4 minute read

Snoek

EENJOODSE FAMILIE

Israel Samuel Kropveld was een echte handige, vlotte koopman uit Amsterdam. Op Urk werd hij in de volksmond ‘Japien de Joode’ genoemd. Twee dagen per week ventte hij met zijn kar met koopwaar door de Urker straten. Hij verkocht van alles: mattekloppers en zeepkloppers, teilen en dweilen. Wat er ook aan hem gevraagd werd, hij nam het mee. In de oude maalderij van Iede Bode in Wijk 6 had hij, op tafels en schragen, zijn handel uitgestald. Later is hij verhuisd naar de poortvan Roelofvan Rinke Oost. Als hij op Urk was, logeerde hij in de ‘Willem Barentsz’. Driejaar lang werd zijn kamer vrijgehouden. Mevrouw ZeemanButervertelde van hem:

“Hij was bij ons kind aan huis. Als het erg slecht weer was, hield hij verkoop op het biljart. Dat was gezellig. De kwinkslagen waren niet van de lucht met al die Urker huisvrouwen. Zijn stereotiepe uitdrukking was in die toch zo armoedige tijd: ‘Laat maar zitte, de koopman is er weer uit’.”

Naar Urk Vlak voordat de oorlog uitbrak, in 1939, heeftJapien zich met zijn vrouw Hendrika de la Penha en zijnjongste dochter Lea op Urk gevestigd. Drie jaar lang hebben zij bij ons in de straat gewoond op Wijk 8-30, in die tijd het nieuwe plan ‘Tuindorp’, achter bij Leen vanJanne van Harm. Zij pasten zich snel aan in de buurt. Lea ventte met een mand met snuisterijen bij de deuren langs. Zij was bevriend geraakt met haar buuijongen Maghines Hartman. Vaak kwam het gezin Kropveld buurten bij mijn ouders, vooral in de verduisteringstijd. Jaap kon verhalen vertellen, die meestal begonnen met de zin: “Dan moetje goed horen wat ikje vertel”. Ze gaven elkaar ook raadsels op. Zo werd eens aan Lea, meisje van achttien, gevraagd: “Wietjie ’t verskil tussen de peep van de Geusau in joen brockspeepen?” “Nou”, zei Lea, “dat is simpel sat. De pijp van de Geusau rookt en mijn broekspijpen roken niet”. “Mis”, zeiden ze, “de Geusau et iene peep in joen broekspeepen binnen d’r twie”.

Gewone mensen waren het, die Urker werden met de Urkers. Op een keer kwamen ze in het donker bij ons. Na achten mocht

niemand meer buiten komen, dus klommen ze over het kippenhok. Prompt zakten ze er doorheen. Het liep goed af, alleen de kippen maakten veel lawaai.

Joodse gebruiken Er was geenjoodse gemeenschap op Urk. Toch hielden zij Pasen (Pesach). Hendrika bakte dan ongezuurde koeken en grote boterspritsen. Met die lekkernijen kwamen ze bij ons om ze te laten proeven. Zij hielden de sabbath, zij konden maar moeilijk

Het huis van defamilie Kropveld, Wijk 8 nr. 30.

wennen aan de zondag op Urk. Jelle Kramer heeft mij eens verteld dat ze’s zondags bij hem om boodschappen kwamen. Eens op een mooie zomerzondagmiddag had Lea het zo warm, dat ze naarJelle ging om ranja te halen. Maar die zei: “’s Zuundags verkoop ik niet, moat, maarjie kunenje dorst ok lessen mit woater”. In onze buurt waren ze erg geliefd, iedereen mocht ze graag. Hendrika kocht, ondanks het feit dat joden geen varkensvlees mochten eten, wel eens een karbonade voor Jaap, maar geen spek of vettigheid, aldus slager Willem Blom. Jaap lustte graag een nekkarbonaadje. Bape, de vrouw van Willem Blom, vertelde dat zij het verschrikkelijk vond dat het gezin de jodenster moest gaan dragen. Toch kon Hendrika tegen Bape zeggen: “Wij mogen oranje dragen en jullie niet”. Dit gezegde typeerde hun optimistische levensstijl en humor.

Onderduiken?

De vader van Klaas Hakvoort, Pieter, heeft meerdere malen willen helpen om het gezin te laten onderduiken. MaarJaap wilde niemand tot last zijn, hij weigerde steeds.

Hij bleef koopman. De laatste week voordat zij werden weggevoerd, kwam hij nog met machinenaalden aan die geschikt waren voor het zware Urker goed. Deze naalden waren schaars in die tijd, zoals zoveel artikelen trouwens. MaarJaap wist lang wat te bemachtigen.

Op Urk is veel onzekerheid en verdriet hun deel geweest. Hun oudste zoon David, die niet op Urk woonde, werd opgepakt. Later kregen zij bericht dat hij in het concentratiekamp Maut¬ hausen was omgekomen.

Een koopman uitAmsterdam met zijn gezinnetje leefde en werkte onder ons. Zij zijn weggevoerd en nooit meer teruggekomen. Mijn ouders hebben nooit geweten wat er met hen is gebeurd. Door het onderzoek vanJelle van Slooten weten wij nu dat zij in 1942 in Sobibor vergast zijn. Zijn spontane lach klinkt nog door bij de ouderen onder ons, zijn geestigheid en slagvaardigheid zijn niet vergeten.

Ik heb ze zelf niet gekend, maar door de verhalen van thuis is het alsofik ze gekend heb. Drie gewone mensen zijn weggevoerd en nooit teruggekomen, alleen omdat ze joods waren. Van het afscheid vertelde mijn moeder: “Wij hebben ze uitgezwaaid, ja, dat wel. Toen ze de straat uitliepen en nog een keer omkeken, durfden we niet naar hen toe te gaan om gedag te zeggen. Ze

worden zo vor oenze ogen weg-evoerd, dat gat mitje mie, keend, je leven lank”.

Dat blijft in mijn herinnering. Drie namen, drie onder de zes miljoenjoden die omgekomen zijn. Opdatwij niet vergeten...

This article is from: