
10 minute read
De Zuiderzeewerken gingen door J. ten Napel
DE ZUIDERZEEWERKEN GINGEN DOOR
Een persoonlijke impressie
In 1936 begonnen de werken aan de Noordoostpolderdijken. Sinds 3 oktober 1939 was Urk al geen eiland meer. Op die dag werd het sluitgat in de dijk van Urk naar Lemmer gedicht. Ook aan de andere kant van Urk groeide de dijk gestadig. De gemalen in Lemmer en de Voorst waren bijna gereed om de polder leeg te malen. Het grootste gemaal zou bij Urk komen, omdat hier het diepste gedeelte van de polder was. Dit gemaal zou worden voorzien van Werkspoor Dieselmotoren om de pompen aan te drijven. Men was druk bezig om dit gemaal te formeren in een diepe put, die wij de sluisput noemden. Van mensen die bij de sluis wonen, wordt op Urk vreemd genoeg nog gezegd, dat zij ‘op de sluisput’ wonen.
Bedrijvigheid

De eerste aannemers bij Urk waren Bakker en De Groot. Bij de bouw van het gemaal was een combinatie van twee bedrijven betrokken: Gnerrip en Vermorken.
Het werk ging goed, maar we kregen een heel strenge winter. De soldaten, die gemobiliseerd waren in September 1939, moesten hard werken om de sluizen en inlaten ijsvrij te houden, zodat de beroemde waterlinie intact bleef. Hele gebieden in ons land waren al onder water gezet, maar door de strenge vorst hadden de tanks er gewoon overheen kunnen rijden.
Ondanks de oorlogsdreiging werd er gebaggerd, gebouwd, beton gestort en zand tussen de keileemdijkjes gespoten. Vlakbij Urk werden proefstukken dijk gemaakt om te testen wat de beste zeewering zou zijn.
Het begin van de oorlog
Toen was daar ineens die overval in de nacht van donderdag op vrijdag, de dende mei. Nu gebeurde wat de meeste mensen in Nederland nooit in gedachten was gekomen: wij waren in oor¬ log. De Duitsers besprongen ons en na enige dagen waren wij een bezet land.
Er gebeurden dolle dingen. De sluisput werd onder water gezet en het aanwezige staal voor de bouw werd ook maar in het water gegooid.
Maar het leek allemaal mee te vallen, tenminste, dat dachten wij. In Den Haag wisten de mensen van Rijkswaterstaat het voor elkaar te krijgen dat de Zuiderzeewerken gewoon door mochten gaan. De draad werd dus weer opgepakt. De baggermolens baggerden weer, de zandzuigers zogen en spoten er weer lustig op los. Van het Urker depot aan de rand van ‘de Vormt’ werd keileem aangevoerd en door de kranen van ‘Blankevoort en Thomsons Havenbedrijf in de dijken gegooid. Het afwerken van de dijk naar Lemmer werd met spoed voortgezet.

Kamperdijk De dijk richting Kampen vorderde gestaag. In alle stilte werd de ringdijk op 13 december 1940 gedicht. De Duitsers waren zeer verontwaardigd, want zij hadden graag wat reclame gemaakt voor het front van de wereldopinie. Zij hadden dan kunnen laten zien, dat de arbeid aan het nieuwe land ondanks de bezetting de grootste prioriteit had en dat zij die bezetting op huma¬ ne wijze uitvoerden. Gelukkig werd alles in der minne geschikt. Het spuien kon beginnen en wat later begonnen de twee elektrische gemalen de polder droog te malen.

Kolen Gemaal Vissering bij Urk kon zijn aandeel nog niet leveren. Hoewel er al een motor was ingebouwd, diende zich een tekort aan brandstof aan. Er werd besloten om twee stoommachines in te bouwen om de pompen te bedienen. Er moest veel werk worden verzet om die machines van energie te voorzien. Besloten werd om voor een grote opslag van kolen te zorgen. In de al gereedgekomen werkhaven werd een steiger gebouwd, waarop een kraan voor het lossen van de kolen werd geplaatst. Vanaf die steiger werd een smalspoor aangelegd naar de kolenopslag, die wij het ‘kolenpark’ noemden. Het spoor liep op gelijke hoogte van de dijk daar naar toe. Het leek net een echt spoorwegemplacement met wissels, draaischijven enz. Het was voor ons, jonge Urkers, een heel andere wereld.
Toen de pompen van Lemmer en de Voorst goed doordraaiden, plaatsten we, op een voor ons bekende plaats, een merkteken. Van tijd tot tijd gingen we daar naar toe om te zien hoeveel centimeter het water weer was gedaald.
De pas drooggevallen Noordoostpolder, ook welgenoemd ‘Nederlands Onderduik Paradijs’in 1944.

Op 9 September 1942 was de gehele bodem van de Noordoost¬ polder droog. Eeuwen hadden we rondom in het water gelegen en toen konden we ineens ‘after de poalen’ hele stukken lopen.

In dienst bij Zuiderzeewerken Doordat ik in aanraking kwam met de aannemers van de sluisen gemaalwerken, maakte ik veel van deze bouw intensief mee. De aannemers logeerden in hotel ‘Woudenberg’, waar ik toen werkte.
In 1942 kwam ik persoonlijk in dienst van Zuiderzeewerken en hielp nog mee om de grote voorraad steenkolen, mooie Poolse nootjes, in het kolenpark op te slaan. Ik verwonder mij er nu nog over hoe ze het toen in Den Haag voor elkaar gekregen hebben om al die goede brandstoffen helemaal uit Polen naar Urk te krijgen. Het opslaan van de kolen was zwaar en hard werk, maar er stond wel wat tegenover: wij kregen via onze stamkaart honderd procent extra voedsel voor zeer zware arbeid. Op mijn persoonsbewijs stond als beroep vermeld ‘dijkwerker’.
In de polder De mensen van Zuiderzeewerken probeerden zo veel mogelijk mensen aan het werk te houden in de drooggevallen polder. Opzichter Dalebout zocht werk voor ons. Zo kreeg aannemer Vermorken opdracht om ten westen van de Urkervaart een brede afvoersloot te graven. Later moesten wij het talud van die brede sloot afmaken. Het was niet zo’n pretje om bij koude en regen in de polder te werken. Met een ploeg arbeiders waren we een terrein aan het uitzetten waar bakken aarde waren gelost op een zanderige bodem. Die goede teelgrond was uit een stuk kanaal gebaggerd en moest worden geegaliseerd. Tot onze ploeg behoorden onder anderen Jaap Jenema, Klaas van Tiemetjen, Tijmen Wakker (de latere dominee), Klaas Brands (van Riekelt van Fim) en ik.
We hadden een schaftkeet meegesjouwd waarin we onze meegebrachte boterhammen nuttigden. Een in de polder gevonden wasketel, waarin we gaten hadden gemaakt, diende als kachel. Zo warmden we ons in rook en roet en spoelden het oorlogsbrood weg met surrogaat-thee.

Zwaar werk Als het visseizoen afgelopen was, konden toch weer veel Urkers in de polder terecht, want er moesten wegen worden aangelegd en sloten gegraven om het laatste water af te voeren. Het merendeel van deze Urkers kwam in het werkkamp op Schokland terecht. Per fiets konden we het voormalige eiland bereiken via het schuine talud van betonzuiltjes op de dijk. De oude palen van de zeewering moesten daar uit de grond worden getrokken en vervolgens naar Leiden worden vervoerd om tot planken te worden verzaagd. Daarwerden dan weer keten van gebouwd.
Voor de aan te leggen weg van Emmeloord naar Ramspol moesten we kipkarren met zand laden, waar ruim een kubieke meter in ging. Wilde je niet buiten de boot vallen, dan moestje minimaal vier karren per uur volscheppen. Dat betekende veertig kubieke meter zand per dag, van zeven uur’s morgens tot zes uur ’s avonds, en dat metje schopje. De beloning voor dit werk was twee tientjes met een gulden per week. Maar... we kregen te eten in het kamp. Als we’s morgens -in plaats van mannetjespap (gort met taptemelk)- soep kregen, dan zeiden de mannen die de gamellen gehaald hadden: “Jonges, ’t is vandochted skink-in de kost”. Daar zatje dan ’s morgens opje nuchtere maag aan soep met moerasandijvie en genootje van een beker surrogaatkoffie.

Toen de geallieerden het luchtruim begonnen te beheersen en dejachtbommenwerpers een grotere actieradius kregen, was het werken in de polder niet langer ongevaarlijk. Dat ondervond mijn vriendJoh. Gerssen. Ook kwamen er steeds meer onderduikers in de Noordoostpolder.
Improviseren
Op Urk hadden we geen honger, want er was paling in overvloed. Later in de oorlog gaf de polder ook zijn vruchten in de vorm van aardappels en graan. Frits Bode ijverde ervoor dat wij ook graan uit de polder kregen, zodat ons broodrantsoen op peil bleef. De graanmolen van de oude Frits Bode aan het begin van Wijk 6 werd weer in ere hersteld en mijn broer Harm werd daar molenaar. Ook oliehoudende zaden werden in de polder verbouwd en met geimproviseerde persen werd er olie uit gewonnen.
Breezand

Omdat het directievaartuig ‘Breezand’ van motorische voortstuwing was voorzien, werd dit schip aanvankelijk opgelegd binnen de sluis en nog weer later diep in de polder verstopt. Op bepaalde tijden moesten wij daar per vlet naar toe om eten te brengen aan de bewaarder. Na de bevrijding kwamen we pas aan de weet dat die man daar aan boord een verbindingsofficier was, met veel zend- en ontvangapparatuur die hij moest bedienen. De pol¬ der werd ook gebruikt om wapens in te droppen voor het verzet. Die moesten uit de polder naar het vasteland worden gebracht. Ir. Klazema heeft met zijn directie-stoomsleepboot wel tochten naar Noord-Holland gemaakt om daar spullen afte leveren.

Razzia’s en wittebrood
Ik was ondertussen benoemd als weerman voor de polder en bemoeide mij met het meten van schepen met wegenbouwmaterialen, die op verschillende depots werden gelost. Hoewel ik een ‘Ausweis’ had, bleef ik zoveel mogelijk uit de buurt van de Duitsers. Bij razzia’s probeerden we een schuilplek te vinden. Zo gebeurde het een keer, dat we niet naar onze eigen schuilplaats konden gaan. Wij werden toen via het mangat in een van de stoomketels van het gemaal gestopt. Het was daar stikdonker en ik hoorde de mannen buiten zeggen: “Zullen we er maar een beetje vuur onder maken, dan hebben ze het daarbinnen lekker warm”. Voor de grap natuurlijk.
Nu ik dit schrijf, is het vijftigjaar geleden dat het wittebrood uit Zweden naar ons land kwam. Dat de mensen uit het westen van het land het nog maar net op tijd krgen, was te danken aan de Noordoostpolder. Er was een zware winter geweest en al het ijs van het Ijsselmeer was met de wind richting Friesland gestuwd en op elkaar geschoven. Vanuit Lemmer was er geen doorkomen aan. De binnenvaartschepen die in Delfzijl -waar het meel was aangekomen- geladen waren, namen toen de route door de pol¬ der, want daar kon wel gevaren worden. Bij Urk lag een smal randje ijs voor de haven, maar dat verhinderde de schepen niet naarAmsterdam te varen. Waar nodig hielp men elkaar.
Terugblik

Ik zou nog veel verhalen over de polder kunnen schrijven. Ik kwam er terecht doordat mijn baas, de toenmalige postdirecteur de heer Post, mij op een dag ontsloeg. Hij zei tegen mij: “Ik zal oe maar als hulpbesteller ontslaan, want ik mut mensen opgeven om naar Duitsland te gaan, dus ie mutten oe zelfmaar redden”.
Ik kon niet in Rijksdienst komen, omdat ik weigerde in de Arbeidsdienst te gaan. Ergens op een plek, midden tussen Urk en Emmeloord, was een kampement van die dienst. Lieden die in de Arbeidsdienst gingen om maar een aanstelling te krijgen, gingen gewoon door met promotie maken en brachten het later nog heel ver in de ambtelijke hierarchie.
Mijn verhaal begon met het gemaal, dat destijds -voor 1940nog niet klaar was. Ik eindig ook met het gemaal. Ondanks het feit dat dit gedurende de oorlog gereed kwam, kon het in het begin van 1945 niet pompen, omdat alle steenkool door de Duitsers was gevorderd en afgevoerd. Het water kwam langzaam weer hoger in de nieuwe polder te staan. We moesten achter Emmel¬ oord nog een deeldijk maken om dit gedeelte, dat iets hoger lag, droog te houden.
De mensen van Zuiderzeewerken, van hoog tot laag, hebben hun best gedaan om de polderweken, ondanks de oorlog, door te laten gaan. Veel onderduikers bleef werken in Duitsland bespaard.
Een klein beetje trots ben ik er nog wel op, dat ik een Zuiderzeewerker ben geweest...
