
4 minute read
9 Spikkel en Spekkie
Spikkel en Spekkie
Als Spekkie en Spikkel met hun zelfgemaakte touwladder in hun nieuwe boomhut klimmen, zien ze in de verte een gele vlek. Het is een grote, gele jerrycan.
‘Die lag er gisteren nog niet.’ Spekkie en Spikkel kijken elkaar aan en haasten zich de boomhut uit. Ze rennen achter elkaar aan door het bos. Bij de Biezebeek blijven ze als versteend staan. ‘Lieve help!’ schrikt Spikkel. Ze staart ontzet naar de jerrycan op de andere oever van de beek. Er druipt een vies, stinkend sop uit. Spekkie wijst naar de mensendoodskop vlak onder het handvat. ‘Dat wil zeggen dat wat erin zit giftig is!’ ‘Wie doet er nu zoiets!’ bitst Spikkel. Ze kijkt bezorgd naar de donkere regenwolken die aan komen drijven. ‘Straks begint het te regenen. Dan glijdt de jerrycan vast in de beek en komt al dat gif in het water terecht!’ ‘O nee!’ kreunt Spekkie. ‘Dan gaan alle vissen, kikkers, salamanders en alle andere dieren die in en om de beek wonen dood!’ ‘En ook opa Bolster!’ schrikt Spekkie. ‘Want hij haalt al zijn drinkwater en het water voor zijn tuin uit de Biezebeek!’ De donkere regenwolken komen snel dichterbij. De eerste druppels vallen al uit de lucht. Spikkel en Spekkie wisselen een bange blik. ‘We moeten iets doen, Spek! Die jerrycan moet daar zo snel mogelijk weg!’
Spekkie kijkt om zich heen. ‘Daar! Kom mee, Spik!’ Hij spurt naar een stokoude, in de beek gevallen wilg. ‘Met wat geluk geraken we zo aan de overkant van de beek.’ Het begint almaar harder te regenen. De stam en de takken van de wilg worden kletsnat en erg glibberig. Maar ze slagen er toch in heelhuids en droog de andere oever te bereiken. Ze haasten zich naar de jerrycan en duwen die weg van de oever. Of liever: ze proberen die weg te duwen. Maar het ding is zwaarder dan ze hadden gedacht.
Het verroert geen vin. ‘Verdikke’, foetert Spikkel. ‘Er zit blijkbaar nog meer giftig sop in dan ik had gevreesd.’ ‘Wat nu?’ vraagt Spekkie zich hardop af. Het gras op de oever wordt kletsnat. De jerrycan begint zachtjes naar beneden te glijden. Spikkel en Spekkie duwen al wat ze kunnen om het gevaarte tegen te houden. Maar hun voeten glijden weg op het natte gras. ‘Help!’ schreeuwt Spikkel. ‘Help!’
De jerrycan glijdt traag maar zeker naar de beek toe. Spekkie zoekt snel wat takken en duwt die voor de jerrycan in de oever. Maar de takken houden het zware ding maar even tegen. ‘Het lukt ons niet, Spik!’ kreunt Spekkie. Spikkel denkt diep na. ‘Ik heb een idee!’ zegt ze opeens. Ze klautert weer over de takken en de stam van de oude wilg en verdwijnt in het bos.
Spekkie doet al wat hij kan om de jerrycan tegen te houden. Maar het ding is te zwaar. Het duwt hem steeds dieper de beek in. ‘Help, Spik!’ schreeuwt hij. De schrik slaat hem om het hart. Straks duwt dat rotding hem nog helemaal kopje-onder in de beek! ‘Help, Spik!’ gilt hij. Opeens pletst de touwladder voor zijn neus in de beek.
‘Vlug, Spek! Knoop de touwladder om het handvat heen!’ roept Spikkel hem van op de wilg toe. Op haar beurt knoopt ze de ladder stevig aan de takken van de wilg vast. Spekkie glipt van onder de jerrycan. Hij doet snel wat Spikkel hem heeft gevraagd. Net op tijd. De jerrycan glijdt almaar sneller de oever af. Tot hij opeens vlak boven de beek blijft hangen. ‘Oef!’ zucht Spikkel opgelucht. ‘Als de touwladder het maar houdt’, hoopt Spekkie.
‘Hebben jullie daarnet om hulp geroepen?’ klinkt er opeens een zware stem achter hen. Spikkel en Spekkie draaien zich met een ruk om en kijken recht in de gele ogen van Rupert Vos. ‘Ja’, knikt Spikkel. ‘Die jerrycan met giftig spul dreigde in de beek terecht te komen.’ Rupert Vos kijkt naar de strak gespannen touwladder. ‘Hebben jullie dit gefikst?’ vraagt hij. ‘Ja’, antwoordt Spekkie trots. ‘Spik en ik, in ons eentje met ons tweetjes! Al was het Spiks idee, moet ik eerlijk bekennen.’ ‘Knap gedaan. Zonder jullie was het een regelrechte ramp geworden.’ Het houdt op met regenen. Rupert Vos spitst zijn oren. ‘Pas op!’ waarschuwt hij. ‘Er komt een auto aan.’ Hij schiet als een speer het bos in. Spikkel en Spekkie duiken weg in de struiken. De auto hobbelt traag over de smalle zandweg.
‘Geen angst’, fluistert Spikkel. ‘Het is Jan Appel maar. Die doet ons geen kwaad. Hij is een echte natuurvriend.’ De auto stopt. Het portier zwaait open. Een sprietige dertiger stapt uit. Hij loopt naar de beek toe en staart met open mond naar de jerrycan en de strak gespannen touwladder. Spikkel en Spekkie kijken gespannen toe. Jan Appel krabt in zijn haar. Hij mompelt iets terwijl hij de jerrycan losknoopt. Hij neemt die mee en rijdt weer verder.
schrijver Marc de Bel tekenaar Frieda Van Raevels
