Woordenlijst We onderscheiden twee soorten begrippen: structuurbegrippen en historische begrippen. Structuurbegrippen gaan over het vak geschiedenis: ze staan in deze woordenlijst in het oranje. Historische begrippen gaan over het verleden. De belangrijkste historische begrippen of sleutelbegrippen staan in het blauw.
bedoelde gevolgen: historische redeneerwijze: de gevolgen zijn met opzet veroorzaakt
aanleiding: historische redeneerwijze: gebeurtenis die een feit of fenomeen het meest rechtstreeks doet ontstaan. Ze verklaart waarom een feit of fenomeen op dat bepaald moment plaatsvindt.
belfort: vooral in de steden in de Zuidelijke Nederlanden; wachttoren met klokken, aan of bij een stadhuis of markthal; symbool van de stedelijke macht
IN
aalmoes: geld of andere materiële hulp voor armen
abdij: geheel van gebouwen waar monniken of nonnen samen leven, bidden en werken
bisdom: een aantal christelijke geloofsgemeenschappen die het kerkelijke gebied van een bisschop vormen
N
abt: leider van een klooster, als het om een vrouw gaat spreekt men van een abdis
biecht: een van de zeven sacramenten in de katholieke Kerk
adel: een van de drie standen; de edelen
VA
aflaat: kwijtschelding van de boetedoening (straf ) voor de zonden
agrarische samenleving: de meerderheid van de bevolking leeft van de landbouw
ambachtslieden: oefenen als beroep een handwerk (ambacht) uit, bijvoorbeeld slager, bakker, smid, timmerman, wever ... arabesk: sierlijke decoratie, bestaande uit een slingerende basislijn
©
argument: historische redeneerwijze: reden of uitleg voor iets autonomie: zelfstandigheid
autoriteitsgeloof: er kan niet getwijfeld worden aan de Bijbel of aan de overgeleverde kennis uit de klassieke oudheid. Kritisch denken wordt afgewezen. ballingschap: gedwongen verblijf elders dan waar men thuis is – zie ook ‘verbanning’ bedevaart: reis naar een plaats die een bijzondere betekenis heeft binnen een godsdienst
266
WOORDENLIJST
bisschop: geestelijke aan het hoofd van een bisdom bondgenoot: een medestander, iemand die je helpt borduren: techniek waarbij met een naald en garen op textiel versieringen worden aangebracht braakland: akkerland waarop niet wordt gezaaid, zodat de grond zich kan herstellen en vruchtbaar blijft breuk: (symbolisch) moment waarop er belangrijke veranderingen gebeuren cavalerie: soldaten te paard (synoniem: ruiterij) celibaat: het ongehuwd-zijn van priesters en kloosterlingen centraliseren: de vorst neemt de macht in handen; de centralisatie van de macht verloopt geleidelijk; op het einde van de middeleeuwen houden de meeste vorsten de touwtjes stevig in handen. centrum: het middelpunt van een gebied; het middelpunt van de politieke, economische en/of culturele macht