
12 minute read
Woordenlijst
We onderscheiden twee soorten begrippen: structuurbegrippen en historische begrippen. Structuurbegrippen gaan over het vak geschiedenis: ze staan in deze woordenlijst in het oranje. Historische begrippen gaan over het verleden. De belangrijkste historische begrippen of sleutelbegrippen staan in het blauw.
aalmoes: geld of andere materiële hulp voor armen
aanleiding: historische redeneerwijze: gebeurtenis die een feit of fenomeen het meest rechtstreeks doet ontstaan. Ze verklaart waarom een feit of fenomeen op dat bepaald moment plaatsvindt.
abdij: geheel van gebouwen waar monniken of nonnen samen leven, bidden en werken
abt: leider van een klooster, als het om een vrouw gaat spreekt men van een abdis
adel: een van de drie standen; de edelen
aflaat: kwijtschelding van de boetedoening (straf) voor de zonden bedoelde gevolgen: historische redeneerwijze: de gevolgen zijn met opzet veroorzaakt
belfort: vooral in de steden in de Zuidelijke
Nederlanden; wachttoren met klokken, aan of bij een stadhuis of markthal; symbool van de stedelijke macht
biecht: een van de zeven sacramenten in de katholieke Kerk
bisdom: een aantal christelijke geloofsgemeenschappen die het kerkelijke gebied van een bisschop vormen
bisschop: geestelijke aan het hoofd van een bisdom
agrarische samenleving: de meerderheid van de bevolking leeft van de landbouw ambachtslieden: oefenen als beroep een handwerk (ambacht) uit, bijvoorbeeld slager, bakker, smid, timmerman, wever ... arabesk: sierlijke decoratie, bestaande uit een slingerende basislijn argument: historische redeneerwijze: reden of uitleg voor iets autonomie: zelfstandigheid autoriteitsgeloof: er kan niet getwijfeld worden aan de Bijbel of aan de overgeleverde kennis uit de klassieke oudheid. Kritisch denken wordt afgewezen. ballingschap: gedwongen verblijf elders dan waar men thuis is – zie ook ‘verbanning’ bedevaart: reis naar een plaats die een bijzondere betekenis heeft binnen een godsdienst
266 WOORDENLIJST
bondgenoot: een medestander, iemand die je helpt borduren: techniek waarbij met een naald en garen op textiel versieringen worden aangebracht braakland: akkerland waarop niet wordt gezaaid, zodat de grond zich kan herstellen en vruchtbaar blijft breuk: (symbolisch) moment waarop er belangrijke veranderingen gebeuren cavalerie: soldaten te paard (synoniem: ruiterij) celibaat: het ongehuwd-zijn van priesters en kloosterlingen centraliseren: de vorst neemt de macht in handen; de centralisatie van de macht verloopt geleidelijk; op het einde van de middeleeuwen houden de meeste vorsten de touwtjes stevig in handen. centrum: het middelpunt van een gebied; het middelpunt van de politieke, economische en/of culturele macht © VAN IN
clerus: de geestelijke stand; in ruime betekenis kerkelijke personen, in strikte betekenis mannen die een wijding ontvangen hebben in de katholieke Kerk
cliché: iets dat dikwijls wordt gezegd; een afgezaagde uitdrukking
collectieve herinnering: herinnering die een groep mensen gezamenlijk heeft; door verhalen van ouders, leerkrachten, media; dat speelt een belangrijke rol bij de vorming van culturele identiteit. Duitse Rijk: dat rijk ontstaat door de samenvoeging van Oost-Francië en enkele vorstendommen uit Midden-Francië.
De Duitse koning voert ook dikwijls de (Frankische) keizerstitel. Hij houdt lange tijd de controle over zijn rijk omdat hij belangrijke ambtslenen aan geestelijken geeft. Die hebben geen erfgenamen en zo krijgt de keizer altijd zijn lenen terug.
duivel: de verpersoonlijking van het kwade
duur: tijdsduur; lengte in tijd gemeten, hoelang iets duurt
eeuw: periode van 100 jaar
concilie: belangrijke vergadering van kerkleiders
continentaal: verwijst naar het werelddeel
continentale ruimte: landinwaarts, niet gericht op zee emancipatie: het ijveren voor gelijke rechten en gelijkheid in een maatschappij
epidemie: besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt en waardoor een groot deel van de bevolking getroffen wordt
continuïteit: historische redeneerwijze: wat wezenlijk hetzelfde blijft, niet verandert
demografisch: in verband met samenstelling en evolutie van het bevolkingsaantal evolutie: historische redeneerwijze: (geleidelijke) ontwikkeling in de tijd – zie
‘verandering’
derde stand: ongeveer 95 % van de bevolking behoort tot de derde stand, de meeste mensen werken in de landbouw en zijn arm, maar ook de rijke handelaars en ambachtslieden in de steden behoren tot de derde stand dierenepiek: middeleeuwse literatuursoort, met dieren in een hoofdrol, met scherpe kritiek op adel en clerus en de menselijke ondeugden directe oorzaak: feit / fenomeen dat een ander feit / fenomeen rechtstreeks doet ontstaan discriminatie: het ongelijk behandelen van personen bijvoorbeeld omwille van hun geslacht, ras of godsdienst
WOORDENLIJST 267
fantasy: genre gekenmerkt door de
aanwezigheid van onwerkelijke gebeurtenissen, verzonnen wezens en imaginaire werelden feodaliteit: bestuursvorm waarbij de leenheer zijn leenmannen persoonlijk afhankelijk maakt door lenen te geven. Daarbij wordt ook een deel van het bestuur en de rechtspraak mee geleend. filosofie: wetenschap die systematisch fundamentele en kritische vragen stelt over o.a. de mens en de samenleving, kennis en waarheid, goed en kwaad en daarop met het verstand algemene antwoorden probeert te formuleren. flagellant: middeleeuwse boetedoener die zich geselt, vaak in het openbaar geestelijke: iemand die een kerkelijke wijding heeft ontvangen. Reguliere geestelijken leven volgens de kloosterregel, seculiere geestelijken leven ‘in de wereld’. © VAN IN
gelaagde samenleving: samenleving waarin mensen rechten en plichten hebben naargelang de stand waartoe ze behoren; bijvoorbeeld de standenmaatschappij
gelijktijdigheid: historische redeneerwijze: kenmerken zijn dezelfde op hetzelfde moment
gesloten ruimte: kan verwijzen naar een gesloten landschap of naar een gesloten samenleving
getuigenis: verklaring die men aflegt
gilde: vereniging van kooplieden en/of ambachtslieden
globaal: verwijst naar de wereld
godsoordeel: een proef om door goddelijke tussenkomst de waarheid aan het licht te brengen zoals bijvoorbeeld de waterproef: wanneer iemand die in het water wordt gegooid blijft drijven, is die persoon gered
gouwgraaf: bestuurt een gouw (= een provincie) van het rijk, in opdracht van de vorst
grafgift: voorwerp dat aan de overledene wordt meegegeven in het graf
grondwet: de basiswet van een land. Daarin staan de rechten, plichten en vrijheden van de burgers, van de overheid en hoe het bestuur van het land is georganiseerd.
Guldensporenslag: na de strijd tussen het
Franse en het Vlaamse leger worden op het slagveld 500 paar gulden sporen verzameld van gesneuvelde ’Franse’ ridders. Pas in de 19e eeuw spreekt men daarom over de
Guldensporenslag.
handel: het kopen en verkopen van producten
hel: de plaats waar iemand voor altijd afgescheiden is van God
hemel: de plaats waar God verblijft
hertog: bestuurt een mark (= een ‘provincie’ met een buitengrens) in opdracht van de vorst en voert het bevel over een Frankisch leger hofhouding: iedereen die bij een machtige vorst of geestelijke leeft en dikwijls voor hem of haar werkt
hofmeier: opzichter over een hofhouding
hoofse epiek: middeleeuwse literatuursoort met als onderwerp de hoofse levensstijl: welgemanierdheid, fijngevoelige liefde, edelmoedigheid, nederigheid, vrijgevigheid ...
incidentele oorzaak: historische redeneerwijze: een eenmalige gebeurtenis, zoals een handeling van mensen (bijvoorbeeld een moordaanslag of een demonstratie) of een natuurverschijnsel (bijvoorbeeld een misoogst, een overstroming of een epidemie). Incidentele oorzaken werken op korte termijn.
indirecte oorzaak: feit / fenomeen dat een ander feit / fenomeen onrechtstreeks doet ontstaan
industriële samenleving: de productie gebeurt met machines, veel mensen werken in de industrie in plaats van in de landbouw
infanterie: soldaten die te voet vechten (synoniemen: voetvolk, voetsoldaten)
in natura betalen: met producten of arbeid betalen islam: godsdienst ontstaan in de 7e eeuw; de gelovigen heten moslims of islamieten. justitie: de rechterlijke macht Karolingers: een dynastie van Frankische koningen die regeert van de 8e tot de 10e eeuw; Karel de Grote is de belangrijkste van die koningen. katharen: christelijke groepering uit de 12e-13e eeuw in Zuid-Frankrijk die zich afzette tegen de leer van de katholieke Kerk. Zij werd wegens ketterij door de kerk bestreden en uitgeroeid. kathedraal: kerk van een bisschop keure: 1. reglement van een ambachtsgilde; 2. stadsrechten die de landvorst aan de stad verleent © VAN IN
kluizenaar: iemand die alleen en in afzondering leeft
kompas: navigatie-instrument, de draaiende naald wijst het noorden aan
kritisch: onafhankelijk van anderen, op een wetenschappelijke manier denkend en oordelend
kroniek: middeleeuws chronologisch verslag van belangrijke gebeurtenissen
kroondomein: het gebied dat onder de rechtstreekse heerschappij van de koning staat markgraaf: bestuurt een mark (= een provincie met een buitengrens) in opdracht van de vorst en voert het bevel over een Frankisch leger.
mergel: gemalen lichtgeel gekleurde mergelsteen / mergelkalk
Merovingers: dynastie van Frankische koningen die regeert van de 5e tot de 8e eeuw;
Chlodovech is de belangrijkste van die koningen.
metten: gebeden ’s nachts of in de vroege ochtend; de ‘Brugse metten’ verwijzen dus naar een gebeurtenis op een zeer vroeg tijdstip.
migratie: het verplaatsen van een groep van de ene plaats naar de andere, met het doel in die nieuwe streek te gaan leven
migratiesaldo: het verschil tussen het aantal mensen dat wegtrekt uit het gebied en het aantal dat er zich vestigt; is het saldo positief, dan vestigen er zich meer mensen dan er wegtrekken, en omgekeerd.
kroonvazal: rechtstreekse leenman van de vorst
Kroon-Vlaanderen: Vlaanderen ten westen van de Schelde. De Vlaamse graaf heeft dit gebied in leen van de Franse koning.
laken: geweven wollen stof
lakenhalle: stedelijk gebouw dat diende als opslagplaats en verkoopruimte voor o.a. lakenstoffen; werd ook gebruikt als vergaderplaats of als rechtbank. landbouw: akkerbouw en veeteelt leen: de leenman krijgt een leen in ruil voor trouw aan de leenheer leenwezen: zie feodaliteit lekenbroeder: kloosterling die geen wijding krijgt en minder verplichtingen heeft dan de monniken Levant: naam voor een deel van Zuidwest-Azië, ten oosten van de Middellandse Zee lokaal: verwijst naar het plaatselijke (wijk, gemeente, stad …) manuscript: letterlijk: handschrift; geschreven (en dus niet gedrukte of getypte) tekst maritieme ruimte: aan of op zee
WOORDENLIJST 269
millennium: periode van 1 000 jaar minaret: moskeetoren minderheid: de kleinste groep mensen miniatuur: afbeelding bij middeleeuwse handschriften, als versiering van een letter of van de tekst mis: ook eucharistie genoemd, een van de zeven sacramenten in de katholieke Kerk missionaris: (in zijn oude vorm) iemand die door de katholieke Kerk naar een ander gebied wordt gezonden om dat gebied te bekeren tot het christendom monarchie: bestuursvorm waarbij één persoon de macht heeft, dikwijls een koninkrijk mondelinge traditie: het mondeling doorgeven van verhalen, van generatie op generatie monnik: iemand die in een klooster een teruggetrokken leven leidt moslim: aanhanger van de islam © VAN IN
multicultureel: met verschillende culturen
mythe: verhaal dat veel mensen kennen, maar dat niet werkelijk is gebeurd
nationaal: verwijst naar de staat of het land
nijverheid: het geheel van de ambachtelijke productie van gebruiks- en luxevoorwerpen
nis: uitsparing of holte in een muur
Oeigoeren: Turks volk uit Centraal-Azië. Het
Mongoolse schrift is gebaseerd op het
Oeigoerse schrift.
onbedoelde gevolgen: historische redeneerwijze: de gevolgen zijn niet met opzet veroorzaakt
ongelijkheid: personen en/of groepen zijn niet gelijk. Afhankelijk van de ruimte en de tijd gaat het over ongelijkheid of het vlak van rechten/plichten, bezit, politieke inspraak. prelaat: belangrijke geestelijke
psalm: lied uit het Bijbelboek ‘Psalmen’
rechtspositie: rechten en plichten van iemand
rechtspraak: het officiële toezicht op de naleving van de wet
reconquista: de christelijke herovering van
Spanje op de moslims (1063-1492)
reconstructie: re (her) / constructie (bouw): iets dat nagebouwd, nagetekend of nagespeeld is; het verleden dat op basis van bronnen wordt verteld
regionaal: verwijst naar de regio (streek, provincie, gewest …)
relikwie: overblijfsel van het lichaam van een heilige of voorwerp dat met het lichaam van de heilige in contact is geweest
revolutie: historische redeneerwijze: de veranderingen gebeuren snel
Rijks-Vlaanderen: Vlaanderen ten oosten van de Schelde, de Vlaamse graaf heeft dat gebied in leen van de Duitse Keizer. Het gebied is een deeltje van het Heilige Roomse
Rijk.
ongelijktijdigheid: historische redeneerwijze: kenmerken zijn verschillend op hetzelfde moment onroerende goederen: stukken grond en gebouwen oorzaak: historische redeneerwijze: feit / fenomeen dat een ander feit / fenomeen doet ontstaan open ruimte: kan verwijzen naar een open landschap of naar een open samenleving patriarchale samenleving: ongelijke samenleving waar mannen de macht hebben en de vrouwen ondergeschikt zijn aan de man paus: het hoofd van de rooms-katholieke Kerk perceel: deel akkerland periferie: aan de rand van een gebied; aan de rand van de politieke, economische en/of culturele macht (die ze moeten ondergaan) periode: bepaalde tijdsduur die duidelijk of minder duidelijk is afgebakend
270 WOORDENLIJST
perspectief: (historische redeneerwijze) standpunt waaruit iemand naar iets kijkt; beïnvloed door de standplaatsgebondenheid poorter: iemand die het recht heeft om binnen de muren (de poorten) van een stad te wonen preek: toelichting op de Bijbelverhalen die gelezen worden tijdens de mis
rurale ruimte: het platteland sacrament: bepaalde godsdienstige handeling in de katholieke Kerk Saracenen: oude naam voor moslims scheepsgraf: de overledene wordt begraven in een schip dat wordt bedekt met aarde schepenen: in de middeleeuwen in de eerste plaats zij die rechtspreken; meestal terzelfdertijd ook bestuurders van de stad© VAN IN
staatsvorming: het uitbouwen van een sterke staat met een goed uitgebouwd centraal bestuur
stadsbeer: ontlasting van mens en dier uit de stad wordt verzameld in karren en schepen en naar het platteland vervoerd
stand: sociale klasse, in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd is de bevolking verdeeld in drie standen: de geestelijken, de adel en de derde stand
standenmaatschappij: samenleving waarin mensen andere rechten en plichten hebben, naargelang van de stand waartoe ze behoren
standplaatsgebondenheid: tijd, ruimte, maatschappelijke positie en persoonskenmerken beïnvloeden de blik op (historische) gebeurtenissen
staten: standenvertegenwoordiging, elk graafschap of elk hertogdom had zijn eigen
‘staten’ met vertegenwoordigers van de drie standen, bijvoorbeeld de staten van
Vlaanderen
Staten-Generaal: vergadering met vertegenwoordigers van alle Bourgondische staten, opgericht door Filips de Goede troubadour: minnezanger, middeleeuwse muzikant-dichter
turf: gedroogde stukken veen (samengedrukte plantenresten) die als meststof of brandstof worden gebruikt
vazalliteit: systeem waarbij een gewone man (de vazal) trouw zweert aan een rijke heer.
De vazal krijgt in ruil voor zijn diensten bescherming en levensonderhoud.
veranderende territoriale invulling: de politieke macht in een bepaald gebied verandert. In de eerste helft van de middeleeuwen zien we dat politieke macht versnippert, in de tweede helft van de middeleeuwen wordt die tendens omgedraaid.
verandering: historische redeneerwijze: iets wat op een bepaald moment wijzigt, meestal minder geleidelijk
verbanning: de veroordeelde krijgt voor een bepaalde periode geen toegang meer tot een bepaald gebied. In de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd is dat een zware straf omdat de getroffene wordt afgesneden van familie, vrienden en broodwinning.
Verenigde Naties: internationale organisatie waarvan bijna alle landen lid zijn. Zij werken samen op het vlak van vrede en veiligheid, de mensenrechten, welvaart en welzijn.
vertegenwoordiging: de persoon of groep die iemand vertegenwoordigt, dat wil zeggen die optreedt in zijn plaats
stedelijke ruimte: de stad stedelijke samenleving: de samenleving in de steden, met handel en nijverheid. Tot ca. 1800 blijven de steden een onderdeel van de agrarische samenleving. steen: de woonhuizen in de middeleeuwse steden zijn van hout en leem. Rijkere stedelingen bouwen later huizen in steen. Zo een huis wordt meestal ‘steen’ genoemd. stereotiep: historische redeneerwijze: veralgemeend beeld, dat door veel mensen wordt gebruikt structurele oorzaak: historische redeneerwijze: dieperliggende kenmerken van een samenleving. Structurele oorzaken werken op lange termijn.
WOORDENLIJST 271
theologie: wetenschap die God en de godsdienst bestudeert tijdrekening: een manier om de tijd voor te stellen vanaf een bepaald vertrekpunt toeval: historische redeneerwijze: iets dat plaatsvindt zonder bedoeling
vesting: burcht of versterkte stad vicieuze cirkel: probleem waar men niet meer uitgeraakt voetvolk: soldaten te voet © VAN IN