
11 minute read
De Urker visserij van 1939 tot 1945 K. Hoekstra
Op 1 September 1939 viel Duitsland Polen binnen. Engeland en Frankrijk, de landen die Polen bijstand hadden beloofd, konden niet anders doen dan Duitsland op 3 September de oorlog verklaren.
Dit had direct gevolgen voor de visserij op de Noordzee. Grote visgebieden werden onveilig vanwege de door Engelsen en Duitsers gelegde zeemijnen. Ook werden de Nederlandse vissersvaartuigen niet ontzien door vliegtuigen en onderzeeboten. Voordat Nederland in oorlog was, werd een trawler uit IJmuiden, de IJM 85, gebombardeerd. Hierbij kwamen twee opvarenden om het leven. Op 12 april 1940 werd een Scheveningse logger, de SCH 15, door een onderzeeboot getorpedeerd. De opvarenden wer¬ den gered. In diezelfde periode zijn vier vissersvaartuigen op een mijn gelopen en vergaan.
In totaal zijn bij deze oorlogsongevallen 32 vissers om het leven gekomen. Hierbij waren geen Urkers betrokken.
Het normale visserspatroon was ontwricht. Veel visserijbedrijven hebben getracht op een andere wijze aan de kost te komen. Er zijn er geweest die met netten de snoekbaarsvisserij op het Ijssel¬ meer hebben uitgeoefend. Anderen hebben het met de raamkuil op de Waddenzee geprobeerd. Er zijn ook botter-eigenaren geweest die hun toevlucht zochten bij de Zuiderzeewerken, hetzij met sleepdienstwerkzaamheden ofandere bezigheden.
Door de minder intensieve bevissing buiten het kustgebied kon de visstand weer toenemen. De kustvisserij werd beter en doordat er langs de Nederlandse kust geen mijnen gelegd waren, was het vissen daar betrekkelijk veilig. In het vootjaar van 1940 was dan ook bijna de gehele Urker vissersvloot op de Noordzee.

De oorlog Toen de Duitse troepen Nederland binnenvielen, visten de meeste schepen dicht onder de kust. De snurrevaad-vissers visten bij Terschelling ofin het Ketelgat. Een enkeling had zich wat verder uit de kust begeven. Nadat zij op 10 mei 1940 de IJmuider pieren
35
waren binnengelopen, werden de vissers gewaar dat Nederland met Duitsland in oorlog was.
In IJmuiden werd een aantal Urker botters door de Koninklijke Marine gevorderd. Zij moesten dienst doen als mijnenvegers en trachtten de afgeworpen magnetische mijnen tot springen te brengen. Daartoe moest een ijzeren bak, die onder stroom gezet was, met een sleepkabel door het vaarwater van de pieren worden gesleept. Ook binnen de sluizen van IJmuiden, op het Noordzeekanaal, werden deze handelingen met succes uitgevoerd. L. Kramer noemt in het Scheepsjournaal van de UK 202 vier houten botters die hierbij betrokken waren, namelijk de UK 16, de UK 96, de UK 144 en de UK 202.
De overige Urker schepen mochten die vrijdag 10 mei 1940 naar Urk vertrekken. Men had er toen nog geen idee van dat de Nederlandse verdediging zo snel in elkaar zou storten.
Louw Hoefnagel

In de ‘Oprechte Urker’ van 25 mei 1940 staat het verhaal van de aankomst van de UK 41 op dinsdag 14 mei 1940 voor de pieren van IJmuiden. De pieren waren inmiddels afgesloten door het laten zinken van het oude passagiersschip de Jan Pieterszoon Coen’. De bemanning van de UK 41 verliet in een roeibootje de kotter, Louw Hoefnagel aan zijn lot overlatend. Hoefnagel verliet op woensdag 15 mei de kotter en zwom naar de pier van IJmui¬ den, die hij na twee uur zwemmen bereikte. Door Duitse militairen werd hij op de wal geholpen. Van moeheid en pijn zakte hij in IJmuiden midden op straat in elkaar. Door omwonenden werd hij een huis binnengebracht. De volgende dag ontwaakte hij uit zijn verdoving. Met een roeiboot heeft hij toen de vis van boord gehaald en in IJmuiden verkocht.
Op donderdagmiddag was de pier zo ver opgeruimd dat de kotter, samen met een Deense houten kotter, naar binnen kon komen. Op zaterdagmiddag kwam op Urk bericht dat Louw in IJmuiden gezien was. De woensdag daarop kwam de koenejonge schipper weer op Urk, waar hij van alle kanten werd gelukgewenst.

Lege haven
Op Eerste Pinksterdag, 12 mei 1940, moest op bevel van hogerhand de totale Urker vloot de haven verlaten en zich naar Amsterdam begeven. Verschillende vaartuigen werden gesleept. In slechte staat verkerende vaartuigen liet men drijven. Vier
36
Urker bolters voor anker in Amsterdam. Op de achtergrond brandende olielanks in depetroleumhaven. (Foto K. Hoekstra)

schepen gingen verloren, het waren de UK 63, 186, 193 en 214. De Urker havens boden die zondagavond een troosteloze, lege aanblik. Angstig vroegen de achterblijvende vrouwen zich af: “Zullen onze mannen, zullen onze zonen nog terugkeren?”
De bemanningen keerden inderdaad terug. De schepen moesten, ten anker liggend, dienst doen als versperring tegen het landen van vliegtuigen op het IJ. Ondanks grote branden in de Petroleumhaven van Amsterdam (waar de schepen lagen) zijn de vaartuigen weer behouden in de haven van Urk teruggekeerd. Het verlies aan botters was beperkt. Een klein aantal reeds opgelegde bottertjes ging verloren.

Opnieuw vissen
Na de capitulatie zocht men weer naar mogelijkheden om de visserij voort te zetten. Twee bestuursleden van de Vereniging van IJsselmeervissers met mechanische kracht gingen bij de Duitse commandant in Amsterdam pleiten voor het vrijgeven van gasolie voor de vissersvaartuigen, zodat men weer zou kunnen vissen. Men kreeg de toezegging dat voor de visserij gasolie beschikbaar zou komen.
37
Omdat vissen op de Noordzee niet mogelijk was, heeft het bestuur van ‘Visserijbelangen’ aan de Duitse commandant op Urk verzocht het vissen op het Ijsselmeer mogelijk te maken voor Noordzeevissers. De Duitse commandant vond dit verzoek redelijk, en stelde daartoe een eigen visvergunning op. De vissers die op het Ijsselmeer wilden vissen en over een Nederlandse IJsselmeervergunning beschikten, moesten deze inleveren. Zij kregen daarvoor in de plaats een Duitse visvergunning. Voorzover bekend heeft bijna iedereen zijn Nederlandse vergunning ingeruild voor een Duitse. Van een visser is bekend dat hij een Duitse vergunning heeft geweigerd.
Half augustus 1940 zijn de Duitse vergunningen ingetrokken en moest men weer in het bezit zijn van een Nederlandse.

De UK 83 Omstreeks diezelfde tijd werd het vissen op de Noordzee weer in beperkte mate toegelaten. Eerst vanuit Scheveningen, later ook vanuit IJmuiden. De visserij vanuit Scheveningen was alleen over¬ dag toegestaan. Men moest voor zonsondergang weer in de haven zijn.
De visserij vanuit IJmuiden, met nachtpermissie, leverde hoge besommingen op. Deze visserij mocht echter alleen worden uitgeoefend door schepen met motoren van 80 pk en hoger. Deze nachtvisserij was, in verband met de mijnen, gevaarlijk. Omdat men verder uit de kust viste en meer dagen op zee mocht blijven, moest men een Duitse militair aan boord hebben. Dit was ook het geval met de UK 83, die vanuit IJmuiden de nachtvisserij uitoefende.
In de week van 10 tot en met 15 maart 1941 kwam de UK 83, na uitgevaren te zijn, niet meer binnen. De hotter is vermoedelijk op een mijn gelopen en met alle opvarenden vergaan. Uit een proces-verbaal van verhoor blijkt dat de Waterschout, de heer Rienk Warmoltz, drie opvarenden van de KW 104 te Katwijk heeft gehoord. De schipper, Arie Messemaker, heeft verklaard dat hij op maandagavond 10 maart met de KW 104, samen met de UK 83 en de UK 76, 23 mijl uit de kust van IJmuiden is gaan vissen. Die nacht was het mistig en hij heeft de beide andere schepen niet meer gezien. Dinsdagmorgen omstreeks acht uur kreeg hij een mijn in het net. Op een afstand van ongeveer zeven meter ontplofte deze mijn zonder schade te veroorzaken. In verband met de gevaarlijke situatie is hij toen een eindje zuidwest opgestoomd. De volgende dag, woensdag, zag men wrak-

38

hout drijven met nieuwe breuken. Ook zag men gebroken boeien, een vuil-grijs geschilderde kist en een nieuwe, geel geschilderde klomp met rode noppen drijven. Een der boeien werd opgevist en aan boord genomen. Een andere boei dreef te ver weg om op te vissen, dat was ook het geval met de andere voorwerpen. Noch op de boei, noch op andere voorwerpen werd enig kenteken waargenomen. Woensdagnamiddag te IJmuiden binnengekomen, vernamen zij dat de UK 76 reeds dinsdagmorgen binnengekomen was.
De UK 76 had, volgens de verklaring van de stuurman van de KW 104, Arend Messemaker, in de nacht van maandag op dinsdag een mijn in het net gehad, die ook ontploft was. Verder verklaarde Messemaker dat enige dagen later een zekere A. van der Steen uit IJmuiden bij de KW 104 aan boord kwam, welke met stelligheid volhield dat de opgeviste boei, alsook de andere omschreven voorwerpen, afkomstig waren van de UK 8S. Deze man kon hetweten, want hij had op de UK 83 gevaren.
Dejongste opvarende van de KW 104,Jan Varkevisser, oud 16 jaar, gaf aan het slot van zijn verklaring de volgende conclusie: “Gezien deze omstandigheden is het wel aan te nemen dat de UK 83 op een mijn is gelopen en gezonken. Een andere omstandigheid waardoor dit schip is vergaan, is haast onmogelijk. Het weer was alle dagen goed. Storm hebben wij in het geheel niet gehad”.
Op 11 augustus 1941 vermeldt L.J. Kramer in zijn scheepsjournaal dat bekend was, dat er een koffertje met kleren van een van de opvarenden van de UK 83 door een stoomtrawler was opge¬ vist. Een bericht van dezelfde strekking stond op 22 augustus 1941 in ‘De Visserijwereld’.
Dit ongeval zette een grote domper op de nachtvisserij. De Urker schepen hebben daarna niet meer aan deze visserij deelgenomen. Zij schakelden over op de snurrevaad-visserij, die bij dag moestworden uitgeoefend.

Noordzeevisserij
De Noordzeevissers verdienden aanmerkelijk meer dan hun collega’s op het Ijsselmeer. Na het paling-kuilseizoen vertrokken alle botters met een motorvermogen van 20 pk en hoger naar de Noordzeehavens om deel te nemen aan de Noordzeevisserij. In december 1941 waren dan ook alle gemotoriseerde schepen van Urk voor IJmuiden aan het vissen in de dagvisserij. ’s Morgens eruit, ’s middags weer naar binnen.
In hetjaar 1942 werd door Urker motorbotters vrijwel alleen op de Noordzee gevist. De zeilvloot en de hoekwantvissers visten op paling.
Het vissen met de motor werd vanwege de olieschaarste steeds moeilijker. Er werd wel clandestien olie gekocht. De risico’s daaraan verbonden, waren niet mis. Er waren geheime aanlegplaatsen waar kon worden geladen. Sommige motoren waren in staat om op carboleum te draaien. Men kon een dergelijk vaartuig al van verre zien vanwege een enorme zwarte rookpluim. Op verschillende schepen ging men er toe over om een gas-generator, die gas uit kolen haalde, te installeren. Aan de bediening van deze generatoren was veel werk verbonden.
Hetjaar 1943 was voor de meeste Noordzeevissers een moeilijk jaar. De vloot werd steeds kleiner, doordat steeds meer schepen door de Duitse bezetter in beslag werden genomen. Men moest zich na zo’n inbeslagname maar zien te redden. Steeds meer vissers zochten hun toevlucht op het Ijsselmeer of elders, de Waddenzee bijvoorbeeld. Sommige vissers waren in de gelegenheid een ander schip te kopen ofte huren. Zij hadden geluk.

Haven met visafslag in 1942. (Foto WalkateArchief Kampen)

Visverbod
Hetjaar 1944 werd hetjaar waarin, als gevolg van de invasie in Frankrijk, de visserij op de Noordzee verboden werd. Later werden ook de kolen schaars, zodat alleen nog voor de zeilen gevist kon worden. Het Ijsselmeer bood de slechtst mogelijke oplossing. Vis was tegen normale prijzen niet meer te krijgen. Men moest wel familie in de visserij hebben om aan een maaltje te komen. Geld werd steeds minder belangrijk. De ruilhandel vierde hoogtij. Schaarse artikelen zoals tabak, koffie of thee, waren met geld praktisch niet meer te koop. Onderling werd dan ook veel geruild.
Zo naderde hetjaar 1945. De IJsselmeervisserij had nog niet veel opgeleverd. Veel vissersschepen hadden deelgenomen aan de voedselvoorziening voor het westen van Nederland. De hongerwinter was daar bar en boos geweest. Gelukkig hadden de vissers¬ schepen de nood daar enigszins kunnen lenigen.
Op 17 april 1945 kwam voor Urk de bevrijding. Vijfangstige oorlogsjaren waren voorbij. Urk kon weer beginnen aan de opbouw van zijn gehavende en weggeroofde vissersvloot.


Pieter Hakvoort
Geboren 1 mei 1886 op Urk Overleden 22 december 1944 in kamp Neuengamme, Duitsland

Pieter Hakvoort werd voor het eerst met het verzet geconfronteerd toen eenjoodsejongen, dieJaap werd genoemd, bij hem werd gebracht. Aan Pieter werd gevraagd om deze jongen onderdak te bieden. Dat gebeurde, en omdat Jaap goed Engels sprak, kon hij als tolk optreden toen de familie Hakvoort Engelse en Amerikaanse vliegers eveneens onderdak verleende. Door gastvrijheid aan laatstgenoemden te betonen, werd de familie Hakvoort steeds meer bij verzetsactiviteiten betrokken. Hun woning, Wijk 1-20, was een waar ‘doorgangshuis’ voor diverse vliegers. Zij werden via de Urker ondergrondse naar Enkhuizen doorgesluisd, om vervolgens op andere adressen in Noord-Holland te worden ondergebracht. Pieter Hakvoort werd gearresteerd op 29 mei 1944. Via het kamp Amersfoort kwam hij uiteindelijk in het concentratiekamp Neuengamme in Duitsland terecht, waar hij op 22 december 1944 overleed. De officiele doodsoorzaak luidde: “Durchfall mit Korperschwache”. Zijn stoffelijk overschot werd na de oorlog op Urk herbegraven. Als eerbetoon aan deze onverzettelijke verzetsman werd op Urk een straat naar hem genoemd, opdatwij nietvergeten. “Niemand heeft meerder liefde dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden” (Joh. 15 : 13).
