5 minute read

2.4 Carcinogene effecten op sneldelende cellen

88

Hoofdstuk 5

2.4 Carcinogene effecten op sneldelende cellen

Tot slot vermelden we nog dat vooral delende cellen erg onderhevig zijn aan schadelijke invloeden van chemische, fysische of biologische carcinogenen. Dat wil zeggen dat er in weefsels en organen waar veel sneldelende cellen aanwezig zijn, meer kans is op ontsporing door carcinogene invloeden. Dat wil ook zeggen dat kinderen, bij wie de weefsels en organen in volle ontwikkeling en groei zijn, bijzonder beschermd moeten worden tegen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Zo moeten zeker kinderen goed beschermd worden tegen uv-straling van de zon, anders bestaat het risico dat eventuele eerste fouten in het DNA al op jonge leeftijd vastgelegd worden (zie kanker als meerstappenproces in het hoofdstuk over het ontstaan van kanker). Het is ook bijzonder tragisch dat jongeren vaak beginnen te roken op het ogenblik dat de longweefselcellen in hun ontwikkelende longen snel delen. Reglementeringen, maatregelen en preventiecampagnes voor kinderen en jongeren zijn dus uiterst belangrijk.

Kunnen stress of pessimisme kanker veroorzaken?

Er zijn geen eenduidige bewijzen om aan te nemen dat emotionele stress kanker in de hand kan werken. Het is wel bekend dat stress de algemene gezondheidstoestand en het afweersysteem negatief kan beïnvloeden. Of er daardoor ook een oorzakelijk verband is met kankerontwikkeling is onduidelijk en eerder onwaarschijnlijk. Bepaalde studies hebben wel aangetoond dat een optimistische houding kan bijdragen tot een beter genezingsproces, ook bij kankerpatiënten.

3 Erfelijkheid en kanker

De meeste kankers (90 tot 95 %) worden als niet-erfelijk beschouwd. Kanker is een meerstappenproces waarbij meerdere genetische fouten nodig zijn om tot een kwaadaardige kankercel te komen. In de meeste gevallen treden al deze fouten op tijdens het levensverloop (meestal door uitwendige invloeden, zie hoger) en worden ze niet overgeërfd. Het is echter ook mogelijk dat een van de genetische fouten al vastligt in het ouderlijke DNA en dus toch overgeërfd wordt. De kans om kanker te krijgen is in dergelijke gevallen veel groter bij de nakomelingen. Een aanwijzing hiervoor is het optreden van familiale kankers. Het gaat om een opvallend voorkomen van eenzelfde kankertype bij verschillende familieleden. Dat zien we bijvoorbeeld bij sommige darm- en borstkankers.

Uitgebreid genetisch wetenschappelijk onderzoek van kanker heeft geleid tot de identificatie van sommige erfelijke vormen van kanker. De bekendste zijn een erfelijke vorm van borstkanker, retinoblastoom en enkele embryonale kankers. Mensen die drager zijn

Oorzaken en preventie van kanker

van genetische afwijkingen die tot kanker kunnen leiden, lopen uiteraard een sterk verhoogd risico om ook daadwerkelijk kanker te krijgen. Hoe groot dat risico is, hangt af van de individuele situatie; het betekent ook niet dat die persoon dan automatisch kanker zal krijgen. Dergelijke personen krijgen wel een nauwe opvolging en screening, waardoor een optredende kanker ook vaak in een vroeg en goed behandelbaar stadium ontdekt wordt.

Klinisch gezien leidt het voorkomen van dezelfde kanker bij verschillende familieleden in eenzelfde familie pas tot verder onderzoek naar de mogelijkheid van een erfelijke oorzaak. Dat gebeurt aan de hand van medische vragenlijsten en genetische onderzoeken van alle familieleden, in samenwerking met een centrum voor medische genetica.

