
2 minute read
Woord vooraf S. Veninga
WOORD VOORAF
Urk in oorlogstijd. Dat kan natuurlijk niet in vijftien hoofdstukken van een boekje allesomvattend worden beschreven. Dat hoeft ook niet.
De mensen van nu, die vijftig jaar geleden de bevrijding mochten meevieren, hebben die oorlogstijd welhaast onuitwisbaar op hun netvlies. Bij het lezen van dit boekje zullen herinneringen bij hen boven komen. “Ik weet nog...”, “Ik herinner mij...”. Soms zullen het verdrietige dingen zijn, die boven komen. Er zijn offers gebracht. Er is geleden onder hetjuk van de vijand. Gelukkig mag dat verdriet, die pijn, nu omkranst zijn door vijftig jaar vrijheid. Want anno 1995 vieren we een halve eeuw bevrijding.
Echter, ook voor onzejongeren zal dit boekwerkje zijn betekenis hebben. Onze jeugd heeft de oorlog niet zelf meegemaakt. Zij kennen slechts broksgewijs de verhalen van ouders of grootouders. Ook zij moeten echter doordrongen zijn en blijven van de noodzaak te strijden tegen onrecht.

Ik prijs de initiatiefnemers en de schrijvers voor de gekozen thematische aanpak. Beschrijving van die thema’s was geen eenvoudige opgave. Veel speurwerk moest worden verricht, veel verspreid aanwezige informatie moest leesbaar worden gebundeld. Bijbehorende foto’s moesten worden opgespoord. Slechts een deel van wat zij hebben aangetroffen, kon in dit korte tijdsbestek leesbaar worden aangereikt in dit boekwerkje. Daarbij moesten keuzes worden gemaakt.
Zij zijn op hun zoektocht stille helden tegengekomen, die met creativiteit en gevaar voor eigen leven tegen onrecht streden. Slachtoffers van de onderdrukkers trokken aan hun ogen voorbij. Ook werden zij herinnerd aan dorpsgenoten die een verkeerde keuze maakten, waarvan nog de littekens worden gedragen.
‘Van bezetting en bevrijding’ bevat een deel van de Urker geschiedenis. Maar het is veel meer dan een geschiedenisboek. Het boek nodigt uit tot herdenken en gedenken. Ik kan het niet
beter zeggen dan onze Koningin Beatrix het in haar kersttoespraak van 1994 onder meerverwoordde: “Hetjoodse volk heeft vanouds aan herdenken en gedenken bijzondere aandacht gegeven. Wanneer kinderen vragen naar de zin van de wetten die God de mensen heeft opgelegd, dan is het antwoord dat eens, na de redding uit de slavernij, God met deze regels richting gafaan het leven in vrijheid. Zo worden de normen van waaruit mensen mogen leven, verbonden met bevrijding uit onderdrukking. Wat steun gaf in kwade dagen, is ook in goede tijden een houvast. Evenzo reikt ons bet verleden vandaag de toetsstenen aan die we nodig hebben om te blijven onderscheiden tussen ‘goed’ en ‘fout’. Of wij dat morele besefnu wel ofniet verbinden met geloof in God, bevrij¬ ding kan niet los gemaakt worden van de normen die het mense1 ijk bestaan waardigheid geven. Wie vrij wil zijn, moet de strijd aangaan tegen het onrecht”.
S. Veninga,

