Assisteren bij sportieve en recreatieve activiteiten
b. Wat ging minder goed?
c. Wat moet de volgende keer anders?
k op st yr en ig ht be Co Bo eld nc om n ep og t be n ro iet ep d so efi nd nit er ief w . ijs
Je kunt de uitwerking van deze opdracht in je portfolio opnemen. Maak hierover dan afspraken met je docent.
De vier C’s
Na de instructie volgens het PPD-principe gaan de sporters aan de slag. Zelf loop je rond om de sporters of gasten individueel te begeleiden. Hierbij hanteer je de vier C's: 1. C onstateren: je ziet wat er fout gaat. 2. C orrigeren: je geeft een tip of aanwijzingen zodat het beter kan gaan. 3. C ontroleren: je controleert of het nu beter gaat. 4. C omplimenteren: je geeft een compliment (een top) als het goed gaat. Vergeet de vierde ‘C’ niet. Met een positieve benadering creëer je een positieve sfeer.
Tips!
C
Te
• De derde C, het controleren, wordt nog wel eens vergeten. Je corrigeert wel, maar loopt weer door om de anderen te begeleiden of verder te gaan met een volgende oefening. • Ook wordt vaak vergeten te benoemen wat goed gaat. Wanneer het goed gaat, kun je van stap 1 ‘constateren' meteen overstappen naar stap 4 ‘complimenteren'.
88