De erfelijkheid van borstkanker

Bij wijze van voorbeeld gaan we hier kort in op de erfelijkheid van borstkanker. Naar schatting is (slechts) 5 tot 10 % van alle borstkankers het gevolg van een erfelijke aanleg, waarbij meerdere overgeërfde fouten betrokken zijn. In de afgelopen jaren zijn verschillende genen ontdekt die gekoppeld zijn aan een erfelijke vorm van borstkanker. Zo werd in 1994 een eerste tumorsuppressief borstkankergen geïdentificeerd: BRCA1 (de afkorting komt van BReast CAncer). Een jaar later werd BRCA2 ontdekt. Vrouwelijke dragers van een BRCA1- of BRCA2-mutatie hebben een verhoogd risico op borst- en eierstokkanker (55 tot 85 % kans om voor hun tachtigste levensjaar borstkanker te krijgen). Daarnaast zijn er ook nog andere – tot nu toe onbekende – genen die mee instaan voor de erfelijkheid van borstkanker.

De bepaling van deze BRCA-genen is niet eenvoudig en wordt niet standaard onderzocht. Vaak gebeurt dit genetisch onderzoek enkel bij families:

1 waarin drie of meer aangetaste leden zijn (twee of meer borstkankergevallen plus een of meer eierstokkankergevallen, of drie of meer gevallen van borstkanker onder de leeftijd van vijftig jaar); 2 waar twee eerstegraadsverwanten met meer dan één kanker onder de leeftijd van vijftig jaar zijn; 3 of waar met borstkanker aangetaste familieleden beneden de leeftijd van dertig jaar zijn.

Alleen als het precieze genetische defect in een familie bekend is, kunnen familieleden preventief onderzocht worden, om na te gaan of ze al of niet het familiale gendefect geërfd hebben. We herhalen daarbij nogmaals dat slechts 5 tot 10 % van de borstkankers erfelijk is; het merendeel ontstaat door andere factoren, zoals carcinogene invloeden van buitenaf of door hormonale factoren.

89

90

Hoofdstuk 5

4 Preventie en vroege opsporing

Het spreekt voor zich dat het ontstaan en de ontwikkeling van kanker het best zo veel mogelijk voorkomen worden. Ten eerste kunnen de oorzaken van kanker vermeden worden. Zeker als een groot aantal oorzakelijke factoren bekend zijn (zie hoger), is het mogelijk om daarop in te spelen. Men spreekt in dit geval over (primaire) preventie: het voorkomen van kanker door de oorzaken te vermijden. Anderzijds bestaan er ook mogelijkheden om kanker (of voorlopers van de ziekte) in een heel vroeg stadium op te sporen. Men gebruikt hierbij methoden van vroege opsporing, bevolkingsonderzoek of screening. Een samenvatting vind je in tabel 2 en figuur 2. Verder in de tekst bekijken we deze methoden van naderbij.

type preventie

preventie

vroege opsporing bevolkingsonderzoek screening

Tabel 2 Preventie en vroege opsporing doel en methode

vermijden van blootstelling aan bekende oorzaken om te voorkomen dat kanker ontstaat

vroege opsporing van kanker om de ziekte in een zeer vroeg stadium (tijdens de preklinische fase) te ontdekken, met een hogere kans op genezing

preklinische fase symptomatische tumor

blootstelling aan oorzaak start van de ziekte preklinische tekens start van de symptomen en/of tekens

preventie vroege opsporing

Tijd

eindpunt: genezing/ restletsel/ sterfte

Figuur 2 Tijdstip van preventie en vroege opsporing

Terminologie: primaire en secundaire preventie

Soms krijgen methoden van vroege opsporing, bevolkingsonderzoek en screening de naam ‘secundaire’ preventie. Het voorkomen van kanker door het vermijden van bestaande oorzaken valt dan onder de noemer ‘primaire’ preventie. In de strikte zin is secundaire preventie eigenlijk geen preventie die het ontstaan van kanker voorkomt, waardoor deze terminologie misleidend kan zijn. In dit boek gebruiken we daarom de termen preventie (wanneer we het hebben over de eigenlijke (primaire) preventie), en vroege opsporing (wanneer we het hebben over de secundaire preventie, screening of bevolkingsonderzoek).

This article is from: