4 minute read

1.1 Algemene begrippen

of psychische toestand vaak fragiel. De zorg is complexer geworden (bv. urinesondes, maagsondes, uitgebreide wonden …). Patiënten zijn door die fragiele toestand of hoge leeftijd veel vatbaarder voor allerlei infecties. De toename van complexe zorg, leeftijd en fragiliteit is ook waar te nemen in voorzieningen voor personen met een verstandelijke en lichamelijke beperking.

1.1 Algemene begrippen

1.1.1 Endogene versus exogene infecties

Een infectie kan ontstaan door lichaamseigen micro-organismen: dat is de endogene infectie of auto-infectie. De huid, de neus, de mond, het gastro-intestinaal stelsel en de vagina bevatten een heleboel micro-organismen die een endogene infectie kunnen veroorzaken. Daar zorgt de veranderende gezondheidstoestand van de patiënt voor, door zijn verminderde weerstand (bv. door chemotherapie) of doordat een aantal barrières doorbroken zijn (bv. na een chirurgische snijwonde, een infuuskatheter …).

Een exogene besmetting ontstaat door een kruisbesmetting. Tijdens het verblijf in de zorgvoorziening komt de patiënt rechtstreeks in contact met een infectieus agens. Dat kan een besmet (gekoloniseerd) voorwerp of een besmette persoon zijn, bv. een verpleegkundige of een patiënt. Elke besmette persoon kan op zijn beurt weer andere voorwerpen of personen besmetten. Als de patiënt een infectie ontwikkelt na kruisbesmetting, spreken we over een kruisinfectie.

Als een medische handeling een patiënt ziek maakt, spreek je ook wel over een iatrogene infectie. Iatrogeen betekent letterlijk ‘veroorzaakt door medische handelingen’.

Een patiënt hoeft niet altijd in aanraking te komen met micro-organismen om besmet te zijn. Mensen kunnen ook besmet worden door chemische stoffen (kankermedicijnen) of radioactiviteit (nucleaire geneeskunde of radiotherapie).

1.1.2 Epidemiologie van infectieziekten

Epidemiologie is de wetenschappelijke studie van de prevalentie (het vóórkomen) en de verspreiding van ziekten onder mensen. Epidemiologie gaat verder dan ziekten zoals kanker, hart- en vaatziekten. Wij houden ons hier alleen met infectieziekten bezig. Infectieziekten worden veroorzaakt door micro-organismen.

Het overgrote deel van de besmettingen verloopt via personen die niet of nauwelijks ziek maar wel besmet zijn. Dat noemt men het ijsbergfenomeen. Bij bijvoorbeeld tbc verloopt 90 % van de infecties subklinisch.

Klinisch - symptomatisch

Subklinisch - asymptomatisch

Figuur 1: IJsbergfenomeen

Deze indeling is niet van toepassing bij alle infecties, bijvoorbeeld daar waarbij de vermeerdering van de ziekteverwekker buiten het lichaam gebeurt, zoals dat kan bij bepaalde worminfecties.

We onderscheiden vier stadia bij gastheren: > personen die gevoelig zijn, bv. iemand die oververmoeid is en daardoor een verminderde weerstand heeft; > personen die besmet en nog niet ziek (asymptomatisch), maar wel besmettelijk zijn; > personen die ziek en besmettelijk zijn; > personen die hersteld en (tijdelijk) immuun zijn maar nog besmettelijk kunnen zijn, zoals bij het norovirus.

We meten de epidemiologische situatie via de incidentiecijfers, de prevalentie, morbiditeit, mortaliteit en letaliteit van een infectieziekte. Ook binnen het ziekenhuis is het vaak interessant om epidemiologische studies te doen, zodat men de impact van een infectie kan bepalen en maatregelen om bij te sturen kan opmaken.

1.1.3 De omvang van infecties

Op plaatsen waar veel mensen in clusters samenkomen (scholen, jeugdbewegingen, cruiseschepen, de werkplek, residentiële voorzieningen …) krijg je ook vaak te maken met clusterinfecties. Die infecties veroorzaken op korte tijd meerdere slachtoffers (twee of meer). De omvang van de infectie, net als bij nosocomiale infecties, wordt vaak bepaald door de al dan niet correcte toepassing van preventieve maatregelen.

Om de infectie niet te laten uitdijen, is het van groot belang om accuraat te handelen:

a Outbreak en outbreakmanagement

Vanaf twee of meer geclusterde ziektegevallen buiten het indexgeval is er sprake van een outbreak.

Outbreakmanagement is het geheel van maatregelen die je neemt om een overzicht van de impact en de oorzaak van de cluster te krijgen.

> Inventarisatie van de outbreak: wanneer is de outbreak begonnen? Wat is er precies gebeurd? Hoelang heeft hij geduurd? Hoeveel mensen zijn er getroffen? Waar heeft de outbreak zich voorgedaan?

> Analyse van de outbreak: wat is de bron? Wat is het ziekmakende organisme? Wat is de overdrachtsweg? Wat zijn de risicofactoren? Waar is het reservoir? Wie is blootgesteld?

> Interventiefase: tijdens de interventiefase worden controle- en preventiemaatregelen opgestart om verdere verspreiding te vermijden.

b Incidentie, attack rate en prevalentie

Om een goed zicht te hebben op onder andere het aantal infecties, het ontstaan en de verspreiding is het belangrijk om inzicht te hebben in de problematiek en zo eventueel preventieve maatregelen uit te vaardigen.

> De incidentie drukt het aantal nieuwe zieken in een bepaalde tijdsperiode uit (bv. een maand, een jaar) en kun je op twee manieren weergeven: – Cumulatieve incidentie geeft het aantal mensen in een populatie die in een bepaalde tijdsperiode de ziekte ontwikkelen, gedeeld door het totale aantal opgenomen patiënten dat ziektevrij is in het begin van de onderzochte tijdsperiode. – Het incidentiecijfer bereken je door het aantal nieuwe zieken in een bepaalde periode te delen door de risicogroep (bv. patiënten die risico lopen om decubitus te ontwikkelen). > De attack rate is de (procentuele) verhouding van het aantal mensen die daadwerkelijk een infectie hebben opgelopen ten opzichte van het aantal blootgestelde mensen in diezelfde populatie gedurende een bepaalde periode. Hoe hoger de attack rate, hoe meer stringente maatregelen nodig zijn om de verspreiding te beheersen.

This article is from: