8.3
Bodem
De bodem in de Bordeaux is zeer divers. De bovengrond is vaak samengesteld uit kiezels en de
ondergrond uit klei of zand, vooral op de linkeroever van de Garonne en de Gironde. Bodems met veel kiezels en zand warmen snel op en kennen een goede drainage. Op de rechteroever van de Dordogne en de Gironde vinden we hoofdzakelijk een bovengrond van keien, zand en klei, met
een kalkachtige ondergrond. Dit type kalk- en kleihoudende grond, dat koeler is en beter in staat
is om water vast te houden, noemen de Fransen argilo-calcaire. Dicht langs de rivieren ligt aangeslibde grond. Over het algemeen is de bodem in de Bordeaux vrij arm.
Het landschap is in vrijwel de gehele Bordeaux opvallend vlak. Het hoogste punt in Saint-Émilion
ligt iets meer dan 100 meter boven zeeniveau en in de Médoc ligt het hoogste punt op 43 meter, bij Listrac. Alleen Côtes de Bourg en het achterland van Blaye zijn heuvelachtig te noemen. De beste wijngaardbodems in de Bordeauxstreek zijn de bodems die goed waterdoorlatend en luchtig zijn.
Vooral bodems met een kiezelhoudende onderlaag zijn geschikt voor wijnstokken, vanwege het reguleren van de watertoevoer en de watervoorraad voor de druivenstokken. Druivenstokken waarbij
de wateropname gematigd is, leveren vaak de hoogste kwaliteit. Anders gezegd: enige waterstress bij de wijnstokken stimuleert de kwaliteit van de uiteindelijke wijn. Een beperkte watervoorraad
in de grond tijdens het groeiseizoen leidt bij de stokken tot een minder krachtige groei en minder
grote druiven, waardoor kleur en tannine geconcentreerd worden. Omdat grote waterstress in de zomer voor witte variëteiten minder gunstig is dan voor blauwe variëteiten, zijn goede jaren voor rode wijn niet per definitie ook goede jaren voor witte wijn.
De Médoc is een driehoekig schiereiland, dat zich uitstrekt van Blanquefort (even ten noordwesten van de stad Bordeaux) tot aan Pointe de Grave (de uiterste noordpunt, waar de Gironde in de At-
lantische Oceaan uitmondt). In de Médoc vinden wij een lange, tamelijk smalle wijnbouwzone over bijna de hele linkeroever van de Gironde. Deze wijnbouwzone is vijf tot twaalf kilometer breed en
bijna tachtig kilometer lang. De wijngaarden worden onderbroken door struikgewassen, weilanden en riviertjes. In het westen, waar de bodem zanderig is, wordt de Médoc begrensd door pijnboom-
bossen. Deze bossen beschermen de wijngaarden tegen de zilte oceaanwinden, die uit de richting
van de Golf van Biskaje komen. In het westen liggen ook een paar kustmoerassen. Aan de kust ten zuidwesten van Bordeaux, bij Pyla-sur-Mer, ligt het hoogste zandduin van Europa. Het uitgestrekte gebied van Médoc is over het algemeen vlak; slechts hier en daar is het terrein licht glooiend. Het noordelijke deel van de Médoc, tot 1936 Bas-Médoc genoemd, ligt lager dan het zuidelijke deel,
Haut-Médoc. In het noordelijke deel van de Médoc liggen de wijngaarden soms op zwaardere en
minder goed afwaterende bodems. De bodems in de Médoc zijn ook koeler en meer door klei gedomineerd dan in de Haut-Médoc. De beste wijngaarden van de Médoc zijn aangelegd op hoger gelegen bodems met kiezels, die warmer zijn dan lager gelegen bodems. De hoger gelegen bo-
dems bevinden zich in het oosten van het gebied, dicht bij de Gironde. Cabernet sauvignon wordt hier goed rijp. De belangrijkste gemeenteappellations van de Haut-Médoc (Saint-Estèphe, SaintJulien, Pauillac en Margaux) behoren tot de warmste terroirs van de Bordeaux.
Hoofdstuk 8 - Bordeaux (2022-2023)
TERUG NAAR INHOUD
35