PRAKTIJK
DIABETES INFO
VERSTANDIG GEBRUIK VAN INSULINE BIJ DIABETES TYPE 1: 10 TIPS De behandeling van type 1 diabetes is de laatste jaren enorm vooruitgegaan. We beschikken over betere insulines, sensormethoden om de glucosewaarden op te volgen en performantere insulinepompen waarvan sommige al deels door sensoren worden aangestuurd. Deze middelen laten een veel betere glycemieregeling toe. Maar ze moeten wel deskundig gebruikt worden. Er zijn natuurlijk de basisprincipes die iedereen met type 1 diabetes aangeleerd krijgt: je glucosestreefwaarden kennen, juiste injectietechniek, frequent controleren, koolhydraten tellen, insuline aanpassen … Maar er zijn nog heel wat bijkomende tips die je leren je insuline zo ‘verstandig’ mogelijk te gebruiken.
PROF. DR. FRANK NOBELS, DR. KATRIEN WIERCKX, SIGRID ANNAERT, HANNAH RYCKEGEM, DR. LIESBETH VAN HUFFEL, ENDOCRINOLOGIE OLV AALST
TIP 1. KEN JEZELF; WEET HOE JE LICHAAM REAGEERT Niet alle mensen met diabetes zijn even gevoelig aan insuline. De lichaamscellen van de ene persoon luisteren zeer goed naar het insulinesignaal – zij zijn insulinesensitief –, terwijl ze bij anderen juist erg slecht luisteren – zij zijn insulineresistent. Dit heeft gevolgen voor de behandeling. Mensen die erg insulineresistent zijn, hebben hoge insulinedosissen nodig. Niet alleen om de koolhydraten van de maaltijd te verwerken, maar ook om een hoge suikerwaarde te corrigeren. We zien vaak insulineresistente personen, die bijvoorbeeld 30 eenheden (E) voor een maaltijd spuiten, maar die bij een hoge suikerwaarde slechts 2 E extra geven. Dit is natuurlijk veel te weinig. Zij moeten meer bijspuiten, bijvoorbeeld 8 E extra, en leren van hun ervaring. Zij zullen zich niet makkelijk in hypo spuiten, en hoeven dus geen schrik te hebben om agressiever te corrigeren. We raden ze aan om een krachtiger aanpasschema of bij gebruik van een insulinepomp een krachtigere correctiefactor te hanteren (zie Figuur 1). De gevoeligheid voor insuline kan verbeteren door overtollige kilo’s kwijt te raken en meer te bewegen.
10
FIGUUR 1: Voorbeelden van aanpasschema’s voor insulinecorrecties bij personen met verschillende insulinegevoeligheden Glucosewaarde (mg/dl)
Insulineresistent
Supersensitief aan insuline
Normale insulinegevoeligheid
Minder dan 70
-8E
-1E
-2E
70-100
-4E
- 0,5 E
-1E
100-150
geen correctie
geen correctie
geen correctie
150-200
+4E
+ 0,5 E
+1E
200-250
+8E
+1E
+2E
250-300
+ 12 E
+ 1,5 E
+4E
Meer dan 300
+ 16 E
+2E
+6E
Mensen die een normale insuline gevoeligheid hebben, hebben lagere insulinedosissen nodig en zijn doorgaans makkelijker te regelen. Sommige personen zijn zodanig insuline gevoelig dat zelfs een correctie met 2 E al een hypo geeft. Deze zeer sensitieve personen zijn doorgaans erg moeilijk te regelen. Ze hebben erg lage insulinedosissen nodig en moeten uiterst voorzichtig zijn met correcties. We laten ze voor hun snelwerkende insuline vaak werken met een pen die per halve eenheden draait, wat toelaat om kleine correctiedosissen te geven (zie Figuur 1). Ook voor hun langwerkende insuline
moeten we vaak een oplossing zoeken, omdat die bij lage dosis geen volledige 24 uur werkt. We laten hen daarom 2 keer per dag langwerkende insuline spuiten of werken met een ultralangwerkende insuline. Een andere mogelijkheid is overschakeling naar een insulinepomp, waarmee veel preciezer kleine dosissen kunnen gegeven worden en waarbij je zeker bent dat je de volledige 24 uur insuline toedient. Dus zorg dat je weet of je een normale insulinegevoeligheid hebt, of insulineresistent, of supersensitief bent, want dat heeft veel implicaties voor je behandeling.