Het zit nou eenmaal in m'n DNA Door: Feije Wieringa
De laatste jaren zijn er nogal wat discussies gevoerd over hoe het menselijk en ook vaak het plantaardig genoom ontward moet worden. Daarover zei Nobelprijswinnaar John Sulston: “In feite is er niet zoiets als hét menselijk genoom. Elk menselijk genoom is anders. Was dat niet zo, dan waren we allemaal identiek. We bestaan grotendeels uit herschikking van bijna identieke genomen die de soort en identiteit bepalen.”
croscoop en zag daarop een stofje dat hij niet kon thuisbrengen. Hij noemde het nucleïne, omdat het zich in de celkern bevond. En hier doet het verhaal een beetje denken aan dat van die andere beroemde Zwitserse chemicus, Albert Hofmann, juist, de ontdekker van de LSD. Die keek ook nog eens extra naar de variant nr 25 van de serie die hij had liggen. En dat bleek een psychedelische stof te zijn. Gewoon een kwestie van instinct. Miescher overkwam ongeveer hetzelfde. Want 23 jaar nadat hij notie had genomen van nucleïne, schreef hij een brief waarin hij de gedachte uitsprak dat de betreffende moleculen wel eens iets met het dragen van erfelijkheid te maken konden hebben. Pas later zou blijken hoe raak die brainwave was.
RNA
Vooral onder thuiskwekers worden artikelen waarin info over kweken en kruisen staat vaak met grote aandacht gelezen. En begrippen als genen en chromosomen vaak voorkomen.
Chromosomen
Maar wat is zo'n genoom nou eigenlijk? We beginnen maar met het menselijke. De mens is opgebouwd uit cellen en binnen elke cel zit een kern en binnen die kern bevinden zich de chromosomen. Chromosomen bevatten alle instructies die nodig zijn om je te maken tot wat je bent en die verschijningsvorm ook nog eens te onderhouden. Die chromosomen bestaan uit lange strengen van een
76
merkwaardige stof, namelijk desoxyribonnucleïnezuur. Dat korten wij dus af als DNA. Elk stukje DNA bevat zo'n 3,2 miljard genetische codes. Genen zijn dus stukjes code. Een genoom is dus de verzameling cellen met de info waaruit een mens, dier of plant bestaat.
DNA
En wat doet DNA? Op z'n zachtst uitgedrukt is DNA een vrijwel inerte, zeg maar levenloze substantie. Hoe vreemd dat zo'n bijna dode stof later als de drager van het leven zelf bekend kwam te staan. In feite is DNA al in 1869 ontdekt door de Zwitser Johann Miescher. Hij onderzocht oude verbandgaasjes onder de mi-
Lang werd verondersteld dat DNA hoogstens een ondergeschikte rol in het kader van de erfelijkheid speelde. Het leek te simpel. Het bezat maar vier basisbestanddelen die we als nucleotiden duiden, waardoor het een alfabet met maar vier letters leek. Men ging er destijds vanuit dat DNA er alleen maar was om chromosomen bijeen te houden. En men was ervan overtuigd dat de noodzakelijke complexiteit in de kern moest zitten. Toch bleven er vragen. Ten eerste: waarom was er zoveel DNA? Bijna 2 meter (!) in elke kern. Wanneer je de DNA-strengen uit onze cellen achter elkaar legt, overbrug je makkelijk de afstand naar de maan. Dus moesten de cellen wel op een of andere wijze belang aan dat DNA hechten. Nader onderzoek leerde dat DNA mogelijk was betrokken bij de aanmaak van eiwitten. En ook werd duidelijk dat eiwitten buiten de kernen werden aangemaakt. Ver uit de buurt van het DNA in de celkern, dat verondersteld