul de bakvorm maar tot de helft zodat je baksel de pan niet uit rijst. Doe tijdens de eerste 20 minuten van het bakken de oven NIET open. Een heel klein beetje tocht kan je cake al doen inzakken.
Is je cake niet genoeg gerezen? Dan stond de oven niet warm genoeg.
8 31
AU BAIN-MARIE
‘In bad met Marie? Ik denk er niet aan!’ Gelukkig hoeft dat niet. Iets au bain-marie klaarmaken betekent dat je het in een warmwaterbad doet. Je zet een grote kom met water op het vuur en zet er een kleinere in. In die kleinere kom doe je dan bijvoorbeeld chocolade om te smelten of eieren die je moet loskloppen met suiker om een schuimig mengsel te krijgen. Door een warmwaterbad te gebruiken, brandt het niet aan.
CHOCOLADE SMELTEN
Chocolade kun je au bain-marie smelten (zie hierboven), maar nog gemakkelijker gaat het in de microgolfoven (of magnetron). Breek de chocolade in stukken, doe ze in een kom en doe er één of twee lepels melk of room bij, of boter uit je recept. Zet een minuut in de microgolfoven en roer om. Laat de chocolade eventueel nog een minuutje verder smelten in de microgolfoven, maar nooit te lang. De chocolade mag niet aanbranden (want dat stinkt en is vooral niet meer lekker).
32
CHOCOLADEKRAAKJES
voorbereiding en bakken: 15 minuten koelkast: 2 uur
KEUKENGEREI
• kookpot en glazen kom, of microgolfoven en kommetje
• spatel
• lepel
• papieren vormpjes of bakpapier
ZO MAAK JE HET
stuks
NODIG
• 250 g fondant- of melkchocolade
• 4 eetlepels Golden Syrup of honing
• 100 g Rice Krispies
1 Breek de chocolade in stukken en smelt ze au bain-marie of in de microgolfoven op laag vermogen. Laat de chocolade een beetje afkoelen en roer er de Golden Syrup of honing door.
2 Doe de Rice Krispies bij de chocolade. Roer met een spatel de Rice Krispies door de chocolade zodat ze helemaal bedekt zijn. Zorg dat er niet te veel Rice Krispies breken.
3 Schep met een kleine lepel hoopjes in kleine papieren vormpjes of op een vel bakpapier. Zet ze in de koelkast tot de chocolade helemaal is opgestijfd.
30
135' ** 33
QUATRE-QUARTS
Deze cake wordt ook wel quatre-quarts of 4/4 cake (quatre is Frans voor vier) genoemd omdat de ingrediënten er in ongeveer gelijke hoeveelheden in gaan: vier eitjes en één vierde van een kilo bloem, suiker en boter.
KEUKENGEREI
• oven
• mengkom
• klopper of elektrische mixer
• pannetje
• zeef
• spatel
• springvorm
• satéprikker
• rooster
NODIG
• 4 eieren
• 250 g kristalsuiker
• 250 g boter of margarine
• 250 g zelfrijzende bloem
• boter of olie om in te vetten
• poedersuiker
12 p 75' ** 34
ZO MAAK JE HET
1 Verwarm de oven voor op 180°C.
2 Doe de eieren in een kom en voeg er de suiker aan toe. Klop ze heel luchtig met een klopper of een elektrische mixer. Het mengsel moet lichtgeel zijn.
3 Smelt de boter in een pannetje. Doe hem bij de suiker met eieren en roer goed door. Zeef er dan de zelfrijzende bloem bij en roer voorzichtig met een spatel zodat er geen klonters ontstaan.
Vet een springvorm in met boter en bestuif hem met een beetje bloem. Giet het beslag in de vorm.
Zet de cake 40 minuten in het midden van de oven. Controleer met een satéprikker of de cake klaar is.
Als er nog beslag aan de prikker hangt, laat je de cake nog minstens 10 minuten staan en controleer je opnieuw.
6 Haal de cake uit de oven en laat hem even afkoelen.
Haal hem dan voorzichtig uit de vorm en laat hem verder afkoelen op een rooster. Bestuif hem met poedersuiker.
schrijver Hilde Smeesters
35
Spikkel en Spekkie
Als Spekkie en Spikkel met hun zelfgemaakte touwladder in hun nieuwe boomhut klimmen, zien ze in de verte een gele vlek. Het is een grote, gele jerrycan.
‘Die lag er gisteren nog niet.’
Spekkie en Spikkel kijken elkaar aan en haasten zich de boomhut uit.
Ze rennen achter elkaar aan door het bos.
Bij de Biezebeek blijven ze als versteend staan.
‘Lieve help!’ schrikt Spikkel.
Ze staart ontzet naar de jerrycan op de andere oever van de beek. Er druipt een vies, stinkend sop uit.
Spekkie wijst naar de mensendoodskop vlak onder het handvat. ‘Dat wil zeggen dat wat erin zit giftig is!’
‘Wie doet er nu zoiets!’ bitst Spikkel.
Ze kijkt bezorgd naar de donkere regenwolken die aan komen drijven. ‘Straks begint het te regenen. Dan glijdt de jerrycan vast in de beek en komt al dat gif in het water terecht!’
‘O nee!’ kreunt Spekkie. ‘Dan gaan alle vissen, kikkers, salamanders en alle andere dieren die in en om de beek wonen dood!’
‘En ook opa Bolster!’ schrikt Spekkie. ‘Want hij haalt al zijn drinkwater en het water voor zijn tuin uit de Biezebeek!’
De donkere regenwolken komen snel dichterbij.
De eerste druppels vallen al uit de lucht. Spikkel en Spekkie wisselen een bange blik.
‘We moeten iets doen, Spek! Die jerrycan moet daar zo snel mogelijk weg!’
Spekkie kijkt om zich heen. ‘Daar! Kom mee, Spik!’
Hij spurt naar een stokoude, in de beek gevallen wilg. ‘Met wat geluk geraken we zo aan de overkant van de beek.’
Het begint almaar harder te regenen.
De stam en de takken van de wilg worden kletsnat en erg glibberig.
Maar ze slagen er toch in heelhuids en droog de andere oever te bereiken. Ze haasten zich naar de jerrycan en duwen die weg van de oever.
Of liever: ze proberen die weg te duwen.
Maar het ding is zwaarder dan ze hadden gedacht.
36 9
37
Het verroert geen vin.
‘Verdikke’, foetert Spikkel. ‘Er zit blijkbaar nog meer giftig sop in dan ik had gevreesd.’ ‘Wat nu?’ vraagt Spekkie zich hardop af.
Het gras op de oever wordt kletsnat.
De jerrycan begint zachtjes naar beneden te glijden.
Spikkel en Spekkie duwen al wat ze kunnen om het gevaarte tegen te houden. Maar hun voeten glijden weg op het natte gras. ‘Help!’ schreeuwt Spikkel. ‘Help!’
De jerrycan glijdt traag maar zeker naar de beek toe.
Spekkie zoekt snel wat takken en duwt die voor de jerrycan in de oever. Maar de takken houden het zware ding maar even tegen.
‘Het lukt ons niet, Spik!’ kreunt Spekkie.
Spikkel denkt diep na. ‘Ik heb een idee!’ zegt ze opeens.
Ze klautert weer over de takken en de stam van de oude wilg en verdwijnt in het bos.
Spekkie doet al wat hij kan om de jerrycan tegen te houden. Maar het ding is te zwaar.
Het duwt hem steeds dieper de beek in.
‘Help, Spik!’ schreeuwt hij.
De schrik slaat hem om het hart. Straks duwt dat rotding hem nog helemaal kopje-onder in de beek!
‘Help, Spik!’ gilt hij. Opeens pletst de touwladder voor zijn neus in de beek.
‘Vlug, Spek! Knoop de touwladder om het handvat heen!’ roept Spikkel hem van op de wilg toe.
Op haar beurt knoopt ze de ladder stevig aan de takken van de wilg vast. Spekkie glipt van onder de jerrycan. Hij doet snel wat Spikkel hem heeft gevraagd. Net op tijd.
De jerrycan glijdt almaar sneller de oever af.
Tot hij opeens vlak boven de beek blijft hangen.
‘Oef!’ zucht Spikkel opgelucht.
‘Als de touwladder het maar houdt’, hoopt Spekkie.
38
‘Hebben jullie daarnet om hulp geroepen?’ klinkt er opeens een zware stem achter hen.
Spikkel en Spekkie draaien zich met een ruk om en kijken recht in de gele ogen van Rupert Vos.
‘Ja’, knikt Spikkel. ‘Die jerrycan met giftig spul dreigde in de beek terecht te komen.’
Rupert Vos kijkt naar de strak gespannen touwladder.
‘Hebben jullie dit gefikst?’ vraagt hij.
‘Ja’, antwoordt Spekkie trots. ‘Spik en ik, in ons eentje met ons tweetjes!
Al was het Spiks idee, moet ik eerlijk bekennen.’
‘Knap gedaan. Zonder jullie was het een regelrechte ramp geworden.’
Het houdt op met regenen.
Rupert Vos spitst zijn oren.
‘Pas op!’ waarschuwt hij. ‘Er komt een auto aan.’
Hij schiet als een speer het bos in. Spikkel en Spekkie duiken weg in de struiken. De auto hobbelt traag over de smalle zandweg.
‘Geen angst’, fluistert Spikkel. ‘Het is Jan Appel maar. Die doet ons geen kwaad. Hij is een echte natuurvriend.’
De auto stopt. Het portier zwaait open. Een sprietige dertiger stapt uit. Hij loopt naar de beek toe en staart met open mond naar de jerrycan en de strak gespannen touwladder. Spikkel en Spekkie kijken gespannen toe.
Jan Appel krabt in zijn haar. Hij mompelt iets terwijl hij de jerrycan losknoopt.
Hij neemt die mee en rijdt weer verder.
schrijver Marc de Bel tekenaar Frieda Van Raevels
39
Storm en zijn schat
Storm is acht jaar en net verhuisd van de stad naar het dorp. In het begin is hij erg somber. Hij mist zijn vriendjes en de stad. Maar al snel ontmoet hij Rosa, zijn buurmeisje. Als ze Rosa’s hond Kees uitlaten, vinden ze een kistje. In het kistje zit een briefje van heel lang geleden. Er volgt een spannende speurtocht.
Rosa Er zit een briefje in het kistje. Een oud, vergeeld briefje.
Storm Laat kijken!
Rosa Hier.
Storm Spannend, zeg. Kees W-w-w-woefff!!!
Rosa Ssst!
Storm opent het briefje en begint te lezen.
40
10
Storm Ik ben Jonathan Silver. Ik word achtervolgd door mijn broer die me wil vermoorden. Hiermee probeert hij mijn geld van me af te nemen. Ik ben op de vlucht en ik kan niet alles meenemen. Het is te zwaar om mijn reis voort te zetten. Ik begraaf de eerste aanwijzing en nog enkele andere aanwijzingen. Misschien lukt het me niet om ooit terug te keren. Dan is hetgeen ik heb achtergelaten van u. Maar enkel als u in staat bent om alle aanwijzingen op te volgen. Hartelijke groet, Jonathan Silver
Rosa Wat spannend! Maar wat is dan de aanwijzing?
Storm Die staat eronder. Kijk maar.
Storm wijst naar de kleine lettertjes onder de brief.
Rosa Dit is te gaaf! Zou het echt zijn?
Storm Geen idee. Misschien is het wel gewoon een speurtocht van een kinderfeestje. Aan de andere kant ziet het briefje er wel heel oud uit. Zal ik de aanwijzing lezen?
Kees Grrrrr, w-w-woef!
Rosa JA! Stil Kees, het is goed, hoor.
Kees stopt met piepen.
Storm Daar gaat-ie.
u Jonathan aanwijzing
Daar waar de vaart een bocht maakt richting oosten, doet u twintig stappen naar links. Hier heb ik in 1592 een zaadje geplant. Daar groeit nu een eikenboom. Onder de eikenboom vindt u een kistje met een aanwijzing
Storm kijkt somber op.
41
Storm Lekker dan! Wij kunnen toch nooit samen een eikenboom omhakken?
Rosa Misschien staat die boom er wel helemaal niet meer.
Storm Nou, bomen kunnen wel meer dan 3 500 jaar oud worden.
Rosa Hoe weet jij dat nou?
Storm O, dat vertelde mijn vader een keer. Hoe laat is het?
Rosa Bijna vijf uur.
Storm Hmm, dan gaan we straks avondeten. Zullen we morgen maar gaan zoeken? En nu naar huis gaan?
Rosa Doen we!
Later in het avontuur komen ze terecht in een verlaten weeshuis ...
We gaan het donkere kamertje in. Er hangt een muffe lucht en het is pikdonker. Kees blaft achter elkaar door. Dan voel ik met mijn handen iets groots. Het is een kist. Met kracht open ik het deksel.
Rosa Wat doe je? Wat hoor ik?
Storm Ik heb een grote kist gevonden. Die maak ik nu open.
Rosa Zit er iets in?
Storm Even voelen. Nee, helemaal niks. Wat vreemd.
Rosa Misschien moeten we de kist uit dit kamertje zien te krijgen. Dan kunnen we tenminste iets zien.
42
Samen duwen ze de kist het kamertje uit. Het maakt veel lawaai in de lege ruimte. En Kees blaft hard.
Kees Woef! Woef!
Rosa Stil nou, Kees! SSSST!
Storm Zie je iets in de kist?
Rosa Niet echt. Volgens mij is hij echt helemaal leeg. Even voelen. Niks!
Storm Zullen we ‘m nog net iets verder naar het raampje toe schuiven?
Rosa Leeg is leeg. Maar prima, hoor.
Storm en Rosa duwen de kist een paar meter verder. Dan tuurt Storm nog eens in de kist.
Storm Rosa, kijk, er staat iets! Op de bodem!
Rosa Wauw, er is een tekst in het hout gekerfd. Wat staat er? Ik kan het niet zo goed zien.
Storm Het is van Jonathan Silver … Zal ik het voorlezen?
Rosa Ja!
Storm Oké.
Ik ben Jonathan Silver. Toen ik 7 was, overleed mijn moeder. Twee jaar later verdween mijn vader. Daarna kon niemand meer voor mij en mijn broer zorgen. Mijn broer ging bij onze tante wonen en ik kwam in dit weeshuys terecht.
Weeshuis met Griekse y, Rosa. Dus h u y s.
Rosa Zo schreven ze dat in de zestiende eeuw. Wat staat er verder?
43
Storm ... Als ik even alleen wilde zijn, verstopte ik me in deze kist. Vandaar dat ik vele jaren later hier mijn volgende aanwijzing achterliet. Mocht mijn broer mij inmiddels vermoord hebben, is hetgeen ik achterlaat van u. Degene die zover komt, geef ik een groot compliment. Het kan alleen maar betekenen dat ik er niet meer ben. En dat degene die dit vindt, net zo lang zoekt tot hij het heeft gevonden.
Rosa Hij én zij!
Storm Ik kan er ook niks aan doen. Er staat ‘hij’. Maakt niet uit, ik lees verder …
U bent dicht bij hetgeen ik heb achtergelaten. Als de zon achter de aarde is verdwenen, en het donker is buiten ... Richt u uw blik vanuit deze plek naar de richting waar de zon als laatste ondergaat. En loopt u net zo lang die richting uit tot u niet meer verder kunt.
Vriendelijke groet, Jonathan Silver
Rosa Dit is te VAAG!
Storm Echt supervaag, ja!
De moed zakt hen in de schoenen. Hoe moeten ze nu verder?
Ze weten het echt niet en besluiten naar huis te gaan. Gelukkig is Kees eindelijk rustig.
Zullen Rosa en Storm de schat vinden? Dat weten we niet. Maar wat we wel weten, is dat ze elkaar wel heel erg leuk vinden ...
schrijver Sanne de Bakker tekenaar Wendy Panders
44
De Zeven Levels
Wie ben jij?
Ik rol van mijn buik op mijn rug en dan weer andersom. Ik knijp mijn oogleden vast op elkaar. Zo is het helemaal donker in mijn hoofd. En toch lukt het me niet om in slaap te vallen. Opeens ga ik rechtop zitten. Wat hoor ik daar? Rommelt er iemand aan de deur?
‘Ben jij het, mama?’
‘Nee, joh! Kijk eens goed uit je doppen. Zeg eerlijk: zie ik eruit als een mama?’
Ik knip het licht aan en speur ieder hoekje van mijn kamer af. Gek! Niets te zien. Misschien was ik al aan het dromen? Hardhandig schud ik de veertjes in mijn kussen los. Ik stop mezelf in en kruip zo ver mogelijk onder mijn dekbed. Alleen een plukje haar steekt er nog net bovenuit.
En dan zie ik iets heel ongewoons. Op de rand van mijn nieuwe spelcomputer zit een heel klein, geel ventje. Zijn elastische benen schommelen vrolijk van links naar rechts, net als de slinger van een klok. Een veel te dik, rond hoofd, zit vast aan een nog veel dikkere buik. Abnormaal lange armen bungelen vrolijk langs zijn eigenaardige lijf. Dan pas zie ik de pikzwarte ogen, die me brutaal aankijken.
‘Hallo, Thomas. Dat is schrikken hé?’ spot zijn veel te grote mond. ‘Helemaal niet.’ ‘Oh, nee? Waarom niet?’ vraagt het bijdehante kereltje. ‘Omdat ik zo dadelijk gewoon wakker word, uit een gewone droom’, praat ik met een stem, alsof ze niet van mij is.
‘Wedden dat het geen droom is? Knijp eens in je neus. Je komt er meteen achter.’ Ik wist niet dat een droom zo prettig kon zijn. Ik neem mijn neus stevig vast, tussen duim en wijsvinger, en geef er een harde ruk aan. Dit had ik beter niet gedaan. ‘Auw, dat doet pijn!’ roep ik geschrokken.
Het gele baasje rolt van de spelcomputer. Om beurten trekt hij zijn benen op en laat ze dan weer zakken. Er rollen tranen uit zijn donkere kraaloogjes. Aan zijn vrolijke mond te zien, zijn het lachtranen.
‘Jij bent gek, Thomas! Knettergek! Waarom knijp je zo hard?’ snikt het kereltje.
45 11
46
Er zit een prop in mijn keel. Met veel moeite slik ik die naar omlaag. Die rare figuur zit daar echt. Ik droom dus niet.
‘W… w… w… ie… ben jij?’ stotter ik ontdaan.
‘Ik?’ lacht het gele mannetje nog steeds. ‘Ik ben Yuca!’ ‘Yuca?’
‘Ja! Je hebt me toch geroepen?’
‘Ben jij echt Yuca? Die van het computerspel?’ vraag ik aarzelend. Alsof hij zichzelf koning waant, buigt Yuca heel plechtig. Zo diep dat zijn antennes de grond raken.
‘In hoogst eigen persoon. Aangenaam! Het werd me een beetje benauwd in die winkel. Ik had de hoop al bijna opgegeven. Ik dacht dat er mij nooit iemand zou komen halen.’
Hier stopt hij met praten. Hij kijkt me zo diep in mijn ogen dat ik er duizelig van word. ‘Toen ik jou zo zag zitten op je knieën, wist ik het meteen.’ ‘Wat?’
‘Dat het zou klikken tussen ons. Zoiets voel je toch aan je dikke teen!’
Ik zit roerloos in mijn bed en luister aandachtig naar het getater van die gele sneeuwman.
‘Word je niet moe van al dat gepraat?’ vraag ik oprecht ongerust.
Het gele ventje weet van geen ophouden.
‘Nee, joh! Er moet nog veel besproken worden voor je met me mee kan gaan.’ ‘Mee? Wie? Ik?’ stotter ik. Ik voel een rilling langs mijn ruggengraat omhoogkruipen, tot in de haarpieken op mijn hoofd. ‘Meegaan? W... w... waarheen?’
‘Aha’, grijnst Yuca. ‘Tot aan het zevende level.’ ‘Zevende level? Bedoel je ...? Dat kan toch niet!’
‘Het toverstof dat hierin zit, heet micronaise. Het maakt je net zo klein als ik ben. Zo kun je zonder problemen mee op ontdekking door de zeven levels.’ Voorzichtig schroeft hij het deksel van het flesje los. Dan kijkt hij me diep in de ogen. ‘Weet je,’ zegt hij stil, ‘je moet helemaal niet bang zijn. Zeker niet als ik bij je ben.’ ‘Kom’, zegt Yuca. ‘Neem me op je hand en til me boven je hoofd.’
‘Je bent net een pingpongbal. Dik, maar niet zwaar’, lach ik mijn spanning weg. ‘Dit is niet het moment om te grappen, Thomas.’
‘Oeps!’ slik ik. ‘Sorry!’
‘Wiebel niet zo. Anders kan ik het poeder niet uitstrooien.’
47
Yuca helt gevaarlijk achterover, maar weet op het laatste nippertje toch nog zijn evenwicht te bewaren. ‘En,’ gaat hij verder, ‘zo hoog ben ik ook bang, hoor.’
Zachtjes zingt hij voor zich uit: ‘Izzie wiezzie woet, ik strooi van hoofd tot voet, een blauw poeder fijn, dit maakt je nu computerklein.’
schrijver Marina Theunissen tekenaar Bart Mertens
48
Het dagboek van Ellen
Ellens ouders verhuizen voor een half jaar naar het buitenland om in een vluchtelingenkamp te gaan werken en Ellen moet mee. Een jaar lang in een ver land, met een vreemde taal en andere gewoontes … zonder haar hartsvriendinnen. Ellen baalt! Tot ze op een dag Ezra ontmoet, een meisje uit het kamp …
Woensdag 1 oktober
Na school kwam mama mij ophalen, zoals altijd. ‘Ik moet nog even iets afgeven bij het vluchtelingenkamp’, zei ze. Ze parkeerde haar auto weer op dezelfde plaats. Zo gauw ze weg was, glipte ik naar buiten. Daar stond ik in de brandende zon bij het hek. Wat een fluthek, dat gaas hield nog geen konijntje tegen. Ik zocht die kier in het doek en riep in mijn beste Engels: ‘Hello!’ Meteen verschenen die droevige, donkere OGEN weer. ‘Hello’, zei ik, deze keer wat minder zeker. Toen werd de kier groter. Een hoofd stak naar buiten, een bruin gezicht met zwarte OGEN. Om het lange, zwarte haar was losjes een ivoorkleurige doek geknoopt. Ze droeg ook een tuniek in die kleur. Het is een meisje, ging het door me heen. Zie je wel, dat had ik toch goed aangevoeld. Ze keek me vragend aan, alsof ze met me wilde praten. Maar zou ze me verstaan?
Ik wees naar mezelf en zei ‘Mie is Ellen.’
Toen wees zij naar zichzelf en zei: ‘Mie is Ezra.’
En even leek het of er een glimlach op haar gezicht zou verschijnen. Maar in plaats daarvan kwam mama. ‘Wat doe jij buiten de auto? Dat is veel te heet. Kom, we gaan naar huis.’ Ik stapte in en keek naar de tent. Er was geen spoortje meer te zien van Ezra.
Vrijdag 3 oktober
Ik moet steeds aan Ezra denken. Ze is, denk ik, zo oud als ik. Ongeveer. Er is iets bijzonders met haar. In haar OGEN zag ik dat ze bang en verdrietig was. Maar zoals ze daar stond, leek ze sterk, alsof ze van plan was om het te winnen van angst en verdriet.
49 12
Ik heb het gevoel dat er iets speciaals tussen ons is, maar ik weet nog niet wat. En ik kan het ook niet uitleggen. Maar ik wil haar terugzien, dat is zeker. Ik zeg voorlopig niets tegen mama. En ook niet tegen papa. Zij willen niet dat ik in de buurt van het kamp kom. Daar heersen allerlei ZIEKTES. Besmettelijke nog wel. Ik wil graag iets voor Ezra meenemen. Maar wat? Waar zou ze blij mee zijn? Papa en mama praten wel over het kamp. Sinds we hier zijn, praten ze veel meer over hun werk dan thuis. En nu ik Ezra ontmoet heb, let ik beter op wat ze vertellen. Dat zijn geen vrolijke verhalen. Elke dag komen er nieuwe vluchtelingen bij, soms met wel duizend tegelijk. De TENTEN staan dicht bij elkaar, precies op het punt waar de stad eindigt en de WOESTIJN begint. Er moest water komen en toiletgebouwen, heb ik van papa en mama gehoord. Sommige vluchtelingen hadden nog tijd om snel wat kleren, potten en pannen bij elkaar te graaien voor ze ervandoor gingen. Anderen moesten rennen voor hun leven en droegen alleen de kleren die ze aanhadden. Zo zijn ze hier terechtgekomen. Er is weinig water in het kamp voor al die mensen. Soms kunnen ze heel even douchen. Dan wassen ze snel hun kleren die gelukkig heel vlug drogen in de zon.
Zaterdag 4 oktober
Papa roept dat we naar de SOEK gaan. Vivian zei dat het daar leuk is. De SOEK is een soort overdekte markt in het hartje van de stad. Je kunt er van alles kopen. Make-up, kruiden, prachtige stoffen, te veel om op te noemen. Misschien vind ik daar wel iets voor Ezra.
In de auto, op weg naar de SOEK, zei ik tegen papa en mama: ‘Het is vandaag dierendag. Maar is er ook een kinderdag?’ ‘Jazeker’, zei papa en dat was geen grapje. De Internationale Dag van de Rechten van het Kind. Mama moest even spieken op haar iPhone voor ze wist wanneer het was: 20 november.
Die dag is er om iedereen eraan te herinneren dat kinderen speciale rechten hebben. ‘Daarin staat dat kinderen elke dag heel lang mogen opblijven’, grapte ik. Iedereen keek me verbaasd aan. Grapjes waren ze niet meer van me gewend. Ik keer er zelf ook van op.
50
Toen las mama van haar iPhone de kinderrechten voor.
Kinderen hebben recht op onderwijs; op hun eigen geloof en cultuur; ze hebben recht op een naam; en op een nationaliteit; op een eigen mening; op een veilig en gezond leven; op bescherming tegen kinderarbeid; op bescherming tegen mishandeling en geweld; op bescherming bij een oorlog; ze hebben het recht om te spelen; om op te groeien bij familie; ze hebben recht op veilig drinkwater; een goede gezondheidszorg en ze hebben recht op goede zorgen als ze gehandicapt zijn. Al die rechten gelden voor alle kinderen over de hele wereld.
Toen mama klaar was met voorlezen, was het stil in de auto. Volgens mij dachten we allemaal aan de kinderen in het vluchtelingenkamp. En ik dacht natuurlijk aan Ezra. Zij had dezelfde rechten als ik. Toch zat zij in dat kamp en ik … ik was een echte GELUKSVOGEL.
schrijver en tekenaar Hetty van Aar
51
Dickie en Giga
Ze wonen met z’n allen aan de rand van het bos, in het dorpje Zeeduin. Er zijn wat dingen gebeurd de laatste tijd, en het was behoorlijk spannend allemaal … Dickie sloot vriendschap met een cool ruimtewezen, Giga genaamd. En een poosje later werd de aarde aangevallen door een leger slechte ruimtewezens. Dickie en Giga moesten de aarde dus bevrijden. Maar dat was pas na een poosje. Eerst moest Giga natuurlijk een tijdje wennen aan het leven bij Dickie thuis. En er was nog een vechtrobot. En een cowboykind. O, en ook nog een kip. Hmm, wacht. Ik vertel alles door elkaar!
Zo snap je er natuurlijk niks van. Weet je wat? Ik zal maar gewoon bij het begin beginnen. Het verhaal ging zo …
Dickie op het dak
‘Ik kan jou wel bijhouden!’ riep Valerie. Ze rende door het hoge gras. Achter Dickie aan. ‘Dat kan je niet!’ riep Dickie. ‘Ik heb rakettenkracht.’
Dickie hield zijn speelgoedraket hoog boven zijn hoofd. Valerie rende eigenlijk best wel snel, voor een klein zusje. Maar Dickies raket MOEST de snelste zijn. ‘Ik … ik heb je’, hijgde Valerie. Haar handjes raakten Dickie bijna. ‘Nee-hee, kan niet!’ riep Dickie. ‘Ik kan het snelst én het hoogst!’ Dickie zag hun huis en dacht: Ha, ik win!
Vlug klom hij via de vuilnisbak op het dak van de bijkeuken. ‘Dickie!’ riep Valerie, en ze keek angstig. ‘Je doet eng!’
52 13
ZWWWooshieoeWWW!
‘Niet eng voor mij!’ riep Dickie terug. ‘Ik ben de baas van de ruimtewezens, dus ik kan alles! Ik kan het snelst! En kijk, ook het hoogst dus!’
‘Ruimtewezens bestaan niet’, riep Valerie. ‘Welles.’
‘Nietes.’
‘Lief zusje. Weet jij anders wel hoeveel planeten er in de ruimte zijn? Nou?’ ‘Nee.’
‘Probeer de zandkorrels in de tuin maar eens te tellen. Zó veel planeten! En misschien nog wel meer.’
‘Pff, wie zegt dat?’
‘Wetenschappers en zo. Met zó veel planeten MOETEN er wel ruimtewezens bestaan. En mijn raket vliegt ernaartoe, kijk maar.’
ZWWWooshieoeWWW!
Hij klom nog wat hoger het dak op.
‘Dickie, kom nu naar beneden! Ik roep mama. Mamaaa!’
‘Wat is er aan de hand, schattepatattewiezewoez…iieee! DICKIE!!!’
Mama gilde. ‘Gatsie, engerd! Kom NU van het dak af!’ ‘Ksssssg… bliep bliep. Ruimtewezenbaas zet afdaling in. Over’, zei Dickie en hij liep langzaam terug naar het randje van het dak. Ineens bleef hij stokstijf staan. ‘Dickie?’ vroeg Valerie. ‘Wat is er?’
Dickie zei niks. Hij stond op de rand, met zijn ogen dichtgeknepen. ‘Dickie!’ zei mama. ‘Hups! Naar beneden jij.’ ‘H… h… hoog, mama. Het is best hoog! Ik … ik durf niet!’
Mama zuchtte. ‘Dan moet de brandweer je er maar afhalen, geloof ik.’
53
Ze pakte de telefoon uit haar broekzak en belde. ‘Hallo? Spreek ik met de brandweer?’
Mama ratelde in de telefoon. ‘Nou brandweer, ik was dus binnen net een heel fijn boek aan het lezen. Over matrozen, weet u wel. Matrozen met sterke armen! Mooie foto’s stonden er in ook. En wat denkt u? Toen riep Valerie en nu zit Dickie op het dak. Wat zegt u? Inderdaad, dat is een jongetje, ja. O, u haalt geen jongetjes meer van daken?
Ja, dat weet ik. Ze leren het nooit. U wilt hem wel even spreken, zegt u? Goed, ik zal de telefoon naar hem toe gooien. Zeker, hij kan goed vangen.
Ja, u ook. Dag hoor.’
Mama keek omhoog: ‘Het is voor jou, Dickie.’
Mama gooide de telefoon. ‘Vang.’
En toen ging het mis. De telefoon vloog de lucht in. Dickie leunde wel een beetje naar voren, maar ving hem niet. Hij greep ernaast. Hij wankelde. Hij viel! Of toch niet? Of wel?
‘Dickie, kijk uit!’ schreeuwden Valerie en mama. Dickie zwaaide met zijn armen. De raket glipte uit zijn handen en viel naar beneden. Hij kon zich nog net vastgrijpen. Aan de schotelantenne. De raket landde op de grond.
KRAK !!
‘Argh! Nee! Mijn raket! Hij is kapot!’ huilde Dickie. ‘Nou kan ik er niet meer mee vliegen!’
54
Op een schotelantenne komen (normaal gesproken) televisiebeelden binnen. Het ding ontvangt signaaltjes uit de lucht. Maar nu niet. Want Dickie hing eraan. Met zijn hele gewicht. En dat zorgde voor storing. Het zorgde ervoor dat de schotel op dat moment geen signaaltjes ontving, maar juist ging uitzenden. Het ging per ongeluk. Maar zo ging het wel. En welk signaaltje zond de antenne uit? Precies, ja. De woorden van Dickie, die eraan hing. ‘Argh! Nee! Mijn raket! Hij is kapot! Nu kan ik er niet meer mee vliegen!’ Die woorden. De woorden vlogen omhoog, de lucht in. Hoger en hoger. Voorbij wolken. Voorbij waar vogels vliegen. Voorbij waar vliegtuigen kunnen komen. En nóg hoger. De ruimte in. Op weg naar … Giga.
Zo, nu begint ons avontuur pas echt. Welkom bij het ongelooflijk weergaloos spannende verhaal …
schrijver en tekenaar Oirik
55
Mijn sport is top!
14
57
58
59
60
61
62
63
schrijvers Ingrid Kayaert en Pieter Embrechts
Spees
De linkerjongen is Boelie de Wit. Dat ben ik dus. En die Teletubbie met die konijnenoren is mijn broer. Hij heet Knasingiplomotovnovkinsky, maar dat kan bijna niemand uitspreken of onthouden. (Ik ook niet, ik heb het van een blaadje overgeschreven.) Daarom noemen we hem Spees. Hij komt uit Brasikalomitsywovolinia (staat ook op mijn blaadje). Dat is een planeet, héél ver van de aarde vandaan.
Spees woonde in een weeshuis waar gemene wezens de baas waren. Hij was daar vreselijk bang en ongelukkig en daarom is hij gevlucht. Na een lange reis is hij met zijn vliegende schotel op ons schoolplein geland. Nooit, maar dan ook nooit wil hij nog terug naar zijn oude planeet. Dat hoeft ook niet, want hij hoort nu bij ons. Mijn ouders hebben hem geadopteerd.
Spees gaat kamp
We gingen niet naar een oerwoud, maar wel naar een bos. ‘Berensbos’, zei juf Marion. ‘De perfecte plek om op kamp te gaan.’ ‘Kamp?’ vroeg Spees, want dat woord had hij nog niet geleerd.
‘We gaan met de hele klas weg’, legde ik uit. ‘Niet zomaar een paar uurtjes, maar vijf hele dagen. We blijven ook slapen en gaan allemaal leuke dingen doen.’ ‘Fikkie stoken!’ riep Jordi.
Spees zat meteen weer raar te kijken. Hij kent maar één Fikkie en dat is de hond van de buren.
‘Vuur maken’, legde ik uit.
64 15
Guusje stak haar vinger op en wachtte tot ze de beurt kreeg. ‘Dat mag niet in een bos’, zei ze toen. ‘Dan krijg je brand.’
Abel rolde met zijn ogen. ‘Op een open plek kan het best. Met de scouting maken we ook altijd een kampvuur en dan roosteren we marshmallows.’
‘Marshmallows?’ vroeg Spees.
‘Dat is een ander woord voor spekkies’, zei ik. Hij smakte. ‘Chocolade ook mee?’
‘Wie weet.’ Juf Marion glimlachte. ‘Dat moet ik nog met de rest van de leiding bespreken.’ Spees stond op, liep naar de wastafel en zei tegen de kraan: ‘Chocolade heel graag.’ Iedereen lachte. Ik schrok er eerlijk gezegd een beetje van. Zelfs voor Spees was dit een behoorlijk rare reactie.
Maar toen zei Djaan: ‘De aardrijkskundeles van gisteren.’
Natuurlijk! We hadden een filmpje gezien over het gebruik van drinkwater in ons land en nu dacht Spees … ‘Een waterleiding kan niks horen’, zei ik. ‘Juf Marion bedoelt dat ze met de kampleiding gaat praten. Dat zijn de meesters en juffen die mee op kamp gaan.’ Pim knikte. ‘Wie de leiding heeft, is de baas.’ ‘Mag je ook thuisblijven?’ vroeg ik. ‘Echt niet’, antwoordde Pim, de slimste jongen van onze klas. ‘Als je spijbelt, moeten je ouders een boete betalen.’
Ik wilde dat hij zijn kop hield, want Spees werd steeds zenuwachtiger. ‘Spijbelt?’ vroeg hij. ‘Boete? Is dat?’ ‘Kamp wordt heel leuk’, zei Mei vlug en ze gaf hem een knipoogje.
‘Meneer Henk gaat ook mee’, zei de juf.
Dat is onze conciërge. En de grootste mopperkont die er bestaat.
‘Strafkamp!’ gilde Jordi.
Lonneke tekende een hart in haar schrift met een pijl erdoor. Aan de ene kant stond Marion en aan de andere kant Henk.
‘Goed’, zei juf. ‘Dan gaan we nu een thema verzinnen.’
‘Thee is leuk!’ riep Spees. ‘Met chocoladekoekjes.’
‘Geen thee, suffie. Themá.’ Esther kwam niet meer bij.
‘Dan staat het kamp helemaal in het teken van één bepaald onderwerp’, legde Pim uit.
‘Bijvoorbeeld dieren …’
‘Of voetbalkamp.’ Jordi mikte een gummetje tussen de poten van mijn tafel door. ‘Goal!’
65
‘Nee, we doen dieren!’ Ruth trommelde zachtjes op haar tafel. ‘Dan kan Snoetje ook mee.’
Snoetje is de hond van onze juf. Volgens mij is hij in een verkeerd lichaam geboren. Hij ziet eruit als een pekinees, maar hij gedraagt zich als een hamster. Zodra hij een stoelpoot ziet, wil hij eraan knagen.
‘Snoetje logeert bij de buurvrouw’, zei juf Marion. ‘Ik heb mijn handen al vol aan jullie.’ Daar was ik wel blij om, want ik had mijn handen al vol aan die eekhoorntjes. Als ik er ook nog voor moest zorgen dat Spees de hond van de juf niet opat …
‘Ik vind een knutselkamp veel leuker’, zei Zofia.
‘Nee, griezelkamp!’ riep Hamza. Bram trok wit weg. Hij wordt al bang als de juf hem streng aankijkt. ‘Cowboy- of indianenkamp misschien?’ fluisterde hij.
‘Of we kiezen een land als thema’, stelde Yasmin voor. ‘Marokko of zo.’
Ik keek naar Spees. ‘Of een andere planeet.’
Pim begon ze meteen allemaal op te noemen: ‘Mercurius, Venus, Mars, Jupiter …’ ‘Brasikalomitsywovolinia.’ Spees schudde heel hard van nee.
‘Je hoeft niet terug naar je oude planeet’, zei ik vlug. ‘Dat kan niet eens.’ ‘Aarde’, zei Spees. ‘Aardig.’
Djaan ging staan en keek de klas rond. ‘Wat vinden jullie van het thema ruimte?’
‘Ik ben voor!’ riep ik meteen.
‘Raketten en vliegende schotels bouwen.’ Zofia knikte. ‘Ik stem ook voor!’ ‘Ik ook.’ Lonneke zuchtte overdreven. ‘Sterrenhemels zijn zó romantisch.’
‘Mooi’, zei juf Marion. ‘Dan is het hierbij besloten. We gaan op Spacekamp.’
‘Spees?’ vroeg Spees. ‘Space is het Engelse woord voor ruimte’, vertelde Pim. Spees luisterde allang niet meer.
‘Ik ga op Speeskamp!’ riep hij trots.
Toen sloeg hij zichzelf net als Tarzan op de borst. Alleen de oerwoudkreet bleef achterwege.
schrijver Mirjam Mous tekenaar Hugo van Look
66
De leukste vriendschapsbandjes
Niets leuker dan zelf sieraden te maken! In dit boek leer je hoe je armbandjes kunt vlechten, zodat je zelf een eigen collectie armbandjes kunt ontwerpen. Er zijn talloze manieren om deze armbandjes net zo uniek te maken als jij zelf bent!
Maak een vriendschapsbandje voor je BFF, of verzamel je BFF’s om samen eraan te beginnen!
Driedradenvlecht
Begin met drie groepen draden. Je kunt drie draden van 92 cm nemen voor een dun armbandje of zes draden van 183 cm voor een dikkere armband met drie groepen van vier draden.
➊ Maak een knoop in de draden met een lus aan de bovenkant.
➋ Leg de linkergroep draden over de middelste draden zodat de linkergroep nu in het midden ligt. Leg dan de rechtergroep draden over de middelste draden zodat de rechtergroep nu in het midden ligt.
➌ Ga zo door tot de gewenste lengte.
16 67
Vierkante knoop
Begin met twee draden van 183 cm die je dubbel legt zodat je vier draden hebt.
➊ Schik de draden zodat je het gewenste patroon kunt maken. Om een tweekleurige armband te maken, moet je daarvoor zorgen dat de buitenste draden twee verschillende kleuren hebben. Maak een knoop in de draden met een lus aan de bovenkant.
➋ Leg de draad uiterst rechts onder de middelste draden door en dan over de draden uiterst links heen. Leg de draad uiterst links over de middelste draden heen en dan onder de draden uiterst rechts door.
➌ Om de vierkante knoop te maken, leg je de draad uiterst rechts over de middelste draden heen en onder de draad uiterst links door. Leg de draad uiterst links onder de middelste draden door en over de draad uiterst rechts heen. Herhaal stap 2 en 3 tot de gewenste lengte is bereikt.
Zo rijg je de kralen Rijg kleine kraaltjes aan de buitenste draden terwijl je de knopen maakt. Je kunt onder het knopen ook kralen verwerken in een of beide middelste draden.
De vierkante knoop is een van de meest gebruikte knopen bij geknoopte sieraden, omdat hij heel stevig, compact en eenvoudig te maken is. Het is een klassieker. Naast een stevige en stabiele knoop, is de vierkante knoop veelzijdig omdat hij altijd weer aan je smaak aangepast kan worden. Je kunt verschillende kleuren draden en kralen gebruiken.
68
Halve gedraaide knoop
Deze knoop wordt een halve knoop genoemd omdat het de eerste helft van een vierkante knoop is. Begin met twee draden van 183 cm die je dubbel legt zodat je vier draden in het totaal hebt.
➊ Maak een knoop in de draden met een lus aan de bovenkant.
➋ Leg de draad uiterst rechts onder de middelste draden door en over de draad uiterst links heen. Leg de draad uiterst links over de middelste draden en onder de draad uiterst rechts.
➌ Herhaal stap 2 totdat je de gewenste lengte hebt bereikt. De draad uiterst rechts gaat altijd onder de middelste draden door en over de draad uiterst links heen. De draad uiterst links gaat altijd over de middelste draden heen en onder de draad uiterst rechts door.
➍ Door de halve knoop zullen de buitenste draden, als je verder werkt, automatisch onder de middelste draden draaien en zo ontstaat een spiraalvorm. Als je voor de buitenste draden twee verschillende kleuren gebruikt, wisselen de kleuren in het midden en de buitenste draden van de armband met elke knoop.
Zo rijg je de kralen
Om kralen in het midden van de armband te knopen, moet je die aan één of beide middelste draden rijgen en er dan met de buitenste draden een halve knoop om leggen.
Om een kraal aan de buitenkant van de armband te maken, rijg je deze aan één of beide buitenste draden.
69
schrijver Suzanne McNeill tekenaar Troy Thorne
Het geheim van de afgebeten vingers
Niet ver van de rivier de Tiber staat een kerk.
Er zijn honderden kerken in de oude stad Rome.
Bij iedere kerk hoort een verhaal. Een spannend verhaal.
Of een wonderlijk verhaal.
Of een mooi of gek of zielig verhaal. Bij deze kerk hoort een doodeng verhaal.
In het portiek staat een metershoog stenen masker. Een enorm rond gezicht, met de mond wijd open.
De mond is groot, je kunt er met gemak je hand in steken. Maar kijk uit! Vertel nooit een leugen met je hand in die mond. Want als je dat doet, worden meteen je vingers afgebeten.
Tsjak, en met die hand zul je nooit meer kunnen schrijven.
Tsjak, en je zult nooit meer kunnen wijzen.
In je neus peuteren. Krabben als je jeuk hebt. Je hond over zijn buik kriebelen. Je zakgeld aanpakken. Een aardbeienijsje met slagroom eten. Nooit meer. Het is de mond van de waarheid
Ooit was het masker een gewoon oud putdeksel. Lange tijd lag het op een put, later werd het bij die kerk gezet. Het stond daar tegen de muur, jaar in, jaar uit. Tot op een dag, een verschrikkelijke dag … Ho, wacht, nu ga ik te snel! Laat ik bij het begin beginnen. Er was eens, een paar honderd jaar geleden …
De zesde grot
Zwaar, ze zijn zo zwaar! Het geraamte van het kleine meisje kreunt. Met haar rechterhand houdt ze een zeis vast en met haar linkerhand een weegschaal.
70 17
Een zware zeis, een zware weegschaal, alle twee gemaakt van beenderen.
Ook het kleine meisje bestaat uit niets dan botten. Ooit was ze een levend meisje, een prinses nog wel. Anna heette ze, prinses Anna Barberini.
Nu is ze dood, maar ze ligt niet op het kerkhof. Nee, ze hangt aan het plafond van een kleine grot. Roerloos hangt ze daar, met die zeis en weegschaal.
En die zijn zo ontzettend zwaar … Was ze er maar van bevrijd! Maar ze kán ze niet loslaten, al wil ze dat nog zo graag. Ze zitten vast aan haar vingers, zo vast als een hand aan een arm.
Anna kreunt weer. Zwaar, zo zwaar …
‘Begrijp je het dan niet?’ vragen de schedels.
‘Kijk eens om je heen, prinses Barberini. Wat zie je?’ ‘Grotten vol botten’, antwoordt Anna. ‘Hoeveel?’ vragen de schedels. ‘Vijf.’
‘Aha!’ zeggen de schedels in koor. ‘Vijf grotten vol botten. En wat ligt er in de zesde grot?’ ‘Niets,’ zegt Anna, ‘de zesde grot is leeg.’
‘Precies, de zesde grot is leeg.’
‘De zesde grot’, zeggen de schedels, ‘die mag niet langer leeg blijven. Dáár ligt je taak. Vul die zesde grot met botten, pas dan komt alles goed. Pas dan kun je de zeis en weegschaal loslaten.’
‘Maar hoe moet ik dat doen?’ vraagt Anna.
‘Wat voor botten?’
‘Waar vandaan? En waarom?’
Krakend maakt ze zich los van het plafond.
71
Het eethuis
Somber loopt Anna door de grotten. Ze weet niet wat ze moet doen. Nu ja goed, ze moet botten vinden voor in de zesde grot. Maar waar?
Waarom juist zij?
En wat hebben die zeis en weegschaal ermee te maken?
Hoe moet ze die gebruiken?
Anna kijkt naar buiten.
Het begint al donker te worden.
Er zit niets anders op. Anna zal de stad in gaan, op zoek naar botten. Wie weet vindt ze er een paar. Wie weet vindt ze er genoeg voor die zesde grot.
Maar juist als ze op pad wil gaan, zegt iemand: ‘Anna, wij zullen je helpen.’
‘Ja, wij gaan met je mee’, zegt een tweede stem.
‘Natuurlijk gaan wij met je mee’, zegt een derde.
Verrast kijkt Anna om naar haar drie broertjes. Hun geraamtes zitten in een hoekje van haar grot.
Ze zijn hier al net zo lang als Anna zelf, want ze zijn bijna tegelijk gestorven. ‘Gaan jullie echt mee?’ vraagt Anna. ‘Wij zijn toch je broers?’ zegt prins Enzo Barberini. ‘Waar heb je anders broers voor?’
Een grot vullen met botten is niet eenvoudig. Anna gaat dan maar op zoek naar andere manieren om vlug aan veel botten te geraken. Vele pogingen mislukken en ze wordt er moedeloos van. Als ze op een dag opgejaagd wordt door mensen, verschuilt ze zich achter een enorm stenen masker bij een kerkje. In dat masker zit een gat waar de mond zit. Daar blijft ze zitten tot het terug donker wordt. Als er dan plots een stout meisje haar hand in dat gat steekt, wordt ze zo kwaad dat ze haar geduld verliest en haar zeis neemt … ‘De Mond van de Waarheid’ is een feit.
schrijver Rindert Kromhout tekenaar Annemarie Van Haeringen
72
Ontdekkingstocht door je tuin Oktober
Aan de tuin kun je nu goed zien dat er een nieuw seizoen begonnen is. Daar heb je geen kalender voor nodig. Aan het eind van de maand oktober zijn de meeste soorten groente en fruit geoogst.
Echte speurneuzen
Geur van de maand: afgevallen populierenblad
Als je goed kijkt, kun je in de tuin al volop ‘herfst’ ontdekken. Ga met je vergrootglas de tuin in en probeer antwoord te geven op de volgende vragen:
1 Welke kleuren zie je in de tuin?
2 Wat ruik je?
3 Welke planten ruiken lekker en welke niet?
4 Welke dieren zie je in de tuin?
5 Pluk een paar verschillende bladeren. Welke verschillen zie je en voel je?
Paddenstoelen
In Nederland komen wel vierduizend soorten paddenstoelen voor. Een bekende paddenstoel is de champignon. De meeste paddenstoelen zijn ‘steeltjeszwammen’. Je kunt zien dat ze op een steeltje staan. Het steeltje groeit op een zwamvlok, die onder de grond zit. Een zwamvlok bestaat uit een heleboel dunne, bijna onzichtbare draden. De draden halen voedsel uit de dode takken en bladeren in de grond. Van dit voedsel kan de paddenstoel groeien. De paddenstoel zelf maakt heel kleine ‘zaadjes’, die sporen worden genoemd. Deze sporen worden door de wind weggeblazen. Als ze op een goede plek terechtkomen, groeien sporen uit tot dunne draden: een nieuwe zwamvlok. Hierop kan dan weer een nieuwe paddenstoel groeien.
18
73
Paddenstoelen kunnen heel snel groeien. De grote stinkzwam kan in één dag wel 30 centimeter hoog worden. Ken je het spreekwoord ‘als paddenstoelen uit de grond schieten’? Nu weet je waar dat vandaan komt. Paddenstoelen leven niet lang, meestal maar een paar dagen. Er zijn eetbare paddenstoelen, maar ook heel giftige. Eet dus nooit zomaar een paddenstoel op!
Een sporenafdruk maken
Dit heb je nodig: • de hoed van een champignon • papier • haarlak
Leg de paddenstoel zonder steeltje met de onderkant op een vel papier. Zorg dat het papier en de paddenstoel niet meer verschuiven. Als je na een dag de paddenstoel voorzichtig optilt, zie je de sporen die uit de hoed zijn gekomen. Ze vormen een prachtig patroon. Als je wat haarlak over de sporen spuit, kun je het kunstwerkje bewaren en inlijsten.
Buiten paddenstoelen bekijken Ook dicht bij huis kun je in oktober paddenstoelen vinden, inktzwammen bijvoorbeeld. Bekijk de paddenstoelen maar eens goed met je loep. Als je een spiegeltje onder de hoed van de paddenstoel houdt, zie je hoe de onderkant eruitziet. Zo kun je hem bekijken zonder te plukken.
74
Bladeren
In de lente en zomer halen de wortels van de boom voedsel uit de bodem. Door de wortels, de stam en de takken gaat het voedsel naar de bladeren. In oktober kun je zien dat er iets aan de bladeren verandert. Het groen verdwijnt en prachtige herfstkleuren komen daarvoor in de plaats. Dit komt omdat de wortels in de herfst stoppen met hun werk. De bladeren krijgen geen voeding meer, verkleuren, sterven af en vallen van de takken. De boom maakt zich klaar voor de winterrust.
Alle bladeren kunnen op de composthoop, alle uitgebloeide bloemen zijn weg. Je hebt nu een heel nette, kale tuin. Toch hoeft dit helemaal niet. Laat de bladeren maar liggen, want hieronder kan de egel zijn winterslaap doen, en afgevallen bladeren beschermen je planten tegen de kou. Heb je uitgebloeide bloemen goed bekeken? De bloemen zijn doosjes geworden en hierin zit zaad. Vogels komen in de winter graag de zaadjes eten. Ook scharrelen ze graag onder de takjes en bladeren op zoek naar iets eetbaars. Ze houden er wel van als je tuin een beetje rommelig is.
Het onkruid in de tuin groeit niet meer hard, maar vaak gaat het toch nog bloeien en zaad verspreiden. Je kunt het laatste onkruid dus beter weghalen. Laat de bladeren tussen de planten gerust liggen, maar verwijder ze wel van de stoep. Bladeren op de stoep worden namelijk vies en glibberig.
75
Appelmoes
Ingrediënten:
• appels
• suiker
• kaneel
➊ Schil de appels. Dit is een hele klus, maar als je je mes op zijn plaats houdt en de appel ronddraait gaat het goed. Hoe vaker je dit doet, hoe beter het gaat. Je kunt ook een dunschiller gebruiken als je dit makkelijker vindt.
➋ Snijd de appels in vier stukken, haal het klokhuis en de harde stukken weg.
➌ Doe een bodempje water in de pan. Wanneer je je vinger in het water steekt, moet hij tot de helft onder water gaan.
➍ Doe de stukjes appel in de pan en breng ze met het deksel op de pan aan de kook. Het water kookt wanneer je bellen rondom de appels ziet. Maar pas op: de pan en deksel zijn heet!
➎ Zet het vuur nu laag en laat de appels heel zachtjes verder koken (niet roeren, want dan branden ze aan). Als de bovenste appels zacht zijn, zet je het gas uit en roer je alles door elkaar.
➏ Doe er ongeveer 1 eetlepel suiker bij. Proef maar of dat genoeg is.
➐ Je kunt er ook nog kaneel doorroeren. Laat afkoelen en eet dan lekker op.
76
schrijvers Bert Ydema en Yvonne de Muynck-de Glas
BRONNEN
1
2
De Smoezels gaan naar school
De Smoezels gaan naar school, Erhard Dietl, De Vier Windstreken, 2014
Ga je mee naar Toejeweetwel?
Ga je mee naar Toejeweetwel?, Joke van Leeuwen, Querido, 2007
3
Hoogvliegers
Hoogvliegers, Bianka Langnickel en Franziska Heidenreich, Manteau, 2014
Überflieger, Bianka Langnickel en Franziska Heidenreich, frechverlag GmbH
4
De jongen die steeds viel
De jongen die steeds viel, Thea Dubelaar, De Eenhoorn, 2014
5 Twee vrienden
Twee vrienden, Paul Verrept, Larrios, 2011
6 Trubbel de Trol
Trubbel de Trol, Reggie Naus, Ploegsma, 2014
7
8
Het lijfboek
Het lijfboek, Bette Westera, J.H. Gottmer / H.J.W. Becht bv, 2010
Bakplezier
Het complete Ketnet bakboek, Hilde Smeesters, Lannoo, 2014
9
Spikkel en Spekkie
Spikkel en Spekkie, Het verhaal van Mascopiro, Marc de Bel, Abimo, 2014
10 Storm en zijn schat
Storm en zijn schat, Sanne de Bakker, Zwijsen, 2015
11
12
De Zeven Levels
De zeven levels, Marina Theunissen, Kramat, 2012
Het dagboek van Ellen
For girls only, Het dagboek van Ellen, Hetty van Aar, Manteau, 2015
77
13 Dickie en Giga
Dickie en Giga worden keihard aangevallen!, Oirik, J.H. Gottmer / H.J.W. Becht bv, 2015
14 Mijn sport is top!
Het supercoole KETNET-SPORTBOEK, Ingrid Kayaert en Pieter Embrechts, Lannoo, 2009
15 Spees
Spees de ruimtewees 2, Het geheim van Berensbos, Mirjam Mous, Van Holkema & Warendorf, 2014
16 De leukste vriendschapsbandjes
For girls only, De leukste vriendschapsbandjes, Suzanne McNeill, WPG, 2014
Friendship bracelets. All grown up, Suzanne McNeill, Fox Chapel Publishing, 2014
17 Het geheim van de afgebeten vingers
Het geheim van de afgebeten vingers, Rindert Kromhout, Leopold, 2015
18
Ontdekkingstocht door je tuin: oktober
Met meester Bert op ontdekkingstocht door je tuin, Yvonne de Muynck-de Glas en Bert Ydema, ISBN 978 90 2154 758 9, Kosmos, 2010
De uitgever heeft naar best vermogen getracht de publicatierechten volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Zij die niettemin menen nog aanspraken te kunnen doen gelden, kunnen dat aan de uitgever kenbaar maken.
78