
2 minute read
B In-vivo-onderzoek
166
Hoofdstuk 8
De introductie van deze veelbelovende in-vitromodellen in het kankeronderzoek biedt niet alleen perspectief voor de ontwikkeling van nieuwe en meer effectieve kankertherapieën, maar laat ook toe het gebruik van proefdieren tot een minimum te beperken. Ondanks deze veelbelovende vooruitzichten moet toch vermeld worden dat verdere optimalisatie noodzakelijk is om deze in-vitromodellen zo representatief mogelijk te maken (bijvoorbeeld door het kweken van organoïden met andere celtypes, zoals immuuncellen en kankergeassocieerde fibroblasten).
Patiëntafgeleide organoïden en gepersonaliseerde therapie
Het grote voordeel van patiënt-afgeleide organoïden is dat deze de histologische architectuur, het genetisch profiel en de cellulaire heterogeniteit van de originele tumor behouden. Recent hebben onderzoekers dan ook aangetoond dat dit in-vitromodel in staat is om de therapierespons van individuele patiënten accuraat te voorspellen. Dat is een veelbelovende vooruitgang, die het concept van gepersonaliseerde kankertherapie alleen maar bekrachtigt.
B In-vivo-onderzoek
in vitro in vivo
Figuur 5 In-vitro- en in-vivo-onderzoek
De bovenstaande onderzoeksvraag zouden we nu kunnen beantwoorden met een in-vivo-vervolgexperiment waarbij we een groep proefdieren met kanker met het nieuwe geneesmiddel behandelen. In het proefdier kunnen de onderzoekers nagaan of en hoe de tumor verdwijnt (met bijvoorbeeld een MRI- of CT-scan) en hoe de overlevingskansen van het proefdier verbeteren. Uiteraard moeten hier ook de nodige controlegroepen ingebouwd worden, bijvoorbeeld een controlegroep zonder kanker en een controletoediening met een middel zonder werkzame bestanddelen (we noemen dit een placebo).
Wetenschappelijk onderzoek
Experimentele proefdiermodellen
De meeste proefdierstudies binnen het oncologisch onderzoek maken gebruik van muizen. De muis vormt een excellent modelsysteem omdat dit zoogdier belangrijke gelijkenissen vertoont met de genetica, anatomie, fysiologie en biochemie van de mens. Ze zijn relatief gemakkelijk te kweken en er zijn verschillende modellen beschreven om via muizen in-vivo-onderzoek te doen naar groei, invasie en metastasering van kankercellen. Intussen wordt ook veel gebruik gemaakt van ‘immuundeficiënte’ muizen. Dat zijn muizen waarbij door genetische manipulatie het afweersysteem uitgeschakeld werd (ze hebben geen thymus waardoor ze ook geen T-afweercellen aanmaken en daarenboven ook geen IL-2 receptor meer hebben, waardoor ze ook geen NK cellen produceren). Door de afwezigheid van het afweersysteem kunnen humane tumoren in vivo bestudeerd worden bij deze muis, wat het onderzoek meteen weer een stap dichter brengt bij het klinisch onderzoek.
Proefdieronderzoek is vandaag – volledig terecht overigens – zeer strikt gelimiteerd en gereguleerd door ethische comités, verbonden aan (universitaire) onderzoeksinstellingen en aan onafhankelijke instanties (zie verder).
Uitgebreide in-vivo-experimenten en patiëntenstudies onderzoeken nog heel veel andere factoren. Zo controleren deze studies bijvoorbeeld hoe een nieuw geneesmiddel zich in het lichaam gedraagt, door op regelmatige tijdstippen bloed of urine af te nemen. Zo kan men kijken in hoeverre het geneesmiddel verwerkt wordt in de verschillende organen of stelsels. Het laboratorium onderzoekt de afgenomen stalen dan bijvoorbeeld op afbraakproducten of actieve bestanddelen die uitgescheiden worden.
in-vivo-onderzoek
toediening
staalafname