3 minute read

11 De Zeven Levels

De Zeven Levels

Wie ben jij?

Ik rol van mijn buik op mijn rug en dan weer andersom. Ik knijp mijn oogleden vast op elkaar. Zo is het helemaal donker in mijn hoofd. En toch lukt het me niet om in slaap te vallen. Opeens ga ik rechtop zitten. Wat hoor ik daar? Rommelt er iemand aan de deur? ‘Ben jij het, mama?’ ‘Nee, joh! Kijk eens goed uit je doppen. Zeg eerlijk: zie ik eruit als een mama?’ Ik knip het licht aan en speur ieder hoekje van mijn kamer af. Gek! Niets te zien. Misschien was ik al aan het dromen? Hardhandig schud ik de veertjes in mijn kussen los. Ik stop mezelf in en kruip zo ver mogelijk onder mijn dekbed. Alleen een plukje haar steekt er nog net bovenuit.

En dan zie ik iets heel ongewoons. Op de rand van mijn nieuwe spelcomputer zit een heel klein, geel ventje. Zijn elastische benen schommelen vrolijk van links naar rechts, net als de slinger van een klok. Een veel te dik, rond hoofd, zit vast aan een nog veel dikkere buik. Abnormaal lange armen bungelen vrolijk langs zijn eigenaardige lijf. Dan pas zie ik de pikzwarte ogen, die me brutaal aankijken.

‘Hallo, Thomas. Dat is schrikken hé?’ spot zijn veel te grote mond. ‘Helemaal niet.’ ‘Oh, nee? Waarom niet?’ vraagt het bijdehante kereltje. ‘Omdat ik zo dadelijk gewoon wakker word, uit een gewone droom’, praat ik met een stem, alsof ze niet van mij is. ‘Wedden dat het geen droom is? Knijp eens in je neus. Je komt er meteen achter.’ Ik wist niet dat een droom zo prettig kon zijn. Ik neem mijn neus stevig vast, tussen duim en wijsvinger, en geef er een harde ruk aan. Dit had ik beter niet gedaan. ‘Auw, dat doet pijn!’ roep ik geschrokken.

Het gele baasje rolt van de spelcomputer. Om beurten trekt hij zijn benen op en laat ze dan weer zakken. Er rollen tranen uit zijn donkere kraaloogjes. Aan zijn vrolijke mond te zien, zijn het lachtranen. ‘Jij bent gek, Thomas! Knettergek! Waarom knijp je zo hard?’ snikt het kereltje.

Er zit een prop in mijn keel. Met veel moeite slik ik die naar omlaag. Die rare figuur zit daar echt. Ik droom dus niet. ‘W… w… w… ie… ben jij?’ stotter ik ontdaan. ‘Ik?’ lacht het gele mannetje nog steeds. ‘Ik ben Yuca!’ ‘Yuca?’ ‘Ja! Je hebt me toch geroepen?’ ‘Ben jij echt Yuca? Die van het computerspel?’ vraag ik aarzelend. Alsof hij zichzelf koning waant, buigt Yuca heel plechtig. Zo diep dat zijn antennes de grond raken. ‘In hoogst eigen persoon. Aangenaam! Het werd me een beetje benauwd in die winkel. Ik had de hoop al bijna opgegeven. Ik dacht dat er mij nooit iemand zou komen halen.’ Hier stopt hij met praten. Hij kijkt me zo diep in mijn ogen dat ik er duizelig van word. ‘Toen ik jou zo zag zitten op je knieën, wist ik het meteen.’ ‘Wat?’ ‘Dat het zou klikken tussen ons. Zoiets voel je toch aan je dikke teen!’ Ik zit roerloos in mijn bed en luister aandachtig naar het getater van die gele sneeuwman. ‘Word je niet moe van al dat gepraat?’ vraag ik oprecht ongerust. Het gele ventje weet van geen ophouden. ‘Nee, joh! Er moet nog veel besproken worden voor je met me mee kan gaan.’ ‘Mee? Wie? Ik?’ stotter ik. Ik voel een rilling langs mijn ruggengraat omhoogkruipen, tot in de haarpieken op mijn hoofd. ‘Meegaan? W... w... waarheen?’ ‘Aha’, grijnst Yuca. ‘Tot aan het zevende level.’ ‘Zevende level? Bedoel je ...? Dat kan toch niet!’ ‘Het toverstof dat hierin zit, heet micronaise. Het maakt je net zo klein als ik ben. Zo kun je zonder problemen mee op ontdekking door de zeven levels.’ Voorzichtig schroeft hij het deksel van het flesje los. Dan kijkt hij me diep in de ogen. ‘Weet je,’ zegt hij stil, ‘je moet helemaal niet bang zijn. Zeker niet als ik bij je ben.’ ‘Kom’, zegt Yuca. ‘Neem me op je hand en til me boven je hoofd.’ ‘Je bent net een pingpongbal. Dik, maar niet zwaar’, lach ik mijn spanning weg. ‘Dit is niet het moment om te grappen, Thomas.’ ‘Oeps!’ slik ik. ‘Sorry!’ ‘Wiebel niet zo. Anders kan ik het poeder niet uitstrooien.’

Yuca helt gevaarlijk achterover, maar weet op het laatste nippertje toch nog zijn evenwicht te bewaren. ‘En,’ gaat hij verder, ‘zo hoog ben ik ook bang, hoor.’

Zachtjes zingt hij voor zich uit:

‘Izzie wiezzie woet, ik strooi van hoofd tot voet, een blauw poeder fijn, dit maakt je nu computerklein.’

schrijver Marina Theunissen tekenaar Bart Mertens

This article is from: