3 minute read

Weer op Urk

Next Article
In Dessau

In Dessau

We zitten bij allemaal dwangarbeiders: Fransen, Belgen en ook Nederlanders, maar bekenden zien we daar niet bij. Er zijn ook jongens die Poolse en Duitse meisjes bij zich hebben, en zeggen dat ze daarmee verloofd zijn. Na een voile dag sporen komen we in Frankrijk. Bij grote plaatsen worden gestopt. Groepen opgetogen Fransen stappen uit. Ze zullen met vrachtwagens verder vervoerd worden. We zien onderweg veel Duitse krijgsgevangenen. Wat een geluk, dat wij" er niet terecht gekomen zijn. We arriveren in Parijs. Het staat er zwart van de mensen, die hun landgenoten juichend en wuivend verwelkomen en uitkijken naar familie en bekenden. Ook bij andere stations en spoorwegovergangen staan mensen naar ons te zwaaien. Op de stations wordt met broodjes en koffie onze „inwendige” mens niet vergeten. En ja, dan naderen we eindelijk de Nederlandse grens.

In Nederland

Ons eindpunt is Roosendaal. Ook daar een jubelende mensenmenigte. Het ontroert ons diep. We worden ondergebracht in eenpersoonskamertjes in een Rooms seminarium, annex klooster. We worden er geregistreerd en ons wordt meegedeeld, dat we de volgende dag al met een vrachtwagen naar Deventer kunnen vertrekken. Er is een scherpe controle. We hoorden er steeds maar namen afroepen, en dan hoorden we zeggen, dat het om verdachte personen ging, die er tussenuit gehaald werden. We vertrokken uit Roosendaal met wel tien voile vrachtwagens, en daarbij raakte ik gescheiden van Dubbele Romkes die op een an¬ dere auto terecht kwam. We kwamen langs Nijmegen en Arnhem en zagen er de verschrikkelijke verwoesting van de oorlog. Bijna alle woningen waren plat geschoten en met de grond gelijk gemaakt. Uitgebrande tanks stonden nog aan de kant van de weg. We stopten hier en daar om wat jongens uit te laden en ons verlangen

137

groeide. Iedere kilometer rijden bracht ons dichter bij huis. Zo hobbelden we, gezeten op een aardappelkist, van Roosendaal naar Deventer, en, gewend aan zoveel ontberingen, voelen we ons intens gelukkig. En verder ging het naar Almelo. Daar nam ik afscheid van de chauffeur en zocht de Urker vishandel op, de zaak van Reinier Kramer Gzn. Wat keek vrouw Kramer vreemd op, toen ik mij bekend maakte. Na een Urker „bekkien” vertelde ze me, dat haar man net de vorige week overleden was. Ik had al wat gemerkt aan haar rouwkleren. Haar vader, Albert van Dubbele, bracht me naar de militaire commandant. Misschien kon men mij naar Enschede brengen, naar vishandel Oldenhof, en ook daar zat ik tegen de avond aan de koffie. Vader Oldenhof ging de volgende morgen met mij naar de Engelse bezettingsautoriteiten om te informeren of er ook vervoer in westelijke richting was, maar er ging niemand in de richting Kampen. Maar diezelfde morgen nog kwam daar Klaas Jelle Hakvoort met zijn driewielig viskarretje, en met hem kon ik meerijden. In Kampen dronken we eerst thee bij Griet van de ouwe Schipper en stapten toen op de vrachtboot van Luut Kamper en om zes uur’s avonds voeren wij de Urker haven in.

Weer op Urk

Wat blijkt alles anders na al die maanden van afwezigheid. En wat is de blijdschap groot om mijn behouden terugkeer. Ook kan ik bij velen de blijde boodschap brengen dat de anderen wel spoedig zullen volgen. En dat gebeurt gelukkig ook. De bij Wittenberg achtergebleven Urkers arriveren een week later al, en als laatste komt ook Dirk Weerstand behouden op de bult aan. En ieder heeft zijn eigen verhaal te vertellen. Het is te begrijpen hoe groot de blijdschap en dankbaarheid op Urk is, het eiland dat geen eiland meer is, omdat dijken het al aan de vaste wal verbinden, maar dat nog zo

138

moeilijk te bereiken is, omdat het nog geen wegverbinding door het nog niet ontgonnen polderland heeft. Een angstig oorlogsavontuur is voor de grote groep weggevoerde eilanders eindelijk ten einde. In alle kerken worden dankdiensten gehouden. „God heeft bij ons wat groots verricht” is alom het thema. Is het immers geen wonder, dat honderd weggevoerden, die zoveel ellende zagen, zoveel doden en gewonden, behouden en gezond op vaderlandse bodem en op de eigen geboortegrond konden terugkeren? En dankbaar werd de 126- ste psalm gezongen:

God heeft bij ons wat groots verricht; Hij zelf heeft onzen druk verlicht; Hij heeft door wond’ren ons bevrijd; Dies juichen wij, en zijn verblijd. Breng, HEER, al Uw gevang’nen weder; Zie verder op Uw erfvolk neder; Verkwik het, als de watervloed, Die’t Zuiderland herleven doet.

(tot zover het dagboek van Sjoerd Snoek.)

139

This article is from: