
4 minute read
6 Trubbel de Trol
Trubbel de Trol
Pepijn trekt met zijn vader en zijn oudere zus Sanne naar het Nevelwoud waar zijn vader als boswachter kan gaan werken. Maar het Nevelwoud heeft een geheim: ’s nachts worden de vuilnisbakken alsmaar geleegd en Pepijn wil weten hoe dit komt. Daarvoor gaat hij, zonder dat zijn vader het weet, op de uitkijk staan ’s nachts.
Pepijn stapte naar binnen. Hij ging op een oude kist zitten en keek door het raam. Nu hoefde hij alleen maar te wachten. Hij haalde voorzichtig zijn camera uit zijn rugzak. Het enige geluid dat hij hoorde, was het getjirp van krekels en het zachte ruisen van de wind. De maan scheen fel en overgoot alles met zilverwit licht. Pepijn had een goed uitzicht op de vuilnisbak. Als het vuilnis etende beest weer terugkwam, móést hij het wel zien. Wat een afgang voor zijn vader als hij morgen een foto had! Hij leunde met zijn rug tegen de wand en staarde naar buiten.
Opeens schrok hij wakker. Hij was in slaap gevallen! Even keek hij verward om zich heen. Toen herinnerde hij zich opeens waar hij was. Als het beest nog maar niet … Pepijn verstijfde. Vanuit de richting van het huis klonk geluid. Gerammel en een vreemd gesmak en geslurp. Het klonk als de hongerige varkens die hij ooit had zien eten op een kinderboerderij. Met ingehouden adem ging hij rechtop zitten en keek in de richting van de vuilnisbak. De maan was verschoven terwijl hij had geslapen. De zijkant van het huis was nu in diepe schaduw gehuld. Hij zag iets schimmigs dat over de vuilnisbak gebogen stond.
Toen hij zijn camera wilde pakken, merkte hij tot zijn schrik dat die niet meer op zijn schoot lag. Het ding was vast gevallen terwijl hij sliep. Voorzichtig bukte hij zich om de camera te zoeken, maar niet voorzichtig genoeg. Hij stootte tegen een plank die naast de deur stond. De plank viel om en landde met een klap op de grond.
Vanuit de richting van de vuilnisbak klonk een luid gerammel. Het beest wilde er vast vandoor gaan. Pepijn bedacht zich geen moment. Hoewel het eigenlijk niet zo slim was, sprong hij op, duwde de deur open en rende naar buiten.
Hij zag dat het beest de vuilnisbak achter zich had gelaten en op de bosrand af stormde. Recht op Pepijn af. Pepijn wilde afremmen, maar het was te laat. Met een harde bons botste hij tegen het beest op. Heel even rook hij de stank van de vuilnis en voelde hij iets harigs, toen landde hij op zijn rug in het gras. Hij ging snel rechtop zitten. Het beest lag tegenover hem op zijn rug en spartelde met twee grote voeten in de lucht. Het was gelukkig niet zo groot, kleiner dan Pepijn.
Pepijn trok de rugzak van zijn rug en grabbelde erin, op zoek naar zijn zaklamp. Hebbes! Hij richtte de lamp op het wezen en klikte hem aan. Zijn mond viel open. Het was geen beest. Tenminste, geen beest dat hij ooit eerder had gezien, zelfs niet op tv. Het wezen ging rechtop zitten en keek Pepijn aan. Het had een mollig lijf, korte beentjes en grote blote voeten die mensenvoeten leken. De armen waren lang, met flinke handen en lange vingers. Pepijn keek verbaasd naar het hoofd. Dat was groot en rond, met flaporen en een wilde bos donkere haren die alle kanten op staken. Boven een brede mond keken ronde, donkere ogen naar Pepijn. Maar wat het meest opviel, was de enorme neus.

‘Haal die zon weg!’ zei het wezen opeens. Pepijn schrok. Het kon praten!
Het wezen gooide zich plat op de grond en spitste de oren. 'Ik ben een konijn!' zei het snel, terwijl het met zijn lange neus wiebelde. ‘Niet waar’, zei Pepijn. ‘Je bent een dinges.’ Het wezen ging rechtop zitten. ‘Hmm. In het bos werkt het altijd.’ Toen Pepijn het wezen beter bekeek, zag hij dat het kleren droeg. Of eigenlijk één kledingstuk. Een groene broek, dat was alles.
‘Dieren dragen toch geen kleren?’ mompelde hij hardop. ‘Nee, natuurlijk niet’, zei het wezen. ‘Dieren dragen vacht. Of veren. Of schubben. Of …’ ‘M-maar … ben jij dan geen dier?’ vroeg Pepijn, die te verbaasd was om bang te zijn. Het wezen snoof. ‘Een dier? Echt niet!’
‘Ik ben Trubbel, zoon van Olle, zoon van Grubbel, zoon van Lasse, zoon van Grendel’, zei het. ‘Maar je mag me best Trubbel noemen.’ ‘Wat betekent dat?’ vroeg Pepijn. Trubbel haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet. Iets trolligs.’ ‘Trolligs?’ vroeg Pepijn verbaasd. ‘M-maar … ben jij dan …?’ Trubbel stond op en draaide zijn achterste naar Pepijn toe. Achter zijn broek stak een pluizige staart. ‘Een trol’, zei Trubbel en hij kwispelde met zijn staart alsof dat alles duidelijk maakte.
schrijver Reggie Naus tekenaar Kees de Boer